Procestaal: Duits.
HvJ EU, 17-11-2022, nr. C-147/20
ECLI:EU:C:2022:891
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
17-11-2022
- Magistraten
E. Regan, D. Gratsias, M. Ilešič, I. Jarukaitis, Z. Csehi
- Zaaknummer
C-147/20
- Conclusie
M. Szpunar
- Vakgebied(en)
EU-recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:EU:C:2022:892, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 17‑11‑2022
ECLI:EU:C:2022:893, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 17‑11‑2022
ECLI:EU:C:2022:891, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 17‑11‑2022
ECLI:EU:C:2022:28, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie, 13‑01‑2022
Uitspraak 17‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Prejudiciële verwijzing — Intellectuele eigendom — Merken — Richtlijn (EU) 2015/2436 — Aanpassing van het merkenrecht van de lidstaten — Artikel 10, lid 2 — Rechten verbonden aan het merk — Artikel 15 — Uitputting van het aan het merk verbonden recht — Parallelimport van geneesmiddelen — Ompakking van de van het merk voorziene waar — Nieuwe buitenverpakking — Verzet door de merkhouder — Kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten — Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Richtlijn 2001/83/EG — Artikel 47 bis — Veiligheidskenmerken — Vervanging — Gelijkwaardige kenmerken — Gedelegeerde verordening (EU) 2016/161 — Artikel 3, lid 2 — Middel tegen knoeien — Uniek identificatiekenmerk
E. Regan, D. Gratsias, M. Ilešič, I. Jarukaitis, Z. Csehi
Partij(en)
In zaak C-204/20,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landgericht Hamburg (rechter in eerste aanleg Hamburg, Duitsland) bij beslissing van 2 april 2020, ingekomen bij het Hof op 13 mei 2020, in de procedure
Bayer Intellectual Property GmbH
tegen
kohlpharma GmbH,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, D. Gratsias, M. Ilešič (rapporteur), I. Jarukaitis en Z. Csehi, rechters,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Bayer Intellectual Property GmbH, vertegenwoordigd door C. Giesen en U. Reese, Rechtsanwälte,
- —
kohlpharma GmbH, vertegenwoordigd door W. Rehmann en D. Tietjen, Rechtsanwälte,
- —
de Deense regering, vertegenwoordigd door M. Jespersen, J. Nymann-Lindegren en M. Søndahl Wolff als gemachtigden,
- —
de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun, É. Gippini Fournier en L. Haasbeek als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 januari 2022,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 10, lid 2, en artikel 15 van richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 2015, L 336, blz. 1), en artikel 47 bis van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB 2001, L 311, blz. 67), zoals gewijzigd bij richtlijn 2012/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 (PB 2012, L 299, blz. 1) (hierna: ‘richtlijn 2001/83’).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Bayer Intellectual Property GmbH (hierna: ‘Bayer’), houder van het Duitse merk Androcur, en kohlpharma GmbH betreffende de verkoop in Duitsland door laatstgenoemde onderneming van geneesmiddelen van het merk Androcur die parallel uit Nederland zijn ingevoerd.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Richtlijn 2015/2436
3
In overweging 28 van richtlijn 2015/2436 staat te lezen:
‘Het beginsel van het vrij verkeer van goederen houdt in dat de houder van een merk niet gerechtigd mag zijn het gebruik daarvan door een derde te verbieden voor waren die in de [Europese] Unie door hemzelf of met zijn toestemming onder het merk in de handel zijn gebracht, tenzij de houder gegronde redenen kan aanvoeren om zich tegen verdere verhandeling van de waren te verzetten.’
4
Artikel 10 (‘Rechten verbonden aan het merk’) van deze richtlijn luidt:
- ‘1.
De inschrijving van een merk geeft de houder daar een uitsluitend recht op.
- 2.
Onverminderd de rechten van houders die vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het ingeschreven merk zijn verkregen, is de houder van een ingeschreven merk gerechtigd, iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, te verhinderen in het economische verkeer met betrekking tot waren of diensten gebruik te maken van een teken wanneer dit teken:
- a)
gelijk is aan het merk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven;
- b)
gelijk is aan of overeenstemt met het merk en gebruikt wordt met betrekking tot gelijke of overeenstemmende waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven, indien daardoor bij het publiek gevaar voor verwarring bestaat, ook wanneer die verwarring het gevolg is van associatie met het oudere merk;
- c)
gelijk is aan of overeenstemt met het merk ongeacht of dat wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk aan, overeenstemmend of niet overeenstemmend zijn met die waarvoor het merk is ingeschreven, wanneer dit merk bekend is in de lidstaat en door het gebruik, zonder geldige reden, van het teken ongerechtvaardigd voordeel getrokken wordt uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.
- 3.
Met name kan krachtens lid 2 worden verboden:
- a)
het aanbrengen van het teken op de waren of verpakking;
- b)
het aanbieden of in de handel brengen, of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder het teken;
- c)
het invoeren of uitvoeren van waren onder het teken;
[…]’
5
Artikel 15 (‘Uitputting van het aan het merk verbonden recht’) van die richtlijn bepaalt:
- ‘1.
Een merk verleent de houder niet het recht het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met diens toestemming in de Unie in de handel zijn gebracht.
- 2.
Lid 1 is niet van toepassing wanneer er voor de houder gegronde redenen zijn om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in de handel zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is.’
Richtlijn 2001/83
6
In de overwegingen 2 tot en met 5 en 40 van richtlijn 2001/83 staat te lezen:
- ‘(2)
Elke regeling op het gebied van de productie, distributie en gebruik van geneesmiddelen moet de bescherming van de volksgezondheid tot voornaamste doelstelling hebben.
- (3)
Evenwel moet dit doel worden bereikt door maatregelen die de ontwikkeling van de farmaceutische industrie en de handel in geneesmiddelen binnen de Gemeenschap niet mogen afremmen.
- (4)
De verschillen tussen sommige nationale voorschriften, inzonderheid tussen de voorschriften inzake geneesmiddelen, uitgezonderd substanties of samengestelde substanties die levensmiddelen, voedsel voor dieren en cosmetische producten zijn, hebben ten gevolge dat de handel in geneesmiddelen binnen de Gemeenschap wordt belemmerd en [zijn] daardoor rechtstreeks van invloed […] op de werking van de interne markt.
- (5)
Het is derhalve van belang deze belemmeringen op te heffen en, om deze doelstelling te verwezenlijken, is een aanpassing van de betreffende voorschriften noodzakelijk.
[…]
- (40)
De voorschriften inzake de voorlichting van patiënten moeten de gebruikers een hoog beschermingsniveau bieden, dat wil zeggen dat zij aan de hand van volledige en begrijpelijke informatie een juist gebruik van de geneesmiddelen mogelijk moeten maken.’
7
Artikel 40 van deze richtlijn luidt:
- ‘1.
De lidstaten treffen de dienstige maatregelen om te bewerkstelligen dat voor de vervaardiging, op hun grondgebied, van geneesmiddelen een vergunning is vereist. Deze vergunning is ook vereist indien het geneesmiddel wordt vervaardigd met het oog op uitvoer.
- 2.
De in lid 1 bedoelde vergunning is vereist zowel voor de gedeeltelijke of volledige vervaardiging als voor de uit verdeling, verpakking of presentatie bestaande verrichtingen.
[…]’
8
Artikel 47 bis, lid 1, van die richtlijn bepaalt:
‘De in artikel 54, onder o), bedoelde veiligheidskenmerken worden niet verwijderd of afgedekt, ook niet gedeeltelijk, tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a)
de houder van de vergunning voor de vervaardiging controleert alvorens die veiligheidskenmerken geheel of gedeeltelijk te verwijderen of af te dekken of het geneesmiddel in kwestie authentiek is en of er niet mee is geknoeid;
- b)
de houder van de vergunning voor de vervaardiging leeft artikel 54, onder o), na door die veiligheidskenmerken te vervangen door veiligheidskenmerken die gelijkwaardig zijn wat de mogelijkheid betreft om de authenticiteit en de identiteit van het geneesmiddel te controleren en om te bewijzen dat met het geneesmiddel is geknoeid. Dergelijke vervanging vindt plaats zonder de primaire verpakking als gedefinieerd in artikel 1, punt 23, te openen.
Veiligheidskenmerken worden als gelijkwaardig beschouwd als:
- i)
zij voldoen aan de voorschriften in de overeenkomstig artikel 54 bis, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen, en
- ii)
zij even doeltreffend zijn om de authenticiteit van de geneesmiddelen te controleren en de identiteit ervan vast te stellen en om te bewijzen dat met de geneesmiddelen is geknoeid;
- c)
de vervanging van de veiligheidskenmerken wordt uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke goede praktijken bij de vervaardiging van geneesmiddelen, en
- d)
op de vervanging van de veiligheidskenmerken wordt toezicht gehouden door de bevoegde autoriteit.’
9
In artikel 54 van diezelfde richtlijn is het volgende opgenomen:
‘Op de buitenverpakking of, indien deze ontbreekt, op de primaire verpakking van elk geneesmiddel moeten de volgende gegevens worden vermeld:
[…]
- o)
bij andere geneesmiddelen dan de in artikel 54 bis, lid 1, bedoelde radiofarmaceutica, veiligheidskenmerken aan de hand waarvan groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan de bevolking te verstrekken, in staat zijn:
- —
de authenticiteit van het geneesmiddel te controleren, en
- —
de identiteit van afzonderlijke verpakkingen vast te stellen;
alsmede een middel waarmee kan worden gecontroleerd of met de buitenverpakking is geknoeid.’
10
Artikel 54 bis van richtlijn 2001/83 bepaalt:
- ‘1.
Op aan een recept onderworpen geneesmiddelen worden de in artikel 54, onder o), bedoelde veiligheidskenmerken aangebracht, tenzij deze geneesmiddelen in een lijst zijn opgenomen volgens de procedure ingevolge lid 2, onder b), van dit artikel.
[…]
- 2.
De [Europese] Commissie neemt overeenkomstig artikel 121 bis en onder de voorwaarden in de artikelen 121 ter en 121 quater, door middel van gedelegeerde handelingen, maatregelen aan om artikel 54, onder o), aan te vullen met als doel de gedetailleerde regels voor de in artikel 54, onder o), bedoelde veiligheidskenmerken vast te stellen.
[…]’
11
Artikel 59 van deze richtlijn somt de gegevens op die in de bijsluiter bij het geneesmiddel moeten worden opgenomen.
12
Artikel 63, lid 1, eerste alinea, van die richtlijn is geformuleerd als volgt:
‘De in de artikelen 54, 59 en 62 genoemde gegevens voor de etikettering moeten worden gesteld in een officiële taal of in de officiële talen van de lidstaat waar het geneesmiddel in de handel wordt gebracht, zoals voor de toepassing van deze richtlijn opgegeven door die lidstaat.’
Richtlijn 2011/62
13
In de overwegingen 2, 3, 11, 12, 29 en 33 van richtlijn 2011/62/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 tot wijziging van richtlijn 2001/83 (PB 2011, L 174, blz. 74) wordt verklaard:
- ‘(2)
In de Unie is sprake van een zorgwekkende toename van geneesmiddelen die qua identiteit, geschiedenis of oorsprong vervalst zijn. Deze geneesmiddelen bevatten doorgaans minderwaardige of vervalste bestanddelen, helemaal geen bestanddelen of bestanddelen, inclusief werkzame stoffen, die verkeerd zijn gedoseerd, en vormen daarom een grote bedreiging voor de volksgezondheid.
- (3)
De ervaring leert dat dergelijke geneesmiddelen niet alleen langs illegale weg bij de patiënt terechtkomen, maar ook via de legale distributieketen. Dit vormt een bijzondere bedreiging voor de menselijke gezondheid en kan bij de patiënt leiden tot een gebrek aan vertrouwen ook in de legale distributieketen. Richtlijn [2001/83] moet gewijzigd worden om deze toenemende bedreiging een halt toe te roepen.
[…]
- (11)
De veiligheidskenmerken van geneesmiddelen moeten in de Unie worden geharmoniseerd om rekening te houden met nieuwe risicoprofielen en tegelijk de goede werking van de interne markt voor geneesmiddelen te garanderen. Deze veiligheidskenmerken moeten de controle van de authenticiteit en de identificatie van afzonderlijke verpakkingen mogelijk maken en geknoei aantoonbaar maken. […]
- (12)
Elke speler in de distributieketen die geneesmiddelen verpakt, dient in het bezit te zijn van een vergunning voor de vervaardiging. Willen de veiligheidskenmerken doeltreffend zijn, dan mag een houder van een vergunning voor de vervaardiging die zelf niet de oorspronkelijke fabrikant van het geneesmiddel is, deze kenmerken alleen onder strikte voorwaarden verwijderen, vervangen of afdekken. Met name moeten de veiligheidskenmerken in geval van herverpakking door equivalente veiligheidskenmerken worden vervangen. Hiertoe moet de betekenis van de term ‘equivalent’ duidelijk worden gespecificeerd. Deze strenge verplichtingen moeten zorgen voor adequate beveiliging tegen de mogelijkheid dat vervalste geneesmiddelen in de distributieketen raken, met het oog op de bescherming van de patiënten, alsmede van de belangen van de houders van een vergunning voor het in de handel brengen en van de fabrikanten.
[…]
- (29)
Deze richtlijn laat de bepalingen inzake intellectuele-eigendomsrechten onverlet. Ze is specifiek bedoeld om te voorkomen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden.
[…]
- (33)
Aangezien het doel van deze richtlijn, meer bepaald de werking van de interne markt voor geneesmiddelen te vrijwaren en tegelijk te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid tegen vervalste geneesmiddelen, niet op toereikende wijze door de lidstaten kan worden bereikt en dus vanwege de omvang van de maatregel beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 [VEU]. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.’
Gedelegeerde verordening 2016/161
14
De overwegingen 1, 11, 12 en 15 van gedelegeerde verordening (EU) 2016/161 van de Commissie van 2 oktober 2015 tot aanvulling van richtlijn 2001/83 (PB 2016, L 32, blz. 1) luiden als volgt:
- ‘(1)
Richtlijn [2001/83] voorziet in maatregelen waarmee moet worden voorkomen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden, door voor te schrijven dat op de verpakking van bepaalde geneesmiddelen voor menselijk gebruik veiligheidskenmerken worden aangebracht in de vorm van een uniek identificatiekenmerk en een middel tegen knoeien, met het oog op de identificatie en authenticatie van die geneesmiddelen.
[…]
- (11)
Opdat groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, gemakkelijker de authenticiteit van een uniek identificatiekenmerk zouden kunnen controleren en het kenmerk zouden kunnen deactiveren, moet ervoor gezorgd worden dat de structuur en de kwaliteit van de afdruk van de tweedimensionale streepjescode waarmee het uniek identificatiekenmerk wordt gecodeerd, het mogelijk maken de code snel in te lezen en het aantal inleesfouten zoveel mogelijk te beperken.
- (12)
De gegevenselementen van het uniek identificatiekenmerk moeten op de verpakking zijn afgedrukt in een door de mens leesbaar formaat, zodat het mogelijk is de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk te controleren en het kenmerk te deactiveren wanneer de tweedimensionale streepjescode machinaal onleesbaar is.
[…]
- (15)
Het is noodzakelijk dat beide veiligheidskenmerken worden gecontroleerd om de authenticiteit van een geneesmiddel in een sluitend controlesysteem te kunnen garanderen. De controle van de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk heeft tot doel te waarborgen dat het geneesmiddel van een legitieme fabrikant afkomstig is. Door de integriteit van het middel tegen knoeien te controleren, blijkt of de verpakking is geopend of gewijzigd sinds het ogenblik dat zij de fabriek heeft verlaten; zodoende wordt gewaarborgd dat de inhoud van de verpakking authentiek is.’
15
Artikel 3, lid 2, van gedelegeerde verordening 2016/161 bepaalt:
‘In deze verordening wordt verstaan onder:
- a)
‘uniek identificatiekenmerk’: het veiligheidskenmerk waarmee de authenticiteit van een geneesmiddel kan worden gecontroleerd en de identiteit van een afzonderlijke verpakking van een geneesmiddel kan worden vastgesteld;
- b)
‘middel tegen knoeien’: het veiligheidskenmerk aan de hand waarvan kan worden gecontroleerd of met de verpakking van een geneesmiddel is geknoeid;
[…]’
16
Artikel 4 (‘Samenstelling van het uniek identificatiekenmerk’) van deze gedelegeerde verordening luidt:
‘De fabrikant brengt op de verpakking van een geneesmiddel een uniek identificatiekenmerk aan dat voldoet aan de volgende technische specificaties:
- a)
het uniek identificatiekenmerk is een voor een specifieke verpakking van een geneesmiddel unieke sequentie van numerieke of alfanumerieke tekens;
[…]’
17
Artikel 5 (‘Drager van het uniek identificatiekenmerk’) van die gedelegeerde verordening bepaalt in de leden 1 tot en met 3:
- ‘1.
De fabrikanten gebruiken een tweedimensionale streepjescode om het uniek identificatiekenmerk te coderen.
- 2.
De streepjescode dient een machineleesbare gegevensmatrix te zijn met een foutdetectie en -correctie gelijk aan of hoger dan die van de gegevensmatrix ECC200. […]
- 3.
De fabrikanten drukken de streepjescode op de verpakking af op een glad, gelijkmatig en laag reflecterend oppervlak.’
18
In artikel 6 (‘Kwaliteit van de afdruk van de tweedimensionale streepjescode’) van diezelfde gedelegeerde verordening is het volgende opgenomen:
- ‘1.
De fabrikanten evalueren de kwaliteit van de afdruk van de gegevensmatrix door op zijn minst de volgende parameters voor gegevensmatrices te beoordelen:
[…]
- 2.
De fabrikanten bepalen wat de minimumkwaliteit van de afdruk moet zijn waardoor wordt gewaarborgd dat de gegevensmatrix in de hele distributieketen nauwkeurig leesbaar is tot ten minste één jaar na de uiterste gebruiksdatum van het geneesmiddel dan wel vijf jaar nadat het geneesmiddel voor verkoop of distributie is afgeleverd, overeenkomstig artikel 51, lid 3, van richtlijn [2001/83], naargelang welke van de twee perioden de langste is.
[…]’
19
Artikel 10 (‘Controle van de veiligheidskenmerken’) van gedelegeerde verordening 2016/161 is geformuleerd als volgt:
‘De controle van de veiligheidskenmerken door de fabrikanten, groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, bestrijkt:
- a)
de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk;
- b)
de integriteit van het middel tegen knoeien.’
20
Artikel 16, lid 1, van deze gedelegeerde verordening luidt:
‘Alvorens de veiligheidskenmerken geheel of gedeeltelijk te verwijderen of af te dekken in overeenstemming met artikel 47 bis van richtlijn [2001/83], controleert de fabrikant:
- a)
de integriteit van het middel tegen knoeien;
- b)
de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk, en deactiveert hij dit in geval van vervanging.’
21
Artikel 17 (‘Gelijkwaardig uniek identificatiekenmerk’) van die gedelegeerde verordening bepaalt:
‘Wanneer de fabrikant met het oog op de naleving van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn [2001/83] een gelijkwaardig uniek identificatiekenmerk aanbrengt, controleert hij of de structuur en de samenstelling van het op de verpakking aangebrachte unieke identificatiekenmerk, wat betreft de productcode en het nationale terugbetalingsnummer of een ander nationaal nummer ter identificatie van het geneesmiddel, voldoen aan de voorschriften van de lidstaat waar het geneesmiddel bestemd is om in de handel te worden gebracht, zodat de authenticiteit van dat uniek identificatiekenmerk kan worden gecontroleerd en dat uniek identificatiekenmerk kan worden gedeactiveerd.’
22
Artikel 24 (‘Door groothandelaars te nemen maatregelen in geval van geknoei met de verpakking of het vermoeden van vervalsing’) van diezelfde gedelegeerde verordening is verwoord als volgt:
‘Wanneer een groothandelaar redenen heeft om aan te nemen dat met de verpakking van een geneesmiddel is geknoeid of wanneer uit de controle van de veiligheidskenmerken van het geneesmiddel blijkt dat het mogelijk niet authentiek is, levert hij het geneesmiddel niet af of voert hij het niet uit. Hij stelt de bevoegde autoriteiten daarvan onverwijld in kennis.’
23
Artikel 25 (‘Verplichtingen van personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren’) van gedelegeerde verordening 2016/161 bepaalt in de leden 1 en 3:
- ‘1.
De personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, controleren de veiligheidskenmerken van alle geneesmiddelen die zij aan het publiek afleveren en waarop de veiligheidskenmerken zijn aangebracht, en deactiveren het uniek identificatiekenmerk daarvan op het tijdstip van aflevering aan het publiek.
[…]
- 3.
Om de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk van een geneesmiddel te controleren en het uniek identificatiekenmerk te deactiveren, dienen de personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, een verbinding met het in artikel 31 bedoelde systeem van gegevensbanken tot stand te brengen via de nationale of supranationale gegevensbank die het grondgebied bedient van de lidstaat waar zij gemachtigd of gerechtigd zijn.’
24
Artikel 30 (‘Maatregelen die in het geval van het vermoeden van vervalsing moeten worden genomen door personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren’) van deze gedelegeerde verordening luidt:
‘Wanneer de personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, redenen hebben om aan te nemen dat met de verpakking van het geneesmiddel is geknoeid of wanneer uit de controle van de veiligheidskenmerken van het geneesmiddel blijkt dat het mogelijk niet authentiek is, leveren zij het geneesmiddel niet af en stellen zij de bevoegde autoriteiten daarvan onverwijld in kennis.’
25
Artikel 31, lid 1, van die gedelegeerde verordening is als volgt geformuleerd:
‘Het systeem van gegevensbanken dat informatie over de veiligheidskenmerken bevat, overeenkomstig artikel 54 bis, lid 2, onder e), van richtlijn [2001/83], wordt opgezet en beheerd door een of meer juridische entiteiten zonder winstoogmerk die in de Unie zijn opgericht door de fabrikanten en houders van een vergunning voor het in de handel brengen van geneesmiddelen waarop de veiligheidskenmerken zijn aangebracht.’
26
Artikel 34, lid 4, van diezelfde gedelegeerde verordening luidt:
‘Bij ontvangst van de in artikel 35, lid 4, bedoelde informatie zorgt de hub voor de elektronische koppeling van de partijnummers vóór en na de herverpakking of heretikettering met de reeks gedeactiveerde unieke identificatiekenmerken en de reeks aangebrachte gelijkwaardige unieke identificatiekenmerken.’
27
Artikel 35, lid 4, van gedelegeerde verordening 2016/161 bepaalt:
‘Voor elke partij herverpakte of opnieuw geëtiketteerde verpakkingen van een geneesmiddel waarop gelijkwaardige unieke identificatiekenmerken zijn aangebracht met het oog op de naleving van artikel 47 bis van richtlijn [2001/83], stuurt de voor het in de handel brengen van het geneesmiddel verantwoordelijke persoon de hub een bericht met het partijnummer of de partijnummers van de verpakkingen die bestemd zijn om te worden herverpakt of opnieuw te worden geëtiketteerd, alsmede met de daarop aangebrachte unieke identificatiekenmerken. Bovendien stuurt hij de hub een bericht met het partijnummer van de partij die het resultaat is van de herverpakking of heretikettering, alsmede met de gelijkwaardige unieke identificatiekenmerken die zijn aangebracht op de in die partij opgenomen verpakkingen.’
28
Krachtens artikel 50, tweede alinea, van gedelegeerde verordening 2016/161 is deze verordening van toepassing vanaf 9 februari 2019.
Duits recht
29
§ 10, lid 1, onder c), van het Gesetz über den Verkehr mit Arzneimitteln (wet op de handel in geneesmiddelen) van 24 augustus 1976 (BGBl. 1976 I, blz. 2445), in de op 12 december 2005 bekendgemaakte versie (BGBl. 2005 I, blz. 3394), zoals gewijzigd bij de wet van 19 oktober 2012 (BGBl. 2012 I, blz. 2192), luidt:
‘Op de buitenverpakking van geneesmiddelen voor menselijk gebruik moeten veiligheidskenmerken alsook een middel tegen knoeien worden aangebracht aan de hand waarvan mogelijk geknoei met de buitenverpakking kan worden vastgesteld, voor zover dit is voorgeschreven bij artikel 54 bis van [richtlijn 2001/83] of wordt vastgesteld op grond van artikel 54 bis van [richtlijn 2001/83].’
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
30
Bayer is houder van het Duitse merk Androcur, dat zij gebruikt voor geneesmiddelen.
31
Kohlpharma distribueert in Duitsland geneesmiddelen die parallel uit andere lidstaten van de Unie worden ingevoerd.
32
Bij brief van 28 januari 2019 heeft kohlpharma Bayer laten weten dat zij voornemens was het geneesmiddel ‘Androcur 50 mg’ in verpakkingen met een inhoud van 50 filmomhulde tabletten uit Nederland in te voeren en in Duitsland te distribueren in verpakkingen met een inhoud van 50 of 100 filmomhulde tabletten. Later heeft kohlpharma Bayer meegedeeld dat het middel tegen knoeien op de buitenverpakking van dit geneesmiddel vanwege de import zou moeten worden verbroken, zodat deze verpakking moest worden vervangen.
33
Bayer heeft zich tegen de voorgenomen vervanging verzet door te stellen dat het gebruik van een nieuwe verpakking verder gaat dan noodzakelijk is om dat geneesmiddel in Duitsland in de handel te kunnen brengen.
34
Zij is van mening dat uit richtlijn 2011/62 en gedelegeerde verordening 2016/161 volgt dat een nieuwe etikettering en een nieuwe verpakking alternatieven vormen die de parallelimporteur ter beschikking staan en die gelijkwaardige veiligheidsgaranties bieden. In casu is volgens haar echter niet aangetoond dat een nieuwe verpakking noodzakelijk is, aangezien een nieuwe etikettering objectief gezien volstaat om de toegang tot de markt voor het betrokken product te waarborgen.
35
Kohlpharma betoogt dat heretikettering van de oorspronkelijke verpakking ongeschikt is vanwege de sporen die de verwijdering van het oorspronkelijke middel tegen knoeien nalaat en die zichtbaar blijven na de opening van de opnieuw geëtiketteerde oorspronkelijke verpakking.
36
Aangezien groothandelaars en apothekers thans verplicht zijn te controleren of er geknoeid is met de verpakkingen van geneesmiddelen, kan alleen een nieuwe buitenverpakking voorkomen dat die groothandelaars en apothekers weigeren om het betrokken geneesmiddel af te leveren. Hoewel een nieuwe etikettering 25 % goedkoper is dan ompakking in een nieuwe verpakking, is kohlpharma van mening dat de voorkeur moet worden gegeven aan ompakking, omdat dat beter wordt aanvaard door gezondheidswerkers en de consument. Zij stelt dat het gebruik van de oorspronkelijke verpakkingen met sporen van beschadiging de toegang tot de Duitse markt van apothekers en groothandelaars aanzienlijk belemmert.
37
De verwijzende rechter vraagt zich in de eerste plaats af of uit de relevante bepalingen van richtlijn 2011/62 en gedelegeerde verordening 2016/161 volgt dat ompakking in een nieuwe verpakking voortaan de voorkeur verdient boven heretikettering van een geneesmiddel.
38
In de tweede plaats vraagt deze rechter zich af of de keuze tussen heretikettering en een nieuwe verpakking aan de parallelimporteur toekomt.
39
In de derde plaats vraagt deze rechter zich af welke draagwijdte dient te worden toegekend aan het argument dat de aanwezigheid van sporen van opening op de verpakking van het geneesmiddel de vakkring en de eindgebruiker mogelijk afschrikt of aan het twijfelen brengt.
40
In de vierde plaats heeft de verwijzende rechter twijfels bij de praktijk van de bevoegde autoriteiten van bepaalde lidstaten, waaronder het Koninkrijk Zweden, waarbij de nieuwe voorschriften inzake bescherming tegen vervalsing aldus worden uitgelegd dat in geval van parallelimport van geneesmiddelen als vuistregel geldt dat de verpakking moet worden vervangen na verbreking van het middel tegen knoeien dat op de oorspronkelijke verpakking was aangebracht.
41
Tegen deze achtergrond heeft het Landgericht Hamburg (rechter in eerste aanleg Hamburg, Duitsland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moet artikel 47 bis van richtlijn [2001/83] aldus worden uitgelegd dat ten aanzien van parallel ingevoerde producten kan worden aangenomen dat de maatregelen ter zake van de verwijdering en het aanbrengen van de veiligheidskenmerken overeenkomstig artikel 54, onder o), van richtlijn [2001/83], hetgeen door de parallelimporteur wordt uitgevoerd door middel van ofwel ‘relabeling’ [(heretikettering)] (zelfklevende etiketten die worden aangebracht op de oorspronkelijke secundaire verpakking), ofwel ‘reboxing’ [(ompakking in een nieuwe verpakking)] (vervaardiging van een nieuwe secundaire geneesmiddelverpakking), gelijkwaardig zijn wanneer beide maatregelen voor het overige voldoen aan de voorwaarden van richtlijn [2011/62] en van gedelegeerde verordening [2016/161] en even geschikt zijn om de authenticiteit en de identiteit van het geneesmiddel te controleren en om te bewijzen dat met het geneesmiddel is geknoeid?
- 2)
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: kan de houder van een merk zich ertegen verzetten dat de waren door een parallelimporteur worden omgepakt in een nieuwe buitenverpakking (‘reboxing’) met inachtneming van de nieuwe regelingen inzake de bescherming tegen vervalsing, wanneer de parallelimporteur ook kan zorgen voor een verpakking die in de lidstaat van invoer mag worden verhandeld, louter door op de oorspronkelijke secundaire verpakking nieuwe zelfklevende etiketten (‘relabeling’) aan te brengen?
- 3)
Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: is het feit dat in geval van ‘relabeling’ voor het doelpubliek zichtbaar is dat een veiligheidskenmerk van de oorspronkelijke aanbieder werd beschadigd, zonder belang, wanneer vaststaat dat de parallelimporteur daarvoor verantwoordelijk is en hij een nieuw veiligheidskenmerk op de oorspronkelijke secundaire verpakking heeft aangebracht? Maakt het daarbij een verschil dat de sporen van het openen van de verpakking pas zichtbaar worden wanneer de secundaire verpakking van het geneesmiddel wordt geopend?
- 4)
Indien de tweede en/of de derde vraag bevestigend wordt beantwoord: moet toch worden geoordeeld dat het ompakken via ‘reboxing’ in de zin van de vijf uitputtingsvoorwaarden voor ompakking (zie arresten van 11 juli 1996, Bristol-Myers Squibb e.a., C-427/93, C-429/93 en C-436/93, EU:C:1996:282, punt 79, en 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a., C-348/04, EU:C:2007:249, punt 21) objectief noodzakelijk is wanneer de nationale autoriteiten in hun huidige richtsnoeren tot omzetting van de voorschriften van de richtlijn inzake vervalste geneesmiddelen of in andere officiële mededelingen verklaren dat het opnieuw verzegelen van geopende verpakkingen normaal gesproken niet of althans alleen bij wijze van uitzondering en onder strikte voorwaarden wordt aanvaard?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
42
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 47 bis van richtlijn 2001/83 aldus moet worden uitgelegd dat, mits aan alle in dat artikel bedoelde vereisten is voldaan, ompakking in een nieuwe verpakking en heretikettering van parallel ingevoerde geneesmiddelen gelijkwaardige wijzen van ompakking zijn wat de doeltreffendheid van de in artikel 54, onder o), van deze richtlijn bedoelde veiligheidskenmerken betreft, zonder dat de ene wijze voorrang heeft boven de andere.
43
Om te beginnen zij eraan herinnerd dat, zoals blijkt uit de overwegingen 2 en 3 van richtlijn 2011/62, gelezen in samenhang met overweging 1 van gedelegeerde verordening 2016/161, de Uniewetgever deze richtlijn heeft vastgesteld om het hoofd te bieden aan de toenemende bedreiging voor de menselijke gezondheid die wordt gevormd door vervalste geneesmiddelen, door in richtlijn 2001/83 maatregelen in te voeren waarmee moet worden voorkomen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden.
44
Richtlijn 2011/62 heeft derhalve in artikel 54 van richtlijn 2001/83 een bepaling ingevoegd onder o), volgens welke de buitenverpakking of, indien deze ontbreekt, de primaire verpakking van andere geneesmiddelen dan de in artikel 54 bis, lid 1, van deze richtlijn bedoelde radiofarmaceutica moeten zijn voorzien van veiligheidskenmerken aan de hand waarvan groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, in staat zijn de authenticiteit van het betrokken geneesmiddel te controleren, de identiteit van afzonderlijke verpakkingen vast te stellen en te controleren of er met de buitenverpakking is geknoeid.
45
Overeenkomstig artikel 54 bis, lid 2, van richtlijn 2001/83 stelt gedelegeerde verordening 2016/161 gedetailleerde regels voor deze veiligheidskenmerken vast. In overweging 1 van deze gedelegeerde verordening worden twee soorten veiligheidskenmerken genoemd, te weten een uniek identificatiekenmerk en een middel tegen knoeien. Uit artikel 3, lid 2, onder a) en b), van deze gedelegeerde verordening, gelezen in het licht van overweging 15 ervan, blijkt dat de controle van de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk tot doel heeft te waarborgen dat het geneesmiddel van een legitieme fabrikant afkomstig is, terwijl via de controle van de integriteit van het middel tegen knoeien kan worden nagegaan of de verpakking is geopend of gewijzigd, zodat wordt gewaarborgd dat de inhoud van de verpakking authentiek is; het is noodzakelijk dat beide veiligheidskenmerken worden gecontroleerd om de authenticiteit van een geneesmiddel in een sluitend controlesysteem te kunnen garanderen.
46
Meer in het bijzonder verplicht artikel 25, lid 1, van gedelegeerde verordening 2016/161 de personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, om deze veiligheidskenmerken te controleren. Verder verbieden de artikelen 24 en 30 van deze gedelegeerde verordening groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, een geneesmiddel af te leveren wanneer zij redenen hebben om aan te nemen dat er met de verpakking van het geneesmiddel is geknoeid.
47
Voorts bepaalt artikel 47 bis, lid 1, van richtlijn 2001/83 dat die veiligheidskenmerken alleen mogen worden verwijderd of afgedekt onder strikte voorwaarden, die moeten garanderen dat het geneesmiddel authentiek is en dat er niet mee geknoeid is.
48
In het bijzonder volgt uit artikel 47 bis, lid 1, onder b), van deze richtlijn dat een van die voorwaarden erin bestaat dat de betrokken veiligheidskenmerken worden vervangen door ‘gelijkwaardige’ veiligheidskenmerken. Volgens deze bepaling kan een veiligheidskenmerk slechts als gelijkwaardig worden beschouwd wanneer het met name even doeltreffend is om de authenticiteit van de betrokken geneesmiddelen te controleren en de identiteit ervan vast te stellen en om te bewijzen dat er met de geneesmiddelen is geknoeid.
49
Uit die bepaling, gelezen in het licht van overweging 12 van richtlijn 2011/62, vloeit dus voort dat de Uniewetgever, die uitdrukkelijk heeft voorzien in de mogelijkheid om de in punt 44 van het onderhavige arrest bedoelde veiligheidskenmerken te ‘vervangen’, niet heeft beoogd het hergebruik van oorspronkelijke buitenverpakkingen te verhinderen, ook al waren deze verpakkingen voorzien van dergelijke veiligheidskenmerken. Deze uitlegging vindt steun in artikel 34, lid 4, en artikel 35, lid 4, van gedelegeerde verordening 2016/161, volgens welke een gelijkwaardig uniek identificatiekenmerk zowel op een nieuwe verpakking als gevolg van ompakking, als op een opnieuw geëtiketteerde verpakking mag worden aangebracht.
50
Niettemin volgt uit artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83 dat een dergelijk hergebruik slechts mogelijk is indien de oorspronkelijke veiligheidskenmerken kunnen worden vervangen door kenmerken die even doeltreffend zijn om de authenticiteit van de betrokken geneesmiddelen te controleren en de identiteit ervan vast te stellen en om te bewijzen dat er met de geneesmiddelen is geknoeid, overeenkomstig het doel van richtlijn 2011/62, dat blijkens overweging 29 ervan erin bestaat te voorkomen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden.
51
Gelet hierop alsook op het feit dat richtlijn 2001/83 en gedelegeerde verordening 2016/161 geen bepaling bevatten waaruit blijkt dat een wijze van ompakking de voorkeur verdient boven de andere, dient te worden geoordeeld dat, mits aan alle in artikel 47 bis van die richtlijn bedoelde vereisten is voldaan, ompakking in een nieuwe verpakking en heretikettering van parallel ingevoerde geneesmiddelen gelijkwaardige wijzen van ompakking zijn wat de doeltreffendheid van de veiligheidskenmerken betreft.
