Hof Arnhem-Leeuwarden, 22-04-2013, nr. 21-001191-12
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8198, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
22-04-2013
- Zaaknummer
21-001191-12
- LJN
BZ8198
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ8198, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 22‑04‑2013; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBARN:2012:BV7145, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 22‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Medeplegen wegmaken van een lijk, gedeeltelijke verwerpen beroep op psychische overmacht.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001191-12
Uitspraak d.d.: 22 april 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 28 februari 2012 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-900637-11 en 05-701804-11, tegen
[verdachte]
De omvang van het hoger beroep
Bij akte van 9 maart 2012 is namens verdachte hoger beroep ingesteld. Uit de akte blijkt dat het hoger beroep zich enkel richt tegen de veroordeling onder parketnummer 05-701803-11.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 oktober 2012, 27 maart 2013, 29 maart 2013 en 8 april 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr R.A.C. Frijns, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het zich daarmee niet kan verenigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is, voor zover thans nog van belang, tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van de maand november 2010 tot en met de maand
januari 2011 te [diverse plaatsen]
en/of elders in Nederland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om de moord, althans de doodslag op [slachtoffer] of de
oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer], te verhelen het lijk van
die [slachtoffer] heeft vernietigd, verborgen, weggevoerd of weggemaakt
((te weten het lijk van die [slachtoffer] in een auto heeft/hebben geladen
en/of vervoerd en/of (vervolgens) dat lijk van die [slachtoffer] in de
rivier de Waal, althans in een water/rivier heeft/hebben gegooid/gedumpt)).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Door de raadsman is betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat, kort gezegd, de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] onbetrouwbaar zijn, daarom bij de bewijsbeslissing geen rol mogen spelen en naast de bekennende verklaring van zijn cliënt aanvullend ondersteunend bewijs ontbreekt. Ook betwist de raadsman dat zijn cliënt als medepleger kan worden aangemerkt van hetgeen tenlaste is gelegd.
Het hof is van oordeel dat de namens verdachte gevoerde vrijspraakverweren worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Bewijsuitsluiting verklaringen [medeverdachte]?
Het verweer met betrekking tot de bruikbaarheid van verklaringen van [medeverdachte] voor de bewijsbeslissing wordt verworpen op grond van het volgende.
De gedeelten van verklaringen van [medeverdachte] over de gang van zaken bij het afvoeren van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] van het garagebedrijf in [plaats] naar de plaats waar het lijk te water werd gelaten, acht het hof betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor de bewijsbeslissing. Betrouwbaar betekent in dit verband: in overeenstemming met de waarnemingen van [medeverdachte] van hetgeen zich in werkelijkheid heeft voorgedaan.
Die verklaringen worden bevestigd door hetgeen verdachte heeft verklaard over zijn eigen rol bij het plaatsen van het lijk van het slachtoffer in diens eigen auto en de volgorde waarin de door [medeverdachte] en verdachte bestuurde auto’s zich over (een gedeelte) van het wegtraject hebben verplaatst. De verklaringen van verdachte en [medeverdachte] worden voorts ten dele bevestigd door de opsporingsbevindingen voor zover die betrekking hebben op de geconstateerde aanwezigheid van de auto’s van het slachtoffer en van de verdachte op (een deel van) het door verdachte en [medeverdachte] met die auto’s afgelegde traject. Aan dit oordeel over vorenbedoelde verklaringen van [medeverdachte] doet niet af dat het hof diens vele andere verklaringen, in het bijzonder over hetgeen zich heeft afgespeeld in zijn garage op de dag dat [slachtoffer] daar om het leven kwam, onbetrouwbaar en in strijd met de waarheid acht.
Medeplegen?
Verdachte heeft [medeverdachte] meegeholpen het lichaam van [slachtoffer] in diens eigen auto te plaatsen.
Vervolgens zijn [medeverdachte] en verdachte weggereden. [medeverdachte] bestuurde toen de auto van [slachtoffer] met daarin diens stoffelijk overschot, verdachte volgde in zijn eigen auto. Nadat zij het lijk op een verlaten plek in de Maas hadden gegooid, zijn [medeverdachte] en verdachte weggereden, waarna de auto van [slachtoffer] op een parkeerplaats is achtergelaten. Daarna zijn verdachte en zijn medeverdachte samen in de auto van verdachte verder gereden, terug naar [plaats].
Hieruit volgt dat er bij het afvoeren van het lijk en het dumpen daarvan in de Maas een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte bestond en dat de rol van verdachte daarin van zodanig wezenlijk belang was, dat het hof tot het oordeel komt dat sprake was van medeplegen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van de maand november 2010 tot en met de maand
januari 2011 te [plaats]
en elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander
met het oogmerk om de moord op [slachtoffer] of de
oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer], te verhelen het lijk van
die [slachtoffer] heeft/hebben weggevoerd of weggemaakt
((te weten het lijk van die [slachtoffer] in een auto hebben geladen
en vervoerd en vervolgens dat lijk van die [slachtoffer] in
een rivier hebben gegooid/gedumpt)).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van het wegvoeren of wegmaken van een lijk met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de raadsman is betoogd dat verdachte heeft gehandeld in een situatie van psychische overmacht. De raadsman heeft geconcludeerd dat verdachte daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof beoordeelt dat verweer als volgt.