52
Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 47 bis van richtlijn 2001/83 aldus moet worden uitgelegd dat, mits aan alle in dat artikel bedoelde vereisten is voldaan, ompakking in een nieuwe verpakking en heretikettering van parallel ingevoerde geneesmiddelen gelijkwaardige wijzen van ompakking zijn wat de doeltreffendheid van de in artikel 54, onder o), van deze richtlijn bedoelde veiligheidskenmerken betreft, zonder dat de ene wijze voorrang heeft boven de andere.
Tweede vraag
53
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 10, lid 2, en artikel 15 van richtlijn 2015/2436 aldus moeten worden uitgelegd dat de houder van een merk het recht heeft om zich ertegen te verzetten dat een parallelimporteur een geneesmiddel verhandelt dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht, wanneer heretikettering van het betrokken geneesmiddel, met inachtneming van de vereisten van artikel 47 bis van richtlijn 2001/83, het tevens mogelijk maakt om het betrokken geneesmiddel in de lidstaat van invoer te verhandelen.
54
Krachtens artikel 10, lid 1, van richtlijn 2015/2436 verleent de inschrijving van een merk de houder ervan een uitsluitend recht op grond waarvan deze houder volgens artikel 10, lid 2, onder a), van deze richtlijn iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik in het economische verkeer kan verbieden van een teken dat gelijk is aan dat merk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven.
55
Dit uitsluitende recht is de merkhouder verleend om hem de mogelijkheid te bieden zijn specifieke belangen als houder van dat merk te beschermen, dat wil zeggen zeker te stellen dat het merk zijn eigen functies kan vervullen. De uitoefening van dat recht moet dan ook beperkt blijven tot de gevallen waarin het gebruik van het teken door een derde afbreuk doet of kan doen aan de functies van het merk. Tot die functies behoren niet alleen de wezenlijke functie van het merk — de consument de herkomst van de waar of de dienst te waarborgen — maar ook de overige functies ervan, zoals met name die welke erin bestaat de kwaliteit van deze waar of deze dienst te garanderen, of de communicatie-, de investerings- en de reclamefunctie (zie in die zin arrest van 25 juli 2018, Mitsubishi Shoji Kaisha en Mitsubishi Caterpillar Forklift Europe, C-129/17, EU:C:2018:594, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
56
Uit vaste rechtspraak blijkt dat ompakking van een van het merk voorzien product door een derde zonder toestemming van de merkhouder reële risico's voor de herkomstgarantie met zich kan meebrengen (zie in die zin arrest van 17 mei 2018, Junek Europ-Vertrieb, C-642/16, EU:C:2018:322, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak), waarbij het begrip ‘ompakking’ in de zin van die rechtspraak zich mede uitstrekt tot heretikettering (zie in die zin arrest van 17 mei 2018, Junek Europ-Vertrieb, C-642/16, EU:C:2018:322, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak),
57
Volgens artikel 15, lid 1, van richtlijn 2015/2436 staat het aan het merk verbonden recht de houder evenwel niet toe om het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met zijn toestemming in de Unie in de handel zijn gebracht. Deze bepaling beoogt de fundamentele belangen van de bescherming van het merkrecht en het vrije verkeer van goederen binnen de interne markt met elkaar in overeenstemming te brengen [zie naar analogie, met betrekking tot artikel 7, lid 1, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 2008, L 299, blz. 25), arrest van 20 december 2017, Schweppes, C-291/16, EU:C:2017:990, punt 35].
58
Meer in het bijzonder vloeit uit artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436 voort dat het verzet van de merkhouder tegen ompakking, dat een afwijking van het vrije verkeer van goederen vormt, niet kan worden aanvaard als de uitoefening van dat recht door de merkhouder een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormt in de zin van artikel 36, tweede volzin, VWEU (zie naar analogie arrest van 17 mei 2018, Junek Europ-Vertrieb, C-642/16, EU:C:2018:322, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het voorwerp van het merkrecht is immers niet om de merkhouders in staat te stellen de nationale markten af te schermen en aldus het voortbestaan van eventueel tussen de lidstaten bestaande prijsverschillen te bevorderen (arrest van 11 juli 1996, Bristol-Myers Squibb e.a., C-427/93, C-429/93 en C-436/93, EU:C:1996:282, punt 46).
59
Van een dergelijke verkapte beperking in de zin artikel 36, tweede volzin, VWEU is sprake wanneer de uitoefening door de merkhouder van zijn recht om zich te verzetten tegen ompakking bijdraagt tot een kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten, en wanneer de ompakking bovendien op zodanige wijze plaatsvindt dat de gerechtvaardigde belangen van de merkhouder worden geëerbiedigd, hetgeen met name vereist dat de ompakking de oorspronkelijke toestand van het geneesmiddel niet aantast en de reputatie van het merk niet kan schaden (zie in die zin arresten van 10 november 2016, Ferring Lægemidler, C-297/15, EU:C:2016:857, punt 16 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 17 mei 2018, Junek Europ-Vertrieb, C-642/16, EU:C:2018:322, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
60
De omstandigheid dat de merkhouder zich niet met een beroep op zijn merkrecht kan verzetten tegen de verhandeling onder zijn merk van door een importeur omgepakte producten, betekent evenwel dat aan de importeur een zekere bevoegdheid wordt ingeruimd welke in normale omstandigheden aan de merkhouder zelf is voorbehouden. In het belang van de merkhouder als eigenaar van het merk en om hem tegen misbruik te beschermen, is het dan ook passend om deze bevoegdheid enkel toe te staan voor zover de importeur ook aan bepaalde andere voorwaarden voldoet (zie in die zin arrest van 28 juli 2011, Orifarm e.a., C-400/09 en C-207/10, EU:C:2011:519, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
61
Aldus kan volgens vaste rechtspraak de houder van een merk zich rechtmatig verzetten tegen de verdere verhandeling in een lidstaat van een uit een andere lidstaat ingevoerd farmaceutisch product dat van zijn merk is voorzien, wanneer de importeur dit product heeft omgepakt en op de nieuwe verpakking het merk opnieuw heeft aangebracht, tenzij:
- —
is bewezen dat het gebruik van het merkrecht door de houder ervan om zich tegen de verhandeling van het omgepakte product onder zijn merk te verzetten, zou bijdragen tot een kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten;
- —
is aangetoond dat de ompakking de oorspronkelijke toestand van het product in de verpakking niet kan aantasten;
- —
op de verpakking duidelijk is vermeld wie het product heeft omgepakt en wie het product heeft vervaardigd;
- —
de presentatie van het omgepakte product de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden, en
- —
de importeur de merkhouder tevoren ervan in kennis stelt dat het omgepakte product op de markt wordt gebracht, en hem op zijn verzoek een exemplaar van dit product bezorgt (zie in die zin arrest van 17 mei 2018, Junek Europ-Vertrieb, C-642/16, EU:C:2018:322, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
62
Wat in het bijzonder de eerste van de in het vorige punt van het onderhavige arrest genoemde voorwaarden betreft, heeft het Hof geoordeeld dat als een bijdrage tot kunstmatige afscherming van de markten der lidstaten moet worden aangemerkt, het verzet van een merkhouder tegen ompakking van geneesmiddelen ingeval deze ompakking noodzakelijk is om het parallel ingevoerde product in de lidstaat van invoer te kunnen verhandelen (arrest van 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a., C-348/04, EU:C:2007:249, punt 18).
63
Aan deze noodzakelijkheidsvoorwaarde is met name voldaan wanneer de regelingen of praktijken in de lidstaat van invoer eraan in de weg staan dat het product in dezelfde verpakking in de handel wordt gebracht als die waarin het in de lidstaat van uitvoer in de handel wordt gebracht (zie in die zin arrest van 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a., C-348/04, EU:C:2007:249, punt 36).
64
Daarentegen is aan die voorwaarde niet voldaan wanneer de ompakking van het product uitsluitend wordt verklaard doordat de parallelimporteur een commercieel voordeel nastreeft (arrest van 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a., C-348/04, EU:C:2007:249, punt 37).
65
Volgens de rechtspraak van het Hof heeft deze noodzakelijkheidsvoorwaarde betrekking op zowel de handeling bestaande in ompakking van het product als de keuze tussen een nieuwe verpakking en heretikettering (zie in die zin arrest van 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a., C-348/04, EU:C:2007:249, punt 38). Zoals de advocaat-generaal in punt 118 van zijn conclusie heeft opgemerkt, komt de toekenning van het recht aan de parallelhandelaar om een van een merk voorzien product in een nieuwe verpakking op de markt te brengen zonder toestemming van de houder van dat merk, immers erop neer dat hem een zekere bevoegdheid wordt toegekend welke onder normale omstandigheden aan de merkhouder blijft voorbehouden, namelijk die om het merk op de nieuwe verpakking aan te brengen, zodat een dergelijke ompakking in een nieuwe verpakking een grotere aantasting van de rechten van de merkhouder vormt dan de verhandeling van het product in de oorspronkelijke, opnieuw geëtiketteerde verpakking.
66
Aldus heeft het Hof geoordeeld dat een merkhouder zich tegen ompakking door vervanging van de verpakking kan verzetten wanneer de parallelimporteur de oorspronkelijke verpakking voor verhandeling in de lidstaat van invoer kan gebruiken door op die verpakking etiketten aan te brengen (arrest van 23 april 2002, Boehringer Ingelheim e.a., C-143/00, EU:C:2002:246, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De merkhouder kan zich er evenwel slechts tegen verzetten dat de parallelimporteur een dergelijke ompakking uitvoert op voorwaarde dat het opnieuw geëtiketteerde geneesmiddel daadwerkelijk toegang tot de betrokken markt kan krijgen (zie in die zin arrest van 23 april 2002, Boehringer Ingelheim e.a., C-143/00, EU:C:2002:246, punt 50).
67
Volgens de rechtspraak van het Hof moet bij de beoordeling van de vraag of is voldaan aan de voorwaarde dat de ompakking noodzakelijk is, rekening worden gehouden met de omstandigheden die gelden op het ogenblik dat het geneesmiddel in de lidstaat van invoer op de markt wordt gebracht en waardoor de ompakking objectief noodzakelijk is opdat de parallelimporteur het betrokken geneesmiddel in die staat kan verhandelen (arrest van 10 november 2016, Ferring Lægemidler, C-297/15, EU:C:2016:857, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
68
Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 10, lid 2, en artikel 15 van richtlijn 2015/2436 aldus moeten worden uitgelegd dat de houder van een merk het recht heeft om zich ertegen te verzetten dat een parallelimporteur een geneesmiddel verhandelt dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht, wanneer het objectief mogelijk is het betrokken geneesmiddel opnieuw te etiketteren met inachtneming van de vereisten van artikel 47 bis van richtlijn 2001/83 en het aldus opnieuw geëtiketteerde geneesmiddel daadwerkelijk toegang kan krijgen tot de markt in de lidstaat van invoer.
Derde vraag
69
Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 10, lid 2, en artikel 15 van richtlijn 2015/2436 aldus moeten worden uitgelegd dat de houder van een merk het recht heeft om zich ertegen te verzetten dat een parallelimporteur een geneesmiddel verhandelt dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht, wanneer het vervangen van het middel tegen knoeien van de oorspronkelijke buitenverpakking in het kader van een heretikettering van dit geneesmiddel zichtbare sporen van opening op die verpakking achterlaat en er geen twijfel over bestaat dat die sporen van opening toe te schrijven zijn aan het ompakken van dat geneesmiddel door die parallelimporteur.
70
Zoals blijkt uit de punten 61 tot en met 63 van dit arrest, kan de houder van een merk zich er niet tegen verzetten dat een parallelimporteur een geneesmiddel verhandelt dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht, wanneer een dergelijke ompakking noodzakelijk is om het parallel ingevoerde product in de lidstaat van invoer te kunnen verhandelen.
71
Zoals blijkt uit punt 58 van dit arrest, vormt de uitoefening door de merkhouder van het aan dit merk verbonden recht om zich tegen die ompakking te verzetten immers een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten in de zin van artikel 36, tweede volzin, VWEU, aangezien dit, in strijd met het voorwerp van het merkrecht, zou bijdragen tot de kunstmatige afscherming van de nationale markten binnen de Unie en aldus de instandhouding van de mogelijk tussen de lidstaten bestaande prijsverschillen zou bevorderen.
72
In de eerste plaats is dit in het bijzonder het geval indien het middel tegen knoeien dat op de buitenverpakking van het betrokken geneesmiddel is aangebracht, objectief gezien niet kon worden vervangen door een gelijkwaardig veiligheidskenmerk in de zin van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83, waardoor verhandeling van dit geneesmiddel in de opnieuw geëtiketteerde oorspronkelijke verpakking in de lidstaat van invoer wordt verhinderd.
73
Wat in dit verband de aanwezigheid van sporen van opening van de buitenverpakking van een geneesmiddel als gevolg van de vervanging van het middel tegen knoeien betreft, dient eraan te worden herinnerd dat krachtens artikel 47 bis, lid 1, onder a), van richtlijn 2001/83 de houder van een vergunning voor de vervaardiging — een vergunning die elke in de distributieketen actieve speler die geneesmiddelen verpakt moet hebben overeenkomstig artikel 40, lid 2, van deze richtlijn —, alvorens de in punt 44 van het onderhavige arrest bedoelde veiligheidskenmerken geheel of gedeeltelijk te verwijderen of af te dekken, moet controleren of het betrokken geneesmiddel authentiek is en of er niet mee geknoeid is.
74
Zo moet het vervangende middel tegen knoeien overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83 even doeltreffend zijn als het oorspronkelijke middel tegen knoeien om te controleren of de buitenverpakking van het geneesmiddel niet op onrechtmatige wijze werd geopend tussen het tijdstip van ompakking van het geneesmiddel en het tijdstip waarop het aan het publiek wordt afgeleverd.
75
Bijgevolg kan de aanwezigheid van sporen van opening van de buitenverpakking van een geneesmiddel die duidelijk toe te schrijven zijn aan het ompakken van dat geneesmiddel, niets afdoen aan het feit dat het vervangende middel tegen knoeien gelijkwaardig is, mits alle spelers in de distributieketen en de eindgebruiker met zekerheid kunnen vaststellen dat deze sporen niet toe te schrijven zijn aan geknoei met dat geneesmiddel.
76
In dit verband moet worden opgemerkt dat, zoals blijkt uit de in punt 61 van dit arrest in herinnering gebrachte rechtspraak, op de verpakking van het betrokken product duidelijk moet worden vermeld wie het heeft omgepakt, zodat de volgende spelers in de distributieketen de oorsprong van de sporen van opening van die verpakking kunnen toeschrijven aan het ompakken van dat product door een parallelimporteur.
77
Overigens is de aanwezigheid van dergelijke sporen onvermijdelijk, aangezien de functie van het middel tegen knoeien er juist in bestaat om elke opening van de verpakking waarop zij is aangebracht aan het licht te brengen. Een andere uitlegging dan die in punt 75 van dit arrest zou dan ook tot gevolg hebben dat het opnieuw etiketteren van een geneesmiddel in de praktijk onmogelijk wordt gemaakt, waardoor nuttige werking zou worden ontzegd aan de bepalingen van richtlijn 2001/83 en gedelegeerde verordening 2016/161 die een dergelijke heretikettering toestaan, zoals is opgemerkt in artikel 49 van dit arrest.
78
Derhalve kan de aanwezigheid van eventuele sporen van opening op de buitenverpakking van een geneesmiddel op zich niet volstaan om te oordelen dat het vervangende middel tegen knoeien niet gelijkwaardig is in de zin van artikel 47 bis, lid 1, onder b), tweede alinea, van richtlijn 2001/83, wanneer er bij de groothandelaars en de personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, geen enkele twijfel over bestaat dat deze sporen van opening toe te schrijven zijn aan het ompakken van dat geneesmiddel door een parallelimporteur.
79
In het licht van de overwegingen in de punten 70 tot en met 72 van dit arrest moet derhalve worden geoordeeld dat de aanwezigheid van dergelijke sporen in de in het vorige punt beschreven omstandigheden niet belet dat de houder van een merk zich verzet tegen het ompakken van een van dit merk voorzien geneesmiddel in een nieuwe verpakking.
80
Deze uitlegging vindt steun in de wezenlijke functie van het merk, namelijk dat aan de consument of aan de eindverbruiker met betrekking tot de van een merk voorziene waar de identiteit van oorsprong wordt gewaarborgd, op zodanige wijze dat hij de waar zonder gevaar voor verwarring van waren van andere herkomst kan onderscheiden. Deze herkomstgarantie impliceert dat de consument of de eindverbruiker erop kan vertrouwen dat derden niet in een aan de verhandeling voorafgaande fase zonder toestemming van de merkhouder hebben ingegrepen in de oorspronkelijke toestand van een van het merk voorziene waar (zie in die zin arrest van 11 juli 1996, Bristol-Myers Squibb e.a., C-427/93, C-429/93 en C-436/93, EU:C:1996:282, punt 47).
81
Wanneer er bij de consument geen twijfel over bestaat dat de sporen van opening van de buitenverpakking van een geneesmiddel toe te schrijven zijn aan het ompakken van dat geneesmiddel door een parallelimporteur, wordt de herkomstgarantie voor dit geneesmiddel gewaarborgd.
82
In de tweede plaats heeft het Hof geoordeeld dat er tevens sprake is van een belemmering van de effectieve toegang tot de markt van een lidstaat waardoor ompakking door vervanging van de verpakking noodzakelijk wordt, wanneer op deze markt of op een belangrijk deel daarvan bij een beduidend percentage van de consumenten een dermate grote weerstand tegen opnieuw geëtiketteerde geneesmiddelen bestaat dat moet worden aangenomen dat er sprake is van een belemmering van de effectieve toegang tot de markt (zie in die zin arrest van 23 april 2002, Boehringer Ingelheim e.a., C-143/00, EU:C:2002:246, punt 52).
83
Evenzo moet, wanneer een beduidend percentage van de consumenten van de lidstaat van invoer afkerig staat tegenover de aankoop van een geneesmiddel waarvan de buitenverpakking zichtbare sporen van opening vertoont als gevolg van de vervanging van het bestaande middel tegen knoeien door een gelijkwaardig veiligheidskenmerk overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, van richtlijn 2001/83, worden aangenomen dat er sprake is van een belemmering van de effectieve toegang van dit geneesmiddel tot de markt van die lidstaat, zodat de ompakking ervan in een nieuwe buitenverpakking noodzakelijk moet worden geacht voor de verhandeling van het geneesmiddel in die lidstaat.
84
In de in het vorige punt beschreven omstandigheden kan het verzet van de merkhouder tegen een dergelijke ompakking niet worden toegestaan, aangezien het zou bijdragen tot een kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten.
85
Zoals de advocaat-generaal in punt 139 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, kan een parallelimporteur zich echter niet baseren op een algemeen vermoeden van weerstand van de consumenten tegen opnieuw geëtiketteerde geneesmiddelen waarvan het middel tegen knoeien is vervangen. Gelet op de rechtspraak van het Hof moet de vraag of er al dan niet sprake is van een dergelijke weerstand, en zo ja, in welke mate, immers in concreto worden beoordeeld, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de omstandigheden die golden in de lidstaat van invoer op het ogenblik van verhandeling van het betrokken geneesmiddel (zie in die zin arrest van 10 november 2016, Ferring Lægemidler, C-297/15, EU:C:2016:857, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en met het feit dat de sporen van opening zichtbaar zijn dan wel slechts detecteerbaar zijn na een grondige controle waartoe groothandelaars of personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren overgaan op grond van hun verplichting daartoe krachtens de artikelen 10, 24 en 30 van gedelegeerde verordening 2016/161.
86
Gelet op een en ander moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 10, lid 2, en artikel 15 van richtlijn 2015/2436 aldus moeten worden uitgelegd dat de houder van een merk het recht heeft om zich ertegen te verzetten dat een parallelimporteur een geneesmiddel verhandelt dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht, wanneer de zichtbare sporen van opening van de oorspronkelijke buitenverpakking die, in voorkomend geval, het gevolg zijn van heretikettering van dat geneesmiddel, duidelijk toe te schrijven zijn aan het ompakken van dat geneesmiddel door die parallelimporteur, tenzij die sporen op de markt van de lidstaat van invoer of op een belangrijk deel daarvan bij een beduidend percentage van de consumenten een dermate grote weerstand tegen de aldus omgepakte geneesmiddelen oproepen dat de effectieve toegang tot die markt wordt belemmerd, hetgeen per geval moet worden vastgesteld.
Vierde vraag
87
Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 10, lid 2, en artikel 15 van richtlijn 2015/2436 aldus moeten worden uitgelegd dat de houder van een merk het recht heeft om zich ertegen te verzetten dat een parallelimporteur een geneesmiddel verhandelt dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht, wanneer nationale richtsnoeren ter uitvoering van de voorschriften van richtlijn 2001/83 betreffende veiligheidskenmerken bepalen dat hergebruik van de oorspronkelijke verpakking niet of slechts bij uitzondering en onder strikte voorwaarden is toegestaan.
88
Volgens vaste rechtspraak is de procedure van artikel 267 VWEU een instrument van samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties, waarmee het Hof de nationale rechterlijke instanties de uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht verschaft die zij voor de beslechting van de hun voorgelegde geschillen nodig hebben (arrest van 12 maart 1998, Djabali, C-314/96, EU:C:1998:104, punt 17, en beschikking van 3 december 2020, Fedasil, C-67/20—C-69/20, niet gepubliceerd, EU:C:2020:1024, punt 18).
89
Eveneens volgens vaste rechtspraak rust er een vermoeden van relevantie op de vragen betreffende de uitlegging van het Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste feitelijke en wettelijke kader, ten aanzien waarvan het niet aan het Hof is om de juistheid te onderzoeken. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een verzoek van een nationale rechter om een prejudiciële beslissing wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de gegevens, rechtens en feitelijk, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 22 februari 2022, Stichting Rookpreventie Jeugd e.a., C-160/20, EU:C:2022:101, punt 82 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
90
De taak van het Hof in het kader van de prejudiciële procedure is namelijk om bij te dragen tot de rechtsbedeling in de lidstaten, en niet om adviezen over algemene of hypothetische vragen te geven (zie met name arresten van 12 juni 2003, Schmidberger, C-112/00, EU:C:2003:333, punt 32, en 15 september 2011, Unió de Pagesos de Catalunya, C-197/10, EU:C:2011:590, punt 18).
91
Evenwel moet worden vastgesteld dat de omstandigheden van het hoofdgeding kennelijk niet overeenstemmen met de situatie die de verwijzende rechter in het kader van zijn vierde vraag aan de orde heeft gesteld.
92
In punt 40 van het onderhavige arrest is immers uiteengezet dat de verwijzende rechter met deze vraag verwijst naar richtsnoeren die de autoriteiten van andere lidstaten dan de Bondsrepubliek Duitsland hebben vastgesteld.
93
Voorts blijkt uit de verwijzingsbeslissing geenszins dat de Duitse autoriteiten richtsnoeren hebben vastgesteld volgens welke het hergebruik van de oorspronkelijke verpakking van parallel ingevoerde geneesmiddelen niet of slechts uitzonderlijk en onder strikte voorwaarden is toegestaan.
94
In deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat de door de verwijzende rechter in zijn vierde vraag geschetste situatie hypothetisch van aard is.
95
Bijgevolg is deze vraag niet-ontvankelijk.
Kosten
96
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 47 bis van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals gewijzigd bij richtlijn 2012/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012,
moet aldus worden uitgelegd dat:
mits aan alle in dat artikel bedoelde vereisten is voldaan, ompakking in een nieuwe verpakking en heretikettering van parallel ingevoerde geneesmiddelen gelijkwaardige wijzen van ompakking zijn wat de doeltreffendheid van de in artikel 54, onder o), van deze richtlijn — zoals gewijzigd bij richtlijn 2012/26 — bedoelde veiligheidskenmerken betreft, zonder dat de ene wijze voorrang heeft boven de andere.
- 2)
Artikel 10, lid 2, en artikel 15 van richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten
moeten aldus worden uitgelegd dat:
de houder van een merk het recht heeft om zich ertegen te verzetten dat een parallelimporteur een geneesmiddel verhandelt dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht, wanneer het objectief mogelijk is het betrokken geneesmiddel opnieuw te etiketteren met inachtneming van de vereisten van artikel 47 bis van richtlijn 2001/83, zoals gewijzigd bij richtlijn 2012/26, en het aldus opnieuw geëtiketteerde geneesmiddel daadwerkelijk toegang kan krijgen tot de markt in de lidstaat van invoer.
- 3)
Artíkel 10, lid 2, en artikel 15 van richtlijn 2015/2436
moeten aldus worden uitgelegd dat:
de houder van een merk het recht heeft om zich ertegen te verzetten dat een parallelimporteur een geneesmiddel verhandelt dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht, wanneer de zichtbare sporen van opening van de oorspronkelijke buitenverpakking die, in voorkomend geval, het gevolg zijn van heretikettering van dat geneesmiddel, duidelijk toe te schrijven zijn aan het ompakken van dat geneesmiddel door die parallelimporteur, tenzij die sporen op de markt van de lidstaat van invoer of op een belangrijk deel daarvan bij een beduidend percentage van de consumenten een dermate grote weerstand tegen de aldus omgepakte geneesmiddelen oproepen dat de effectieve toegang tot die markt wordt belemmerd, hetgeen per geval moet worden vastgesteld.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑11‑2022
Uitspraak 17‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Prejudiciële verwijzing — Artikelen 34 en 36 VWEU — Vrij verkeer van goederen — Intellectuele eigendom — Merken — Verordening (EU) 2017/1001 — Uniemerk — Artikel 9, lid 2 — Artikel 15 — Richtlijn (EU) 2015/2436 — Aanpassing van het merkenrecht van de lidstaten — Artikel 10, lid 2 — Artikel 15 — Aan het merk verbonden recht — Uitputting van het aan het merk verbonden recht — Parallelimport van geneesmiddelen — Ompakking van de van het merk voorziene waar — Nieuwe buitenverpakking — Vervanging van het merk op de oorspronkelijke buitenverpakking door een andere productnaam — Opnieuw aanbrengen van het productspecifieke merk van de houder, met uitsluiting van de andere merken of onderscheidende tekens die op deze oorspronkelijke buitenverpakking stonden — Verzet door de merkhouder — Kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten — Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Richtlijn 2001/83/EG — Artikel 47 bis — Veiligheidskenmerken — Vervanging — Gelijkwaardige kenmerken — Gedelegeerde verordening (EU) 2016/161 — Artikel 3, lid 2 — Middel tegen knoeien
E. Regan, D. Gratsias, M. Ilešič, I. Jarukaitis, Z. Csehi
Partij(en)
In zaak C-224/20,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sø- og Handelsret (rechter in maritieme en handelszaken, Denemarken) bij beslissing van 3 april 2020, ingekomen bij het Hof op 29 mei 2020, in de procedures
Merck Sharp & Dohme BV,
Merck Sharp & Dohme Corp.,
MSD Danmark ApS
tegen
Abacus Medicine A/S,
en
Novartis AG
tegen
Abacus Medicine A/S,
en
Novartis AG
tegen
Abacus Medicine A/S,
en
Novartis AG
tegen
Paranova Danmark A/S,
en
H. Lundbeck A/S
tegen
Paranova Danmark A/S,
en
MSD Danmark ApS,
MSD Sharp & Dohme GmbH,
Merck Sharp & Dohme Corp.
tegen
2CARE4 ApS,
en
Ferring Lægemidler A/S
tegen
Paranova Danmark A/S,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, D. Gratsias, M. Ilešič (rapporteur), I. Jarukaitis en Z. Csehi, rechters,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Merck Sharp & Dohme BV, Merck Sharp & Dohme Corp., MSD Danmark ApS, MSD Sharp & Dohme GmbH, vertegenwoordigd door M. Bruus, advokat,
- —
Novartis AG en Ferring Lægemidler A/S, vertegenwoordigd door C. Friis Bach Ryhl en T. Ryhl, advokater,
- —
H. Lundbeck A/S, vertegenwoordigd door J. Brinck-Jensen en M. Vittrup, advokater,
- —
Abacus Medicine A/S, vertegenwoordigd door J. J. Bugge, advokat,
- —
Paranova Danmark A/S, vertegenwoordigd door E. Pfeiffer,
- —
2CARE4 ApS, vertegenwoordigd door K. E. Madsen, advokat,
- —
de Deense regering, vertegenwoordigd door M. Jespersen, J. Nymann-Lindegren, en M. Søndahl Wolff als gemachtigden,
- —
de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door É. Gippini Fournier, L. Haasbeek, K. Rasmussen en H. Støvlbæk als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 januari 2022,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 34 en 36 VWEU, artikel 9, lid 2, en artikel 15 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1), artikel 10, lid 2, en artikel 15 van richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 2015, L 336, blz. 1), artikel 47 bis en artikel 54, onder o), van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB 2001, L 311, blz. 67), zoals gewijzigd bij richtlijn 2012/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 (PB 2012, L 299, blz. 1) (hierna: ‘richtlijn 2001/83’), en artikel 16 van gedelegeerde verordening (EU) 2016/161 van de Commissie van 2 oktober 2015 tot aanvulling van richtlijn 2001/83 (PB 2016, L 32, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van zeven gedingen tussen geneesmiddelenfabrikanten, namelijk Merck Sharp & Dohme BV, Merck Sharp & Dohme Corp., MSD Danmark ApS, Novartis AG, H. Lundbeck A/S, MSD Sharp & Dohme GmbH en Ferring Lægemidler A/S, houders van de merken waaronder de door hen geproduceerde geneesmiddelen worden verkocht, enerzijds, en parallelimporteurs van farmaceutische producten, namelijk Abacus Medicine A/S, Paranova Danmark A/S en 2CARE4 ApS, anderzijds, betreffende de invoer in Denemarken van geneesmiddelen die door deze fabrikanten in andere lidstaten in de handel zijn gebracht.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Richtlijn 2015/2436
3
In overweging 28 van richtlijn 2015/2436 wordt verklaard:
‘Het beginsel van het vrij verkeer van goederen houdt in dat de houder van een merk niet gerechtigd mag zijn het gebruik daarvan door een derde te verbieden voor waren die in de [Europese] Unie door hemzelf of met zijn toestemming onder het merk in de handel zijn gebracht, tenzij de houder gegronde redenen kan aanvoeren om zich tegen verdere verhandeling van de waren te verzetten.’
4
Artikel 10 (‘Rechten verbonden aan het merk’) van deze richtlijn luidt:
- ‘1.
De inschrijving van een merk geeft de houder daar een uitsluitend recht op.
- 2.
Onverminderd de rechten van houders die vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het ingeschreven merk zijn verkregen, is de houder van een ingeschreven merk gerechtigd, iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, te verhinderen in het economische verkeer met betrekking tot waren of diensten gebruik te maken van een teken wanneer dit teken:
- a)
gelijk is aan het merk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven;
- b)
gelijk is aan of overeenstemt met het merk en gebruikt wordt met betrekking tot gelijke of overeenstemmende waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven, indien daardoor bij het publiek gevaar voor verwarring bestaat, ook wanneer die verwarring het gevolg is van associatie met het oudere merk;
- c)
gelijk is aan of overeenstemt met het merk ongeacht of dat wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk aan, overeenstemmend of niet overeenstemmend zijn met die waarvoor het merk is ingeschreven, wanneer dit merk bekend is in de lidstaat en door het gebruik, zonder geldige reden, van het teken ongerechtvaardigd voordeel getrokken wordt uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk.
- 3.
Met name kan krachtens lid 2 worden verboden:
- a)
het aanbrengen van het teken op de waren of verpakking;
- b)
het aanbieden of in de handel brengen, of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder het teken;
- c)
het invoeren of uitvoeren van waren onder het teken;
[…]’
5
Artikel 15 (‘Uitputting van het aan het merk verbonden recht’) van die richtlijn bepaalt:
- ‘1.
Een merk verleent de houder niet het recht het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met diens toestemming in de Unie in de handel zijn gebracht.
- 2.
Lid 1 is niet van toepassing wanneer er voor de houder gegronde redenen zijn om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in de handel zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is.’
Verordening 2017/1001
6
In overweging 22 van verordening 2017/1001 staat te lezen:
‘Uit het beginsel van het vrije verkeer van goederen volgt dat het van wezenlijk belang is dat de houder van een Uniemerk een derde niet mag verbieden daarvan gebruik te maken voor waren die in de Europese Economische Ruimte door hemzelf of met zijn toestemming onder het merk in de handel zijn gebracht, tenzij de houder gegronde redenen kan aanvoeren om zich tegen verdere verhandeling van de waren te verzetten.’
7
Artikel 9 (‘Rechten verbonden aan het Uniemerk’) van deze verordening luidt:
- ‘1.
De inschrijving van een Uniemerk geeft de houder een uitsluitend recht.
- 2.
Onverminderd de rechten die houders vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het Uniemerk hebben verkregen, is de houder van dat Uniemerk gerechtigd iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economische verkeer voor waren en diensten te verbieden wanneer:
- a)
het teken gelijk is aan het Uniemerk en wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk zijn aan die waarvoor het Uniemerk is ingeschreven;
- b)
het teken gelijk is aan of overeenstemt met het Uniemerk en wordt gebruikt met betrekking tot waren of diensten die gelijk zijn aan of overeenstemmen met de waren of diensten waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan; verwarring behelst ook de mogelijkheid van associatie met het merk;
- c)
het teken gelijk is aan of overeenstemt met het Uniemerk ongeacht of het wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk zijn aan, overeenstemmen met of niet overeenstemmen met die waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, wanneer het een in de Unie bekend merk betreft en wanneer door het gebruik zonder geldige reden van het teken ongerechtvaardigd voordeel wordt gehaald uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het Uniemerk.
- 3.
Krachtens lid 2 kan met name worden verboden:
- a)
het aanbrengen van het teken op de waren of op de verpakking van die waren;
- b)
het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder het teken;
- c)
het invoeren of uitvoeren van waren onder het teken;
[…]’
8
Artikel 15 (‘Uitputting van het aan het Uniemerk verbonden recht’) van die verordening bepaalt:
- ‘1.
Een Uniemerk verleent de houder niet het recht het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met diens toestemming in de Europese Economische Ruimte in de handel zijn gebracht.
- 2.
Lid 1 is niet van toepassing wanneer er voor de houder gegronde redenen zijn om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in de handel zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is.’
Richtlijn 2001/83
9
In de overwegingen 2 tot en met 5, 14, 40 en 41 van richtlijn 2001/83 staat te lezen:
- ‘(2)
Elke regeling op het gebied van de productie, distributie en gebruik van geneesmiddelen moet de bescherming van de volksgezondheid tot voornaamste doelstelling hebben.
- (3)
Evenwel moet dit doel worden bereikt door maatregelen die de ontwikkeling van de farmaceutische industrie en de handel in geneesmiddelen binnen de Gemeenschap niet mogen afremmen.
- (4)
De verschillen tussen sommige nationale voorschriften, inzonderheid tussen de voorschriften inzake geneesmiddelen, uitgezonderd substanties of samengestelde substanties die levensmiddelen, voedsel voor dieren en cosmetische producten zijn, hebben ten gevolge dat de handel in geneesmiddelen binnen de Gemeenschap wordt belemmerd en [zijn] daardoor rechtstreeks van invloed […] op de werking van de interne markt.
- (5)
Het is derhalve van belang deze belemmeringen op te heffen en, om deze doelstelling te verwezenlijken, is een aanpassing van de betreffende voorschriften noodzakelijk.
[…]
- (14)
Deze richtlijn vormt een belangrijke stap op de weg naar het vrije verkeer van geneesmiddelen. Te dien einde kunnen, naar aanleiding van de met name in [het Comité voor farmaceutische specialiteiten van het Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling, opgericht bij verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad van 22 juli 1993 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling (PB 1993, L 214, blz. 1)] opgedane ervaring, nieuwe maatregelen nodig blijken teneinde de nog overblijvende belemmeringen van het vrije verkeer weg te nemen.
[…]
- (40)
De voorschriften inzake de voorlichting van patiënten moeten de gebruikers een hoog beschermingsniveau bieden, dat wil zeggen dat zij aan de hand van volledige en begrijpelijke informatie een juist gebruik van de geneesmiddelen mogelijk moeten maken.
- (41)
Het in de handel brengen van geneesmiddelen waarvan de etikettering en de bijsluiter aan deze richtlijn voldoen, mag niet om redenen die verband houden met de etikettering of de bijsluiter worden verboden of verhinderd.’
10
Artikel 40 van deze richtlijn luidt:
- ‘1.
De lidstaten treffen de dienstige maatregelen om te bewerkstelligen dat voor de vervaardiging, op hun grondgebied, van geneesmiddelen een vergunning is vereist. Deze vergunning is ook vereist indien het geneesmiddel wordt vervaardigd met het oog op uitvoer.
- 2.
De in lid 1 bedoelde vergunning is vereist zowel voor de gedeeltelijke of volledige vervaardiging als voor de uit verdeling, verpakking of presentatie bestaande verrichtingen.
[…]’
11
Artikel 47 bis, lid 1, van die richtlijn bepaalt:
‘De in artikel 54, onder o), bedoelde veiligheidskenmerken worden niet verwijderd of afgedekt, ook niet gedeeltelijk, tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a)
de houder van de vergunning voor de vervaardiging controleert alvorens die veiligheidskenmerken geheel of gedeeltelijk te verwijderen of af te dekken of het geneesmiddel in kwestie authentiek is en of er niet mee is geknoeid;
- b)
de houder van de vergunning voor de vervaardiging leeft artikel 54, onder o), na door die veiligheidskenmerken te vervangen door veiligheidskenmerken die gelijkwaardig zijn wat de mogelijkheid betreft om de authenticiteit en de identiteit van het geneesmiddel te controleren en om te bewijzen dat met het geneesmiddel is geknoeid. Dergelijke vervanging vindt plaats zonder de primaire verpakking als gedefinieerd in artikel 1, punt 23, te openen.
Veiligheidskenmerken worden als gelijkwaardig beschouwd als:
- i)
zij voldoen aan de voorschriften in de overeenkomstig artikel 54 bis, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen, en
- ii)
zij even doeltreffend zijn om de authenticiteit van de geneesmiddelen te controleren en de identiteit ervan vast te stellen en om te bewijzen dat met de geneesmiddelen is geknoeid;
- c)
de vervanging van de veiligheidskenmerken wordt uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke goede praktijken bij de vervaardiging van geneesmiddelen, en
- d)
op de vervanging van de veiligheidskenmerken wordt toezicht gehouden door de bevoegde autoriteit.’
12
In artikel 54 van diezelfde richtlijn is bepaald:
‘Op de buitenverpakking of, indien deze ontbreekt, op de primaire verpakking van elk geneesmiddel moeten de volgende gegevens worden vermeld:
- a)
de naam van het geneesmiddel, gevolgd door de concentratie en de farmaceutische vorm, en in voorkomend geval de vermelding zuigelingen, kinderen of volwassenen; voor geneesmiddelen die tot maximaal drie werkzame bestanddelen bevatten, moet ook de internationale generieke benaming worden vermeld of, indien deze niet bestaat, de algemene benaming;
[…]
- o)
bij andere geneesmiddelen dan de in artikel 54 bis, lid 1, bedoelde radiofarmaceutica, veiligheidskenmerken aan de hand waarvan groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan de bevolking te verstrekken, in staat zijn:
- —
de authenticiteit van het geneesmiddel te controleren, en
- —
de identiteit van afzonderlijke verpakkingen vast te stellen;
alsmede een middel waarmee kan worden gecontroleerd of met de buitenverpakking is geknoeid.’
13
Artikel 54 bis van richtlijn 2001/83 luidt als volgt:
- ‘1.
Op aan een recept onderworpen geneesmiddelen worden de in artikel 54, onder o), bedoelde veiligheidskenmerken aangebracht, tenzij deze geneesmiddelen in een lijst zijn opgenomen volgens de procedure ingevolge lid 2, onder b), van dit artikel.
[…]
- 2.
De [Europese] Commissie neemt overeenkomstig artikel 121 bis en onder de voorwaarden in de artikelen 121 ter en 121 quater, door middel van gedelegeerde handelingen, maatregelen aan om artikel 54, onder o), aan te vullen met als doel de gedetailleerde regels voor de in artikel 54, onder o), bedoelde veiligheidskenmerken vast te stellen.
[…]
- 5.
De lidstaten kunnen ter wille van de terugbetaling of de geneesmiddelenbewaking het toepassingsgebied van het in artikel 54, onder o), bedoelde unieke identificatiekenmerk uitbreiden naar aan een recept onderworpen of terugbetaalde geneesmiddelen.
De lidstaten kunnen ter wille van de terugbetaling, de geneesmiddelenbewaking of farmaco-epidemiologie, de informatie in het in lid 2, onder e), van dit artikel bedoelde systeem van gegevensbanken gebruiken.
De lidstaten kunnen ter wille van de veiligheid van de patiënten het toepassingsgebied van het in artikel 54, onder o), bedoelde middel tegen knoeien uitbreiden naar andere geneesmiddelen.’
14
Artikel 57 van deze richtlijn bepaalt:
‘In afwijking van artikel 60 kunnen de lidstaten eisen dat voldaan wordt aan bepaalde etiketteringsvoorschriften voor het geneesmiddel die de vermelding mogelijk maken van:
- —
de prijs van het geneesmiddel;
- —
de regeling voor vergoeding door de socialezekerheidsinstellingen;
- —
het wettelijke regime voor het afleveren aan de patiënt overeenkomstig titel VI;
- —
de authenticiteit en de identificatie overeenkomstig artikel 54 bis, lid 5.
Wat de geneesmiddelen betreft die overeenkomstig verordening (EG) nr. 726/2004 [van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB 2004, L 136, blz. 1)] zijn toegelaten, nemen de lidstaten bij de toepassing van dit artikel de in artikel 65 van deze richtlijn bedoelde uitvoerige aanwijzingen in acht.’
15
Artikel 59 van die richtlijn somt de gegevens op die in de bijsluiter bij het geneesmiddel moeten worden opgenomen.
16
Artikel 60 van diezelfde richtlijn luidt:
‘De lidstaten mogen het in de handel brengen van geneesmiddelen op hun grondgebied om redenen die verband houden met de etikettering of de bijsluiter, verbieden noch verhinderen, indien de etikettering en de bijsluiter aan de bepalingen van deze titel voldoen.’
17
Artikel 63, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2001/83 is geformuleerd als volgt:
‘De in de artikelen 54, 59 en 62 genoemde gegevens voor de etikettering moeten worden gesteld in een officiële taal of in de officiële talen van de lidstaat waar het geneesmiddel in de handel wordt gebracht, zoals voor de toepassing van deze richtlijn opgegeven door die lidstaat.’
18
Artikel 69, lid 2, van deze richtlijn bepaalt:
‘In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten eisen dat voldaan wordt aan bepaalde etiketteringsvoorschriften die de vermelding mogelijk maken van:
- —
de prijs van het geneesmiddel,
- —
de regeling voor vergoeding door de socialezekerheidsinstellingen.’
Richtlijn 2011/62
19
De overwegingen 2, 3, 11, 12, 29 en 33 van richtlijn 2011/62/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 tot wijziging van richtlijn 2001/83 (PB 2011, L 174, blz. 74) luiden als volgt:
- ‘(2)
In de Unie is sprake van een zorgwekkende toename van geneesmiddelen die qua identiteit, geschiedenis of oorsprong vervalst zijn. Deze geneesmiddelen bevatten doorgaans minderwaardige of vervalste bestanddelen, helemaal geen bestanddelen of bestanddelen, inclusief werkzame stoffen, die verkeerd zijn gedoseerd, en vormen daarom een grote bedreiging voor de volksgezondheid.
- (3)
De ervaring leert dat dergelijke geneesmiddelen niet alleen langs illegale weg bij de patiënt terechtkomen, maar ook via de legale distributieketen. Dit vormt een bijzondere bedreiging voor de menselijke gezondheid en kan bij de patiënt leiden tot een gebrek aan vertrouwen ook in de legale distributieketen. Richtlijn [2001/83] moet gewijzigd worden om deze toenemende bedreiging een halt toe te roepen.
[…]
- (11)
De veiligheidskenmerken van geneesmiddelen moeten in de Unie worden geharmoniseerd om rekening te houden met nieuwe risicoprofielen en tegelijk de goede werking van de interne markt voor geneesmiddelen te garanderen. Deze veiligheidskenmerken moeten de controle van de authenticiteit en de identificatie van afzonderlijke verpakkingen mogelijk maken en geknoei aantoonbaar maken. […]
- (12)
Elke speler in de distributieketen die geneesmiddelen verpakt, dient in het bezit te zijn van een vergunning voor de vervaardiging. Willen de veiligheidskenmerken doeltreffend zijn, dan mag een houder van een vergunning voor de vervaardiging die zelf niet de oorspronkelijke fabrikant van het geneesmiddel is, deze kenmerken alleen onder strikte voorwaarden verwijderen, vervangen of afdekken. Met name moeten de veiligheidskenmerken in geval van herverpakking door equivalente veiligheidskenmerken worden vervangen. Hiertoe moet de betekenis van de term ‘equivalent’ duidelijk worden gespecificeerd. Deze strenge verplichtingen moeten zorgen voor adequate beveiliging tegen de mogelijkheid dat vervalste geneesmiddelen in de distributieketen raken, met het oog op de bescherming van de patiënten, alsmede van de belangen van de houders van een vergunning voor het in de handel brengen en van de fabrikanten.
[…]
- (29)
Deze richtlijn laat de bepalingen inzake intellectuele-eigendomsrechten onverlet. Ze is specifiek bedoeld om te voorkomen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden.
[…]
- (33)
Aangezien het doel van deze richtlijn, meer bepaald de werking van de interne markt voor geneesmiddelen te vrijwaren en tegelijk te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid tegen vervalste geneesmiddelen, niet op toereikende wijze door de lidstaten kan worden bereikt en dus vanwege de omvang van de maatregel beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 [VEU]. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.’
Gedelegeerde verordening 2016/161
20
De overwegingen 1, 11, 12 en 15 van gedelegeerde verordening 2016/161 luiden als volgt:
- ‘(1)
Richtlijn [2001/83] voorziet in maatregelen waarmee moet worden voorkomen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden, door voor te schrijven dat op de verpakking van bepaalde geneesmiddelen voor menselijk gebruik veiligheidskenmerken worden aangebracht in de vorm van een uniek identificatiekenmerk en een middel tegen knoeien, met het oog op de identificatie en authenticatie van die geneesmiddelen.
[…]
- (11)
Opdat groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, gemakkelijker de authenticiteit van een uniek identificatiekenmerk zouden kunnen controleren en het kenmerk zouden kunnen deactiveren, moet ervoor gezorgd worden dat de structuur en de kwaliteit van de afdruk van de tweedimensionale streepjescode waarmee het uniek identificatiekenmerk wordt gecodeerd, het mogelijk maken de code snel in te lezen en het aantal inleesfouten zoveel mogelijk te beperken.
- (12)
De gegevenselementen van het uniek identificatiekenmerk moeten op de verpakking zijn afgedrukt in een door de mens leesbaar formaat, zodat het mogelijk is de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk te controleren en het kenmerk te deactiveren wanneer de tweedimensionale streepjescode machinaal onleesbaar is.
[…]
- (15)
Het is noodzakelijk dat beide veiligheidskenmerken worden gecontroleerd om de authenticiteit van een geneesmiddel in een sluitend controlesysteem te kunnen garanderen. De controle van de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk heeft tot doel te waarborgen dat het geneesmiddel van een legitieme fabrikant afkomstig is. Door de integriteit van het middel tegen knoeien te controleren, blijkt of de verpakking is geopend of gewijzigd sinds het ogenblik dat zij de fabriek heeft verlaten; zodoende wordt gewaarborgd dat de inhoud van de verpakking authentiek is.’
21
Artikel 3, lid 2, van gedelegeerde verordening 2016/161 bepaalt:
‘In deze verordening wordt verstaan onder:
- a)
‘uniek identificatiekenmerk’: het veiligheidskenmerk waarmee de authenticiteit van een geneesmiddel kan worden gecontroleerd en de identiteit van een afzonderlijke verpakking van een geneesmiddel kan worden vastgesteld;
- b)
‘middel tegen knoeien’: het veiligheidskenmerk aan de hand waarvan kan worden gecontroleerd of met de verpakking van een geneesmiddel is geknoeid;
[…]’
22
Artikel 10 (‘Controle van de veiligheidskenmerken’) van deze gedelegeerde verordening luidt als volgt:
‘De controle van de veiligheidskenmerken door de fabrikanten, groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, bestrijkt:
- a)
de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk;
- b)
de integriteit van het middel tegen knoeien.’
23
Artikel 16, lid 1, van die gedelegeerde verordening bepaalt:
‘Alvorens de veiligheidskenmerken geheel of gedeeltelijk te verwijderen of af te dekken in overeenstemming met artikel 47 bis van richtlijn [2001/83], controleert de fabrikant:
- a)
de integriteit van het middel tegen knoeien;
- b)
de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk, en deactiveert hij dit in geval van vervanging.’
24
Artikel 24 (‘Door groothandelaars te nemen maatregelen in geval van geknoei met de verpakking of het vermoeden van vervalsing’) van diezelfde gedelegeerde verordening is geformuleerd als volgt:
‘Wanneer een groothandelaar redenen heeft om aan te nemen dat met de verpakking van een geneesmiddel is geknoeid of wanneer uit de controle van de veiligheidskenmerken van het geneesmiddel blijkt dat het mogelijk niet authentiek is, levert hij het geneesmiddel niet af of voert hij het niet uit. Hij stelt de bevoegde autoriteiten daarvan onverwijld in kennis.’
25
Artikel 25 (‘Verplichtingen van personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren’) van gedelegeerde verordening 2016/161, bepaalt in de leden 1 en 3:
- ‘1.
De personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, controleren de veiligheidskenmerken van alle geneesmiddelen die zij aan het publiek afleveren en waarop de veiligheidskenmerken zijn aangebracht, en deactiveren het uniek identificatiekenmerk daarvan op het tijdstip van aflevering aan het publiek.
[…]
- 3.
Om de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk van een geneesmiddel te controleren en het uniek identificatiekenmerk te deactiveren, dienen de personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, een verbinding met het in artikel 31 bedoelde systeem van gegevensbanken tot stand te brengen via de nationale of supranationale gegevensbank die het grondgebied bedient van de lidstaat waar zij gemachtigd of gerechtigd zijn.’
26
Artikel 30 (‘Maatregelen die in het geval van het vermoeden van vervalsing moeten worden genomen door personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren’) van deze gedelegeerde verordening luidt:
‘Wanneer de personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, redenen hebben om aan te nemen dat met de verpakking van het geneesmiddel is geknoeid of wanneer uit de controle van de veiligheidskenmerken van het geneesmiddel blijkt dat het mogelijk niet authentiek is, leveren zij het geneesmiddel niet af en stellen zij de bevoegde autoriteiten daarvan onverwijld in kennis.’
27
Artikel 34, lid 4, van de gedelegeerde verordening luidt:
‘Bij ontvangst van de in artikel 35, lid 4, bedoelde informatie zorgt de hub voor de elektronische koppeling van de partijnummers vóór en na de herverpakking of heretikettering met de reeks gedeactiveerde unieke identificatiekenmerken en de reeks aangebrachte gelijkwaardige unieke identificatiekenmerken.’
28
Artikel 35, lid 4, van die gedelegeerde verordening bepaalt:
‘Voor elke partij herverpakte of opnieuw geëtiketteerde verpakkingen van een geneesmiddel waarop gelijkwaardige unieke identificatiekenmerken zijn aangebracht met het oog op de naleving van artikel 47 bis van richtlijn [2001/83], stuurt de voor het in de handel brengen van het geneesmiddel verantwoordelijke persoon de hub een bericht met het partijnummer of de partijnummers van de verpakkingen die bestemd zijn om te worden herverpakt of opnieuw te worden geëtiketteerd, alsmede met de daarop aangebrachte unieke identificatiekenmerken. Bovendien stuurt hij de hub een bericht met het partijnummer van de partij die het resultaat is van de herverpakking of heretikettering, alsmede met de gelijkwaardige unieke identificatiekenmerken die zijn aangebracht op de in die partij opgenomen verpakkingen.’
29
Krachtens artikel 50, tweede alinea, van gedelegeerde verordening 2016/161 is deze verordening van toepassing vanaf 9 februari 2019.
Deens recht
30
Richtlijn 2015/2436 is in Deens recht omgezet bij de varemærkelov (merkenwet), waarvan § 10 a in essentie overeenkomt met artikel 15 van deze richtlijn.
31
Volgens de bepalingen van hoofdstuk 3 van de lov om lægemidler (geneesmiddelenwet), in de versie die van toepassing is op het hoofdgeding (hierna: ‘geneesmiddelenwet’), moeten parallelimporteurs van geneesmiddelen die overgaan tot heretikettering of ompakking in nieuwe buitenverpakkingen teneinde te voldoen aan de voorwaarden voor het in de handel brengen in Denemarken, niet alleen beschikken over een vergunning voor het in de handel brengen maar ook over een vergunning voor de vervaardiging.
32
In § 59 a, leden 2 en 5, van de geneesmiddelenwet is bepaald:
- ‘2.
Fabrikanten van aan een recept onderworpen geneesmiddelen voor menselijk gebruik moeten op die geneesmiddelen veiligheidskenmerken aanbrengen. […]
[…]
- 5.
Het Sundheds- og Ældreministeriet [ministerie van Volksgezondheid en Ouderen] kan nadere regels vaststellen ter ondersteuning van het doel en de functie van de veiligheidskenmerken.’
33
Krachtens § 62, lid 1, van bekendtgørelse nr. 1297 om recepter og dosisdispensering af lægemidler (besluit nr. 1297 inzake recepten en de verstrekking van geneesmiddelen per eenheid) van 28 november 2019 zijn apotheken in beginsel verplicht om het goedkoopste geneesmiddel af te leveren binnen de categorie van toegelaten geneesmiddelen die het door de arts voorgeschreven geneesmiddel kunnen vervangen (beginsel van generieke substitutie).
Hoofdgedingen en prejudiciële vragen
34
Verzoeksters in de hoofdgedingen zijn geneesmiddelenfabrikanten en houders van de merken waaronder de door hen geproduceerde geneesmiddelen worden verkocht.
35
Verweersters in de hoofdgedingen voeren geneesmiddelen die door deze fabrikanten in andere lidstaten in de handel zijn gebracht, in Denemarken in.
36
Alvorens in Denemarken in de handel te worden gebracht, worden deze geneesmiddelen omgepakt in nieuwe buitenverpakkingen. In sommige hoofdgedingen wordt het merk van die fabrikanten op deze nieuwe buitenverpakking aangebracht, terwijl dit merk in andere hoofdgedingen wordt vervangen door een nieuwe productnaam. In dit laatste geval wordt op de nieuwe buitenverpakking niettemin vermeld dat het daarin vervatte geneesmiddel overeenkomt met het geneesmiddel dat door de merkhouder onder zijn merk in de handel wordt gebracht en dat de in deze nieuwe buitenverpakking aanwezige doordrukstrips zijn voorzien van dat merk. De nieuwe bijsluiter vermeldt eveneens dat het betrokken geneesmiddel overeenkomt met het geneesmiddel dat door de merkhouder onder zijn merk in de handel wordt gebracht.
37
Verzoeksters in de hoofdgedingen betogen dat zij zich in omstandigheden als die van de hoofdgedingen op grond van het merkenrecht kunnen verzetten tegen de ompakking van de betrokken geneesmiddelen in nieuwe buitenverpakkingen.
38
Verweersters in de hoofdgedingen betogen van hun kant dat de ompakking noodzakelijk en dus rechtmatig is.
39
Volgens de verwijzende rechter rijst in de hoofdgedingen de vraag of verzoeksters in de hoofdgedingen zich kunnen verzetten tegen die ompakking, waardoor verweersters in de hoofdgedingen zouden worden verplicht om de betrokken geneesmiddelen in Denemarken in hun opnieuw geëtiketteerde oorspronkelijke buitenverpakking in de handel te brengen, na de bijsluiter bij deze geneesmiddelen te hebben vervangen en een nieuw uniek identificatiekenmerk en een vervangend middel tegen knoeien op die verpakking te hebben aangebracht.
40
In dit verband zet deze rechter uiteen dat de Lægemiddelstyrelse (geneesmiddelenbureau, Denemarken) op 18 december 2018 een document met vragen en antwoorden over veiligheidskenmerken op de verpakkingen van geneesmiddelen heeft gepubliceerd. In de op 20 januari 2020 geactualiseerde versie vermeldt dit document onder het kopje ‘Parallelimport’ de volgende vraag: ‘Is het in strijd met de verordening dat een parallelimporteur een middel tegen knoeien door een ander vervangt?’
41
Het geneesmiddelenbureau beantwoordt deze vraag als volgt:
‘Het geneesmiddelenbureau is van mening dat volgens de nieuwe voorschriften van de verordening als algemene regel geldt dat parallelimporteurs de producten moeten ompakken in nieuwe verpakkingen. Dat vloeit ook voort uit het doel van de nieuwe voorschriften van de verordening, waaronder het vereiste dat een middel tegen knoeien aldus moet zijn ontworpen dat het openen van of knoeien met de verpakking kan worden geconstateerd. Parallelimporteurs die de verpakking van geneesmiddelen openen en het middel tegen knoeien verbreken om een Deense bijsluiter enz. bij de verpakking te voegen, moeten daarom in de regel — overeenkomstig de nieuwe voorschriften van de verordening — de producten ompakken in een nieuwe verpakking, daarop een nieuw uniek identificatiekenmerk en middel tegen knoeien aanbrengen, informatie uploaden enz.
Het [door de Commissie opgestelde document ‘Safety features for medicinal products for human use — Questions and answers — version 18’ (Veiligheidskenmerken voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Vragen en Antwoorden — versie 18)] geeft aan dat het voor parallelimporteurs onder bepaalde specifieke voorwaarden mogelijk is om de verpakking van geneesmiddelen ‘rechtmatig’ te openen — onder meer teneinde een nieuwe bijsluiter bij de verpakking te voegen — en om vervolgens het oorspronkelijke middel tegen knoeien te vervangen door een nieuw middel tegen knoeien, mits dit gebeurt onder toezicht van de bevoegde autoriteiten en mits het nieuwe middel tegen knoeien de verpakking volledig verzegelt en alle zichtbare tekenen van het rechtmatig openen afdekt. Bovendien moet het middel tegen knoeien worden vervangen overeenkomstig de GMP (Good Manufacturing Practice, goede praktijken bij de vervaardiging) van geneesmiddelen en moet een parallelimporteur die de verpakking van geneesmiddelen rechtmatig opent en een nieuw middel tegen knoeien aanbrengt, overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, onder a), van richtlijn 2001/83 vooraf de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk en de integriteit van het middel tegen knoeien van de oorspronkelijke verpakking controleren.
Aangezien parallelimporteurs, zoals hierboven is vermeld, de producten op grond van de nieuwe voorschriften van de verordening moeten ompakken in een nieuwe verpakking, is het geneesmiddelenbureau van mening dat de door de Commissie beschreven vrijstelling alleen in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden, bijvoorbeeld wanneer de aanvoer van geneesmiddelen in gevaar kan komen.
In Denemarken kan van die vrijstelling in beginsel geen gebruik worden gemaakt in het kader van een nieuwe aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen met het oog op parallelimport. Bij dergelijke aanvragen moet voldaan zijn aan de algemene vereisten, daaronder begrepen het beginsel dat geneesmiddelen moeten worden omgepakt in een nieuwe verpakking.
De door de Commissie beschreven vrijstelling houdt in dat wanneer een vergunning voor het in de handel brengen met het oog op parallelimport voor het betrokken geneesmiddel is afgegeven, dit geneesmiddel in de handel wordt gebracht en een parallelimporteur in een specifieke en beperkte situatie gebruik wenst te maken van de vrijstelling van de algemene regel inzake ompakking, deze parallelimporteur een daartoe strekkend verzoek kan doen door een aanvraag in te dienen om te worden vrijgesteld van het besluit inzake de etikettering. […] Parallelimporteurs moeten niet alleen dit voorschrift naleven, maar moeten tevens accuraat beschrijven hoe zij van plan zijn het middel tegen knoeien te vervangen en daarbij foto's van zowel het oorspronkelijke als het nieuwe middel tegen knoeien overleggen. Voorts moet worden aangetoond dat het middel tegen knoeien zal worden vervangen in overeenstemming met de GMP-voorschriften en op zodanige wijze dat het nieuwe middel tegen knoeien de verpakking volledig verzegelt en alle zichtbare tekenen van het rechtmatig openen afdekt. Bovendien moet de vrijstelling gelden voor alle betrokken producten, ook wat de vorm en de sterkte alsook de betrokken landen van uitvoer betreft.’
42
In deze omstandigheden is de Sø- og Handelsret (rechter in maritieme en handelszaken, Denemarken) van mening dat in de hoofdgedingen vragen over de uitlegging van het Unierecht rijzen. Deze rechter heeft derhalve de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moeten artikel 15, lid 2, van [richtlijn 2015/2436], en artikel 15, lid 2, van [verordening 2017/1001] aldus worden uitgelegd dat een merkhouder zich kan verzetten tegen de verdere verhandeling van een geneesmiddel dat door een parallelimporteur is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop het merk opnieuw is aangebracht,
- a)
wanneer de importeur in staat is om een verpakking te verkrijgen die in de lidstaat van invoer in de handel kan worden gebracht en om effectief toegang tot de markt van die lidstaat te krijgen door de oorspronkelijke buitenverpakking te verbreken — teneinde nieuwe etiketten op de binnenverpakking aan te brengen en/of de bijsluiter te vervangen — en vervolgens de oorspronkelijke buitenverpakking opnieuw te verzegelen met een nieuw middel waarmee kan worden gecontroleerd of met de verpakking is geknoeid, overeenkomstig artikel 47 bis van [richtlijn 2001/83] en artikel 16 van [gedelegeerde verordening 2016/161]?
- b)
wanneer de importeur niet in staat is om een verpakking te verkrijgen die in de lidstaat van invoer in de handel kan worden gebracht en om effectief toegang tot de markt van die lidstaat te krijgen door de oorspronkelijke buitenverpakking te verbreken — teneinde nieuwe etiketten op de binnenverpakking aan te brengen en/of de bijsluiter te vervangen — en vervolgens de oorspronkelijke buitenverpakking opnieuw te verzegelen met een nieuw middel waarmee kan worden gecontroleerd of met de verpakking is geknoeid, overeenkomstig artikel 47 bis van [richtlijn 2001/83] en artikel 16 van gedelegeerde verordening 2016/161?
- 2)
Moet [richtlijn 2001/83], waaronder met name artikel 47 bis en artikel 54, onder o), aldus worden uitgelegd dat een nieuw middel waarmee kan worden gecontroleerd of met de verpakking is geknoeid (middel tegen knoeien), dat — in verband met een aanvullende etikettering nadat de verpakking op zodanige wijze is geopend dat het oorspronkelijke middel tegen knoeien geheel of gedeeltelijk is afgedekt en/of verwijderd — op de oorspronkelijke verpakking van het geneesmiddel wordt aangebracht, in de zin van artikel 47 bis, lid 1, onder b), ‘gelijkwaardig [is] wat de mogelijkheid betreft om de authenticiteit en de identiteit van het geneesmiddel te controleren en om te bewijzen dat met het geneesmiddel is geknoeid’ en in de zin van artikel 47 bis, lid 1, onder b), ii)’ ‘even doeltreffend [is] om de authenticiteit van de geneesmiddelen te controleren en de identiteit ervan vast te stellen en om te bewijzen dat met de geneesmiddelen is geknoeid’, wanneer de verpakking van de geneesmiddelen zichtbare tekenen vertoont die erop wijzen dat het oorspronkelijke middel tegen knoeien is verbroken, of zulks kan worden vastgesteld door het product aan te raken, onder meer
- a)
bij de rechtens voorgeschreven controle van de integriteit van het middel tegen knoeien door fabrikanten, groothandelaars, apothekers en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek te verstrekken [zie artikel 54 bis, lid 2, onder d), van richtlijn 2001/83, en artikel 10, onder b), en de artikelen 25 en 30, van gedelegeerde verordening 2016/161], of
- b)
nadat de verpakking van de geneesmiddelen is geopend, bijvoorbeeld door een patiënt?
- 3)
Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord:
Moeten artikel 15 van richtlijn 2015/2436, artikel 15 van verordening 2017/1001 alsook de artikelen 34 en 36 VWEU dan aldus worden uitgelegd dat ompakking in een nieuwe buitenverpakking objectief gesproken noodzakelijk is om effectieve toegang tot de markt van de staat van invoer te krijgen, wanneer het voor de parallelimporteur niet mogelijk is om aanvullende etikettering aan te brengen en de oorspronkelijke verpakking opnieuw te verzegelen overeenkomstig artikel 47 bis van [richtlijn 2001/83], dat wil zeggen zonder dat de verpakking van de geneesmiddelen zichtbare tekenen vertoont die erop wijzen dat het oorspronkelijke middel tegen knoeien is verbroken, of zulks kan worden vastgesteld door het product aan te raken zoals beschreven in de tweede vraag, op een wijze die niet in overeenstemming is met artikel 47 bis?
- 4)
Moeten [richtlijn 2001/83], en gedelegeerde verordening 2016/161, gelezen in samenhang met de artikelen 34 en 36 VWEU alsook artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436 en artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001, aldus worden uitgelegd dat een lidstaat [(in Denemarken: het geneesmiddelenbureau)] bevoegd is om richtsnoeren vast te stellen op grond waarvan als hoofdregel geldt dat ompakking in een nieuwe buitenverpakking moet plaatsvinden terwijl alleen op aanvraag, in uitzonderlijke gevallen (bijvoorbeeld wanneer de aanvoer van het geneesmiddel in gevaar kan komen), aanvullende etikettering en herverzegeling kan worden toegestaan waarbij op de oorspronkelijke buitenverpakking nieuwe veiligheidskenmerken worden aangebracht, of is de vaststelling en handhaving van dergelijke richtsnoeren door een lidstaat onverenigbaar met de artikelen 34 en 36 VWEU en/of met artikel 47 bis van richtlijn 2001/83 en artikel 16 van gedelegeerde verordening 2016/161?
- 5)
Dienen artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436 en artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001, gelezen in samenhang met de artikelen 34 en 36 VWEU, aldus te worden uitgelegd dat de ompakking in een nieuwe buitenverpakking, waartoe wordt overgegaan door een parallelimporteur overeenkomstig de in de vierde vraag vermelde richtsnoeren die door een lidstaat zijn vastgesteld, moet worden geacht noodzakelijk te zijn in de zin van de rechtspraak van het Hof,
- a)
wanneer dergelijke richtsnoeren verenigbaar zijn met de artikelen 34 en 36 VWEU alsook met de rechtspraak van het Hof over de parallelimport van geneesmiddelen, of
- b)
wanneer dergelijke richtsnoeren onverenigbaar zijn met de artikelen 34 en 36 VWEU alsook met de rechtspraak van het Hof over de parallelimport van geneesmiddelen?
- 6)
Dienen de artikelen 34 en 36 VWEU aldus te worden uitgelegd dat de ompakking van een geneesmiddel in een nieuwe buitenverpakking objectief noodzakelijk moet zijn voor de effectieve toegang tot de markt van de staat van invoer, ofschoon de parallelimporteur het oorspronkelijke merk (productnaam) niet opnieuw heeft aangebracht maar in de plaats daarvan de nieuwe buitenverpakking heeft voorzien van een productnaam die niet het merk van de merkhouder bevat (debranding)?
- 7)
Moeten artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436 en artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001 aldus worden uitgelegd dat een merkhouder zich kan verzetten tegen de verdere verhandeling van een geneesmiddel dat door een parallelimporteur is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking, wanneer de parallelimporteur enkel het productspecifieke merk van de merkhouder opnieuw heeft aangebracht, maar niet de overige merken en/of onderscheidende tekens die de merkhouder had aangebracht op de oorspronkelijke buitenverpakking?’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste tot en met derde vraag
43
Met zijn eerste tot en met derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 9, lid 2, en artikel 15 van verordening 2017/1001, alsmede artikel 10, lid 2, en artikel 15 van richtlijn 2015/2436, gelezen in samenhang met de artikelen 34 en 36 VWEU, aldus moeten worden uitgelegd dat de houder van een merk het recht heeft om zich ertegen te verzetten dat een parallelimporteur een geneesmiddel verhandelt dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht, wanneer het vervangen van het middel tegen knoeien van de oorspronkelijke buitenverpakking overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, van richtlijn 2001/83 zicht- of tastbare sporen van opening van die verpakking achterlaat.
44
In dit verband zij eraan herinnerd dat krachtens artikel 9, lid 1, van verordening 2017/1001 en artikel 10, lid 1, van richtlijn 2015/2436 de inschrijving van een merk de houder ervan een uitsluitend recht verleent, op grond waarvan deze houder volgens artikel 9, lid 2, onder a), van deze verordening en artikel 10, lid 2, onder a), van deze richtlijn iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik in het economische verkeer kan verbieden van een teken dat gelijk is aan dat merk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven.
45
Dit uitsluitende recht is de merkhouder verleend om hem de mogelijkheid te bieden zijn specifieke belangen als houder van dat merk te beschermen, dat wil zeggen zeker te stellen dat het merk zijn eigen functies kan vervullen. De uitoefening van dat recht moet dan ook beperkt blijven tot de gevallen waarin het gebruik van het teken door een derde afbreuk doet of kan doen aan de functies van het merk. Tot die functies behoren niet alleen de wezenlijke functie van het merk — de consument de herkomst van de waar of de dienst te waarborgen — maar ook de overige functies ervan, zoals met name die welke erin bestaat de kwaliteit van deze waar of deze dienst te garanderen, of de communicatie-, de investerings- en de reclamefunctie (zie in die zin arrest van 25 juli 2018, Mitsubishi Shoji Kaisha en Mitsubishi Caterpillar Forklift Europe, C-129/17, EU:C:2018:594, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
46
Uit vaste rechtspraak blijkt dat ompakking van een van het merk voorzien product door een derde zonder toestemming van de merkhouder reële risico's voor de herkomstgarantie met zich kan meebrengen (arrest van 17 mei 2018, Junek Europ-Vertrieb, C-642/16, EU:C:2018:322, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak), waarbij het begrip ‘ompakking’ in de zin van die rechtspraak zich mede uitstrekt tot heretikettering (zie in die zin arrest van 17 mei 2018, Junek Europ-Vertrieb, C-642/16, EU:C:2018:322, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
47
Volgens artikel 15, lid 1, van verordening 2017/1001 en artikel 15, lid 1, van richtlijn 2015/2436 staat het aan het merk verbonden recht de houder evenwel niet toe om het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met zijn toestemming in de Unie in de handel zijn gebracht. Deze bepalingen beogen de fundamentele belangen van de bescherming van het merkrecht en het vrije verkeer van goederen binnen de interne markt met elkaar in overeenstemming te brengen [zie naar analogie, met betrekking tot artikel 7, lid 1, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 2008, L 299, blz. 25), arrest van 20 december 2017, Schweppes, C-291/16, EU:C:2017:990, punt 35].
48
In dit verband zij eraan herinnerd dat artikel 15 van verordening nr. 2017/1001 en artikel 15 van richtlijn 2015/2436, die in algemene bewoordingen zijn gesteld, een sluitende regeling bevatten van de kwestie van de uitputting van het aan het merk verbonden recht, en dat wanneer is voorzien in een harmonisatie van maatregelen die nodig zijn ter bescherming van de in artikel 36 VWEU bedoelde belangen, iedere daarop betrekking hebbende nationale maatregel moet worden getoetst aan de bepalingen van deze verordening of deze richtlijn en niet aan de artikelen 34 tot en met 36 VWEU. Die verordening en die richtlijn moeten evenwel, zoals elke regeling van afgeleid Unierecht, worden uitgelegd in het licht van de regels van het VWEU betreffende het vrije verkeer van goederen, en met name artikel 36 VWEU (zie naar analogie, met betrekking tot artikel 7, lid 1, van richtlijn 2008/95, arrest van 20 december 2017, Schweppes, C-291/16, EU:C:2017:990, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
49
Meer in het bijzonder vloeit uit artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001 en artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436 voort dat het verzet van de merkhouder tegen ompakking, dat een afwijking van het vrije verkeer van goederen vormt, niet kan worden aanvaard als de uitoefening van dat recht door de merkhouder een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormt in de zin van artikel 36, tweede volzin, VWEU (zie naar analogie arrest van 17 mei 2018, Junek Europ-Vertrieb, C-642/16, EU:C:2018:322, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het voorwerp van het merkrecht is immers niet de merkhouders in staat te stellen om de nationale markten af te schermen en aldus het voortbestaan van eventueel tussen de lidstaten bestaande prijsverschillen te bevorderen (arrest van 11 juli 1996, Bristol-Myers Squibb e.a., C-427/93, C-429/93 en C-436/93, EU:C:1996:282, punt 46).