Psychische overmacht dient te worden aangenomen als sprake is van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Verdachte werd in het garagebedrijf van [medeverdachte] voor hem volkomen onverwacht geconfronteerd met een bebloede [medeverdachte], die een ijzeren stang of daarop gelijkend voorwerp vasthield. Hij zag vervolgens het lichaam van [slachtoffer] op de grond liggen en hoorde hem rochelen, nam waar dat [medeverdachte] met een voet de keel van het slachtoffer dichtdrukte en zag vervolgens dat [slachtoffer] overleden was. Uit opmerkingen van [medeverdachte] leidde verdachte af dat [medeverdachte] [slachtoffer] om het leven had gebracht, waarbij [medeverdachte] als bijzonderheid opmerkte dat [slachtoffer] “een taaie” was.
Het hof acht alleszins aannemelijk dat, toen [medeverdachte] verdachte vervolgens vroeg hem te helpen met het vervoer naar elders van het lijk van [slachtoffer], verdachte onder zodanige geestelijke druk stond van hetgeen hij onmiddellijk daarvoor had waargenomen dat hij niet in staat was om te weigeren aan dat verzoek te voldoen. Naar objectieve maatstaven kan ook niet van verdachte gevergd worden dat hij wel weerstand had geboden aan die druk en dus geweigerd had [medeverdachte] te helpen.
Voor dit oordeel is ook van belang dat zich naast [medeverdachte] en verdachte geen andere personen in het garagebedrijf bevonden tot wie verdachte zich om hulp kon wenden.
Uit het voorgaande volgt dat het hof verdachte niet strafbaar acht ter zake van het bewezenverklaarde voorzover dat is begaan in het bedrijf te [plaats].
Het hof is van oordeel dat verdachte op dat moment niet in staat was zich aan de situatie te onttrekken en onder zodanige drang heeft gehandeld dat hij daaraan geen weerstand kon en behoefde te bieden. Het hof zal verdachte in zoverre ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het hof komt tot een ander oordeel voorzover het bewezenverklaarde elders dan te [plaats] is begaan. Hiervoor geldt het volgende.
Niet aannemelijk is geworden dat vorenomschreven druk na het vertrek uit de garage van [medeverdachte] zodanig groot was dat verdachte ook tijdens die fase van de gebeurtenissen niet in staat was om anders te handelen dan hij heeft gedaan.
Verdachte reed, komende vanuit [plaats], met de door hem bestuurde auto achter de door [medeverdachte] bestuurde auto van het slachtoffer aan. Tijdens de rit naar de plaats waar het lijk in de Maas werd gegooid, hebben zij een afstand van vele tientallen kilometers afgelegd.
Verdachte heeft naar het oordeel van het hof tijdens die rit veelvuldig de gelegenheid gehad om plotseling af te slaan en zo het contact met [medeverdachte] te verbreken.
Verdachte heeft overigens verklaard dat het wel in hem is opgekomen om een afslag te nemen en vervolgens weg te rijden, maar dat hij daar niet voor heeft gekozen omdat hij dan “de rest van zijn leven achterom zou moeten kijken”.
Dat is een bewust gemaakt afweging ten eigen gunste, die in de weg staat aan een geslaagd beroep op psychische overmacht.
De slotsom luidt derhalve dat verdachte zich met succes beroept op overmacht, uitsluitend voorzover dat gedeelte van het feit dat is begaan te [plaats].
Voor hetgeen overigens bewezen wordt verklaard, is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die aan de strafbaarheid van verdachte in de weg staat.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft verdachte conform de eis van de officier van justitie veroordeeld tot 217 dagen gevangenisstraf met aftrek. Dat is gelijk aan de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot vijf maanden gevangenisstraf met aftrek van de ondergane voorlopige hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en op grond van de persoon van verdachte. Daarbij is het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben zich van het stoffelijk overschot van het slachtoffer, nadat hij door de medeverdachte om het leven was gebracht, ontdaan door het te dumpen in de Maas. Het stoffelijk overschot is twee maanden nadien bij toeval gevonden.
Door het dumpen van het lichaam van [slachtoffer] in de Maas zijn diens nabestaanden lang in onzekerheid gebleven over de vraag wat er met hun dierbare was gebeurd. Zoals blijkt uit de ter terechtzitting van het hof voorgelezen slachtofferverklaring is de nabestaanden de mogelijkheid ontnomen om passend afscheid van [slachtoffer] te nemen omdat diens lichaam door langdurig verblijf in het water niet toonbaar meer was.
Het hof is van oordeel dat voor afdoening van een misdrijf als thans bewezen verklaard in beginsel slechts een vrijheidsbenemende straf een passende sanctie vormt.
Alles afwegend komt het hof tot het oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf passend en geboden is.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat geen straf kan worden opgelegd voorzover het feit door verdachte te [plaats] is begaan en in zoverre legt het hof dus een hogere straf op dan werd gevorderd. Het hof is echter van oordeel dat niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf van kortere duur dan vijf maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij, de heer [slachtoffer] in diens hoedanigheid als vertegenwoordiger van de gezamenlijke erfgenamen heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.203,75. De benadeelde partij is in zijn vordering bij vonnis niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Onvoldoende is gebleken dat de gestelde schade door het bewezen verklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De gestelde schadeposten zijn niet een gevolg van het misdrijf dat ten laste van verdachte bewezen wordt verklaard, maar zijn veroorzaakt door het levensdelict waarvan verdachte bij inmiddels onherroepelijke uitspraak is vrijgesproken.
De benadeelde partij kan daarom in zijn vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 151 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging voorzover het bewezen verklaarde feit is begaan te [plaats].
Verklaart de verdachte strafbaar voor hetgeen overigens bewezen is verklaard.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr C.G. Nunnikhoven en mr P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G. Heeres, griffier,
en op 22 april 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.