50
Van een dergelijke verkapte beperking in de zin van artikel 36, tweede volzin, VWEU is sprake wanneer de uitoefening door de merkhouder van zijn recht om zich te verzetten tegen ompakking bijdraagt tot een kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten, en wanneer de ompakking bovendien op zodanige wijze plaatsvindt dat de gerechtvaardigde belangen van de merkhouder worden geëerbiedigd, hetgeen met name vereist dat de ompakking de oorspronkelijke toestand van het geneesmiddel niet aantast en de reputatie van het merk niet kan schaden (zie in die zin arresten van 10 november 2016, Ferring Lægemidler, C-297/15, EU:C:2016:857, punt 16 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 17 mei 2018, Junek Europ-Vertrieb, C-642/16, EU:C:2018:322, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
51
De omstandigheid dat de merkhouder zich niet met een beroep op zijn merkrecht kan verzetten tegen de verhandeling onder zijn merk van door een importeur omgepakte producten, betekent evenwel dat aan de importeur een zekere bevoegdheid wordt ingeruimd welke in normale omstandigheden aan de merkhouder zelf is voorbehouden. In het belang van de merkhouder als eigenaar van het merk en om hem tegen misbruik te beschermen, is het dan ook passend om deze bevoegdheid enkel toe te staan voor zover de importeur ook aan bepaalde andere voorwaarden voldoet (zie in die zin arrest van 28 juli 2011, Orifarm e.a., C-400/09 en C-207/10, EU:C:2011:519, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
52
Aldus kan volgens vaste rechtspraak de houder van een merk zich rechtmatig verzetten tegen de verdere verhandeling in een lidstaat van een uit een andere lidstaat ingevoerd farmaceutisch product dat van zijn merk is voorzien, wanneer de importeur dit product heeft omgepakt en op de nieuwe verpakking het merk opnieuw heeft aangebracht, tenzij:
- —
is bewezen dat het gebruik van het merkrecht door de houder ervan om zich tegen de verhandeling van het omgepakte product onder zijn merk te verzetten, zou bijdragen tot een kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten;
- —
is aangetoond dat de ompakking de oorspronkelijke toestand van het product in de verpakking niet kan aantasten;
- —
op de verpakking duidelijk is vermeld wie het product heeft omgepakt en wie het product heeft vervaardigd;
- —
de presentatie van het omgepakte product de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden, en
- —
de importeur de merkhouder tevoren ervan in kennis stelt dat het omgepakte product op de markt wordt gebracht, en hem op zijn verzoek een exemplaar van dit product bezorgt (zie in die zin arresten van 11 juli 1996, Bristol-Myers Squibb e.a., C-427/93, C-429/93 en C-436/93, EU:C:1996:282, punt 79, en 17 mei 2018, Junek Europ-Vertrieb, C-642/16, EU:C:2018:322, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
53
Wat in het bijzonder de eerste van de in het vorige punt van het onderhavige arrest genoemde voorwaarden betreft, heeft het Hof geoordeeld dat als een bijdrage tot kunstmatige afscherming van de markten der lidstaten moet worden aangemerkt, het verzet van een merkhouder tegen ompakking van geneesmiddelen in geval deze ompakking noodzakelijk is om het parallel ingevoerde product in de lidstaat van invoer te kunnen verhandelen (arrest van 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a., C-348/04, EU:C:2007:249, punt 18).
54
Aan deze noodzakelijkheidsvoorwaarde is met name voldaan wanneer de omstandigheden op het moment van het op de markt brengen in de lidstaat van invoer eraan in de weg staan dat het geneesmiddel in dezelfde verpakking in de handel wordt gebracht als die waarin het in de lidstaat van uitvoer in de handel wordt gebracht, zodat de ompakking objectief noodzakelijk is opdat de parallelimporteur het betrokken geneesmiddel in die lidstaat kan verhandelen (zie in die zin arrest van 10 november 2016, Ferring Lægemidler, C-297/15, EU:C:2016:857, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
55
Daarentegen is aan die voorwaarde niet voldaan wanneer de ompakking van het product uitsluitend wordt verklaard doordat de parallelimporteur een commercieel voordeel nastreeft (arrest van 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a., C-348/04, EU:C:2007:249, punt 37).
56
Volgens de rechtspraak van het Hof heeft deze noodzakelijkheidsvoorwaarde betrekking op zowel de handeling bestaande in ompakking van het product als de keuze tussen een nieuwe verpakking en heretikettering (zie in die zin arrest van 26 april 2007, Boehringer Ingelheim, C-348/04, EU:C:2007:249, punt 38). Zoals de advocaat-generaal in punt 118 van zijn conclusie heeft opgemerkt, komt de toekenning van het recht aan de parallelhandelaar om een van een merk voorzien product in een nieuwe verpakking op de markt te brengen zonder toestemming van de houder van dat merk, immers erop neer dat hem een zekere bevoegdheid wordt toegekend welke onder normale omstandigheden aan de merkhouder blijft voorbehouden, namelijk die om het merk op de nieuwe verpakking aan te brengen, zodat een dergelijke ompakking in een nieuwe verpakking een grotere aantasting van de rechten van de merkhouder vormt dan de verhandeling van het product in de oorspronkelijke, opnieuw geëtiketteerde verpakking.
57
Aldus heeft het Hof geoordeeld dat een merkhouder zich tegen ompakking door vervanging van de verpakking kan verzetten wanneer de parallelimporteur de oorspronkelijke verpakking voor verhandeling in de lidstaat van invoer kan gebruiken door op die verpakking etiketten aan te brengen (arrest van 23 april 2002, Boehringer Ingelheim e.a., C-143/00, EU:C:2002:246, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De merkhouder kan zich er evenwel slechts tegen verzetten dat de parallelimporteur een dergelijke ompakking uitvoert op voorwaarde dat het opnieuw geëtiketteerde geneesmiddel daadwerkelijk toegang tot de betrokken markt kan krijgen (zie in die zin arrest van 23 april 2002, Boehringer Ingelheim e.a., C-143/00, EU:C:2002:246, punt 50).
58
In dit verband zij eraan herinnerd dat, zoals blijkt uit de overwegingen 2 en 3 van richtlijn 2011/62, gelezen in samenhang met overweging 1 van gedelegeerde verordening 2016/161, de Uniewetgever deze richtlijn heeft vastgesteld om het hoofd te bieden aan de toenemende bedreiging voor de menselijke gezondheid die wordt gevormd door vervalste geneesmiddelen, door in richtlijn 2001/83 maatregelen in te voeren waarmee moet worden voorkomen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden.
59
Richtlijn 2011/62 heeft derhalve in artikel 54 van richtlijn 2001/83 een bepaling ingevoegd onder o), volgens welke de buitenverpakking of, indien deze ontbreekt, de primaire verpakking van andere geneesmiddelen dan de in artikel 54 bis, lid 1, van deze richtlijn bedoelde radiofarmaceutica moeten zijn voorzien van veiligheidskenmerken aan de hand waarvan groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, in staat zijn de authenticiteit van het betrokken geneesmiddel te controleren, de identiteit van afzonderlijke verpakkingen vast te stellen en te controleren of er met de buitenverpakking is geknoeid.
60
Overeenkomstig artikel 54 bis, lid 2, van richtlijn 2001/83 stelt gedelegeerde verordening 2016/161 gedetailleerde regels voor deze veiligheidskenmerken vast. In overweging 1 van deze gedelegeerde verordening worden twee soorten veiligheidskenmerken genoemd, te weten een uniek identificatiekenmerk en een middel tegen knoeien. Het middel tegen knoeien is in artikel 3, lid 2, van deze gedelegeerde verordening omschreven als het veiligheidskenmerk aan de hand waarvan kan worden gecontroleerd of er met de verpakking van een geneesmiddel is geknoeid.
61
Meer in het bijzonder verplicht artikel 25, lid 1, van gedelegeerde verordening 2016/161 de personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, om deze veiligheidskenmerken te controleren. Verder verbieden de artikelen 24 en 30 van deze gedelegeerde verordening groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, een geneesmiddel af te leveren wanneer zij redenen hebben om aan te nemen dat er met de verpakking van het geneesmiddel is geknoeid.
62
Voorts bepaalt artikel 47 bis, lid 1, van richtlijn 2001/83 dat die veiligheidskenmerken alleen mogen worden verwijderd of afgedekt onder strikte voorwaarden, die moeten garanderen dat het geneesmiddel authentiek is en dat er niet mee geknoeid is.
63
In het bijzonder volgt uit artikel 47 bis, lid 1, onder b), van deze richtlijn dat een van die voorwaarden erin bestaat dat de betrokken veiligheidskenmerken worden vervangen door ‘gelijkwaardige’ veiligheidskenmerken. Volgens deze bepaling kan een veiligheidskenmerk slechts als gelijkwaardig worden beschouwd wanneer het met name even doeltreffend is om de authenticiteit van de betrokken geneesmiddelen te controleren en de identiteit ervan vast te stellen en om te bewijzen dat er met de geneesmiddelen is geknoeid.
64
Uit die bepaling, gelezen in het licht van overweging 12 van richtlijn 2011/62, vloeit dus voort dat de Uniewetgever, die uitdrukkelijk heeft voorzien in de mogelijkheid om de in punt 60 van het onderhavige arrest bedoelde veiligheidskenmerken te ‘vervangen’, niet heeft beoogd het hergebruik van oorspronkelijke buitenverpakkingen te verhinderen, ook al waren deze verpakkingen voorzien van dergelijke veiligheidskenmerken. Deze uitlegging vindt steun in artikel 34, lid 4, en artikel 35, lid 4, van gedelegeerde verordening 2016/161, volgens welke een gelijkwaardig uniek identificatiekenmerk zowel op een nieuwe verpakking als gevolg van ompakking, als op een opnieuw geëtiketteerde verpakking mag worden aangebracht.
65
Niettemin volgt uit artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83 dat een dergelijk hergebruik slechts mogelijk is indien de oorspronkelijke veiligheidskenmerken kunnen worden vervangen door kenmerken die even doeltreffend zijn om de authenticiteit van de betrokken geneesmiddelen te controleren en de identiteit ervan vast te stellen en om te bewijzen dat er met de geneesmiddelen is geknoeid, overeenkomstig het doel van richtlijn 2011/62, dat blijkens overweging 29 ervan erin bestaat te voorkomen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden.
66
In dit verband moet worden opgemerkt dat krachtens artikel 47 bis, lid 1, onder a), van richtlijn 2001/83 de houder van een vergunning voor de vervaardiging — een vergunning die elke in de distributieketen actieve speler die geneesmiddelen verpakt moet hebben overeenkomstig artikel 40, lid 2, van deze richtlijn —, alvorens de in punt 60 van het onderhavige arrest bedoelde veiligheidskenmerken geheel of gedeeltelijk te verwijderen of af te dekken, moet controleren of het betrokken geneesmiddel authentiek is en of er niet mee geknoeid is.
67
Zo moet het vervangende middel tegen knoeien overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83 even doeltreffend zijn als het oorspronkelijke middel tegen knoeien om te controleren of de buitenverpakking van het geneesmiddel niet op onrechtmatige wijze werd geopend tussen het tijdstip van ompakking van het geneesmiddel en het tijdstip waarop het aan het publiek wordt afgeleverd.
68
Derhalve kan de aanwezigheid van eventuele sporen van opening op de buitenverpakking van een geneesmiddel op zich niet volstaan om te oordelen dat het vervangende middel tegen knoeien niet gelijkwaardig is in de zin van artikel 47 bis, lid 1, onder b), tweede alinea, van richtlijn 2001/83, wanneer er bij de groothandelaars en de personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren geen enkele twijfel over bestaat dat deze sporen van opening toe te schrijven zijn aan het ompakken van dat geneesmiddel door een parallelimporteur. In dit verband stelt de vermelding van de naam van de ompakker op die buitenverpakking de volgende spelers in de distributieketen in staat om inzicht te krijgen in de mogelijke oorsprong van deze sporen van opening. Deze vermelding, samen met het middel tegen knoeien en het vervangende uniek identificatiekenmerk, stellen deze personen namelijk in staat zich ervan vergewissen dat de aanwezigheid van die sporen het gevolg is van een geoorloofde handelwijze.
69
Overigens is de aanwezigheid van dergelijke sporen onvermijdelijk, aangezien de functie van het middel tegen knoeien er juist in bestaat om elke opening van de verpakking waarop zij is aangebracht aan het licht te brengen. Een andere uitlegging dan die in het vorige punt zou dan ook tot gevolg hebben dat het opnieuw etiketteren van een geneesmiddel in de praktijk onmogelijk wordt gemaakt, waardoor nuttige werking zou worden ontzegd aan artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83 — gelezen in het licht van overweging 12 van richtlijn 2011/62 — alsmede aan artikel 34, lid 4, en artikel 35, lid 4, van gedelegeerde verordening 2016/161, die een dergelijke heretikettering uitdrukkelijk toestaan, zoals is opgemerkt in punt 64 van dit arrest.
70
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de omstandigheid dat de vervanging van het middel tegen knoeien van de oorspronkelijke verpakking van een geneesmiddel zichtbare sporen van opening op die verpakking achterlaat, niet uitsluit dat het nieuwe middel gelijkwaardig is in de zin van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83, en dus evenmin dat deze vervanging overeenkomstig dat artikel 47 bis, lid 1, heeft plaatsgevonden.
71
Ten eerste moet, gelet op de overwegingen in de punten 58 tot en met 70 van dit arrest, de ompakking in een nieuwe verpakking dus objectief noodzakelijk worden geacht wanneer het middel tegen knoeien dat op de buitenverpakking van het betrokken geneesmiddel is aangebracht, objectief gezien niet kan worden vervangen door een gelijkwaardig veiligheidskenmerk in de zin van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83, met dien verstande dat, zoals in punt 68 van dit arrest is vastgesteld, de aanwezigheid van sporen van opening op zich niet volstaat om te oordelen dat niet is voldaan aan de voorwaarde van gelijkwaardigheid.
72
In dergelijke omstandigheden zou de uitoefening door de merkhouder van het aan dit merk verbonden recht om zich tegen deze ompakking te verzetten, een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten in de zin van artikel 36, tweede volzin, VWEU vormen, aangezien dit, in strijd met het voorwerp van het merkrecht, zou bijdragen tot de kunstmatige afscherming van de nationale markten binnen de Unie en aldus de instandhouding van de mogelijk tussen de lidstaten bestaande prijsverschillen zou bevorderen.
73
Deze uitlegging vindt steun in de wezenlijke functie van het merk, namelijk dat aan de consument of aan de eindverbruiker met betrekking tot de van een merk voorziene waar de identiteit van oorsprong wordt gewaarborgd, op zodanige wijze dat hij de waar zonder gevaar voor verwarring van waren van andere herkomst kan onderscheiden. Deze herkomstgarantie impliceert dat de consument of de eindverbruiker erop kan vertrouwen dat derden niet in een aan de verhandeling voorafgaande fase zonder toestemming van de merkhouder hebben ingegrepen in de oorspronkelijke toestand van een van het merk voorziene waar (zie in die zin arrest van 11 juli 1996, Bristol-Myers Squibb e.a., C-427/93, C-429/93 en C-436/93, EU:C:1996:282, punt 47).
74
Wanneer er bij de consument evenwel geen twijfel over bestaat dat de sporen van opening op de buitenverpakking van een geneesmiddel toe te schrijven zijn aan het ompakken van dat geneesmiddel door een parallelimporteur, wordt de herkomstgarantie voor dit geneesmiddel gewaarborgd.
75
Ten tweede heeft het Hof geoordeeld dat er tevens sprake is van een belemmering van de effectieve toegang van een opnieuw geëtiketteerd geneesmiddel tot de markt van een lidstaat van invoer waardoor ompakking door vervanging van de verpakking noodzakelijk wordt, wanneer op deze markt of op een belangrijk deel daarvan bij een beduidend percentage van de consumenten een dermate grote weerstand tegen opnieuw geëtiketteerde geneesmiddelen bestaat dat moet worden aangenomen dat er sprake is van een belemmering van de effectieve toegang tot de markt. In die omstandigheden wordt de ompakking van de geneesmiddelen in een nieuwe verpakking immers niet uitsluitend verklaard door het nastreven van een commercieel voordeel, maar wordt daarmee tevens de effectieve toegang tot de betrokken markt beoogd (zie in die zin arrest van 23 april 2002, Boehringer Ingelheim e.a., C-143/00, EU:C:2002:246, punt 52).
76
Evenzo moet, wanneer een beduidend percentage van de consumenten van de lidstaat van invoer afkerig staat tegenover de aankoop van een geneesmiddel waarvan de buitenverpakking zichtbare sporen van opening vertoont als gevolg van de vervanging van het bestaande middel tegen knoeien door een gelijkwaardig veiligheidskenmerk overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, van richtlijn 2001/83, worden aangenomen dat er sprake is van een belemmering van de effectieve toegang van dit geneesmiddel tot de markt van die lidstaat, zodat de ompakking ervan in een nieuwe buitenverpakking noodzakelijk moet worden geacht voor de verhandeling van het geneesmiddel in die lidstaat.
77
In de in het vorige punt beschreven omstandigheden kan het verzet van de merkhouder tegen een dergelijke ompakking niet worden toegestaan, aangezien het zou bijdragen tot een kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten.
78
Zoals de advocaat-generaal in punt 139 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, kan een parallelimporteur zich echter niet baseren op een algemeen vermoeden van weerstand van de consumenten tegen opnieuw geëtiketteerde geneesmiddelen waarvan het middel tegen knoeien is vervangen. Gelet op de overwegingen in de punten 51 en 54 van dit arrest, moet de vraag of er al dan niet sprake is van een dergelijke weerstand, en zo ja, in welke mate, immers in concreto worden beoordeeld, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de omstandigheden die golden in de lidstaat van invoer op het moment van verhandeling van het betrokken geneesmiddel, en met het feit dat de sporen van opening zichtbaar zijn dan wel slechts detecteerbaar na een grondige controle waartoe groothandelaars of personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren overgaan op grond van hun verplichting daartoe krachtens de artikelen 10, 24 en 30 van gedelegeerde verordening 2016/161.
79
Gelet op een en ander dient op de eerste tot en met de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 9, lid 2, en artikel 15 van verordening 2017/1001, alsmede artikel 10, lid 2, en artikel 15 van richtlijn 2015/2436, gelezen in samenhang met de artikelen 34 en 36 VWEU, aldus moeten worden uitgelegd dat de houder van een merk het recht heeft om zich ertegen te verzetten dat een parallelimporteur een geneesmiddel verhandelt dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht, wanneer het vervangen van het middel tegen knoeien van de oorspronkelijke buitenverpakking overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, van richtlijn 2001/83 zicht- of tastbare sporen van opening van die verpakking achterlaat, op voorwaarde dat:
- —
er geen twijfel over bestaat dat die sporen van opening toe te schrijven zijn aan het ompakken van dat geneesmiddel door die parallelimporteur, en
- —
die sporen op de markt van de lidstaat van invoer of op een belangrijk deel daarvan bij een beduidend percentage van de consumenten geen dermate grote weerstand tegen de aldus omgepakte geneesmiddelen oproepen dat de effectieve toegang tot die markt wordt belemmerd.
Vierde vraag
80
Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of richtlijn 2001/83 en gedelegeerde verordening 2016/161, gelezen in samenhang met de artikelen 34 en 36 VWEU en artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001 en artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436, aldus moeten worden uitgelegd dat een lidstaat kan voorschrijven dat parallel ingevoerde geneesmiddelen in beginsel moeten worden omgepakt in een nieuwe verpakking en dat het opnieuw etiketteren en het aanbrengen van nieuwe veiligheidskenmerken op de oorspronkelijke buitenverpakking van deze geneesmiddelen alleen op verzoek en in uitzonderlijke omstandigheden, zoals met name bij een risico op verstoring van de aanvoer van het betrokken geneesmiddel, mogen plaatsvinden.
81
Om te beginnen zij eraan herinnerd dat richtlijn 2001/83, zoals volgt uit de punten 64 en 65 van dit arrest, het hergebruik van oorspronkelijke buitenverpakkingen voor ompakking toestaat, mits de oorspronkelijke veiligheidskenmerken kunnen worden vervangen door kenmerken die even doeltreffend zijn om de authenticiteit van de betrokken geneesmiddelen te controleren en de identiteit ervan vast te stellen en om te bewijzen dat er met de geneesmiddelen is geknoeid.
82
Aangezien richtlijn 2001/83 en gedelegeerde verordening 2016/161 geen bepaling bevatten volgens welke een bepaalde wijze van ompakking de voorkeur verdient boven de andere, dient te worden geoordeeld dat, mits aan alle in artikel 47 bis van die richtlijn bedoelde vereisten is voldaan, ompakking in een nieuwe verpakking en heretikettering van parallel ingevoerde geneesmiddelen gelijkwaardige wijzen van ompakking zijn wat de doeltreffendheid van de veiligheidskenmerken betreft.
83
In die omstandigheden moet worden onderzocht of de lidstaten over een beoordelingsmarge beschikken die hun toestaat parallelimporteurs te verplichten om de door hen ingevoerde geneesmiddelen om te pakken in een nieuwe verpakking in plaats van deze opnieuw te etiketteren.
84
In dit verband zij eraan herinnerd dat er bij richtlijn 2001/62, zoals blijkt uit overweging 12 ervan, bepalingen in richtlijn 2001/83 zijn ingevoegd die moeten zorgen voor adequate beveiliging tegen de mogelijkheid dat vervalste geneesmiddelen in de distributieketen raken, met het oog op bescherming van de patiënten alsmede van de belangen van de houders van een vergunning voor het in de handel brengen en van de fabrikanten.
85
Om ervoor te zorgen dat de veiligheidskenmerken doeltreffend zijn, stelt artikel 47 bis van richtlijn 2001/83 met name strikte voorwaarden vast waaronder de in punt 60 van dit arrest bedoelde veiligheidskenmerken bij het ompakken van geneesmiddelen mogen worden verwijderd, afgedekt en vervangen.
86
Zoals in punt 66 van dit arrest is opgemerkt, bepaalt artikel 47 bis, lid 1, onder a), van deze richtlijn dat de houder van een vergunning voor de vervaardiging — een vergunning die elke in de distributieketen actieve speler die geneesmiddelen verpakt moet hebben overeenkomstig artikel 40, lid 2, van deze richtlijn — verplicht is om te controleren, alvorens die veiligheidskenmerken geheel of gedeeltelijk te verwijderen of af te dekken, of het betrokken geneesmiddel authentiek is en of er niet mee geknoeid is. Verder verplicht artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83 de houder van een vergunning voor de vervaardiging om deze veiligheidskenmerken te vervangen door veiligheidskenmerken die gelijkwaardig zijn wat de mogelijkheid betreft om de authenticiteit en de identiteit van het geneesmiddel te controleren en om te bewijzen dat er met het geneesmiddel is geknoeid, waarbij deze vervanging plaatsvindt zonder de primaire verpakking van het geneesmiddel te openen. Overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, onder b), i), van deze richtlijn worden in gedelegeerde verordening 2016/161 de eisen vastgesteld waaraan de vervangende veiligheidskenmerken moeten voldoen en overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, onder c) en d), van die richtlijn moet de vervanging van de veiligheidskenmerken worden uitgevoerd volgens de toepasselijke goede praktijken bij de vervaardiging van geneesmiddelen en onder toezicht van de bevoegde autoriteit.
87
In het licht van de overwegingen in de punten 84 tot en met 86 hierboven moet worden vastgesteld dat richtlijn 2001/83 en gedelegeerde verordening 2016/161 uitputtende regels bevatten met betrekking tot de voorwaarden waaronder de in punt 60 van dit arrest bedoelde veiligheidskenmerken kunnen worden vervangen.
88
Bovendien kan op basis van de analyse van de bepalingen van titel V (‘Etikettering en bijsluiter’) van richtlijn 2001/83 worden geoordeeld dat de Uniewetgever is overgegaan tot een volledige harmonisatie met betrekking tot die veiligheidskenmerken als bedoeld in artikel 54, onder o), dat in die titel V is opgenomen.
89
Om te beginnen bepaalt artikel 60 van richtlijn 2001/83 namelijk dat de lidstaten het in de handel brengen van geneesmiddelen op hun grondgebied om redenen die verband houden met de etikettering of de bijsluiter mogen verbieden noch verhinderen, indien de etikettering en de bijsluiter aan de bepalingen van titel V van deze richtlijn voldoen.
90
Voorts worden de gevallen waarin de lidstaten bepalingen kunnen vaststellen die afwijken van de regels van titel V van deze richtlijn, uitdrukkelijk opgesomd in artikel 54 bis, lid 5, artikel 57 en artikel 69, lid 2, van die richtlijn.
91
Wanneer de lidstaten niet uitdrukkelijk de bevoegdheid is verleend om andere regels vast te stellen, zijn in deze omstandigheden de enige eisen die zij mogen stellen aan de etikettering van geneesmiddelen — die, zoals blijkt uit punt 88 van dit arrest, de veiligheidskenmerken omvat — de eisen die zijn vastgesteld in richtlijn 2001/83.
92
Wat de vervanging van de in punt 60 van het onderhavige arrest bedoelde veiligheidskenmerken betreft, kunnen de lidstaten derhalve geen eisen stellen die afwijken van die van richtlijn 2001/83 en gedelegeerde verordening 2016/161.
93
Deze uitlegging wordt bevestigd door de doelstellingen van de richtlijnen 2001/83 en 2011/62.
94
Hoewel richtlijn 2001/83, zoals blijkt uit overweging 2 ervan, als voornaamste doelstelling heeft de volksgezondheid te beschermen, preciseert overweging 3 van deze richtlijn immers dat dit doel niet mag worden bereikt door maatregelen die de ontwikkeling van de farmaceutische industrie en de handel in geneesmiddelen binnen de Unie afremmen. Zo volgt uit de overwegingen 4, 5 en 14 van richtlijn 2001/83 dat deze richtlijn tot doel heeft de belemmeringen voor de handel in geneesmiddelen binnen de Unie weg te nemen teneinde de doelstelling van het vrije verkeer van geneesmiddelen te verwezenlijken (zie in die zin arrest van 11 juni 2020, ratiopharm, C-786/18, EU:C:2020:459, punten 31 en 32).
95
Wat meer in het bijzonder de veiligheidskenmerken betreft, blijkt uit de overwegingen 11 en 33 van richtlijn 2011/62 dat de Uniewetgever van mening was dat, teneinde te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid tegen vervalste geneesmiddelen en tegelijkertijd de werking van de interne markt voor geneesmiddelen te verzekeren, de op die kenmerken toepasselijke voorschriften moesten worden geharmoniseerd op Unieniveau.
96
De verwezenlijking van het doel van richtlijn 2001/83 dat het vrije verkeer van geneesmiddelen binnen de Unie wordt gewaarborgd, zou in gevaar komen indien de lidstaten naast de in het Unierecht gestelde eisen nog andere eisen zouden kunnen opleggen, door de mogelijkheid van heretikettering van de oorspronkelijke buitenverpakking van een geneesmiddel wanneer ompakking noodzakelijk is nog verder te beperken, terwijl de Uniewetgever uitdrukkelijk in deze mogelijkheid heeft voorzien, zoals in punt 81 van dit arrest in herinnering is gebracht.
97
Zoals de advocaat-generaal in punt 156 van zijn conclusie heeft opgemerkt, maken de parallelhandelaars in de hoofdgedingen weliswaar aanspraak op het recht om geneesmiddelen in nieuwe verpakkingen om te pakken, maar zou dit anders kunnen liggen in andere situaties, waarin een dergelijke ompakking zou worden ervaren als een extra last die het vrije verkeer van goederen belemmert.
98
Uit een systematische uitlegging van artikel 47 bis van richtlijn 2001/83, gelezen in het licht van de doelstellingen van deze richtlijn en van richtlijn 2011/62, volgt dus dat dit artikel een uitputtende harmonisatie tot stand brengt met betrekking tot de voorwaarden waaronder veiligheidskenmerken kunnen worden vervangen. Bijgevolg mogen de lidstaten het in de handel brengen van — al dan niet omgepakte — geneesmiddelen die van dergelijke kenmerken zijn voorzien, niet belemmeren door extra voorwaarden op te leggen.
99
Aan deze uitlegging wordt niet afgedaan door het feit dat in overweging 14 van richtlijn 2001/83 wordt verklaard dat deze richtlijn ‘een belangrijke stap [vormt] op de weg naar het vrije verkeer van geneesmiddelen’ en dat ‘nieuwe maatregelen nodig [kunnen] blijken teneinde de nog overblijvende belemmeringen van het vrije verkeer weg te nemen’. Dat op een specifiek gebied volledige harmonisatie is bereikt, betekent immers niet dat de geharmoniseerde regels niet verder kunnen evolueren. De omstandigheid dat richtlijn 2001/83 in een uitputtend stelsel van regels inzake veiligheidskenmerken voor geneesmiddelen voorziet, impliceert geenszins dat de Uniewetgever deze regels niet kan wijzigen of aanpassen, en zo nodig nieuwe regels kan invoeren teneinde de doelstellingen om belemmeringen van de handel tussen de lidstaten op te heffen en de volksgezondheid te beschermen, beter te kunnen verwezenlijken (zie naar analogie arrest van 8 november 2007, Gintec, C-374/05, EU:C:2007:654, punt 29).
100
Gelet op een en ander dient op de vierde vraag te worden geantwoord dat richtlijn 2001/83 en gedelegeerde verordening 2016/161 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat voorschrijft dat parallel ingevoerde geneesmiddelen in beginsel moeten worden omgepakt in een nieuwe verpakking en dat het opnieuw etiketteren en het aanbrengen van nieuwe veiligheidskenmerken op de oorspronkelijke buitenverpakking van deze geneesmiddelen alleen op verzoek en in uitzonderlijke omstandigheden, zoals met name bij een risico op verstoring van de aanvoer van het betrokken geneesmiddel, mogen plaatsvinden.
Vijfde vraag
101
Met zijn vijfde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 9, lid 2, en artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001, alsmede artikel 10, lid 2, en artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436, gelezen in samenhang met de artikelen 34 en 36 VWEU, aldus moeten worden uitgelegd dat een regeling van een lidstaat volgens welke parallel ingevoerde geneesmiddelen in beginsel moeten worden omgepakt in een nieuwe verpakking en het opnieuw etiketteren en het aanbrengen van nieuwe veiligheidskenmerken op de oorspronkelijke buitenverpakking van deze geneesmiddelen alleen op verzoek en in uitzonderlijke omstandigheden mogen plaatsvinden, eraan in de weg staat dat de houder van een merk zijn recht uitoefent om zich te verzetten tegen het in de handel brengen door een parallelimporteur van een geneesmiddel dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht.
102
Zoals in punt 57 van dit arrest is vastgesteld, kan de merkhouder zich tegen ompakking van een geneesmiddel door vervanging van de buitenverpakking ervan verzetten wanneer de parallelimporteur de oorspronkelijke verpakking van dit geneesmiddel voor verhandeling in de lidstaat van invoer kan gebruiken door op die verpakking etiketten aan te brengen, op voorwaarde dat het opnieuw geëtiketteerde geneesmiddel daadwerkelijk toegang tot de betrokken markt kan krijgen.
103
Wanneer daarentegen de omstandigheden op het tijdstip van het op de markt brengen in de lidstaat van invoer de ompakking van een geneesmiddel in een nieuwe verpakking objectief noodzakelijk maken omdat die omstandigheden eraan in de weg staan dat dit geneesmiddel in zijn oorspronkelijke, opnieuw geëtiketteerde buitenverpakking op de markt van die lidstaat in de handel wordt gebracht, beschikt de merkhouder niet over deze mogelijkheid. In dergelijke omstandigheden draagt het verzet van de merkhouder tegen ompakking van dat geneesmiddel door vervanging van de buitenverpakking ervan immers bij tot kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten.
104
In dit verband is het juist dat het Hof in punt 36 van het arrest van 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a. (C-348/04, EU:C:2007:249), heeft geoordeeld dat aan deze noodzakelijkheidsvoorwaarde met name is voldaan wanneer een regeling of praktijk in de lidstaat van invoer belet dat het geneesmiddel op de markt van die lidstaat in dezelfde verpakking wordt verkocht als die waarin het in de lidstaat van uitvoer wordt verhandeld.
105
Een dergelijke regeling of praktijk kan echter alleen een beperking van de uitoefening van de rechten van de merkhouder rechtvaardigen indien deze regeling of praktijk in overeenstemming is met het Unierecht.
106
Wanneer een regeling van een lidstaat of een praktijk van de autoriteiten van die lidstaat in strijd is met het Unierecht, is de belemmering van de effectieve toegang van het betrokken geneesmiddel tot de markt van die lidstaat immers niet te wijten aan het verzet van de merkhouder, maar aan die regeling of praktijk.
107
Bijgevolg dient op de vijfde vraag te worden geantwoord dat artikel 9, lid 2, en artikel 15 van verordening 2017/1001, alsmede artikel 10, lid 2, en artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436, gelezen in samenhang met de artikelen 34 en 36 VWEU, aldus moeten worden uitgelegd dat een regeling van een lidstaat volgens welke parallel ingevoerde geneesmiddelen in beginsel moeten worden omgepakt in een nieuwe verpakking en het opnieuw etiketteren en het aanbrengen van nieuwe veiligheidskenmerken op de oorspronkelijke buitenverpakking van deze geneesmiddelen alleen op verzoek en in uitzonderlijke omstandigheden mogen plaatsvinden, er niet aan in de weg staat dat de houder van een merk zijn recht uitoefent om zich te verzetten tegen het in de handel brengen door een parallelimporteur van een geneesmiddel dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht.
Zesde vraag
108
Met zijn zesde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 9, lid 2, en artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001, alsmede artikel 10, lid 2, en artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436, gelezen in samenhang met de artikelen 34 en 36 VWEU, aldus moeten worden uitgelegd dat de eerste van de vijf voorwaarden die worden gesteld in punt 79 van het arrest van 11 juli 1996, Bristol-Myers Squibb e.a. (C-427/93, C-429/93 et C-436/93, EU:C:1996:282; hierna, met betrekking tot deze voorwaarde: ‘voorwaarde van Bristol-Myers Squibb’) — volgens welke de houder van een merk zich rechtmatig kan verzetten tegen de verdere verhandeling in een lidstaat van een uit een andere lidstaat ingevoerd geneesmiddel dat van dat merk is voorzien, wanneer de importeur het in een nieuwe buitenverpakking heeft omgepakt en daarop dat merk opnieuw heeft aangebracht en deze ompakking van dat geneesmiddel niet objectief noodzakelijk is voor de verhandeling van het geneesmiddel in de lidstaat van invoer — moet zijn vervuld indien het merk dat op de oorspronkelijke buitenverpakking van het betrokken geneesmiddel stond, op de nieuwe buitenverpakking van dat geneesmiddel is vervangen door een andere productnaam.
109
In het licht van genoemd punt 79, dat in punt 52 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, moet de zesde vraag aldus worden begrepen dat de verwijzende rechter daarmee wenst te vernemen of de voorwaarde van Bristol-Myers Squibb van toepassing is wanneer die importeur het merk van de merkhouder niet opnieuw aanbrengt op de nieuwe buitenverpakking van het omgepakte geneesmiddel.
110
In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens artikel 9, lid 1, van verordening 2017/1001 en artikel 10, lid 1, van richtlijn 2015/2436 de inschrijving van een merk de houder ervan een uitsluitend recht verleent, op grond waarvan deze houder volgens artikel 9, lid 2, onder a), van deze verordening en artikel 10, lid 2, onder a), van deze richtlijn iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik in het economische verkeer kan verbieden van een teken dat gelijk is aan dat merk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven.
111
Bijgevolg moet worden onderzocht of, in omstandigheden als die welke door de verwijzende rechter zijn beschreven, te weten wanneer het merk dat op de oorspronkelijke buitenverpakking van een geneesmiddel stond op de nieuwe buitenverpakking van dit geneesmiddel is vervangen door een andere productnaam, de parallelimporteur in het economische verkeer gebruikmaakt van een teken dat gelijk is aan dit merk in de zin van artikel 9, lid 2, onder a), van die verordening en artikel 10, lid 2, onder a), van die richtlijn voor ingevoerde geneesmiddelen die hij op de markt van een lidstaat wenst te verhandelen.
112
In artikel 9, lid 3, van verordening 2017/1001 en artikel 10, lid 3, van richtlijn 2015/2436 worden op niet-limitatieve wijze verschillende soorten gebruik opgesomd die de merkhouder kan verbieden [zie naar analogie, met betrekking tot richtlijn 2008/95 en verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (PB 2009, L 78, blz. 1), arrest van 25 juli 2018, Mitsubishi Shoji Kaisha en Mitsubishi Caterpillar Forklift Europe, C-129/17, EU:C:2018:594, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak].
113
In het bijzonder bepalen artikel 9, lid 3, onder a), van deze verordening en artikel 10, lid 3, onder a), van deze richtlijn dat de houder iedere derde kan verbieden het betrokken teken op de waren of op de verpakking ervan aan te brengen.
114
Wanneer in omstandigheden als die welke in punt 36 van het onderhavige arrest zijn beschreven, een parallelimporteur op de nieuwe buitenverpakking van een ingevoerd geneesmiddel vermeldt dat dit geneesmiddel overeenkomt met het geneesmiddel dat door de merkhouder onder zijn merk in de handel wordt gebracht en dat de in deze nieuwe buitenverpakking aanwezige doordrukstrips zijn voorzien van dit merk, brengt hij op de verpakking van het product een teken aan dat gelijk is aan dit merk in de zin van deze bepalingen.
115
Wanneer deze parallelimporteur op de markt van een lidstaat een geneesmiddel verhandelt dat hij uit een andere lidstaat heeft ingevoerd en waarvan de primaire verpakking, te weten in casu deze doordrukstrips, van het merk van de merkhouder is voorzien, brengt hij dit geneesmiddel bovendien in de handel van eerstgenoemde lidstaat onder dit teken in de zin van artikel 9, lid 3, onder b), van verordening 2017/1001 en artikel 10, lid 3, onder b), van richtlijn 2015/2436.
116
Bijgevolg moet worden vastgesteld, zoals de advocaat-generaal in punt 176 van zijn conclusie heeft gedaan, dat in omstandigheden als die welke in de punten 114 en 115 van dit arrest zijn beschreven, deze parallelimporteur voor de betrokken geneesmiddelen in het economische verkeer gebruikmaakt van een teken dat gelijk is aan het merk van de merkhouder in de zin van artikel 9 van verordening 2017/1001 en artikel 10 van richtlijn 2015/2436.
117
Gelet op de in de punten 45 tot en met 51 van dit arrest uiteengezette elementen, kan de ompakking van deze geneesmiddelen in een nieuwe buitenverpakking afbreuk doen aan de functies van het merk en kan de merkhouder er dus een rechtmatig belang bij hebben om zich daartegen te verzetten.
118
Gelet op een en ander moet op de zesde vraag worden geantwoord dat artikel 9, lid 2, en artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001, alsmede artikel 10, lid 2, en artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436, gelezen in samenhang met de artikelen 34 en 36 VWEU, aldus moeten worden uitgelegd dat de voorwaarde van Bristol-Myers Squibb — volgens welke de houder van een merk zich rechtmatig kan verzetten tegen de verdere verhandeling in een lidstaat van een uit een andere lidstaat ingevoerd geneesmiddel dat van dat merk is voorzien, wanneer de importeur het in een nieuwe buitenverpakking heeft omgepakt en daarop dat merk opnieuw heeft aangebracht en deze ompakking van dat geneesmiddel niet objectief noodzakelijk is voor de verhandeling van het geneesmiddel in de lidstaat van invoer — moet zijn vervuld indien het merk dat op de oorspronkelijke buitenverpakking van het betrokken geneesmiddel stond, op de nieuwe buitenverpakking van dat geneesmiddel is vervangen door een andere productnaam, mits de primaire verpakking van dat geneesmiddel is voorzien van dat merk en/of die nieuwe buitenverpakking ernaar verwijst.
Zevende vraag
119
Met zijn zevende vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 9, lid 2, en artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001, alsmede artikel 10, lid 2, en artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436 aldus moeten worden uitgelegd dat de houder van een merk zich kan verzetten tegen de verhandeling in een lidstaat, door een parallelimporteur, van een uit een andere lidstaat ingevoerd geneesmiddel dat deze importeur heeft omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop hij het productspecifieke merk van de merkhouder opnieuw heeft aangebracht, maar niet de overige merken en/of overige onderscheidende tekens die op de oorspronkelijke buitenverpakking van dit geneesmiddel stonden.
120
In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat de bescherming van de merkhouder met betrekking tot het ontwerp van de nieuwe buitenverpakking waarin een geneesmiddel door een parallelimporteur van dat geneesmiddel is omgepakt, in beginsel wordt gewaarborgd door de naleving van de voorwaarde dat de presentatie van het omgepakte product de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden (zie in die zin arrest van 22 december 2008, The Wellcome Foundation, C-276/05, EU:C:2008:756, punt 29).
121
In dit verband volgt uit punt 52 van het onderhavige arrest immers dat artikel 9, lid 2, en artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001 alsmede artikel 10, lid 2, en artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436 aldus moeten worden uitgelegd dat de houder van een merk zich rechtmatig kan verzetten tegen de verdere verhandeling in een lidstaat van een geneesmiddel dat van dit merk is voorzien en uit een andere lidstaat is ingevoerd, wanneer de parallelimporteur van dat geneesmiddel hetzij het geneesmiddel heeft omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop hij dat merk opnieuw heeft aangebracht hetzij op de oorspronkelijke buitenverpakking een etiket heeft aangebracht, tenzij is voldaan aan vijf voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat de presentatie van het omgepakte product de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden [zie naar analogie, met betrekking tot artikel 7, lid 2, van de Eerste Richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1), arrest van 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a., C-348/04, EU:C:2007:249, punt 40].
122
Deze nieuwe buitenverpakking of dat etiket mag dus niet defect, van slechte kwaliteit of slordig zijn. Voorts zou een omgepakt farmaceutisch product inadequaat kunnen worden gepresenteerd en derhalve de reputatie van het merk kunnen schaden wanneer de verpakking of het etiket, ofschoon deze noch defect, noch van slechte kwaliteit of slordig zijn, de waarde van het merk zou kunnen aantasten doordat zij schade toebrengen aan de uitstraling van degelijkheid en kwaliteit van een dergelijk product, en aan het vertrouwen dat deze uitstraling bij het betrokken publiek kan wekken (zie in die zin arrest van 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a., C-348/04, EU:C:2007:249, punten 40 en 43).
123
Zo heeft het Hof geoordeeld dat het feit dat de parallelimporteur het merk niet aanbrengt op de nieuwe buitenverpakking, dan wel dat hij daarop zijn eigen logo of stijl op aanbrengt, of een ‘huis-opmaak’, dan wel een opmaak die gebruikt wordt voor een aantal verschillende producten, net als het feit dat hij hetzij een extra etiket op een dusdanige wijze aanbrengt dat een van de merken van de merkhouder geheel of gedeeltelijk aan het oog wordt onttrokken, hetzij op dat extra etiket niet vermeldt dat het betrokken merk toebehoort aan de merkhouder, hetzij de naam van de parallelimporteur in hoofdletters drukt, in beginsel de reputatie van het merk kan aantasten (zie in die zin arrest van 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a., C-348/04, EU:C:2007:249, punt 45).
124
Ook het feit dat de parallelimporteur op de nieuwe buitenverpakking het productspecifieke merk van de merkhouder opnieuw heeft aangebracht, maar niet de overige merken en/of overige onderscheidende tekens die op de oorspronkelijke buitenverpakking stonden, kan de reputatie van het merk aantasten.
125
De vraag of de in het vorige punt genoemde omstandigheden de reputatie van het betrokken merk daadwerkelijk kunnen aantasten, is echter een feitelijke vraag die de verwijzende rechter tegen de achtergrond van de omstandigheden van elk concreet geval moet beantwoorden (zie in die zin arrest van 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a., C-348/04, EU:C:2007:249, punt 46).
126
In de tweede plaats kan het opnieuw aanbrengen van het productspecifieke merk in combinatie met merken en/of onderscheidende tekens van de parallelimporteur de herkomstaanduidende functie van dit merk in gevaar brengen.
127
In het bijzonder volgt uit de rechtspraak van het Hof dat afbreuk wordt gedaan aan de herkomstaanduidende functie van het merk wanneer de presentatie van een product het de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende consument onmogelijk of moeilijk maakt om te weten of dit product afkomstig is van de merkhouder of een economisch met hem verbonden onderneming, dan wel integendeel van een derde (zie in die zin arrest van 8 juli 2010, Portakabin, C-558/08, EU:C:2010:416, punt 34).
128
In dit verband moet evenwel worden benadrukt dat de herkomstaanduidende functie van het merk in beginsel wordt gewaarborgd door de naleving van de derde van de vijf in punt 52 van het onderhavige arrest genoemde voorwaarden, volgens welke op de verpakking van het product duidelijk moet worden vermeld wie het product heeft omgepakt en wie het product heeft vervaardigd.
129
In het licht van deze elementen en rekening houdend met de omstandigheden van het concrete geval staat het aan de verwijzende rechter om te beoordelen of het feit dat op de nieuwe buitenverpakking van een geneesmiddel het productspecifieke merk van de houder opnieuw wordt aangebracht, maar niet de overige merken en/of overige onderscheidende tekens die op de oorspronkelijke verpakking van dit geneesmiddel stonden, afbreuk doet aan de herkomstaanduidende functie van het merk.
130
Gelet op een en ander dient op de zevende vraag te worden geantwoord dat artikel 9, lid 2, en artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001, alsmede artikel 10, lid 2, en artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436 aldus moeten worden uitgelegd dat de houder van een merk zich kan verzetten tegen de verhandeling in een lidstaat, door een parallelimporteur, van een uit een andere lidstaat ingevoerd geneesmiddel dat deze importeur heeft omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop hij het productspecifieke merk van de merkhouder opnieuw heeft aangebracht, maar niet de overige merken en/of overige onderscheidende tekens die op de oorspronkelijke buitenverpakking van dit geneesmiddel stonden, wanneer de presentatie van die nieuwe buitenverpakking de reputatie van het merk daadwerkelijk kan aantasten of wanneer deze presentatie het de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende consument onmogelijk of moeilijk maakt om te weten of dit geneesmiddel afkomstig is van de merkhouder of een economisch met hem verbonden onderneming, dan wel integendeel afkomstig van een derde, waardoor afbreuk wordt gedaan aan de herkomstaanduidende functie van het merk.
Kosten
131
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 9, lid 2, en artikel 15 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk, alsmede artikel 10, lid 2, en artikel 15 van richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, gelezen in samenhang met de artikelen 34 en 36 VWEU,
moeten aldus worden uitgelegd dat:
de houder van een merk het recht heeft om zich ertegen te verzetten dat een parallelimporteur een geneesmiddel verhandelt dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht, wanneer het vervangen van het middel tegen knoeien van de oorspronkelijke buitenverpakking overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals gewijzigd bij richtlijn 2012/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012, zicht- of tastbare sporen van opening van die verpakking achterlaat, op voorwaarde dat:
- —
er geen twijfel over bestaat dat die sporen van opening toe te schrijven zijn aan het ompakken van dat geneesmiddel door die parallelimporteur, en
- —
die sporen op de markt van de lidstaat van invoer of op een belangrijk deel daarvan bij een beduidend percentage van de consumenten geen dermate grote weerstand tegen de aldus omgepakte geneesmiddelen oproepen dat de effectieve toegang tot die markt wordt belemmerd.
- 2)
Richtlijn 2001/83, zoals gewijzigd bij richtlijn 2012/26, en gedelegeerde verordening (EU) 2016/161 van de Commissie van 2 oktober 2015 tot aanvulling van richtlijn 2001/83
moeten aldus worden uitgelegd dat:
zij zich ertegen verzetten dat een lidstaat voorschrijft dat parallel ingevoerde geneesmiddelen in beginsel moeten worden omgepakt in een nieuwe verpakking en dat het opnieuw etiketteren en het aanbrengen van nieuwe veiligheidskenmerken op de oorspronkelijke buitenverpakking van deze geneesmiddelen alleen op verzoek en in uitzonderlijke omstandigheden, zoals met name bij een risico op verstoring van de aanvoer van het betrokken geneesmiddel, mogen plaatsvinden.
- 3)
Artikel 9, lid 2, en artikel 15 van verordening 2017/1001, alsmede artikel 10, lid 2, en artikel 15 van richtlijn 2015/2436, gelezen in samenhang met de artikelen 34 en 36 VWEU,
moeten aldus worden uitgelegd dat:
een regeling van een lidstaat volgens welke parallel ingevoerde geneesmiddelen in beginsel moeten worden omgepakt in een nieuwe verpakking en het opnieuw etiketteren en het aanbrengen van nieuwe veiligheidskenmerken op de oorspronkelijke buitenverpakking van deze geneesmiddelen alleen op verzoek en in uitzonderlijke omstandigheden mogen plaatsvinden, er niet aan in de weg staat dat de houder van een merk zijn recht uitoefent om zich te verzetten tegen het in de handel brengen door een parallelimporteur van een geneesmiddel dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht.
- 4)
Artikel 9, lid 2, en artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001, alsmede artikel 10, lid 2, en artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436, gelezen in samenhang met de artikelen 34 en 36 VWEU,
moeten aldus worden uitgelegd dat:
de eerste van de vijf voorwaarden die worden gesteld in punt 79 van het arrest van 11 juli 1996, Bristol-Myers Squibb e.a. (C-427/93, C–429/93 en C-436/93, EU:C:1996:282), — volgens welke de houder van een merk zich rechtmatig kan verzetten tegen de verdere verhandeling in een lidstaat van een uit een andere lidstaat ingevoerd geneesmiddel dat van dat merk is voorzien, wanneer de importeur het in een nieuwe buitenverpakking heeft omgepakt en daarop dat merk opnieuw heeft aangebracht en deze ompakking van dat geneesmiddel niet objectief noodzakelijk is voor de verhandeling van het geneesmiddel in de lidstaat van invoer — moet zijn vervuld indien het merk dat op de oorspronkelijke buitenverpakking van het betrokken geneesmiddel stond, op de nieuwe buitenverpakking van dat geneesmiddel is vervangen door een andere productnaam, mits de primaire verpakking van dat geneesmiddel is voorzien van dat merk en/of die nieuwe buitenverpakking ernaar verwijst.
- 5)
Artikel 9, lid 2, en artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001, alsmede artikel 10, lid 2, en artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436
moeten aldus worden uitgelegd dat:
de houder van een merk zich kan verzetten tegen de verhandeling in een lidstaat, door een parallelimporteur, van een uit een andere lidstaat ingevoerd geneesmiddel dat deze importeur heeft omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop hij het productspecifieke merk van de merkhouder opnieuw heeft aangebracht, maar niet de overige merken en/of overige onderscheidende tekens die op de oorspronkelijke buitenverpakking van dit geneesmiddel stonden, wanneer de presentatie van die nieuwe buitenverpakking de reputatie van het merk daadwerkelijk kan aantasten of wanneer deze presentatie het de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende consument onmogelijk of moeilijk maakt om te weten of dit geneesmiddel afkomstig is van de merkhouder of een economisch met hem verbonden onderneming, dan wel integendeel afkomstig van een derde, waardoor afbreuk wordt gedaan aan de herkomstaanduidende functie van het merk.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑11‑2022
Procestaal: Deens.
Uitspraak 17‑11‑2022
Inhoudsindicatie
‘ Prejudiciële verwijzing — Intellectuele eigendom — Uniemerk — Verordening (EU) 2017/1001 — Artikel 9, lid 2 — Aan het merk verbonden recht — Artikel 15 — Uitputting van het aan het merk verbonden recht — Parallelimport van geneesmiddelen — Ompakking van de van het merk voorziene waar — Nieuwe buitenverpakking — Verzet door de merkhouder — Kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten — Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Richtlijn 2001/83/EG — Artikel 47 bis — Veiligheidskenmerken — Vervanging — Gelijkwaardige kenmerken — Gedelegeerde verordening (EU) 2016/161 — Artikel 3, lid 2 — Middel tegen knoeien — Uniek identificatiekenmerk’
E. Regan, D. Gratsias, M. Ilešič, I. Jarukaitis, Z. Csehi
Partij(en)
In zaak C-147/20,*
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landgericht Hamburg (rechter in eerste aanleg Hamburg, Duitsland) bij beslissing van 27 februari 2020, ingekomen bij het Hof op 23 maart 2020, in de procedure
Novartis Pharma GmbH
tegen
Abacus Medicine A/S,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, D. Gratsias, M. Ilešič (rapporteur), I. Jarukaitis en Z. Csehi, rechters,
advocaat-generaal: M. Szpunar,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
- —
Novartis Pharma GmbH, vertegenwoordigd door U. H. Grundmann, Rechtsanwalt,
- —
Abacus Medicine A/S, vertegenwoordigd door S. Hees, Rechtsanwalt,
- —
de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,
- —
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun, É. Gippini Fournier en L. Haasbeek als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 januari 2022,
het navolgende
Arrest
1
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 9, lid 2, en artikel 15 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1), gelezen in samenhang met artikel 47 bis en artikel 54, onder o), van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PB 2001, L 311, blz. 67), zoals gewijzigd bij richtlijn 2012/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 (PB 2012, L 299, blz. 1) (hierna: ‘richtlijn 2001/83’), en artikel 5, lid 3, van gedelegeerde verordening (EU) 2016/161 van de Commissie van 2 oktober 2015 tot aanvulling van richtlijn 2001/83 (PB 2016, L 32, blz. 1).
2
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Novartis Pharma GmbH, die in Duitsland is gevestigd en in deze lidstaat houder is van de exclusieve rechten op de woordmerken Novartis en Votrient, en Abacus Medicine A/S, die is gevestigd in Denemarken, betreffende de verhandeling in Duitsland door laatstgenoemde vennootschap van geneesmiddelen van het merk Votrient die uit andere lidstaten parallel zijn ingevoerd.
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Verordening 2017/1001
3
In overweging 22 van verordening 2017/1001 staat te lezen:
‘Uit het beginsel van het vrije verkeer van goederen volgt dat het van wezenlijk belang is dat de houder van een Uniemerk een derde niet mag verbieden daarvan gebruik te maken voor waren die in de Europese Economische Ruimte door hemzelf of met zijn toestemming onder het merk in de handel zijn gebracht, tenzij de houder gegronde redenen kan aanvoeren om zich tegen verdere verhandeling van de waren te verzetten.’
4
Artikel 9 (‘Rechten verbonden aan het Uniemerk’) van deze verordening luidt:
- ‘1.
De inschrijving van een Uniemerk geeft de houder een uitsluitend recht.
- 2.
Onverminderd de rechten die houders vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het Uniemerk hebben verkregen, is de houder van dat Uniemerk gerechtigd iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economische verkeer voor waren en diensten te verbieden wanneer:
- a)
het teken gelijk is aan het Uniemerk en wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk zijn aan die waarvoor het Uniemerk is ingeschreven;
- b)
het teken gelijk is aan of overeenstemt met het Uniemerk en wordt gebruikt met betrekking tot waren of diensten die gelijk zijn aan of overeenstemmen met de waren of diensten waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan; verwarring behelst ook de mogelijkheid van associatie met het merk;
- c)
het teken gelijk is aan of overeenstemt met het Uniemerk ongeacht of het wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk zijn aan, overeenstemmen met of niet overeenstemmen met die waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, wanneer het een in de [Europese] Unie bekend merk betreft en wanneer door het gebruik zonder geldige reden van het teken ongerechtvaardigd voordeel wordt gehaald uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of de reputatie van het Uniemerk.
- 3.
Krachtens lid 2 kan met name worden verboden:
- a)
het aanbrengen van het teken op de waren of op de verpakking van die waren;
- b)
het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder het teken;
- c)
het invoeren of uitvoeren van waren onder het teken;
[…]’
5
Artikel 15 (‘Uitputting van het aan het Uniemerk verbonden recht’) van die verordening bepaalt:
- ‘1.
Een Uniemerk verleent de houder niet het recht het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met diens toestemming in de Europese Economische Ruimte in de handel zijn gebracht.
- 2.
Lid 1 is niet van toepassing wanneer er voor de houder gegronde redenen zijn om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in de handel zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is.’
Richtlijn 2001/83
6
In de overwegingen 2 tot en met 5 en 40 van richtlijn 2001/83 staat te lezen:
- ‘(2)
Elke regeling op het gebied van de productie, distributie en gebruik van geneesmiddelen moet de bescherming van de volksgezondheid tot voornaamste doelstelling hebben.
- (3)
Evenwel moet dit doel worden bereikt door maatregelen die de ontwikkeling van de farmaceutische industrie en de handel in geneesmiddelen binnen de Gemeenschap niet mogen afremmen.
- (4)
De verschillen tussen sommige nationale voorschriften, inzonderheid tussen de voorschriften inzake geneesmiddelen, uitgezonderd substanties of samengestelde substanties die levensmiddelen, voedsel voor dieren en cosmetische producten zijn, hebben ten gevolge dat de handel in geneesmiddelen binnen de Gemeenschap wordt belemmerd en [zijn] daardoor rechtstreeks van invloed […] op de werking van de interne markt.
- (5)
Het is derhalve van belang deze belemmeringen op te heffen en, om deze doelstelling te verwezenlijken, is een aanpassing van de betreffende voorschriften noodzakelijk.
[…]
- (40)
De voorschriften inzake de voorlichting van patiënten moeten de gebruikers een hoog beschermingsniveau bieden, dat wil zeggen dat zij aan de hand van volledige en begrijpelijke informatie een juist gebruik van de geneesmiddelen mogelijk moeten maken.’
7
Artikel 40 van deze richtlijn luidt:
- ‘1.
De lidstaten treffen de dienstige maatregelen om te bewerkstelligen dat voor de vervaardiging, op hun grondgebied, van geneesmiddelen een vergunning is vereist. Deze vergunning is ook vereist indien het geneesmiddel wordt vervaardigd met het oog op uitvoer.
- 2.
De in lid 1 bedoelde vergunning is vereist zowel voor de gedeeltelijke of volledige vervaardiging als voor de uit verdeling, verpakking of presentatie bestaande verrichtingen.
[…]’
8
Artikel 47 bis, lid 1, van die richtlijn bepaalt:
‘De in artikel 54, onder o), bedoelde veiligheidskenmerken worden niet verwijderd of afgedekt, ook niet gedeeltelijk, tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a)
de houder van de vergunning voor de vervaardiging controleert alvorens die veiligheidskenmerken geheel of gedeeltelijk te verwijderen of af te dekken of het geneesmiddel in kwestie authentiek is en of er niet mee is geknoeid;
- b)
de houder van de vergunning voor de vervaardiging leeft artikel 54, onder o), na door die veiligheidskenmerken te vervangen door veiligheidskenmerken die gelijkwaardig zijn wat de mogelijkheid betreft om de authenticiteit en de identiteit van het geneesmiddel te controleren en om te bewijzen dat met het geneesmiddel is geknoeid. Dergelijke vervanging vindt plaats zonder de primaire verpakking als gedefinieerd in artikel 1, punt 23, te openen.
Veiligheidskenmerken worden als gelijkwaardig beschouwd als:
- i)
zij voldoen aan de voorschriften in de overeenkomstig artikel 54 bis, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen, en
- ii)
zij even doeltreffend zijn om de authenticiteit van de geneesmiddelen te controleren en de identiteit ervan vast te stellen en om te bewijzen dat met de geneesmiddelen is geknoeid;
- c)
de vervanging van de veiligheidskenmerken wordt uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke goede praktijken bij de vervaardiging van geneesmiddelen, en
- d)
op de vervanging van de veiligheidskenmerken wordt toezicht gehouden door de bevoegde autoriteit.’
9
Artikel 54 van diezelfde richtlijn is als volgt verwoord:
‘Op de buitenverpakking of, indien deze ontbreekt, op de primaire verpakking van elk geneesmiddel moeten de volgende gegevens worden vermeld:
[…]
- o)
bij andere geneesmiddelen dan de in artikel 54 bis, lid 1, bedoelde radiofarmaceutica, veiligheidskenmerken aan de hand waarvan groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan de bevolking te verstrekken, in staat zijn:
- —
de authenticiteit van het geneesmiddel te controleren, en
- —
de identiteit van afzonderlijke verpakkingen vast te stellen;
alsmede een middel waarmee kan worden gecontroleerd of met de buitenverpakking is geknoeid.’
10
Artikel 54 bis van richtlijn 2001/83 bepaalt:
- ‘1.
Op aan een recept onderworpen geneesmiddelen worden de in artikel 54, onder o), bedoelde veiligheidskenmerken aangebracht, tenzij deze geneesmiddelen in een lijst zijn opgenomen volgens de procedure ingevolge lid 2, onder b), van dit artikel.
[…]
- 2.
De [Europese] Commissie neemt overeenkomstig artikel 121 bis en onder de voorwaarden in de artikelen 121 ter en 121 quater, door middel van gedelegeerde handelingen, maatregelen aan om artikel 54, onder o), aan te vullen met als doel de gedetailleerde regels voor de in artikel 54, onder o), bedoelde veiligheidskenmerken vast te stellen.
[…]’
11
Artikel 59 van deze richtlijn somt de gegevens op die in de bijsluiter bij het geneesmiddel moeten worden opgenomen.
12
Artikel 63, lid 1, eerste alinea, van die richtlijn is geformuleerd als volgt:
‘De in de artikelen 54, 59 en 62 genoemde gegevens voor de etikettering moeten worden gesteld in een officiële taal of in de officiële talen van de lidstaat waar het geneesmiddel in de handel wordt gebracht, zoals voor de toepassing van deze richtlijn opgegeven door die lidstaat.’
Richtlijn 2011/62
13
De overwegingen 2, 3, 11, 12, 29 en 33 van richtlijn 2011/62/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 tot wijziging van richtlijn 2001/83 (PB 2011, L 174, blz. 74) luiden als volgt:
- ‘(2)
In de Unie is sprake van een zorgwekkende toename van geneesmiddelen die qua identiteit, geschiedenis of oorsprong vervalst zijn. Deze geneesmiddelen bevatten doorgaans minderwaardige of vervalste bestanddelen, helemaal geen bestanddelen of bestanddelen, inclusief werkzame stoffen, die verkeerd zijn gedoseerd, en vormen daarom een grote bedreiging voor de volksgezondheid.
- (3)
De ervaring leert dat dergelijke geneesmiddelen niet alleen langs illegale weg bij de patiënt terechtkomen, maar ook via de legale distributieketen. Dit vormt een bijzondere bedreiging voor de menselijke gezondheid en kan bij de patiënt leiden tot een gebrek aan vertrouwen ook in de legale distributieketen. Richtlijn [2001/83] moet gewijzigd worden om deze toenemende bedreiging een halt toe te roepen.
[…]
- (11)
De veiligheidskenmerken van geneesmiddelen moeten in de Unie worden geharmoniseerd om rekening te houden met nieuwe risicoprofielen en tegelijk de goede werking van de interne markt voor geneesmiddelen te garanderen. Deze veiligheidskenmerken moeten de controle van de authenticiteit en de identificatie van afzonderlijke verpakkingen mogelijk maken en geknoei aantoonbaar maken. […]
- (12)
Elke speler in de distributieketen die geneesmiddelen verpakt, dient in het bezit te zijn van een vergunning voor de vervaardiging. Willen de veiligheidskenmerken doeltreffend zijn, dan mag een houder van een vergunning voor de vervaardiging die zelf niet de oorspronkelijke fabrikant van het geneesmiddel is, deze kenmerken alleen onder strikte voorwaarden verwijderen, vervangen of afdekken. Met name moeten de veiligheidskenmerken in geval van herverpakking door equivalente veiligheidskenmerken worden vervangen. Hiertoe moet de betekenis van de term ‘equivalent’ duidelijk worden gespecificeerd. Deze strenge verplichtingen moeten zorgen voor adequate beveiliging tegen de mogelijkheid dat vervalste geneesmiddelen in de distributieketen raken, met het oog op de bescherming van de patiënten, alsmede van de belangen van de houders van een vergunning voor het in de handel brengen en van de fabrikanten.
[…]
- (29)
Deze richtlijn laat de bepalingen inzake intellectuele-eigendomsrechten onverlet. Ze is specifiek bedoeld om te voorkomen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden.
[…]
- (33)
Aangezien het doel van deze richtlijn, meer bepaald de werking van de interne markt voor geneesmiddelen te vrijwaren en tegelijk te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid tegen vervalste geneesmiddelen, niet op toereikende wijze door de lidstaten kan worden bereikt en dus vanwege de omvang van de maatregel beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5 [VEU]. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.’
Gedelegeerde verordening 2016/161
14
In de overwegingen 1, 11, 12 en 15 van verordening 2016/161 staat te lezen:
- ‘(1)
Richtlijn [2001/83] voorziet in maatregelen waarmee moet worden voorkomen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden, door voor te schrijven dat op de verpakking van bepaalde geneesmiddelen voor menselijk gebruik veiligheidskenmerken worden aangebracht in de vorm van een uniek identificatiekenmerk en een middel tegen knoeien, met het oog op de identificatie en authenticatie van die geneesmiddelen.
[…]
- (11)
Opdat groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, gemakkelijker de authenticiteit van een uniek identificatiekenmerk zouden kunnen controleren en het kenmerk zouden kunnen deactiveren, moet ervoor gezorgd worden dat de structuur en de kwaliteit van de afdruk van de tweedimensionale streepjescode waarmee het uniek identificatiekenmerk wordt gecodeerd, het mogelijk maken de code snel in te lezen en het aantal inleesfouten zoveel mogelijk te beperken.
- (12)
De gegevenselementen van het uniek identificatiekenmerk moeten op de verpakking zijn afgedrukt in een door de mens leesbaar formaat, zodat het mogelijk is de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk te controleren en het kenmerk te deactiveren wanneer de tweedimensionale streepjescode machinaal onleesbaar is.
[…]
- (15)
Het is noodzakelijk dat beide veiligheidskenmerken worden gecontroleerd om de authenticiteit van een geneesmiddel in een sluitend controlesysteem te kunnen garanderen. De controle van de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk heeft tot doel te waarborgen dat het geneesmiddel van een legitieme fabrikant afkomstig is. Door de integriteit van het middel tegen knoeien te controleren, blijkt of de verpakking is geopend of gewijzigd sinds het ogenblik dat zij de fabriek heeft verlaten; zodoende wordt gewaarborgd dat de inhoud van de verpakking authentiek is.’
15
Artikel 3, lid 2, van gedelegeerde verordening 2016/161 bepaalt:
‘In deze verordening wordt verstaan onder:
- a)
‘uniek identificatiekenmerk’: het veiligheidskenmerk waarmee de authenticiteit van een geneesmiddel kan worden gecontroleerd en de identiteit van een afzonderlijke verpakking van een geneesmiddel kan worden vastgesteld;
- b)
‘middel tegen knoeien’: het veiligheidskenmerk aan de hand waarvan kan worden gecontroleerd of met de verpakking van een geneesmiddel is geknoeid;
[…]’
16
Artikel 4 (‘Samenstelling van het uniek identificatiekenmerk’) van deze gedelegeerde verordening luidt:
‘De fabrikant brengt op de verpakking van een geneesmiddel een uniek identificatiekenmerk aan dat voldoet aan de volgende technische specificaties:
- a)
het uniek identificatiekenmerk is een voor een specifieke verpakking van een geneesmiddel unieke sequentie van numerieke of alfanumerieke tekens;
[…]’
17
Artikel 5 (‘Drager van het uniek identificatiekenmerk’) van die gedelegeerde verordening bepaalt in de leden 1 tot en met 3:
- ‘1.
De fabrikanten gebruiken een tweedimensionale streepjescode om het uniek identificatiekenmerk te coderen.
- 2.
De streepjescode dient een machineleesbare gegevensmatrix te zijn met een foutdetectie en -correctie gelijk aan of hoger dan die van de gegevensmatrix ECC200. […]
- 3.
De fabrikanten drukken de streepjescode op de verpakking af op een glad, gelijkmatig en laag reflecterend oppervlak.’
18
Artikel 6 (‘Kwaliteit van de afdruk van de tweedimensionale streepjescode’) van diezelfde gedelegeerde verordening luidt:
- ‘1.
De fabrikanten evalueren de kwaliteit van de afdruk van de gegevensmatrix door op zijn minst de volgende parameters voor gegevensmatrices te beoordelen:
[…]
- 2.
De fabrikanten bepalen wat de minimumkwaliteit van de afdruk moet zijn waardoor wordt gewaarborgd dat de gegevensmatrix in de hele distributieketen nauwkeurig leesbaar is tot ten minste één jaar na de uiterste gebruiksdatum van het geneesmiddel dan wel vijf jaar nadat het geneesmiddel voor verkoop of distributie is afgeleverd, overeenkomstig artikel 51, lid 3, van richtlijn [2001/83], naargelang welke van de twee perioden de langste is.
[…]’
19
Artikel 10 (‘Controle van de veiligheidskenmerken’) van gedelegeerde verordening 2016/161 is als volgt verwoord:
‘De controle van de veiligheidskenmerken door de fabrikanten, groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, bestrijkt:
- a)
de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk;
- b)
de integriteit van het middel tegen knoeien.’
20
Artikel 16, lid 1, van deze gedelegeerde verordening luidt:
‘Alvorens de veiligheidskenmerken geheel of gedeeltelijk te verwijderen of af te dekken in overeenstemming met artikel 47 bis van richtlijn [2001/83], controleert de fabrikant:
- a)
de integriteit van het middel tegen knoeien;
- b)
de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk, en deactiveert hij dit in geval van vervanging.’
21
Artikel 17 (‘Gelijkwaardig uniek identificatiekenmerk’) van die gedelegeerde verordening bepaalt:
‘Wanneer de fabrikant met het oog op de naleving van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn [2001/83] een gelijkwaardig uniek identificatiekenmerk aanbrengt, controleert hij of de structuur en de samenstelling van het op de verpakking aangebrachte unieke identificatiekenmerk, wat betreft de productcode en het nationale terugbetalingsnummer of een ander nationaal nummer ter identificatie van het geneesmiddel, voldoen aan de voorschriften van de lidstaat waar het geneesmiddel bestemd is om in de handel te worden gebracht, zodat de authenticiteit van dat uniek identificatiekenmerk kan worden gecontroleerd en dat uniek identificatiekenmerk kan worden gedeactiveerd.’
22
Artikel 24 (‘Door groothandelaars te nemen maatregelen in geval van geknoei met de verpakking of het vermoeden van vervalsing’) van diezelfde gedelegeerde verordening luidt als volgt:
‘Wanneer een groothandelaar redenen heeft om aan te nemen dat met de verpakking van een geneesmiddel is geknoeid of wanneer uit de controle van de veiligheidskenmerken van het geneesmiddel blijkt dat het mogelijk niet authentiek is, levert hij het geneesmiddel niet af of voert hij het niet uit. Hij stelt de bevoegde autoriteiten daarvan onverwijld in kennis.’
23
Artikel 25 (‘Verplichtingen van personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren’) van gedelegeerde verordening 2016/161 bepaalt in de leden 1 en 3:
- ‘1.
De personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, controleren de veiligheidskenmerken van alle geneesmiddelen die zij aan het publiek afleveren en waarop de veiligheidskenmerken zijn aangebracht, en deactiveren het uniek identificatiekenmerk daarvan op het tijdstip van aflevering aan het publiek.
[…]
- 3.
Om de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk van een geneesmiddel te controleren en het uniek identificatiekenmerk te deactiveren, dienen de personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, een verbinding met het in artikel 31 bedoelde systeem van gegevensbanken tot stand te brengen via de nationale of supranationale gegevensbank die het grondgebied bedient van de lidstaat waar zij gemachtigd of gerechtigd zijn.’
24
Artikel 30 (‘Maatregelen die in het geval van het vermoeden van vervalsing moeten worden genomen door personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren’) van deze gedelegeerde verordening luidt:
‘Wanneer de personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, redenen hebben om aan te nemen dat met de verpakking van het geneesmiddel is geknoeid of wanneer uit de controle van de veiligheidskenmerken van het geneesmiddel blijkt dat het mogelijk niet authentiek is, leveren zij het geneesmiddel niet af en stellen zij de bevoegde autoriteiten daarvan onverwijld in kennis.’
25
Artikel 31, lid 1, van die gedelegeerde verordening is als volgt geformuleerd:
‘Het systeem van gegevensbanken dat informatie over de veiligheidskenmerken bevat, overeenkomstig artikel 54 bis, lid 2, onder e), van [richtlijn 2001/83], wordt opgezet en beheerd door een of meer juridische entiteiten zonder winstoogmerk die in de Unie zijn opgericht door de fabrikanten en houders van een vergunning voor het in de handel brengen van geneesmiddelen waarop de veiligheidskenmerken zijn aangebracht.’
26
Artikel 34, lid 4, van diezelfde gedelegeerde verordening luidt:
‘Bij ontvangst van de in artikel 35, lid 4, bedoelde informatie zorgt de hub voor de elektronische koppeling van de partijnummers vóór en na de herverpakking of heretikettering met de reeks gedeactiveerde unieke identificatiekenmerken en de reeks aangebrachte gelijkwaardige unieke identificatiekenmerken.’
27
Artikel 35, lid 4, van gedelegeerde verordening 2016/161 bepaalt:
‘Voor elke partij herverpakte of opnieuw geëtiketteerde verpakkingen van een geneesmiddel waarop gelijkwaardige unieke identificatiekenmerken zijn aangebracht met het oog op de naleving van artikel 47 bis van richtlijn [2001/83], stuurt de voor het in de handel brengen van het geneesmiddel verantwoordelijke persoon de hub een bericht met het partijnummer of de partijnummers van de verpakkingen die bestemd zijn om te worden herverpakt of opnieuw te worden geëtiketteerd, alsmede met de daarop aangebrachte unieke identificatiekenmerken. Bovendien stuurt hij de hub een bericht met het partijnummer van de partij die het resultaat is van de herverpakking of heretikettering, alsmede met de gelijkwaardige unieke identificatiekenmerken die zijn aangebracht op de in die partij opgenomen verpakkingen.’
28
Krachtens artikel 50, tweede alinea, van gedelegeerde verordening 2016/161 is deze verordening van toepassing vanaf 9 februari 2019.
Duits recht
29
Krachtens § 10, lid 1, onder c), van het Gesetz über den Verkehr mit Arzneimitteln (wet op de handel in geneesmiddelen) van 24 augustus 1976 (BGBl. 1976 I, blz. 2445), in de op 12 december 2005 bekendgemaakte versie (BGBl. 2005 I, blz. 3394), zoals gewijzigd bij de wet van 19 oktober 2012 (BGBl. 2012 I, blz. 2192) (hierna: ‘wet op de handel in geneesmiddelen’), moeten op de buitenverpakking van geneesmiddelen voor menselijk gebruik veiligheidskenmerken alsook een middel tegen knoeien worden aangebracht, voor zover dit is voorgeschreven bij artikel 54 bis van richtlijn 2001/83 of wordt vastgesteld op grond van artikel 54 bis van richtlijn 2001/83.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
30
Novartis Pharma heeft in Duitsland de exclusieve gebruiksrechten op de Uniewoordmerken Novartis en Votrient, waarvan Novartis AG de houder is. Novartis Pharma gebruikt deze merken voor de geneesmiddelen ‘Votrient 400 mg filmomhulde tabletten’ en ‘Votrient 200 mg filmomhulde tabletten’ (hierna: ‘litigieuze geneesmiddelen’).
31
Ten minste sinds 9 februari 2019, de datum waarop gedelegeerde verordening 2016/161 overeenkomstig artikel 50, tweede alinea, ervan van toepassing is geworden, zijn de buitenverpakkingen van Novartis Pharma voorzien van een middel tegen knoeien.
32
Abacus Medicine distribueert hoofdzakelijk in Duitsland geneesmiddelen die uit andere lidstaten van de Unie parallel worden ingevoerd.
33
Aangezien Abacus Medicine van mening was dat zij op grond van § 10 van de wet op de handel in geneesmiddelen verplicht was om de buitenverpakking van de litigieuze geneesmiddelen te openen en het daarop aangebrachte middel tegen knoeien te verbreken, heeft zij Novartis ervan op de hoogte gebracht dat zij deze geneesmiddelen niet langer in de oorspronkelijke buitenverpakking zou leveren, maar dat zij deze verpakking zou vervangen door een nieuwe verpakking. Bovendien heeft Abacus Medicine Novartis monsterverpakkingen van die geneesmiddelen toegestuurd.
34
Voor de verwijzende rechter vordert Novartis Pharma in wezen dat het Abacus Medicine wordt verboden om de parallel ingevoerde, omgepakte litigieuze geneesmiddelen in Duitsland op de markt te brengen of daarvoor reclame te maken. Ter ondersteuning van haar vordering voert zij aan dat zij zich als houder van de rechten op deze merken in Duitsland overeenkomstig artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001 kan verzetten tegen de door Abacus Medicine voorgenomen ompakking van deze geneesmiddelen.
35
Novartis Pharma betoogt in dit verband dat de rechten die zij krachtens deze bepaling aan die merken ontleent, niet zijn uitgeput in de zin van artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001. Volgens haar is het ompakken van de litigieuze geneesmiddelen in een nieuwe buitenverpakking niet noodzakelijk, aangezien aan de vereisten van de artikelen 47 bis en 54 bis van richtlijn 2001/83 kan worden voldaan door op de oorspronkelijke buitenverpakking de streepjescode met het uniek identificatiekenmerk als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), van gedelegeerde verordening 2016/161 aan te brengen door middel van een zelfklevend etiket en voorts door, na een bijsluiter in het Duits in de oorspronkelijke verpakking te hebben geplaatst, een nieuw middel tegen knoeien aan te brengen dat de sporen van de eerdere opening afdekt. Ten slotte zou Abacus Medicine, om elke twijfel over de integriteit van de aldus omgepakte geneesmiddelen weg te nemen, kunnen aangeven dat zij dit nieuw middel tegen knoeien heeft aangebracht in het kader van een rechtmatige ompakking.
36
Abacus Medicine betoogt dat de verbreking van het door Novartis Pharma aangebrachte zegeletiket resulteert in zichtbare, onomkeerbare beschadigingen of veranderingen aan de buitenverpakking, het etiket of de plakband. Verder is het aanbrengen van een zelfklevend etiket met daarop het uniek identificatiekenmerk op de oorspronkelijke verpakking geen bevredigende oplossing, aangezien dit etiket vanwege de siliconenlaag op de buitenverpakking van de geneesmiddelen gemakkelijk kan worden verwijderd. Volgens Abacus Medicine kan door deze siliconenlaag ook de streepjescode niet worden afgedrukt overeenkomstig artikel 5, lid 3, van gedelegeerde verordening 2016/161.
37
Bijgevolg is Abacus Medicine van mening dat zij, teneinde de litigieuze geneesmiddelen in Duitsland te kunnen verhandelen, gedwongen is om deze in een nieuwe buitenverpakking om te pakken, zodat Novartis Pharma zich niet tegen deze ompakking kan verzetten.
38
Volgens de verwijzende rechter, het Landgericht Hamburg (rechter in eerste aanleg Hamburg, Duitsland), hangt de uitkomst van het hoofdgeding af van de uitlegging van artikel 54, onder o), en artikel 47 bis van richtlijn 2001/83, alsook van artikel 5, lid 3, van gedelegeerde verordening 2016/161.
39
Deze rechter is namelijk van oordeel dat, indien de door Abacus Medicine verrichte ompakking in strijd is met de beginselen die het Hof heeft geformuleerd in het arrest van 11 juli 1996, Bristol-Myers Squibb e.a. (C-427/93, C-429/93 en C-436/93, EU:C:1996:282), Novartis Pharma zich tegen die ompakking kan verzetten krachtens artikel 9, lid 2, van verordening 2017/1001.
40
Daarentegen is de verwijzende rechter van mening dat, indien het beroep van Novartis Pharma op haar in punt 2 hierboven bedoelde merkrechten tot kunstmatige afscherming van de markten kan leiden, de argumenten van Abacus Medicine moeten worden aanvaard. Het gebruik van een nieuwe buitenverpakking zou ook noodzakelijk kunnen zijn indien artikel 5, lid 3, van gedelegeerde verordening 2016/161 aldus moet worden uitgelegd dat de streepjescode rechtstreeks op de geneesmiddelenverpakking moet worden gedrukt.
41
Tegen deze achtergrond heeft het Landgericht Hamburg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Kan er sprake zijn van kunstmatige afscherming van de markten in de zin van de rechtspraak van het Hof wanneer de in artikel 54, onder o), en artikel 47 bis van richtlijn [2001/83] bedoelde veiligheidskenmerken van een oorspronkelijke buitenverpakking/oorspronkelijke verpakking, die door de paralleldistributeur wordt behouden, niet met inachtneming van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn [2001/83] kunnen worden vervangen zonder zichtbare sporen na te laten van het openen van de verpakking nadat de oorspronkelijk aangebrachte veiligheidskenmerken geheel of gedeeltelijk zijn verwijderd en/of afgedekt?
- 2)
Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang dat de sporen van het openen van de verpakking pas zichtbaar zijn geworden toen het geneesmiddel door groothandelaars en/of personen die gemachtigd of gerechtigd zijn om geneesmiddelen aan de bevolking te verstrekken, zoals bijvoorbeeld apothekers, grondig werd onderzocht teneinde uitvoering te geven aan hun verplichting uit hoofde van de artikelen 10, 24 en 30 van [gedelegeerde verordening 2016/161], dan wel dat zij bij een oppervlakkige controle over het hoofd kunnen worden gezien?
- 3)
Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang dat de sporen van het openen van de verpakking pas zichtbaar worden wanneer de verpakking van een geneesmiddel bijvoorbeeld door een patiënt wordt geopend?
- 4)
Moet artikel 5, lid 3, van [gedelegeerde verordening 2016/161] aldus worden uitgelegd dat de streepjescode, die het uniek identificatiekenmerk in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van deze verordening bevat, rechtstreeks op de verpakking moet zijn afgedrukt, en dat de situatie waarin het uniek identificatiekenmerk door een paralleldistributeur wordt aangebracht door een extra etiket op de oorspronkelijke buitenverpakking te kleven, dus niet strookt met artikel 5, lid 3, van [gedelegeerde verordening 2016/161].’
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste tot en met derde vraag
42
Met zijn eerste tot en met derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 9, lid 2, en artikel 15 van verordening 2017/1001 aldus moeten worden uitgelegd dat de houder van een Uniemerk het recht heeft om zich ertegen te verzetten dat een parallelimporteur een geneesmiddel verhandelt dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht, wanneer het vervangen van het middel tegen knoeien van de oorspronkelijke buitenverpakking overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, van richtlijn 2001/83 zichtbare sporen van opening op die verpakking achterlaat.
43
In dit verband zij eraan herinnerd dat krachtens artikel 9, lid 1, van verordening 2017/1001 de inschrijving van een merk de houder ervan een uitsluitend recht verleent, op grond waarvan deze houder volgens artikel 9, lid 2, onder a), van deze verordening iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik in het economische verkeer kan verbieden van een teken dat gelijk is aan dat merk en wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk zijn aan die waarvoor dat merk is ingeschreven.
44
Dit uitsluitende recht is de merkhouder verleend om hem de mogelijkheid te bieden zijn specifieke belangen als houder van dat merk te beschermen, dat wil zeggen zeker te stellen dat het merk zijn eigen functies kan vervullen. De uitoefening van dat recht moet dan ook beperkt blijven tot de gevallen waarin het gebruik van het teken door een derde afbreuk doet of kan doen aan de functies van het merk. Tot die functies behoren niet alleen de wezenlijke functie van het merk — de consument de herkomst van de waar of de dienst te waarborgen — maar ook de overige functies ervan, zoals met name die welke erin bestaat de kwaliteit van deze waar of deze dienst te garanderen, of de communicatie-, de investerings- en de reclamefunctie (zie in die zin arrest van 25 juli 2018, Mitsubishi Shoji Kaisha en Mitsubishi Caterpillar Forklift Europe, C-129/17, EU:C:2018:594, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
45
Uit vaste rechtspraak blijkt dat ompakking van een van het merk voorzien product door een derde zonder toestemming van de merkhouder reële risico's voor de herkomstgarantie met zich kan meebrengen (zie in die zin arrest van 17 mei 2018, Junek Europ-Vertrieb, C-642/16, EU:C:2018:322, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
46
Volgens artikel 15, lid 1, van verordening 2017/1001 staat het aan het Uniemerk verbonden recht de houder evenwel niet toe om het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met zijn toestemming in de Europese Economische Ruimte in de handel zijn gebracht. Deze bepaling beoogt de fundamentele belangen van de bescherming van het merkrecht en het vrije verkeer van goederen binnen de interne markt met elkaar in overeenstemming te brengen [zie naar analogie, met betrekking tot artikel 7, lid 1, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 2008, L 299, blz. 25), arrest van 20 december 2017, Schweppes, C-291/16, EU:C:2017:990, punt 35].
47
Meer in het bijzonder vloeit uit artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001 voort dat het verzet van de merkhouder tegen ompakking, dat een afwijking van het vrije verkeer van goederen vormt, niet kan worden aanvaard als de uitoefening van het aan het merk verbonden recht door de merkhouder een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormt in de zin van artikel 36, tweede volzin, VWEU (zie naar analogie arrest van 17 mei 2018, Junek Europ-Vertrieb, C-642/16, EU:C:2018:322, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het voorwerp van het merkrecht is immers niet om de merkhouders in staat te stellen de nationale markten af te schermen en aldus het voortbestaan van eventueel tussen de lidstaten bestaande prijsverschillen te bevorderen (arrest van 11 juli 1996, Bristol-Myers Squibb e.a., C-427/93, C-429/93 et C-436/93, EU:C:1996:282, punt 46).
48
Van een dergelijke verkapte beperking in de zin artikel 36, tweede volzin, VWEU is sprake wanneer de uitoefening door de merkhouder van zijn recht om zich te verzetten tegen ompakking bijdraagt tot een kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten, en wanneer de ompakking bovendien op zodanige wijze plaatsvindt dat de gerechtvaardigde belangen van de merkhouder worden geëerbiedigd, hetgeen met name vereist dat de ompakking de oorspronkelijke toestand van het geneesmiddel niet aantast en de reputatie van het merk niet kan schaden (zie in die zin arresten van 10 november 2016, Ferring Lægemidler, C-297/15, EU:C:2016:857, punt 16 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 17 mei 2018, Junek Europ-Vertrieb, C-642/16, EU:C:2018:322, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
49
De omstandigheid dat de merkhouder zich niet met een beroep op zijn merkrecht kan verzetten tegen de verhandeling onder zijn merk van door een importeur omgepakte producten, betekent evenwel dat aan de importeur een zekere bevoegdheid wordt ingeruimd welke in normale omstandigheden aan de merkhouder zelf is voorbehouden. In het belang van de merkhouder als eigenaar van het merk en om hem tegen misbruik te beschermen, is het dan ook passend om deze bevoegdheid enkel toe te staan voor zover de importeur ook aan bepaalde andere voorwaarden voldoet (zie in die zin arrest van 28 juli 2011, Orifarm e.a., C-400/09 en C-207/10, EU:C:2011:519, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
50
Aldus kan volgens vaste rechtspraak de houder van een merk zich rechtmatig verzetten tegen de verdere verhandeling in een lidstaat van een uit een andere lidstaat ingevoerd farmaceutisch product dat van zijn merk is voorzien, wanneer de importeur dit product heeft omgepakt en op de nieuwe verpakking het merk opnieuw heeft aangebracht, tenzij:
- —
is bewezen dat het gebruik van het merkrecht door de houder ervan om zich tegen de verhandeling van het omgepakte product onder zijn merk te verzetten, zou bijdragen tot een kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten;
- —
is aangetoond dat de ompakking de oorspronkelijke toestand van het product in de verpakking niet kan aantasten;
- —
op de verpakking duidelijk is vermeld wie het product heeft omgepakt en wie het product heeft vervaardigd;
- —
de presentatie van het omgepakte product de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden, en
- —
de importeur de merkhouder tevoren ervan in kennis stelt dat het omgepakte product op de markt wordt gebracht, en hem op zijn verzoek een exemplaar van dit product bezorgt (zie in die zin arrest van 17 mei 2018, Junek Europ-Vertrieb, C-642/16, EU:C:2018:322, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
51
Wat in het bijzonder de eerste van de in het vorige punt van het onderhavige arrest genoemde voorwaarden betreft, heeft het Hof geoordeeld dat als een bijdrage tot kunstmatige afscherming van de markten der lidstaten moet worden aangemerkt, het verzet van een merkhouder tegen ompakking van geneesmiddelen ingeval deze ompakking noodzakelijk is om het parallel ingevoerde product in de lidstaat van invoer te kunnen verhandelen (arrest van 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a., C-348/04, EU:C:2007:249, punt 18).
52
Aan deze noodzakelijkheidsvoorwaarde is met name voldaan wanneer de regelingen of praktijken in de lidstaat van invoer eraan in de weg staan dat het product in dezelfde verpakking in de handel wordt gebracht als die waarin het in de lidstaat van uitvoer in de handel wordt gebracht (zie in die zin arrest van 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a., C-348/04, EU:C:2007:249, punt 36).
53
Daarentegen is aan die voorwaarde niet voldaan wanneer de ompakking van het product uitsluitend wordt verklaard doordat de parallelimporteur een commercieel voordeel nastreeft (arrest van 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a., C-348/04, EU:C:2007:249, punt 37).
54
Volgens de rechtspraak van het Hof heeft deze noodzakelijkheidsvoorwaarde betrekking op zowel de handeling bestaande in ompakking van het product als de keuze tussen een nieuwe verpakking en heretikettering (zie in die zin arrest van 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a., C-348/04, EU:C:2007:249, punt 38). Zoals de advocaat-generaal in punt 118 van zijn conclusie heeft opgemerkt, komt de toekenning van het recht aan de parallelhandelaar om een van een merk voorzien product in een nieuwe verpakking op de markt te brengen zonder toestemming van de houder van dat merk, immers erop neer dat hem een zekere bevoegdheid wordt toegekend welke onder normale omstandigheden aan de merkhouder blijft voorbehouden, namelijk die om het merk op de nieuwe verpakking aan te brengen, zodat een dergelijke ompakking in een nieuwe verpakking een grotere aantasting van de rechten van de merkhouder vormt dan de verhandeling van het product in de oorspronkelijke, opnieuw geëtiketteerde verpakking.
55
Aldus heeft het Hof geoordeeld dat een merkhouder zich tegen ompakking door vervanging van de verpakking kan verzetten wanneer de parallelimporteur de oorspronkelijke verpakking voor verhandeling in de lidstaat van invoer kan gebruiken door op die verpakking etiketten aan te brengen (arrest van 23 april 2002, Boehringer Ingelheim e.a., C-143/00, EU:C:2002:246, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De merkhouder kan zich er evenwel slechts tegen verzetten dat de parallelimporteur een dergelijke ompakking uitvoert op voorwaarde dat het opnieuw geëtiketteerde geneesmiddel daadwerkelijk toegang tot de betrokken markt kan krijgen (zie in die zin arrest van 23 april 2002, Boehringer Ingelheim e.a., C-143/00, EU:C:2002:246, punt 50).
56
Volgens de rechtspraak van het Hof moet bij de beoordeling van de vraag of is voldaan aan de voorwaarde dat de ompakking noodzakelijk is, rekening worden gehouden met de omstandigheden die gelden op het ogenblik dat het geneesmiddel in de lidstaat van invoer op de markt wordt gebracht en waardoor de ompakking objectief noodzakelijk is opdat de parallelimporteur het betrokken geneesmiddel in die staat kan verhandelen (arrest van 10 november 2016, Ferring Lægemidler, C-297/15, EU:C:2016:857, punt 20, en aldaar aangehaalde rechtspraak).
57
In dit verband zij eraan herinnerd dat, zoals blijkt uit de overwegingen 2 en 3 van richtlijn 2011/62, gelezen in samenhang met overweging 1 van gedelegeerde verordening 2016/161, de Uniewetgever deze richtlijn heeft vastgesteld om het hoofd te bieden aan de toenemende bedreiging voor de menselijke gezondheid die wordt gevormd door vervalste geneesmiddelen, door in richtlijn 2001/83 maatregelen in te voeren waarmee moet worden voorkomen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden.
58
Richtlijn 2011/62 heeft derhalve in artikel 54 van richtlijn 2001/83 een bepaling ingevoegd onder o), volgens welke de buitenverpakking of, indien deze ontbreekt, de primaire verpakking van andere geneesmiddelen dan de in artikel 54 bis, lid 1, van deze richtlijn bedoelde radiofarmaceutica moeten zijn voorzien van veiligheidskenmerken aan de hand waarvan groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, in staat zijn de authenticiteit van het betrokken geneesmiddel te controleren, de identiteit van afzonderlijke verpakkingen vast te stellen en te controleren of er met de buitenverpakking is geknoeid.
59
Meer in het bijzonder verplicht artikel 25, lid 1, van gedelegeerde verordening 2016/161 de personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, om deze veiligheidskenmerken te controleren. Verder verbieden de artikelen 24 en 30 van deze gedelegeerde verordening groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, een geneesmiddel af te leveren wanneer zij redenen hebben om aan te nemen dat er met de verpakking van het geneesmiddel is geknoeid.
60
Voorts bepaalt artikel 47 bis, lid 1, van richtlijn 2001/83 dat die veiligheidskenmerken alleen mogen worden verwijderd of afgedekt onder strikte voorwaarden, die moeten garanderen dat het geneesmiddel authentiek is en dat er niet mee geknoeid is.
61
In het bijzonder volgt uit artikel 47 bis, lid 1, onder b), van deze richtlijn dat een van die voorwaarden erin bestaat dat de betrokken veiligheidskenmerken worden vervangen door ‘gelijkwaardige’ veiligheidskenmerken. Volgens deze bepaling kan een veiligheidskenmerk slechts als gelijkwaardig worden beschouwd wanneer het met name even doeltreffend is om de authenticiteit van de betrokken geneesmiddelen te controleren en de identiteit ervan vast te stellen en om te bewijzen dat er met de geneesmiddelen is geknoeid.
62
Uit die bepaling, gelezen in het licht van overweging 12 van richtlijn 2011/62, vloeit dus voort dat de Uniewetgever, die uitdrukkelijk heeft voorzien in de mogelijkheid om de in punt 58 van het onderhavige arrest bedoelde veiligheidskenmerken te ‘vervangen’, niet heeft beoogd het hergebruik van oorspronkelijke buitenverpakkingen te verhinderen, ook al waren deze verpakkingen voorzien van dergelijke veiligheidskenmerken. Deze uitlegging vindt steun in artikel 34, lid 4, en artikel 35, lid 4, van gedelegeerde verordening 2016/161, volgens welke een gelijkwaardig uniek identificatiekenmerk zowel op een nieuwe verpakking als gevolg van ompakking, als op een opnieuw geëtiketteerde verpakking mag worden aangebracht.
63
Niettemin volgt uit artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83 dat een dergelijk hergebruik slechts mogelijk is indien de oorspronkelijke veiligheidskenmerken kunnen worden vervangen door kenmerken die even doeltreffend zijn om de authenticiteit van de betrokken geneesmiddelen te controleren en de identiteit ervan vast te stellen en om te bewijzen dat er met de geneesmiddelen is geknoeid.
64
Overeenkomstig artikel 54 bis, lid 2, van richtlijn 2001/83 stelt gedelegeerde verordening 2016/161 gedetailleerde regels voor deze veiligheidskenmerken vast. In overweging 1 van deze gedelegeerde verordening worden twee soorten veiligheidskenmerken genoemd, te weten een uniek identificatiekenmerk en een middel tegen knoeien. Het middel tegen knoeien is in artikel 3, lid 2, van deze gedelegeerde verordening omschreven als het veiligheidskenmerk aan de hand waarvan kan worden gecontroleerd of er met de verpakking van een geneesmiddel is geknoeid.
65
In dit verband moet worden opgemerkt dat krachtens artikel 47 bis, lid 1, onder a), van richtlijn 2001/83 de houder van een vergunning voor de vervaardiging — een vergunning die elke in de distributieketen actieve speler die geneesmiddelen verpakt moet hebben overeenkomstig artikel 40, lid 2, van deze richtlijn —, alvorens de veiligheidskenmerken geheel of gedeeltelijk te verwijderen of af te dekken, moet controleren of het betrokken geneesmiddel authentiek is en of er niet mee geknoeid is.
66
Zo moet het vervangende middel tegen knoeien overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83 even doeltreffend zijn als het oorspronkelijke middel tegen knoeien om te controleren of de buitenverpakking van het geneesmiddel niet op onrechtmatige wijze werd geopend tussen het tijdstip van ompakking van het geneesmiddel en het tijdstip waarop het aan het publiek wordt afgeleverd.
67
Derhalve kan de aanwezigheid van eventuele sporen van opening op de buitenverpakking van een geneesmiddel op zich niet volstaan om te oordelen dat het vervangende middel tegen knoeien niet gelijkwaardig is, wanneer er bij de groothandelaars en de personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, geen enkele twijfel over bestaat dat deze sporen van opening toe te schrijven zijn aan het ompakken van dat geneesmiddel door een parallelimporteur.
68
Hieruit volgt dat de omstandigheid dat de vervanging van het middel tegen knoeien van de oorspronkelijke verpakking van een geneesmiddel zichtbare sporen van opening op die verpakking achterlaat, niet uitsluit dat het nieuwe middel gelijkwaardig is in de zin van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83, en dus evenmin dat deze vervanging overeenkomstig dat artikel 47 bis, lid 1, heeft plaatsgevonden.
69
Gelet op de overwegingen in de punten 57 tot en met 68 van dit arrest, moet de effectieve toegang van een opnieuw geëtiketteerd geneesmiddel tot de markt van de lidstaat van invoer worden geacht te zijn belemmerd wanneer het middel tegen knoeien dat op de buitenverpakking van het betrokken geneesmiddel is aangebracht, objectief gezien niet kan worden vervangen door een gelijkwaardig veiligheidskenmerk in de zin van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83, met dien verstande dat, zoals in punt 67 van dit arrest is vastgesteld, de aanwezigheid van sporen van opening op zich niet volstaat om te oordelen dat niet is voldaan aan de voorwaarde van gelijkwaardigheid.
70
Er is tevens sprake van een dergelijke belemmering waardoor ompakking door vervanging van de verpakking noodzakelijk wordt, wanneer op een markt of op een belangrijk deel daarvan bij een beduidend percentage van de consumenten een dermate grote weerstand tegen opnieuw geëtiketteerde geneesmiddelen bestaat dat moet worden aangenomen dat er sprake is van een belemmering van de effectieve toegang tot die markt. In die omstandigheden wordt de ompakking van de geneesmiddelen in een nieuwe verpakking immers niet uitsluitend verklaard door het nastreven van een commercieel voordeel, maar wordt daarmee tevens de effectieve toegang tot de betrokken markt beoogd (zie in die zin arrest van 23 april 2002, Boehringer Ingelheim e.a., C-143/00, EU:C:2002:246, punt 52).
71
Evenzo moet, wanneer een beduidend percentage van de consumenten van de lidstaat van invoer afkerig staat tegenover de aankoop van een geneesmiddel waarvan de buitenverpakking zichtbare sporen van opening vertoont als gevolg van de vervanging van het bestaande middel tegen knoeien door een gelijkwaardig veiligheidskenmerk overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, van richtlijn 2001/83, worden aangenomen dat er sprake is van een belemmering van de effectieve toegang van dit geneesmiddel tot de markt van die lidstaat, zodat de ompakking ervan in een nieuwe buitenverpakking noodzakelijk moet worden geacht voor de verhandeling van het geneesmiddel in die lidstaat.
72
In de in het vorige punt beschreven omstandigheden draagt het verzet van de merkhouder tegen een dergelijke ompakking dus bij tot een kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten.
73
Zoals de advocaat-generaal in punt 139 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, kan een parallelimporteur zich echter niet baseren op een algemeen vermoeden van weerstand van de consumenten tegen opnieuw geëtiketteerde geneesmiddelen waarvan het middel tegen knoeien is vervangen. Gelet op de overwegingen in de punten 49 en 56 van dit arrest, moet de vraag of er al dan niet sprake is van een dergelijke weerstand, en zo ja, in welke mate, immers in concreto worden beoordeeld, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de omstandigheden die golden in de lidstaat van invoer op het tijdstip van verhandeling van het betrokken geneesmiddel, en met het feit dat de sporen van opening zichtbaar zijn dan wel slechts detecteerbaar na een grondige controle waartoe groothandelaars of personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren overgaan op grond van hun verplichting daartoe krachtens de artikelen 10, 24 en 30 van gedelegeerde verordening 2016/161.
74
Gelet op een en ander dient op de eerste tot en met de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 9, lid 2, en artikel 15 van verordening 2017/1001 aldus moeten worden uitgelegd dat de houder van een Uniemerk niet het recht heeft om zich ertegen te verzetten dat een parallelimporteur een geneesmiddel verhandelt dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht, wanneer het vervangen van het middel tegen knoeien van de oorspronkelijke buitenverpakking van dat geneesmiddel overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, van richtlijn 2001/83 zichtbare sporen van opening op die verpakking achterlaat en die sporen op de markt van de lidstaat van invoer of op een belangrijk deel daarvan bij een beduidend percentage van de consumenten een dermate grote weerstand tegen de aldus omgepakte geneesmiddelen oproepen dat de effectieve toegang tot die markt wordt belemmerd, hetgeen per geval moet worden vastgesteld.
Vierde vraag
75
Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 5, lid 3, van gedelegeerde verordening 2016/161 aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de streepjescode die het uniek identificatiekenmerk als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), van deze gedelegeerde verordening bevat, door middel van een zelfklevend etiket op de buitenverpakking van een geneesmiddel wordt aangebracht.
76
Om te beginnen zij eraan herinnerd dat volgens artikel 54, onder o), van richtlijn 2001/83 de buitenverpakking van de in deze bepaling bedoelde geneesmiddelen niet alleen moeten zijn voorzien van een middel waarmee kan worden gecontroleerd of er met de buitenverpakking is geknoeid, maar ook van veiligheidskenmerken die het mogelijk maken om de authenticiteit van die geneesmiddelen te controleren en de identiteit van afzonderlijke verpakkingen vast te stellen.
77
Gedelegeerde verordening 2016/161 stelt de kenmerken en de technische specificaties vast van het uniek identificatiekenmerk dat, zoals blijkt uit artikel 3, lid 2, van deze gedelegeerde verordening, juist die functies moet vervullen.
78
In het bijzonder bepaalt artikel 5, lid 1, van die gedelegeerde verordening dat de fabrikanten een tweedimensionale streepjescode gebruiken om het uniek identificatiekenmerk te coderen. Overeenkomstig artikel 5, lid 3, van diezelfde gedelegeerde verordening drukken de fabrikanten die streepjescode op de verpakking af op een glad, gelijkmatig en laag reflecterend oppervlak.
79
Bijgevolg moet het uniek identificatiekenmerk dat op de oorspronkelijke verpakking van een geneesmiddel staat, daarop worden afgedrukt met inachtneming van de voorwaarden van artikel 5, lid 3, van gedelegeerde verordening 2016/161. In het licht van overweging 11 van deze gedelegeerde verordening beoogt deze bepaling het mogelijk te maken om de streepjescode met dat uniek identificatiekenmerk snel in te lezen en het aantal inleesfouten zo veel mogelijk te beperken, opdat groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, gemakkelijker de authenticiteit van dat uniek identificatiekenmerk zouden kunnen controleren en het kenmerk zouden kunnen deactiveren.
80
Bovendien volgt uit artikel 6 van gedelegeerde verordening 2016/161 dat de kwaliteit van de afdruk van de streepjescode met het uniek identificatiekenmerk zodanig moet zijn dat deze code in de hele distributieketen nauwkeurig leesbaar is tot ten minste één jaar na de uiterste gebruiksdatum van het geneesmiddel dan wel vijf jaar nadat het geneesmiddel voor verkoop of distributie is afgeleverd, naargelang welke van de twee perioden het langst is.
81
Niettemin blijkt uit artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83 dat de Uniewetgever uitdrukkelijk heeft voorzien in de mogelijkheid dat het uniek identificatiekenmerk wordt vervangen door een gelijkwaardig veiligheidskenmerk.
82
Artikel 17 van gedelegeerde verordening 2016/161 bepaalt namelijk dat wanneer de fabrikant ‘een gelijkwaardig uniek identificatiekenmerk aanbrengt’, hij controleert of de structuur en de samenstelling van het uniek identificatiekenmerk, wat betreft de productcode en het nationale terugbetalingsnummer of een ander nationaal nummer ter identificatie van het geneesmiddel, voldoen aan de voorschriften van de lidstaat waar het geneesmiddel bestemd is om in de handel te worden gebracht, zodat de authenticiteit van dat uniek identificatiekenmerk kan worden gecontroleerd en dat uniek identificatiekenmerk kan worden gedeactiveerd.
83
De reden voor het gebruik van het werkwoord ‘aanbrengen’ en niet, zoals in artikel 5, lid 3, van deze gedelegeerde verordening, van het werkwoord ‘afdrukken’, is dat — zoals de advocaat-generaal in punt 169 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt — de vervanging van het uniek identificatiekenmerk bij heretikettering van de buitenverpakking van een geneesmiddel in de praktijk slechts kan worden verricht door op die verpakking een etiket aan te brengen.
84
Hieruit volgt dat die gedelegeerde verordening niet aldus kan worden uitgelegd dat een parallelimporteur verplicht is om de streepjescode met het gelijkwaardige uniek identificatiekenmerk rechtstreeks op de buitenverpakking van een opnieuw geëtiketteerd geneesmiddel af te drukken.
85
Niettemin moet worden benadrukt dat, zoals blijkt uit overweging 15 van diezelfde gedelegeerde verordening, de controle van de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk tot doel heeft te waarborgen dat het geneesmiddel van een legitieme fabrikant afkomstig is.
86
Zoals de advocaat-generaal in punt 170 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, is het bijgevolg van belang dat het etiket met het gelijkwaardige uniek identificatiekenmerk niet kan worden verwijderd om op een andere verpakking te worden aangebracht. In dat geval zou dit uniek identificatiekenmerk immers helemaal niet de authenticiteit garanderen van het geneesmiddel waarop het opnieuw is aangebracht, maar zou het het mogelijk maken om vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen te brengen, hetgeen richtlijn 2011/62 juist beoogt te voorkomen. Het mag dus niet mogelijk zijn om dit etiket te verwijderen zonder het te beschadigen.
87
Voor zover daarentegen, zoals voorgeschreven in artikel 16, lid 1, onder b), van gedelegeerde verordening 2016/161, het op de oorspronkelijke verpakking gedrukte uniek identificatiekenmerk is gedeactiveerd bij de vervanging ervan overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, van richtlijn 2001/83, is het niet noodzakelijk dat de verwijdering van het etiket met het gelijkwaardige uniek identificatiekenmerk sporen achterlaat op de buitenverpakking van het geneesmiddel.
88
De controle van de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk waartoe fabrikanten, groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, overeenkomstig artikel 10 en artikel 25, leden 1 en 3, van gedelegeerde verordening 2016/161 dienen over te gaan door middel van het in artikel 31 van die gedelegeerde verordening bedoelde systeem van gegevensbanken, zal het namelijk mogelijk maken om geneesmiddelen met een gedeactiveerd uniek identificatiekenmerk uit de distributieketen te weren.
89
Benadrukt zij evenwel dat volgens artikel 6 van deze gedelegeerde verordening de streepjescode met het uniek identificatiekenmerk, hoewel het door middel van een etiket op de verpakking is aangebracht, in de hele distributieketen en gedurende de volledige in dat artikel 6 bedoelde periode nauwkeurig leesbaar moet zijn.
90
Gelet op een en ander dient op de vierde vraag te worden geantwoord dat artikel 5, lid 3, van gedelegeerde verordening 2016/161 aldus moet worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat de streepjescode die het uniek identificatiekenmerk als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), van deze gedelegeerde verordening bevat, door middel van een zelfklevend etiket op de buitenverpakking van een geneesmiddel wordt aangebracht, op voorwaarde dat dit etiket niet kan worden verwijderd zonder het te beschadigen en dat de streepjescode in de hele distributieketen en gedurende de volledige in artikel 6 van die gedelegeerde verordening bedoelde periode nauwkeurig leesbaar is.
Kosten
91
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
- 1)
Artikel 9, lid 2, en artikel 15 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk
moeten aldus worden uitgelegd dat:
de houder van een Uniemerk niet het recht heeft om zich ertegen te verzetten dat een parallelimporteur een geneesmiddel verhandelt dat is omgepakt in een nieuwe buitenverpakking waarop dat merk is aangebracht, wanneer het vervangen van het middel tegen knoeien van de oorspronkelijke buitenverpakking van dat geneesmiddel overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals gewijzigd bij richtlijn 2012/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012, zichtbare sporen van opening op die verpakking achterlaat en die sporen op de markt van de lidstaat van invoer of op een belangrijk deel daarvan bij een beduidend percentage van de consumenten een dermate grote weerstand tegen de aldus omgepakte geneesmiddelen oproepen dat de effectieve toegang tot die markt wordt belemmerd, hetgeen per geval moet worden vastgesteld.
- 2)
Artikel 5, lid 3, van gedelegeerde verordening (EU) 2016/161 van de Commissie van 2 oktober 2015 tot aanvulling van richtlijn 2001/83
moet aldus worden uitgelegd dat:
het zich er niet tegen verzet dat de streepjescode die het uniek identificatiekenmerk als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a), van deze gedelegeerde verordening bevat, door middel van een zelfklevend etiket op de buitenverpakking van een geneesmiddel wordt aangebracht, op voorwaarde dat dit etiket niet kan worden verwijderd zonder het te beschadigen en dat de streepjescode in de hele distributieketen en gedurende de volledige in artikel 6 van die gedelegeerde verordening bedoelde periode nauwkeurig leesbaar is.
ondertekeningen
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑11‑2022
Procestaal: Duits.
Conclusie 13‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Prejudiciële verwijzing — Artikelen 34 en 36 VWEU — Vrij verkeer van goederen — Intellectuele eigendom — Merken — Verordening (EU) 2017/1001 — Artikel 15 — Richtlijn (EU) 2015/2436 — Artikel 15 — Uitputting van het aan het merk verbonden recht — Parallelimport van geneesmiddelen — Herverpakking van de van het merk voorziene waar — Nieuwe buitenverpakking — Oppositie door de merkhouder — Kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten — Geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Richtlijn 2001/83/EG — Artikel 47 bis — Veiligheidskenmerken — Vervanging — Gelijkwaardige kenmerken — Gedelegeerde verordening (EU) 2016/161 — Artikel 3, lid 2 — Middel tegen knoeien — Uniek identificatiekenmerk
M. Szpunar
Partij(en)
Zaken C-147/20, C-204/20 en C-224/201.
Novartis Pharma GmbH
tegen
Abacus Medicine A/S (C-147/20)
en
Bayer Intellectual Property GmbH
tegen
kohlpharma GmbH (C-204/20)
[verzoeken van het Landgericht Hamburg (rechter in eerste aanleg Hamburg, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]
en
Merck Sharp & Dohme BV,
Merck Sharp & Dohme Corp.,
MSD DANMARK ApS,
MSD Sharp & Dohme GmbH,
Novartis AG,
FERRING LÆGEMIDLER A/S,
H. Lundbeck A/S
tegen
Abacus Medicine A/S,
Paranova Danmark A/S,
2CARE4 ApS (C-224/20)
[verzoek van de Sø- og Handelsret (rechter in maritieme en handelszaken, Denemarken) om een prejudiciële beslissing]
Inhoud
Inleiding
Toepasselijke bepalingen
Merkenrecht
Geneesmiddelenrecht
Feiten, procedure en prejudiciële vragen
Zaak C 147/20
Zaak C 204/20
Zaak C 224/20
Analyse
Uitlegging van artikel 47 bis van richtlijn 2001/83 in samenhang met gedelegeerde verordening 2016/161
Voorwerp van de hoofdgedingen
Standpunten van partijen
Mijn analyse
Slotopmerkingen
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Recht van de merkhouders om zich te verzetten tegen de herverpakking van geneesmiddelen in de parallelhandel
Ontwikkeling van de rechtspraak van het Hof
Standpunten van partijen
Vereiste in de rechtspraak van het Hof dat een nieuwe verpakking noodzakelijk is
Argumenten ontleend aan de bescherming tegen vervalste geneesmiddelen
Invloed van de regels tegen vervalsing van geneesmiddelen op het evenwicht tussen de belangen van merkhouders en die van parallelhandelaren
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Bevoegdheid van de nationale autoriteiten om parallelhandelaren te verplichten geneesmiddelen in nieuwe verpakkingen te herverpakken
Vierde prejudiciële vraag in zaak C 224/20
Vijfde prejudiciële vraag in zaak C 224/20
Aanbrengen van het unieke identificatiekenmerk op de verpakking van het geneesmiddel
Het niet opnieuw aanbrengen van het oorspronkelijke merk op de verpakkingen van parallel verhandelde geneesmiddelen
Opmerkingen vooraf
Analyse en beantwoording van de prejudiciële vragen
Conclusie
Inleiding
1.
In januari 2022 hoeft geenszins te worden herinnerd aan het belang van geneesmiddelen, niet alleen voor de gezondheid van de mens, maar ook voor het welzijn van samenlevingen in hun geheel en de werking van de economie wereldwijd. Uit de strijd tegen de COVID-19-pandemie is gebleken dat het nodig, doch ook moeilijk is om drie — potentieel tegenstrijdige — doelstellingen van het overheidsoptreden betreffende de geneesmiddelenregelgeving met elkaar te verzoenen, namelijk ervoor zorgen dat het onderzoek naar en het op de markt brengen van innovatieve geneesmiddelen economisch rendabel blijft, dat geneesmiddelen voor de patiënt veilig en doeltreffend zijn en dat de kosten ervan ten behoeve van de patiënten en de overheidsfinanciën worden beheerst2..
2.
Hoewel het juist is dat geneesmiddelen goederen zijn, verschillen zij in meerdere opzichten van de meeste in de handel zijnde goederen.
3.
Ten eerste zijn als gevolg van het hoogtechnologische karakter van moderne therapieën de kosten van onderzoek en ontwikkeling voor het op de markt brengen van nieuwe geneesmiddelen zeer hoog. Bovendien wordt op deze inspanningen een zware wissel getrokken door een bijzonder hoog risiconiveau en laten de resultaten ervan meerdere jaren op zich wachten.3. Daardoor kunnen geneesmiddelenfabrikanten voor de financiering van hun ontwikkelingsactiviteiten dikwijls niet op de financiële markten terecht en zijn zij gedwongen hun eigen financiële middelen aan te wenden.4. Deze financiën kunnen echter enkel worden gevonden in de inkomsten uit de verkoop van reeds op de markt gebrachte geneesmiddelen.
4.
Ten tweede gebruikt de overheid verschillende mechanismen om de prijzen van geneesmiddelen voor de bevolking te beheersen, ongeacht of deze geneesmiddelen door de patiënten zelf dan wel uit openbare middelen worden gefinancierd, met name via de ziektekostenverzekering. De prijzen van geneesmiddelen worden dus zelden uitsluitend door marktmechanismen bepaald.
5.
De noodzaak om een rendement op de investering te realiseren en de regelgeving betreffende de prijzen leiden ertoe dat geneesmiddelenfabrikanten voor hetzelfde product zeer uiteenlopende prijzen hanteren, zelfs op sterk verbonden markten, zoals het geval is voor de lidstaten van de Europese Unie.5. Een dergelijke situatie maakt het rendabel om geneesmiddelen aan te kopen op markten waar de prijzen laag zijn en deze door te verkopen op markten waar de prijzen hoog zijn. Dit is de reden waarom deze werkwijze, die bekend staat als ‘parallelhandel’, wordt gevolgd door actoren die onafhankelijk zijn van de geneesmiddelenfabrikanten. Deze laatsten staan daar niet positief tegenover, omdat hun prijsbeleid erdoor kan worden ondermijnd.
6.
Merkrechten zijn het verdedigingswapen van de fabrikanten tegen parallelhandel. Elke houder van een merk voor een product kan zich verzetten tegen het gebruik van dat merk en dus tegen de verhandeling van dat product door een derde.
7.
Een dergelijk verzet druist echter in tegen het fundamentele beginsel van de interne markt binnen de Unie. Het komt immers erop neer dat de door de Unie tot stand gebrachte interne markt wordt opgedeeld in afzonderlijke nationale markten.
8.
Daarom is in de rechtspraak van het Hof het beginsel ontwikkeld van uitputting van het aan het merk verbonden recht ten aanzien van waren die met de instemming van de merkhouder in de Unie op de markt worden gebracht.6. Dit beginsel is vervolgens in de merkenwetgeving van de Unie vastgelegd.7. Die rechtspraak en wetgeving vormen de rechtsgrond voor de parallelhandel van geneesmiddelen in de Unie.
9.
Vanuit het oogpunt van de logica van de interne markt lijkt vrije parallelhandel een vanzelfsprekendheid: het handelsverkeer tussen de lidstaten mag, zelfs in een zo gereglementeerde sector als die van de geneesmiddelen, niet worden belemmerd door het enkele feit dat er prijsverschillen tussen deze lidstaten bestaan. Vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid zijn de voordelen van de parallelhandel in geneesmiddelen echter verre van zelfsprekend. In de rechtsleer wordt er veeleer op gewezen dat het voordeel vooral ten goede komt aan de parallelhandelaren zelf en slechts in veel mindere mate aan de patiënten of de ziekteverzekeringsstelsels. Wegens de starheid van niet alleen de vraag naar geneesmiddelen maar ook van de geneesmiddelenprijzen draagt de parallelhandel namelijk zeer weinig bij tot de verlaging van deze prijzen. Daarentegen zijn schadelijke gevolgen van de parallelhandel vastgesteld, zowel voor de onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten van de geneesmiddelenfabrikanten, wegens de daling van hun inkomsten, als voor de bevoorrading van de markten met lage prijzen, hetzij doordat op deze markten massaal wordt aangekocht met het oog op de uitvoer naar markten met hogere prijzen, hetzij doordat fabrikanten uit vrees voor parallelhandel weigeren om op die markten te leveren.8.
10.
Een ander gevaar dat aan de parallelhandel is verbonden, ook al is het er niet inherent aan, is dat vervalste geneesmiddelen in de handel worden gebracht, met name wanneer deze worden herverpakt, hetgeen vaak nodig is om ze in de handel te brengen in andere lidstaten dan die waar ze oorspronkelijk in de handel zijn gebracht.9.
11.
Teneinde dit gevaar te ondervangen, heeft de Uniewetgever de wetgeving gewijzigd en voorzieningen ingevoerd waarmee kan worden gecontroleerd of de geneesmiddelen authentiek zijn.10. Met deze wijziging worden nieuwe eisen gesteld aan de verpakking van geneesmiddelen en worden met name aan de parallelhandelaren nieuwe beperkingen opgelegd. De belangrijkste rechtsvraag die in de onderhavige zaken aan de orde is, is of deze nieuwe vereisten de huidige status quo wijzigen wat betreft de respectieve rechten van de parallelhandelaren in geneesmiddelen en de fabrikanten van deze middelen als houders van de merken waaronder deze geneesmiddelen in de handel worden gebracht.
12.
Gelet op deze hoofdproblematiek die de onderhavige zaken gemeen hebben, zal ik een gemeenschappelijke conclusie voor de drie zaken geven, ook al zijn deze niet formeel gevoegd.
Toepasselijke bepalingen
Merkenrecht
13.
Artikel 9, leden 1 tot en met 3, van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk11. bepaalt:
- ‘1.
De inschrijving van een Uniemerk geeft de houder een uitsluitend recht.
- 2.
Onverminderd de rechten die houders vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het Uniemerk hebben verkregen, is de houder van dat Uniemerk gerechtigd iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, het gebruik van een teken in het economische verkeer voor waren en diensten te verbieden wanneer:
- a)
het teken gelijk is aan het Uniemerk en wordt gebruikt voor waren of diensten die gelijk zijn aan die waarvoor het Uniemerk is ingeschreven;
- b)
het teken gelijk is aan of overeenstemt met het Uniemerk en wordt gebruikt met betrekking tot waren of diensten die gelijk zijn aan of overeenstemmen met de waren of diensten waarvoor het Uniemerk is ingeschreven, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan; verwarring behelst ook de mogelijkheid van associatie met het merk;
[…]
- 3.
Krachtens lid 2 kan met name worden verboden:
- a)
het aanbrengen van het teken op de waren of op de verpakking van die waren;
- b)
het aanbieden, in de handel brengen of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder het teken;
- c)
het invoeren of uitvoeren van waren onder het teken;
[…]’
14.
Artikel 15 van deze verordening bepaalt:
- ‘1.
Een Uniemerk verleent de houder niet het recht het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met diens toestemming in de Europese Economische Ruimte in de handel zijn gebracht.
- 2.
Lid 1 is niet van toepassing wanneer er voor de houder gegronde redenen zijn om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in de handel zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is.’
15.
Artikel 10, leden 1 tot en met 3, van richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten12. bepaalt:
- ‘1.
De inschrijving van een merk geeft de houder daar een uitsluitend recht op.
- 2.
Onverminderd de rechten van houders die vóór de datum van indiening of de datum van voorrang van het ingeschreven merk zijn verkregen, is de houder van een ingeschreven merk gerechtigd, iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, te verhinderen in het economische verkeer met betrekking tot waren of diensten gebruik te maken van een teken wanneer dit teken:
- a)
gelijk is aan het merk en gebruikt wordt voor dezelfde waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven;
- b)
gelijk is aan of overeenstemt met het merk en gebruikt wordt met betrekking tot gelijke of overeenstemmende waren of diensten als die waarvoor het merk is ingeschreven, indien daardoor bij het publiek gevaar voor verwarring bestaat, ook wanneer die verwarring het gevolg is van associatie met het oudere merk;
[…]
- 3.
Met name kan krachtens lid 2 worden verboden:
- a)
het aanbrengen van het teken op de waren of verpakking;
- b)
het aanbieden of in de handel brengen, of daartoe in voorraad hebben van waren of het aanbieden of verrichten van diensten onder het teken;
- c)
het invoeren of uitvoeren van waren onder het teken;
[…]’
16.
Artikel 15 van deze richtlijn bepaalt het volgende:
- ‘1.
Een merk verleent de houder niet het recht het gebruik daarvan te verbieden voor waren die onder dit merk door de houder of met diens toestemming in de Unie in de handel zijn gebracht.
- 2.
Lid 1 is niet van toepassing wanneer er voor de houder gegronde redenen zijn om zich te verzetten tegen verdere verhandeling van de waren, met name wanneer de toestand van de waren, nadat zij in de handel zijn gebracht, gewijzigd of verslechterd is.’
Geneesmiddelenrecht
17.
Artikel 40, leden 1 en 2, van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik13., zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/62/EU14. (hierna: ‘richtlijn 2001/83’), bepaalt:
- ‘1.
De lidstaten treffen de dienstige maatregelen om te bewerkstelligen dat voor de vervaardiging, op hun grondgebied, van geneesmiddelen een vergunning is vereist. Deze vergunning is ook vereist indien het geneesmiddel wordt vervaardigd met het oog op uitvoer.
- 2.
De in lid 1 bedoelde vergunning is vereist zowel voor de gedeeltelijke of volledige vervaardiging als voor de uit verdeling, verpakking of presentatie bestaande verrichtingen.
[…]’
18.
In artikel 47 bis, lid 1, van richtlijn 2001/83 is het volgende bepaald:
‘De in artikel 54, onder o), bedoelde veiligheidskenmerken worden niet verwijderd of afgedekt, ook niet gedeeltelijk, tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- a)
de houder van de vergunning voor de vervaardiging controleert alvorens die veiligheidskenmerken geheel of gedeeltelijk te verwijderen of af te dekken of het geneesmiddel in kwestie authentiek is en of er niet mee is geknoeid;
- b)
de houder van de vergunning voor de vervaardiging leeft artikel 54, onder o), na door die veiligheidskenmerken te vervangen door veiligheidskenmerken die gelijkwaardig zijn wat de mogelijkheid betreft om de authenticiteit en de identiteit van het geneesmiddel te controleren en om te bewijzen dat met het geneesmiddel is geknoeid. Dergelijke vervanging vindt plaats zonder de primaire verpakking als gedefinieerd in artikel 1, punt 23, te openen.
Veiligheidskenmerken worden als gelijkwaardig beschouwd als:
- i)
zij voldoen aan de voorschriften in de overeenkomstig artikel 54 bis, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handelingen, en
- ii)
zij even doeltreffend zijn om de authenticiteit van de geneesmiddelen te controleren en de identiteit ervan vast te stellen en om te bewijzen dat met de geneesmiddelen is geknoeid;
- c)
de vervanging van de veiligheidskenmerken wordt uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke goede praktijken bij de vervaardiging van geneesmiddelen, en
- d)
op de vervanging van de veiligheidskenmerken wordt toezicht gehouden door de bevoegde autoriteit.’
19.
Artikel 54, onder o), van deze richtlijn bepaalt:
‘Op de buitenverpakking of, indien deze ontbreekt, op de primaire verpakking van elk geneesmiddel moeten de volgende gegevens worden vermeld:
[…]
- o)
bij andere geneesmiddelen dan de in artikel 54 bis, lid 1, bedoelde radiofarmaceutica, veiligheidskenmerken aan de hand waarvan groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan de bevolking te verstrekken, in staat zijn:
- —
de authenticiteit van het geneesmiddel te controleren, en
- —
de identiteit van afzonderlijke verpakkingen vast te stellen;
alsmede een middel waarmee kan worden gecontroleerd of met de buitenverpakking is geknoeid.’
20.
Bij artikel 54 bis, lid 2, eerste alinea, van die richtlijn wordt een delegatie aan de Europese Commissie verleend, die luidt als volgt:
‘De Commissie neemt overeenkomstig artikel 121 bis en onder de voorwaarden in de artikelen 121 ter en 121 quater, door middel van gedelegeerde handelingen, maatregelen aan om artikel 54, onder o), aan te vullen met als doel de gedetailleerde regels voor de in artikel 54, onder o), bedoelde veiligheidskenmerken vast te stellen.’
21.
Artikel 3, lid 2, onder a) en b), van gedelegeerde verordening (EU) 2016/161 van de Commissie van 2 oktober 2015 tot aanvulling van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van gedetailleerde regels voor de veiligheidskenmerken op de verpakking van geneesmiddelen voor menselijk gebruik15. bepaalt:
‘In deze verordening wordt verstaan onder:
- a)
‘uniek identificatiekenmerk’: het veiligheidskenmerk waarmee de authenticiteit van een geneesmiddel kan worden gecontroleerd en de identiteit van een afzonderlijke verpakking van een geneesmiddel kan worden vastgesteld;
- b)
‘middel tegen knoeien’: het veiligheidskenmerk aan de hand waarvan kan worden gecontroleerd of met de verpakking van een geneesmiddel is geknoeid;
[…]’
22.
Artikel 5, leden 1 tot en met 3, van deze gedelegeerde verordening luidt als volgt:
- ‘1.
De fabrikanten gebruiken een tweedimensionale streepjescode om het uniek identificatiekenmerk te coderen.
- 2.
De streepjescode dient een machineleesbare gegevensmatrix te zijn met een foutdetectie en -correctie gelijk aan of hoger dan die van de gegevensmatrix ECC200. […]
- 3.
De fabrikanten drukken de streepjescode op de verpakking af op een glad, gelijkmatig en laag reflecterend oppervlak.’
23.
Artikel 10 van die gedelegeerde verordening is als volgt verwoord:
‘De controle van de veiligheidskenmerken door de fabrikanten, groothandelaars en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, bestrijkt:
- a)
de authenticiteit van het uniek identificatiekenmerk;
- b)
de integriteit van het middel tegen knoeien.’
24.
Artikel 24 van de gedelegeerde verordening bepaalt:
‘Wanneer een groothandelaar redenen heeft om aan te nemen dat met de verpakking van een geneesmiddel is geknoeid of wanneer uit de controle van de veiligheidskenmerken van het geneesmiddel blijkt dat het mogelijk niet authentiek is, levert hij het geneesmiddel niet af of voert hij het niet uit. Hij stelt de bevoegde autoriteiten daarvan onverwijld in kennis.’
25.
Tot slot bepaalt artikel 30 van de gedelegeerde verordening:
‘Wanneer de personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, redenen hebben om aan te nemen dat met de verpakking van het geneesmiddel is geknoeid of wanneer uit de controle van de veiligheidskenmerken van het geneesmiddel blijkt dat het mogelijk niet authentiek is, leveren zij het geneesmiddel niet af en stellen zij de bevoegde autoriteiten daarvan onverwijld in kennis.’
Feiten, procedure en prejudiciële vragen
Zaak C-147/20
26.
Novartis Pharma GmbH, een vennootschap naar Duits recht, is in Duitsland houdster van de exclusieve rechten op de woordmerken Novartis en Votrient, die zij gebruikt voor de geneesmiddelen Votrient 400 mg filmomhulde tabletten en Votrient 200 mg filmomhulde tabletten (hierna: ‘litigieuze geneesmiddelen’).
27.
Abacus Medicine A/S, een vennootschap naar Deens recht, distribueert in Duitsland hoofdzakelijk geneesmiddelen die uit andere lidstaten parallel worden ingevoerd.
28.
Gelet op het feit dat Abacus Medicine om aan de wettelijke vereisten te voldoen genoodzaakt was de oorspronkelijke buitenverpakking van de litigieuze geneesmiddelen te openen en het daarop aangebrachte middel tegen knoeien te verwijderen, heeft zij Novartis ervan op de hoogte gebracht dat zij deze geneesmiddelen niet langer in de oorspronkelijke buitenverpakking zou leveren, en dat zij deze verpakking zou vervangen door een nieuwe verpakking met dezelfde hoeveelheden.
29.
Voor de verwijzende rechter verzoekt Novartis Pharma in wezen dat het Abacus Medicine wordt verboden om de parallel ingevoerde, herverpakte litigieuze geneesmiddelen in Duitsland op de markt te brengen of daarvoor reclame te maken.
30.
Novartis Pharma voert onder meer aan dat de rechten die zij aan de betrokken merken ontleent, niet zijn uitgeput in de zin van artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001. Volgens haar is het herverpakken van de litigieuze geneesmiddelen in een nieuwe buitenverpakking niet noodzakelijk, aangezien aan de vereisten van de artikelen 47 bis en 54 bis van richtlijn 2001/83 kan worden voldaan door op de oorspronkelijke verpakking de streepjescode die dient als uniek identificatiekenmerk in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van gedelegeerde verordening 2016/161 aan te brengen door middel van een zelfklevend etiket en voorts door, na een bijsluiter in het Duits in de oorspronkelijke verpakking te hebben geplaatst, een nieuw middel tegen knoeien aan te brengen dat de sporen van de eerdere opening afdekt. Bovendien zou Abacus Medicine, om twijfel aan de integriteit van de geneesmiddelen weg te nemen, kunnen aangeven dat in het kader van een rechtmatige herverpakking een nieuw zegel is aangebracht.
31.
Abacus Medicine betoogt dat de verwijdering van het door Novartis Pharma aangebrachte zegeletiket resulteert in zichtbare, onomkeerbare beschadigingen of veranderingen aan de buitenverpakking, het etiket of de plakband, en dat het aanbrengen van het unieke identificatiekenmerk op de oorspronkelijke verpakking door middel van een zelfklevend etiket geen realistische oplossing is, aangezien dit etiket vanwege de siliconenlaag op de buitenverpakking van de geneesmiddelen gemakkelijk kan worden verwijderd. Volgens verweerster kan door deze siliconenlaag ook de streepjescode niet worden afgedrukt overeenkomstig artikel 5, lid 3, van gedelegeerde verordening 2016/161.
32.
Bijgevolg is Abacus Medicine van mening dat zij, teneinde de litigieuze geneesmiddelen in Duitsland te kunnen verhandelen, gedwongen is om deze in een nieuwe buitenverpakking te herverpakken, zodat Novartis Pharma zich niet tegen deze herverpakking kan verzetten.
33.
Tegen deze achtergrond heeft het Landgericht Hamburg (rechter in eerste aanleg Hamburg, Duitsland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Kan er sprake zijn van kunstmatige afscherming van de markten in de zin van de rechtspraak van het Hof wanneer de in artikel 54, onder o), en artikel 47 bis van richtlijn [2001/83] bedoelde veiligheidskenmerken van een oorspronkelijke buitenverpakking/oorspronkelijke verpakking, die door de paralleldistributeur wordt behouden, niet met inachtneming van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn [2001/83] kunnen worden vervangen zonder zichtbare sporen na te laten van het openen van de verpakking nadat de oorspronkelijk aangebrachte veiligheidskenmerken geheel of gedeeltelijk zijn verwijderd en/of afgedekt?
- 2)
Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang dat de sporen van het openen van de verpakking pas zichtbaar zijn geworden toen het geneesmiddel door groothandelaren en/of personen die gemachtigd of gerechtigd zijn om geneesmiddelen aan de bevolking te verstrekken, zoals bijvoorbeeld apotheken, grondig werd onderzocht teneinde uitvoering te geven aan hun verplichting uit hoofde van de artikelen 10, 24 en 30 van [gedelegeerde verordening 2016/161], dan wel dat zij bij een oppervlakkige controle over het hoofd kunnen worden gezien?
- 3)
Is het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang dat de sporen van het openen van de verpakking pas zichtbaar worden wanneer de verpakking van een geneesmiddel bijvoorbeeld door een patiënt wordt geopend?
- 4)
Moet artikel 5, lid 3, van [gedelegeerde verordening 2016/161] aldus worden uitgelegd dat de streepjescode, die het unieke identificatiekenmerk in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), van deze verordening bevat, rechtstreeks op de verpakking moet zijn afgedrukt, en dat de situatie waarin het unieke identificatiekenmerk door een paralleldistributeur wordt aangebracht door een extra sticker op de oorspronkelijke buitenverpakking te kleven, dus niet strookt met artikel 5, lid 3, van [gedelegeerde verordening 2016/161].’
34.
Het verzoek om een prejudiciële beslissing is op 23 maart 2020 bij het Hof ingekomen. Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door de partijen in hoofdgeding, de Poolse regering en de Commissie. Er is geen terechtzitting gehouden. Partijen hebben schriftelijk geantwoord op de vragen van het Hof.
Zaak C-204/20
35.
Bayer Intellectual Property GmbH, een vennootschap naar Duits recht (hierna: ‘Bayer’), is houdster van het Duitse merk Androcur, dat zij gebruikt voor geneesmiddelen.
36.
Kohlpharma GmbH, eveneens een vennootschap naar Duits recht, distribueert in Duitsland geneesmiddelen die parallel uit andere lidstaten worden ingevoerd.
37.
Kohlpharma heeft Bayer laten weten dat zij voornemens was het geneesmiddel Androcur 50 mg in verpakkingen met een inhoud van 50 filmomhulde tabletten uit Nederland in te voeren en in Duitsland te distribueren in verpakkingen met een inhoud van 50 of 100 filmomhulde tabletten. Later heeft kohlpharma Bayer meegedeeld dat het middel tegen knoeien op de buitenverpakking van het ingevoerde geneesmiddel vanwege de parallelimport zou moeten worden verbroken, zodat deze verpakking moest worden vervangen.
38.
Bayer heeft zich tegen de voorgenomen vervanging verzet door te stellen dat het gebruik van een nieuwe verpakking verder gaat dan noodzakelijk is om het parallel ingevoerde product in Duitsland in de handel te kunnen brengen.
39.
Zij is van mening dat uit richtlijn 2011/62 en gedelegeerde verordening 2016/161 volgt dat heretikettering en vervangende verpakking alternatieven vormen die door de parallelimporteur redelijkerwijs in overweging kunnen worden genomen en gelijkwaardige veiligheidsgaranties bieden. In casu is volgens haar niet aangetoond dat een nieuwe verpakking noodzakelijk is, aangezien een nieuwe etikettering objectief gezien volstaat om de toegang tot de markt voor het parallel verhandelde product te waarborgen.
40.
Kohlpharma betoogt dat heretikettering van de oorspronkelijke verpakking ongeschikt is vanwege de sporen die de verwijdering van het oorspronkelijke middel tegen knoeien nalaat en die zichtbaar blijven na de opening van de opnieuw geëtiketteerde oorspronkelijke verpakking. Zij stelt dat het gebruik van de oorspronkelijke verpakkingen met sporen van beschadiging de toegang tot de Duitse markt van apotheken en groothandelaren aanzienlijk belemmert.
41.
Bovendien is kohlpharma van mening dat de verhouding tussen regel (nieuwe etikettering) en uitzondering (nieuwe verpakking) is omgekeerd sinds de inwerkingtreding van het nieuwe regelgevingskader voor geneesmiddelen, te weten richtlijn 2001/83 en gedelegeerde verordening 2016/161.
42.
Tegen deze achtergrond heeft het Landgericht Hamburg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moet artikel 47 bis van richtlijn [2001/83] aldus worden uitgelegd dat ten aanzien van parallel ingevoerde producten kan worden aangenomen dat de maatregelen ter zake van de verwijdering en het aanbrengen van de veiligheidskenmerken overeenkomstig artikel 54, onder o), van richtlijn [2001/83], hetgeen door de parallelimporteur wordt uitgevoerd door middel van ofwel relabeling [(heretikettering)] (zelfklevende etiketten die worden aangebracht op de oorspronkelijke secundaire verpakking), ofwel reboxing [(ompakking)] (vervaardiging van een nieuwe secundaire geneesmiddelverpakking), gelijkwaardig zijn wanneer beide maatregelen voor het overige voldoen aan de voorwaarden van richtlijn [2001/83] en van gedelegeerde verordening [2016/161] en even geschikt zijn om de authenticiteit en de identiteit van het geneesmiddel te controleren en om te bewijzen dat met het geneesmiddel is geknoeid?
- 2)
Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: kan de houder van een merk zich ertegen verzetten dat de waren door een parallelimporteur worden omgepakt in een nieuwe buitenverpakking (reboxing) met inachtneming van de nieuwe regelingen inzake de bescherming tegen vervalsing, wanneer de parallelimporteur ook kan zorgen voor een verpakking die in de lidstaat van invoer mag worden verhandeld, louter door op de oorspronkelijke secundaire verpakking nieuwe zelfklevende etiketten (relabeling) aan te brengen?
- 3)
Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: is het feit dat in geval van relabeling voor het doelpubliek zichtbaar is dat een veiligheidskenmerk door de oorspronkelijke aanbieder werd beschadigd, zonder belang, wanneer vaststaat dat de parallelimporteur daarvoor verantwoordelijk is en hij een nieuw veiligheidskenmerk op de oorspronkelijke secundaire verpakking heeft aangebracht? Maakt het daarbij een verschil dat de sporen van het openen van de verpakking pas zichtbaar worden wanneer de secundaire verpakking van het geneesmiddel wordt geopend?
- 4)
Indien de tweede en/of de derde vraag bevestigend wordt beantwoord: moet toch worden geoordeeld dat het herverpakken via reboxing in de zin van de vijf uitputtingsvoorwaarden voor ompakking [zie arresten van 11 juli 1996, Bristol-Myers Squibb e.a., C-427/93, C-429/93 en C-436/93, EU:C:1996:282, punt 7916., en 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a., C-348/04, EU:C:2007:249, punt 2117.,] objectief noodzakelijk is wanneer de nationale autoriteiten in hun huidige richtsnoeren tot omzetting van de voorschriften van de richtlijn vervalste geneesmiddelen of in andere officiële mededelingen verklaren dat het opnieuw verzegelen van geopende verpakkingen normaal gesproken niet of althans alleen bij wijze van uitzondering en onder strikte voorwaarden wordt aanvaard?’
43.
Het verzoek om een prejudiciële beslissing is op 13 mei 2020 bij het Hof ingekomen. Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door de partijen in het hoofdgeding, de Deense en de Poolse regering en de Commissie. Er is geen terechtzitting gehouden. Partijen hebben schriftelijk geantwoord op de vragen van het Hof.
Zaak C-224/20
44.
De vennootschappen Merck Sharp & Dohme BV, Merck Sharp & Dohme Corp., MSD DANMARK ApS, MSD Sharp & Dohme GmbH, Novartis AG, FERRING LÆGEMIDLER A/S en H. Lundbeck A/S (hierna samen: ‘verzoeksters in het hoofdgeding’) zijn geneesmiddelenfabrikanten en houders van de merken waaronder de door hen geproduceerde geneesmiddelen worden verkocht.
45.
De vennootschappen Abacus Medicine A/S, Paranova Danmark A/S en 2CARE4 ApS (hierna samen: ‘verweersters in het hoofdgeding’) voeren geneesmiddelen die door verzoeksters in het hoofdgeding in andere landen van de Europese Unie in de handel zijn gebracht, in Denemarken in.
46.
Alvorens in Denemarken in de handel te worden gebracht, worden de parallel ingevoerde geneesmiddelen herverpakt in nieuwe buitenverpakkingen. Daarbij worden in sommige gevallen de merken (productnamen) van verzoeksters in het hoofdgeding opnieuw aangebracht. In andere gevallen worden deze merken niet opnieuw aangebracht, maar wordt in plaats daarvan een nieuwe productnaam aangebracht, waarbij de bijsluiter niettemin aangeeft dat de betrokken geneesmiddelen overeenstemmen met die welke verzoeksters in het hoofdgeding onder hun respectieve merken hebben verkocht.
47.
Verzoeksters in het hoofdgeding betogen dat zij zich in omstandigheden als die van het hoofdgeding op grond van het merkenrecht kunnen verzetten tegen de herverpakking van geneesmiddelen in nieuwe buitenverpakkingen.
48.
Verweersters in het hoofdgeding betogen van hun kant dat de herverpakking in nieuwe buitenverpakkingen noodzakelijk en dus rechtmatig is.
49.
De verwijzende rechter zet uiteen dat de Lægemiddelstyrelse (Deens geneesmiddelenbureau) op 18 december 2018 een document met vragen en antwoorden over veiligheidskenmerken op de verpakkingen van geneesmiddelen heeft gepubliceerd, dat in de op 20 januari 2020 geactualiseerde versie onder meer het volgende vermeldt:
‘Het Deense geneesmiddelenbureau is van mening dat volgens de nieuwe voorschriften van de verordening als algemene regel geldt dat parallelimporteurs de producten moeten herverpakken in nieuwe verpakkingen. Dat vloeit ook voort uit het doel van de nieuwe voorschriften van de verordening, waaronder het vereiste dat een middel tegen knoeien aldus moet zijn ontworpen dat het openen van of knoeien met de verpakking kan worden geconstateerd. Parallelimporteurs die de verpakking van geneesmiddelen openen en het middel tegen knoeien verbreken om een Deense bijsluiter enz. bij de verpakking te voegen, moeten daarom in de regel — overeenkomstig de nieuwe voorschriften van de verordening — de producten herverpakken in een nieuwe verpakking, daarop een nieuw uniek identificatiekenmerk en middel tegen knoeien aanbrengen, informatie uploaden enz.
Het [door de Commissie opgestelde document ‘Safety features for medicinal products for human use — Questions and answers — version 18’ (Veiligheidsvoorzieningen voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik — Vragen en Antwoorden — versie 18) (hierna: ‘door de Commissie opgestelde Q&A-document’)] geeft aan dat het voor parallelimporteurs onder bepaalde specifieke voorwaarden mogelijk is om de verpakking van geneesmiddelen ‘rechtmatig’ te openen — onder meer teneinde een nieuwe bijsluiter bij de verpakking te voegen — en om vervolgens het oorspronkelijke middel tegen knoeien te vervangen door een nieuw middel tegen knoeien, mits dit gebeurt onder toezicht van de bevoegde autoriteiten en mits het nieuwe middel tegen knoeien de verpakking volledig verzegelt en alle zichtbare tekenen van het rechtmatig openen afdekt. Bovendien moet het middel tegen knoeien worden vervangen overeenkomstig de GMP (Good Manufacturing Practice, goede praktijken bij de vervaardiging) van geneesmiddelen en moet een parallelimporteur die de verpakking van geneesmiddelen rechtmatig opent en een nieuw middel tegen knoeien aanbrengt, overeenkomstig artikel 47 bis, lid 1, onder a), van richtlijn 2001/83 vooraf de authenticiteit van het unieke identificatiekenmerk en de integriteit van het middel tegen knoeien controleren.
Aangezien, zoals hierboven is vermeld, als algemene regel geldt dat parallelimporteurs de producten op grond van de nieuwe voorschriften van de verordening moeten herverpakken in een nieuwe verpakking, is het Deense geneesmiddelenbureau van mening dat de door de Commissie beschreven vrijstelling alleen in uitzonderlijke situaties kan worden toegepast, bijvoorbeeld wanneer de aanvoer van geneesmiddelen in gevaar kan komen.
In Denemarken kan van de vrijstelling in beginsel geen gebruik worden gemaakt in verband met een nieuwe aanvraag voor een vergunning voor het in de handel brengen met het oog op parallelimport. Bij dergelijke aanvragen moet voldaan zijn aan de algemene vereisten, daaronder begrepen de algemene regel dat geneesmiddelen moeten worden herverpakt in een nieuwe verpakking.
De door de Commissie beschreven vrijstelling houdt in dat wanneer een vergunning voor het in de handel brengen met het oog op parallelimport voor het specifieke product is afgegeven, het geneesmiddel in de handel wordt gebracht en een parallelimporteur in een specifieke en beperkte situatie gebruik wenst te maken van de vrijstelling van de algemene regel inzake herverpakking, deze parallelimporteur een daartoe strekkend verzoek kan doen door een aanvraag in te dienen om te worden vrijgesteld van het besluit inzake het in de handel brengen. […] Parallelimporteurs moeten niet alleen dit voorschrift naleven, maar moeten tevens uitvoerig en accuraat beschrijven hoe zij van plan zijn het middel tegen knoeien te vervangen en daarbij foto's van zowel het oorspronkelijke als het nieuwe middel tegen knoeien overleggen. Voorts moet worden aangetoond dat het middel tegen knoeien zal worden vervangen in overeenstemming met de GMP-voorschriften en op zodanige wijze dat het nieuwe middel tegen knoeien de verpakking volledig verzegelt en alle zichtbare tekenen van het rechtmatig openen afdekt. Bovendien moet een vrijstelling gelden voor alle betrokken producten, ook wat de vorm en de sterkte alsook de betrokken landen van uitvoer betreft.’
50.
In deze omstandigheden heeft de Sø- og Handelsret (rechter in maritieme en handelszaken, Denemarken) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
- ‘1)
Moeten artikel 15, lid 2, van [richtlijn 2015/2436], en artikel 15, lid 2, van [verordening 2017/1001] aldus worden uitgelegd dat een merkhouder zich kan verzetten tegen de verdere verhandeling van een geneesmiddel dat door een parallelimporteur is herverpakt in een nieuwe buitenverpakking waarop het merk opnieuw is aangebracht,
- i)
wanneer de importeur in staat is om een verpakking te verkrijgen die in de lidstaat van invoer in de handel kan worden gebracht en om effectief toegang tot de markt van die lidstaat te krijgen door de oorspronkelijke buitenverpakking te verbreken — teneinde nieuwe etiketten op de binnenverpakking aan te brengen en/of de bijsluiter te vervangen — en vervolgens de oorspronkelijke buitenverpakking opnieuw te verzegelen met een nieuw middel waarmee kan worden gecontroleerd of met de verpakking is geknoeid, overeenkomstig artikel 47 bis van [richtlijn 2001/83] en artikel 16 van [gedelegeerde verordening 2016/161]?
- ii)
wanneer de importeur niet in staat is om een verpakking te verkrijgen die in de lidstaat van invoer in de handel kan worden gebracht en om effectief toegang tot de markt van die lidstaat te krijgen door de oorspronkelijke buitenverpakking te verbreken — teneinde nieuwe etiketten op de binnenverpakking aan te brengen en/of de bijsluiter te vervangen — en vervolgens de oorspronkelijke buitenverpakking opnieuw te verzegelen met een nieuw middel waarmee kan worden gecontroleerd of met de verpakking is geknoeid, overeenkomstig artikel 47 bis van [richtlijn 2001/83] en artikel 16 van gedelegeerde verordening 2016/161?
- 2)
Moet [richtlijn 2001/83], waaronder met name artikel 47 bis en artikel 54, onder o), aldus worden uitgelegd dat een nieuw middel waarmee kan worden gecontroleerd of met de verpakking is geknoeid (middel tegen knoeien), dat — in verband met een aanvullende etikettering nadat de verpakking op zodanige wijze is geopend dat het oorspronkelijke middel tegen knoeien geheel of gedeeltelijk is afgedekt en/of verwijderd — op de oorspronkelijke verpakking van het geneesmiddel wordt aangebracht, in de zin van artikel 47 bis, lid 1, onder b), ‘gelijkwaardig [is] wat de mogelijkheid betreft om de authenticiteit en de identiteit van het geneesmiddel te controleren en om te bewijzen dat met het geneesmiddel is geknoeid’ en in de zin van artikel 47 bis, lid 1, onder b), ii), ‘even doeltreffend [is] om de authenticiteit van de geneesmiddelen te controleren en de identiteit ervan vast te stellen en om te bewijzen dat met de geneesmiddelen is geknoeid’, wanneer de verpakking van de geneesmiddelen zichtbare tekenen vertoont die erop wijzen dat het oorspronkelijke middel tegen knoeien is verbroken, of zulks kan worden vastgesteld door het product aan te raken, onder meer
- i)
bij de rechtens voorgeschreven controle van de integriteit van het middel tegen knoeien door fabrikanten, groothandelaren, apothekers en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek te verstrekken [zie artikel 54 bis, lid 2, onder d), van (richtlijn 2011/62), en artikel 10, onder b), en de artikelen 25 en 30, van gedelegeerde verordening 2016/161], of
- ii)
nadat de verpakking van de geneesmiddelen is geopend, bijvoorbeeld door een patiënt?
- 3)
Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord:
Moeten artikel 15 van richtlijn 2015/2436, artikel 15 van verordening 2017/1001 alsook de artikelen 36 en 34 VWEU dan aldus worden uitgelegd dat herverpakking in een nieuwe buitenverpakking objectief gesproken noodzakelijk is om effectieve toegang tot de markt van de staat van invoer te krijgen, wanneer het voor de parallelimporteur niet mogelijk is om aanvullende etikettering aan te brengen en de oorspronkelijke verpakking opnieuw te verzegelen overeenkomstig artikel 47 bis van [richtlijn 2001/83], dat wil zeggen zonder dat de verpakking van de geneesmiddelen zichtbare tekenen vertoont die erop wijzen dat het oorspronkelijke middel tegen knoeien is verbroken, of zulks kan worden vastgesteld door het product aan te raken zoals beschreven in de tweede vraag, op een wijze die niet in overeenstemming is met artikel 47 bis?
- 4)
Moeten [richtlijn 2001/83], en gedelegeerde verordening 2016/161, gelezen in samenhang met de artikelen 34 en 36 VWEU alsook artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436 en artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001, aldus worden uitgelegd dat een lidstaat [in Denemarken: de Lægemiddelstyrelse (geneesmiddelenbureau)] bevoegd is om richtsnoeren vast te stellen op grond waarvan als hoofdregel geldt dat herverpakking in een nieuwe buitenverpakking moet plaatsvinden terwijl alleen op aanvraag, in uitzonderlijke gevallen (bijvoorbeeld wanneer de aanvoer van het geneesmiddel in gevaar kan komen), aanvullende etikettering en herverzegeling kan worden toegestaan waarbij op de oorspronkelijke buitenverpakking nieuwe veiligheidskenmerken worden aangebracht, of is de vaststelling en handhaving van dergelijke richtsnoeren door een lidstaat onverenigbaar met de artikelen 34 en 36 VWEU en/of met artikel 47 bis van richtlijn 2001/83 en artikel 16 van gedelegeerde verordening 2016/161?
- 5)
Dienen artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436 en artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001, gelezen in samenhang met de artikelen 34 en 36 VWEU, aldus te worden uitgelegd dat de herverpakking in een nieuwe buitenverpakking, waartoe wordt overgegaan door een parallelimporteur overeenkomstig de in de vierde vraag vermelde richtsnoeren die door een lidstaat zijn vastgesteld, moet worden geacht noodzakelijk te zijn in de zin van de rechtspraak van het Hof,
- i)
wanneer dergelijke richtsnoeren verenigbaar zijn met de artikelen 34 en 36 VWEU alsook met de rechtspraak van het Hof over de parallelimport van geneesmiddelen, of
- ii)
wanneer dergelijke richtsnoeren onverenigbaar zijn met de artikelen 34 en 36 VWEU alsook met de rechtspraak van het Hof over de parallelimport van geneesmiddelen?
- 6)
Dienen de artikelen 34 en 36 VWEU aldus te worden uitgelegd dat de herverpakking van een geneesmiddel in een nieuwe buitenverpakking objectief noodzakelijk moet zijn voor de effectieve toegang tot de markt van de staat van invoer, ofschoon de parallelimporteur het oorspronkelijke merk (productnaam) niet opnieuw heeft aangebracht maar in de plaats daarvan de nieuwe buitenverpakking heeft voorzien van een productnaam die niet het merk van de merkhouder bevat (debranding)?
- 7)
Moeten artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436 en artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001 aldus worden uitgelegd dat een merkhouder zich kan verzetten tegen de verdere verhandeling van een geneesmiddel dat door een parallelimporteur is herverpakt in een nieuwe buitenverpakking, wanneer de parallelimporteur enkel het productspecifieke merk van de merkhouder opnieuw heeft aangebracht, maar niet de overige merken en/of handelsaanduidingen die de merkhouder had aangebracht op de oorspronkelijke buitenverpakking?’
51.
Het verzoek om een prejudiciële beslissing is op 29 mei 2020 bij het Hof ingekomen. Verzoeksters, verweersters in het hoofdgeding, de Deense en de Poolse regering en de Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Er is geen terechtzitting gehouden. Partijen hebben schriftelijk geantwoord op de vragen van het Hof.
Analyse
52.
De prejudiciële vragen in de onderhavige zaken werpen een hele reeks juridische kwesties op met betrekking tot:
- —
ten eerste, de vraag of de bij richtlijn 2011/62 en gedelegeerde verordening 2016/161 ingevoerde nieuwe regels inzake de bescherming tegen de vervalsing van geneesmiddelen parallelhandelaren (de facto of de jure) verplichten om de voorkeur te geven aan herverpakking van parallel ingevoerde geneesmiddelen in nieuwe verpakkingen in plaats van de oorspronkelijke verpakkingen opnieuw te etiketteren (eerste vraag in zaak C-204/20 en tweede vraag in zaak C-224/20);
- —
ten tweede, de vraag of en, in voorkomend geval, in hoeverre deze nieuwe regels de omvang wijzigen van het recht van de houders van merken voor geneesmiddelen om zich — gelet op de rechtssituatie die voortvloeit uit de huidige rechtspraak van het Hof — te verzetten tegen het in nieuwe verpakkingen herverpakken van geneesmiddelen die afkomstig zijn van de parallelhandel (eerste tot en met derde vraag in zaak C-147/20, tweede en derde vraag in zaak C-204/20 en eerste en derde vraag in zaak C-224/20);
- —
ten derde, de vraag of de autoriteiten van de lidstaten strengere regels mogen vaststellen met betrekking tot de wijze van herverpakking van geneesmiddelen uit de parallelhandel en, zo ja, met welke gevolgen voor het uit het merkenrecht voortvloeiende recht van de fabrikanten van deze geneesmiddelen (vierde vraag in zaak C-204/20 en vierde en vijfde vraag in zaak C-224/20);
- —
ten vierde, het technische probleem betreffende het aanbrengen van het unieke identificatiekenmerk op de oorspronkelijke verpakking van geneesmiddelen die parallel worden verhandeld (vierde vraag in zaak C-147/20), en ten slotte,
- —
ten vijfde, de omvang van het recht van de merkhouder van een geneesmiddel dat parallel wordt verhandeld om zich tegen de herverpakking van dit geneesmiddel te verzetten wanneer de parallelhandelaar de door de merkhouder van dat geneesmiddel gebruikte merken niet of slechts gedeeltelijk weergeeft (zesde en zevende vraag in zaak C-224/20).18.
53.
In deze conclusie zal ik deze kwesties in de hierboven aangegeven volgorde behandelen en vervolgens de antwoorden op de verschillende prejudiciële vragen daaruit afleiden.
Uitlegging van artikel 47 bis van richtlijn 2001/83 in samenhang met gedelegeerde verordening 2016/161
Voorwerp van de hoofdgedingen
54.
De hoofdgedingen in de onderhavige zaken betreffen geschillen tussen de merkhouders van geneesmiddelen en de parallelhandelaren van deze geneesmiddelen ter zake van de in de parallelhandel toegestane methoden voor herverpakking van die geneesmiddelen.
55.
Aangezien de toepasselijke wetgeving vereist dat bij geneesmiddelen op de verpakking en in een doorgaans in de verpakking ingesloten bijsluiter bepaalde informatie wordt verstrekt in de officiële taal of talen van de lidstaat waar de geneesmiddelen in de handel worden gebracht19., zijn parallelhandelaren namelijk in de regel verplicht de oorspronkelijke verpakking te openen om de bijsluiter te vervangen door een bijsluiter in de taal van de lidstaat waar de geneesmiddelen in de handel worden gebracht. De vraag rijst dus of parallelhandelaren, gelet op de bij richtlijn 2011/62 en gedelegeerde verordening 2016/161 ingevoerde nieuwe regels ter bestrijding van de vervalsing van geneesmiddelen, gerechtigd zijn de oorspronkelijke verpakking opnieuw te sluiten en hierop de vereiste informatie aan te brengen, zoals een nieuw middel tegen knoeien, dan wel dat zij de jure en de facto verplicht zijn een nieuwe verpakking te vervaardigen.
56.
Blijkbaar wordt het debat over deze kwestie onder meer gevoed door het door de Commissie opgestelde Q&A-document, alsmede door de richtsnoeren van de geneesmiddelenbureaus van bepaalde lidstaten, met name het Deense bureau. Volgens deze documenten leggen de nieuwe veiligheidsvoorschriften voor geneesmiddelen de parallelhandelaren in beginsel de verplichting op om de geneesmiddelen na het openen van de oorspronkelijke verpakking te verpakken in een nieuwe verpakking.
57.
Zo betogen de parallelhandelaren (verwerende partijen in de hoofdgedingen) en de Deense regering dat herverpakking in een nieuwe verpakking thans de regel is en dat het opnieuw sluiten van de oorspronkelijke verpakking alleen in uitzonderlijke gevallen is toegestaan. De houders van de merken voor geneesmiddelen (verzoekende partijen in de hoofdgedingen), de Poolse regering en, ondanks de inhoud van haar document, de Commissie stellen daarentegen in wezen dat de nieuwe voorschriften inzake de veiligheid van geneesmiddelen de bestaande voorschriften niet fundamenteel hebben gewijzigd, dat wil zeggen dat in beginsel zowel hergebruik van de oorspronkelijke verpakking als herverpakking in een nieuwe verpakking mogelijk is, zonder dat de geneesmiddelenwetgeving voorrang verleent aan de ene of de andere methode20..
58.
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moeten de bepalingen van artikel 47 bis van richtlijn 2001/83 en die van gedelegeerde verordening 2016/161 onder de loep worden genomen.
59.
Er zij aan herinnerd dat de in artikel 54, onder o), van richtlijn 2001/83 bedoelde veiligheidskenmerken, namelijk het unieke identificatiekenmerk en het middel tegen knoeien21., krachtens artikel 47 bis van die richtlijn alleen mogen worden verwijderd of afgedekt door een houder van een vergunning voor de vervaardiging22., mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan, met name dat het veiligheidskenmerk onder toezicht van de bevoegde autoriteit wordt vervangen door een gelijkwaardige voorziening.
60.
Bovendien hebben groothandelaren en personen die gemachtigd of gerechtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, ingevolge de artikelen 24 en 30 van gedelegeerde verordening 2016/161 de verplichting het geneesmiddel niet af te leveren en de bevoegde autoriteiten onmiddellijk in kennis te stellen wanneer zij redenen hebben om aan te nemen dat met de verpakking van het geneesmiddel is geknoeid of dat uit de controle van de veiligheidskenmerken van het geneesmiddel blijkt dat het geneesmiddel mogelijk niet authentiek is.
Standpunten van partijen
61.
Op basis van deze bepalingen betogen de parallelhandelaren en de Deense regering in wezen dat het voor parallelhandelaren in de praktijk bijzonder moeilijk is om een middel tegen knoeien na het openen van de verpakking op zodanige wijze te vervangen dat wordt voldaan aan de criteria voor de controle die moet worden verricht door groothandelaren en personen die gemachtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren.23. Zij betogen met name dat het nagenoeg onmogelijk is dit middel te vervangen op een wijze die geen spoor nalaat van de opening van het oorspronkelijke middel tegen knoeien. Een dergelijk spoor zal echter het vermoeden doen rijzen dat met het geneesmiddel is geknoeid en bijgevolg de groothandelaren en personen die gemachtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, verplichten het geneesmiddel uit de distributieketen te verwijderen en de autoriteiten te waarschuwen.
62.
Om die reden zijn deze partijen van mening dat de nieuwe bepalingen inzake de veiligheid van de geneesmiddelen parallelhandelaren ertoe nopen de geneesmiddelen in een nieuwe verpakking te herverpakken, veeleer dan de oorspronkelijke verpakking te gebruiken en enkel het veiligheidskenmerk te vervangen. Zij voeren aan dat enkel een intact middel tegen knoeien van een nieuwe verpakking aan de wettelijke vereisten kan voldoen en de verschillende actoren in de distributieketen vertrouwen kan geven, doordat het hen in staat stelt zich te vergewissen van de identiteit en authenticiteit van de uit de parallelle handel afkomstige geneesmiddelen. Volgens hen moet de methode waarbij de oorspronkelijke verpakking wordt gebruikt en het middel tegen knoeien wordt vervangen daarentegen tot zeer uitzonderlijke gevallen worden beperkt. Genoemde partijen zijn van mening dat de richtsnoeren van het Deense geneesmiddelenbureau op deze redenering berusten.
63.
Deze opvatting wordt noch door de houders van de geneesmiddelenmerken, noch door de Poolse regering en de Commissie gedeeld.
64.
Deze partijen zijn in wezen van mening dat noch de relevante bepalingen van richtlijn 2001/83, noch die van gedelegeerde verordening 2016/161 uitsluiten dat de uit de parallelhandel afkomstige geneesmiddelen worden herverpakt in de oorspronkelijke verpakkingen met vervanging van het middel tegen knoeien, of bepalen dat bij voorkeur nieuwe verpakkingen moeten worden gebruikt.
65.
Volgens genoemde partijen volgt dit reeds uit de enkele bewoordingen van deze bepalingen, waarin beide technieken uitdrukkelijk worden genoemd, zonder dat aan de ene of de andere de voorkeur wordt gegeven. Bovendien menen de merkhouders dat het middel tegen knoeien niet is bedoeld om het openen van de verpakking te verhinderen, maar enkel om het bewijs te leveren dat er is geknoeid, namelijk dat de verpakking onrechtmatig is geopend. Aangezien parallelhandelaren verplicht zijn alvorens de verpakking te openen zich ervan te vergewissen dat het middel tegen knoeien intact is, dient het nieuwe middel tegen knoeien dat zij vervolgens ter verzegeling van de verpakking aanbrengen louter om te bewijzen dat de verpakking niet is geopend tijdens het vervoer van het geneesmiddel van de parallelhandelaar naar de eindgebruiker (een patiënt of een gezondheidszorginstelling). Eventuele sporen die erop duiden dat het oorspronkelijk middel tegen knoeien is verbroken, leiden bij de actoren van de toeleveringsketen dus niet tot vraagtekens, aangezien zij zich ervan kunnen vergewissen dat deze verbreking aan een parallelhandelaar is toe te rekenen en volgens de regels heeft plaatsgevonden.
66.
Volgens die partijen hebben de nieuwe voorschriften ter bestrijding van vervalste geneesmiddelen geen gevolgen voor de mogelijkheid voor parallelhandelaren om bij de herverpakking van de geneesmiddelen de oorspronkelijke verpakkingen te gebruiken.
Mijn analyse
67.
Ik ben het in beginsel eens met de houders van de geneesmiddelenmerken, de Poolse regering en de Commissie dat de relevante bepalingen niet voorzien in een principiële uitsluiting van of voorkeur voor de ene of de andere herverpakkingsmethode.
68.
Met name de in artikel 47 bis van richtlijn 2001/83 gebruikte uitdrukking ‘veiligheidskenmerken […] vervangen’ impliceert geenszins dat een nieuwe verpakking nodig is. Integendeel, wanneer het geneesmiddel wordt herverpakt in een nieuwe verpakking, worden op deze verpakking overeenkomstig artikel 54, onder o), van deze richtlijn veiligheidskenmerken vermeld. Het is inderdaad niet zonder reden dat een parallelhandelaar die geneesmiddelen herverpakt, een vergunning voor de vervaardiging moet hebben. Wanneer bij de herverpakking een nieuwe verpakking wordt gebruikt, betwijfel ik dus of er sprake kan zijn van een ‘vervanging’ van de veiligheidskenmerken in de zin van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van genoemde richtlijn. Vervanging vindt alleen plaats met betrekking tot de oorspronkelijke verpakking.
69.
Voorts blijkt uit overweging 12 van richtlijn 2011/62 dat een houder van een vergunning voor de vervaardiging, zoals een parallelhandelaar, volgens de Uniewetgever de veiligheidskenmerken onder meer ‘mag […] vervangen’, dat wil zeggen, logischerwijze, deze opnieuw op de oorspronkelijke verpakking mag aanbrengen.
70.
Mijns inziens kan dus worden aangenomen dat indien de Uniewetgever de houders van de vergunning voor de vervaardiging die de geneesmiddelen opnieuw verpakken, zoals parallelhandelaren, had willen verplichten nieuwe verpakkingen te gebruiken, hij dit uitdrukkelijk zou hebben bepaald door verpakkingen die zijn geopend buiten de distributieketen te houden.
71.
Daarentegen lijken de merkhouders en de Commissie de — terecht door de Poolse regering benadrukte — vraag betreffende de gelijkwaardigheid van de nieuwe veiligheidskenmerken die de oorspronkelijke kenmerken vervangen, te onderschatten.
72.
Volgens artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83 moeten de houders van de vergunning voor de vervaardiging die de geneesmiddelen opnieuw verpakken, immers de eventueel verwijderde veiligheidskenmerken vervangen door veiligheidskenmerken die ‘gelijkwaardig zijn wat de mogelijkheid betreft om de authenticiteit en de identiteit van het geneesmiddel te controleren en om te bewijzen dat met het geneesmiddel is geknoeid’.
73.
De mogelijkheid voor parallelhandelaren om de oorspronkelijke verpakking te gebruiken voor het opnieuw verpakken van de geneesmiddelen hangt dus af van de mogelijkheid om de oorspronkelijke veiligheidskenmerken te vervangen door gelijkwaardige kenmerken in de zin van die bepaling. Derhalve moet worden vastgesteld onder welke voorwaarden veiligheidskenmerken als gelijkwaardig aan de oorspronkelijke veiligheidskenmerken kunnen worden beschouwd.
74.
Dienaangaande geeft overweging 12 van richtlijn 2011/62 uiting aan de overtuiging van de Uniewetgever dat ‘de betekenis van de term ‘equivalent’ duidelijk moet worden gespecificeerd’. Wat het unieke identificatiekenmerk betreft, definieert gedelegeerde verordening 2016/161 gedetailleerd de criteria waaraan een nieuw uniek identificatiekenmerk moet voldoen om als gelijkwaardig te worden beschouwd. Wat daarentegen het middel tegen knoeien betreft, lijken de desbetreffende bepalingen mij niet aan die ambitie te beantwoorden.
75.
Artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83 geeft slechts een enigszins tautologische definitie, volgens welke veiligheidskenmerken ‘die gelijkwaardig zijn wat de mogelijkheid betreft om de authenticiteit en de identiteit van het geneesmiddel te controleren en om te bewijzen dat met het geneesmiddel is geknoeid’, niet alleen voldoen aan de voorschriften in de overeenkomstig artikel 54 bis, lid 2, van deze richtlijn vastgestelde gedelegeerde handelingen — waarbij dergelijke voorschriften voor veiligheidskenmerken, bij ontstentenis van een passende delegatie aan de Commissie in laatstgenoemde bepaling, praktisch ontbreken — maar ook ‘even doeltreffend zijn om de authenticiteit van de geneesmiddelen te controleren en de identiteit ervan vast te stellen en om te bewijzen dat met de geneesmiddelen is geknoeid’. Daaruit kan enkel worden afgeleid dat veiligheidskenmerken gelijkwaardig zijn wanneer ze even doeltreffend zijn als de oorspronkelijke veiligheidskenmerken. We blijven in het rijk der abstractie. Er moet dus een uitlegging worden gegeven waarmee de doelstellingen van bovengenoemde bepaling in de praktijk kunnen worden verwezenlijkt.
76.
De veiligheidskenmerken die voor de buitenverpakking van geneesmiddelen kunnen worden gebruikt zijn beperkt in aantal. In ISO-norm 21976:2018 ‘Packaging — Tamper verification features for medicinal product packaging’24. (Verpakking — kenmerken ter controle van het knoeien met verpakkingen voor medicinale producten), die in het door de Commissie opgestelde Q&A-document25. wordt genoemd als hulpmiddel om aan de vereisten van artikel 47 bis en artikel 54, onder o), van richtlijn 2001/83 te voldoen, worden meerdere categorieën ‘verzegelingen’ genoemd die voor geneesmiddelenverpakkingen kunnen worden gebruikt. Tot deze categorieën behoren onder meer vouwdozen die worden gesloten met lijm, zelfklevende zegeletiketten en -linten, hoezen en breekbare of scheurbare sluitingen. Ik voeg hieraan toe dat voor een en dezelfde verpakking meerdere verzegelingen van verschillende categorieën kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld een sluiting met lijm aan de ene zijde van het doosje en een breekbare sluiting aan de andere zijde.
77.
Zonder mij al te zeer op het terrein van de feitelijke beoordeling te begeven, lijkt het mij duidelijk dat de doeltreffendheid van deze verschillende categorieën verzegelingen als bewijs dat de verpakking is geopend, varieert, dat wil zeggen dat het meer of minder gemakkelijk kan zijn om, nadat een verpakking is geopend, deze opnieuw te sluiten met een even doeltreffend middel tegen knoeien als het oorspronkelijke middel.
78.
Men kan zich bijvoorbeeld gemakkelijk voorstellen dat het eenvoudiger is om een kleeflint te verwijderen en vervolgens te vervangen dan om een doos opnieuw te lijmen, laat staan een scheurbare sluiting te herstellen.
79.
Om gelijkwaardig te zijn in de zin van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83, moet het vervangende middel tegen knoeien naar mijn mening dezelfde technische kenmerken hebben als het oorspronkelijke middel tegen knoeien. Ik sluit mij dus aan bij het standpunt van de Commissie dat het vervangende middel tegen knoeien qua resistentie, betrouwbaarheid en kwaliteit identiek moet zijn aan het oorspronkelijke middel tegen knoeien. In de praktijk — maar zonder dat dit een absolute regel is, aangezien een dergelijke regel niet uit de wetgeving voortvloeit — zal het vervangende middel tegen knoeien in de meeste gevallen van hetzelfde type moeten zijn als het oorspronkelijke middel tegen knoeien. Naar mijn mening volstaat het daarom niet om bijvoorbeeld een verpakking waarvan de lijm heeft losgelaten of die is gescheurd, met kleeflint af te dekken, ook al vallen zegeletiketten en -linten binnen de categorieën verzegelingen die aan de ISO-norm 21976:2018 voldoen.
80.
Zo voldoet een parallelhandelaar die geneesmiddelen met gebruikmaking van de oorspronkelijke verpakking herverpakt aan de vereisten van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83, indien hij na het openen van de verpakking in staat is het oorspronkelijke middel tegen knoeien te vervangen door een middel tegen knoeien dat aan de hierboven beschreven criteria beantwoordt. Indien dit daarentegen onmogelijk blijkt, bijvoorbeeld omdat het middel tegen knoeien zodanig is ontworpen dat de verpakking bij het openen ervan wordt vernietigd, zal de parallelhandelaar objectief gezien genoodzaakt zijn om een nieuwe verpakking te gebruiken.
81.
De Commissie betoogt in haar Q&A-document en, genuanceerder, in haar opmerkingen in de onderhavige zaken, dat parallelhandelaren verplicht zijn om alle zichtbare sporen van het openen van de verpakking, met inbegrip van de sporen van het oorspronkelijke middel tegen knoeien, met het vervangende middel tegen knoeien af te dekken. Ik ben echter van mening dat een dergelijke verplichting noch voortvloeit uit artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83, noch uit de bepalingen van gedelegeerde verordening 2016/161.
82.
Ten eerste stelt artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83 een dergelijke verplichting niet als voorwaarde opdat met het vervangende middel tegen knoeien het bewijs kan worden geleverd, zoals deze bepaling vereist, dat met het geneesmiddel is geknoeid. Zoals de merkhouders in hun opmerkingen terecht beklemtonen, dient het vervangende middel tegen knoeien als waarborg dat de verpakking niet is geopend tussen het moment waarop de geneesmiddelen zijn herverpakt en het moment waarop ze aan de eindgebruiker worden verkocht. Het feit dat er sporen van de rechtmatige opening ten behoeve van herverpakking aanwezig blijven, heeft geen invloed op het doel van het middel tegen knoeien, mits duidelijk is dat het om een dergelijk rechtmatig openen gaat. De Commissie heeft dit erkend in haar schriftelijke opmerkingen. Vanuit dit oogpunt lijkt het mij doeltreffender om een vervangend middel te gebruiken dat beantwoordt aan de hierboven in punt 79 genoemde criteria, dan om op de een of andere manier alle sporen van het openen af te dekken.
83.
Ten tweede vereisen de artikelen 24 en 30 van gedelegeerde verordening 2016/161 mijns inziens evenmin dat bij de herverpakking het vervangende middel tegen knoeien volledig alle sporen van het openen afdekt. Deze bepalingen leggen de groothandelaren en de personen die gemachtigd zijn geneesmiddelen aan het publiek af te leveren, de verplichting op om deze geneesmiddelen niet af te leveren wanneer zij ‘redenen hebben om aan te nemen dat met de verpakking van het geneesmiddel is geknoeid’. Het bij de herverpakking rechtmatig openen van de verpakking is echter geen geknoei met de verpakking, want dit openen is een rechtmatige verrichting in de zin van artikel 47 bis van richtlijn 2001/83. Wanneer een middel tegen knoeien is vervangen door een middel dat aan de in punt 79 van deze conclusie genoemde criteria beantwoordt, zijn er voor de in de artikelen 24 en 30 van gedelegeerde verordening 2016/161 bedoelde personen dus geen redenen om te denken dat met de verpakking is geknoeid.
84.
Ik ben derhalve van mening dat parallelhandelaren die geneesmiddelen herverpakken, daartoe de oorspronkelijke verpakking van die geneesmiddelen mogen gebruiken, mits zij het middel tegen knoeien kunnen vervangen door een middel dat dezelfde technische kenmerken vertoont als het oorspronkelijke middel tegen knoeien en waarmee kan worden gewaarborgd dat de verpakking is geopend met het oog op de rechtmatige herverpakking van de geneesmiddelen in kwestie.
Slotopmerkingen
85.
Los van de uitlegging van de bestaande normen zelf, voeren de verschillende partijen, met name de merkhouders en de parallelhandelaren, tegengestelde argumenten aan die zijn ontleend aan de mate van geschiktheid van de verschillende methoden voor de herverpakking van geneesmiddelen om de veiligheid van deze geneesmiddelen te waarborgen. Zo vormt volgens de merkhouders het behoud van de oorspronkelijke verpakking met aanbrenging van een nieuw middel tegen knoeien, waaruit duidelijk blijkt dat het openen van de verpakking rechtmatig is verricht door een daartoe bevoegde speler, een garantie dat het product in die verpakking authentiek is. Volgens de parallelhandelaren daarentegen staat enkel een nieuwe verpakking met een intact middel tegen knoeien er borg voor dat met een geneesmiddel niet is geknoeid en dat het niet om een vervalst geneesmiddel gaat.
86.
Deze argumenten hebben volgens genoemde partijen gevolgen voor de uitlegging van de toepasselijke wettelijke bepalingen.
87.
Ik denk niet dat daaruit dergelijke gevolgtrekkingen kunnen worden gemaakt, noch in de ene noch in de andere richting.
88.
Het is duidelijk dat de beste waarborg dat een geneesmiddel authentiek is, wordt geboden door de verpakking ervan in de keten van fabrikant tot eindgebruiker intact te laten. Wanneer daarentegen de verpakking in een bepaalde fase van de distributieketen moet worden geopend, onder meer om de oorspronkelijke bijsluiter door een bijsluiter in een andere taal te vervangen, wordt de waarborg dat het geneesmiddel authentiek is noodzakelijkerwijs aangetast. De integriteit en de goede werking van de door de parallelhandelaar of zijn onderaannemers ingestelde procedures zijn dan van wezenlijk belang om te garanderen dat het opnieuw verpakte en vervolgens verder in de distributieketen aanwezige geneesmiddel, hetzelfde is als het geneesmiddel dat de parallelhandelaar heeft ontvangen. Hierbij speelt het unieke identificatiekenmerk een cruciale rol.
89.
Daarentegen kan mijns inziens niet op voorhand worden vastgesteld dat de ene herverpakkingsmethode beter is dan de andere. Ofschoon een van deze methoden in een concreet geval voordelen kan opleveren, hoeft dit mijns inziens niet in alle gevallen zo te zijn. Directer gezegd is het vervaardigen van een geneesmiddelenverpakking of het vervangen van een middel tegen knoeien geen ingewikkelde klus: het gaat simpelweg om het sluiten van een gewoon kartonnen doosje. Als criminelen in staat zijn een geneesmiddel te vervalsen, zullen zij ook in staat zijn de verpakking te vervalsen.
90.
Ik ben derhalve van mening dat de argumenten die zijn gebaseerd op de veronderstelling dat de ene herverpakkingsmethode beter is dan de andere, niet afdoen aan de conclusie die voortvloeit uit de uitlegging van de toepasselijke bepalingen.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
91.
Thans is het zaak om de eerste vraag in zaak C-204/20 en de tweede vraag in zaak C-224/20 te beantwoorden.
92.
Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in zaak C-204/20 in wezen te vernemen of de veiligheidskenmerken in de zin van artikel 54, onder o), van richtlijn 2001/83, die door een houder van een vergunning voor de vervaardiging opnieuw worden aangebracht bij de herverpakking van geneesmiddelen, gelijkwaardig zijn aan de oorspronkelijke veiligheidskenmerken in de zin van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van deze richtlijn, wanneer het daarmee mogelijk is om overeenkomstig de eisen die uit die richtlijn en uit gedelegeerde verordening 2016/161 voortvloeien de authenticiteit en de identiteit van het geneesmiddel te controleren en om te bewijzen dat met het geneesmiddel is geknoeid.
93.
Deze vraag heeft iets weg van een cirkelvraag, aangezien artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83 ‘veiligheidskenmerken die gelijkwaardig zijn aan de oorspronkelijke kenmerken’ juist definieert als kenmerken waarmee de door de verwijzende rechter in zijn vraag genoemde aspecten kunnen worden gecontroleerd.26. Daarop kan derhalve alleen bevestigend worden geantwoord. Gelet op het voorgaande acht ik het nuttig dit antwoord te verduidelijken.
94.
Ik stel dan ook voor om op de eerste prejudiciële vraag in zaak C-204/20 te antwoorden dat artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83 aldus moet worden uitgelegd dat veiligheidskenmerken in de zin van artikel 54, onder o), van deze richtlijn, die door een houder van een vergunning voor de vervaardiging opnieuw worden aangebracht bij de herverpakking van geneesmiddelen, gelijkwaardig zijn aan de oorspronkelijke kenmerken in de zin van eerstgenoemde bepaling, wanneer het daarmee mogelijk is om overeenkomstig de eisen die uit die richtlijn en uit gedelegeerde verordening 2016/161 voortvloeien de authenticiteit en de identiteit van het geneesmiddel te controleren en om te bewijzen dat met het geneesmiddel is geknoeid. Dat is met name het geval wanneer het vervangende middel tegen knoeien in de zin van artikel 3, lid 2, onder b), van deze gedelegeerde verordening, dezelfde technische kenmerken heeft als het oorspronkelijke middel tegen knoeien.
95.
Met zijn tweede prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in zaak C-224/20 in wezen te vernemen of het middel tegen knoeien in de zin van artikel 3, lid 2, onder b), van gedelegeerde verordening 2016/161, dat door een houder van een vergunning voor de vervaardiging opnieuw wordt aangebracht bij de herverpakking van geneesmiddelen, gelijkwaardig is aan het oorspronkelijke middel tegen knoeien, in de zin van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83, wanneer bij een controle op grond van artikel 16, 20 of 25 van deze gedelegeerde verordening of na opening van de verpakking door de eindgebruiker, de betrokken verpakking zichtbare tekenen vertoont dat het oorspronkelijke middel tegen knoeien is verbroken.27.
96.
Ik geef in overweging op deze vraag te antwoorden dat artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83 aldus moet worden uitgelegd dat het middel tegen knoeien in de zin van artikel 3, lid 2, onder b), van gedelegeerde verordening 2016/161, dat door een houder van een vergunning voor de vervaardiging opnieuw wordt aangebracht bij de herverpakking van geneesmiddelen, gelijkwaardig is aan het oorspronkelijke middel tegen knoeien, in de zin van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van deze richtlijn, zelfs wanneer bij een controle op grond van artikel 16, 20 of 25 van deze gedelegeerde verordening of na opening van de verpakking door de eindgebruiker, de betrokken verpakking zichtbare tekenen vertoont dat het oorspronkelijke middel tegen knoeien is verbroken, mits duidelijk is dat deze verbreking het gevolg is van een rechtmatige handeling.
Recht van de merkhouders om zich te verzetten tegen de herverpakking van geneesmiddelen in de parallelhandel
97.
De tweede reeks prejudiciële vragen die in de onderhavige zaken zijn gesteld, betreft de vraag of, en zo ja in welke mate, de bij richtlijn 2011/62 en gedelegeerde verordening 2016/161 ingevoerde nieuwe regels inzake de bescherming tegen vervalsing van geneesmiddelen de draagwijdte wijzigen van het recht van de merkhouders om zich te verzetten tegen de herverpakking in nieuwe verpakkingen van parallel verhandelde geneesmiddelen, ten opzichte van de rechtssituatie die voortvloeit uit artikel 15 van verordening 2017/1001 en artikel 15 van richtlijn 2015/2436 alsmede uit de huidige rechtspraak van het Hof op dit gebied.28. Een kort overzicht van deze rechtspraak lijkt mij noodzakelijk alvorens mijn analyse te beginnen.
Ontwikkeling van de rechtspraak van het Hof
98.
In zijn arrest Centrafarm en De Peijper29., dat reeds betrekking had op de parallelle invoer van geneesmiddelen, heeft het Hof van Justitie in naam van het vrije verkeer van goederen het beginsel bevestigd van de uitputting van het recht van de merkhouder om zich te verzetten tegen het in de handel brengen door een derde, zonder toestemming van de merkhouder, van een van dit merk voorzien product dat voordien met toestemming van de merkhouder in het verkeer is gebracht in een andere lidstaat30..
99.
Wat betreft het recht van de merkhouder om zich te verzetten tegen het onder dit merk in de handel brengen van een product dat is voorzien van een nieuwe verpakking, heeft het Hof in zijn arrest Hofmann-La Roche31. geoordeeld dat in een dergelijke situatie het verzet van de merkhouder in beginsel gerechtvaardigd is. Wanneer wordt aanvaard dat het product dat van een merk is voorzien na herverpakking ervan in een nieuwe verpakking op de markt wordt gebracht, komt dat er volgens het Hof namelijk op neer dat aan de parallelhandelaar een zekere bevoegdheid wordt toegekend welke onder normale omstandigheden aan de merkhouder blijft voorbehouden32., namelijk die om het merk op de nieuwe verpakking aan te brengen.
100.
Het gebruik door de merkhouder van zijn bevoegdheid tot verzet kan evenwel een verkapte belemmering van het handelsverkeer tussen de lidstaten vormen. Dit is met name het geval indien de herverpakking op zodanige wijze plaatsvindt dat noch de oorspronkelijke identiteit van het product, noch de oorspronkelijke toestand ervan wordt aangetast. De oorspronkelijke toestand van het product wordt met name niet aangetast wanneer het verpakt is in een dubbele verpakking en enkel de buitenverpakking wordt herverpakt, of wanneer het herverpakken geschiedt onder controle van de overheid. Wanneer een merkhouder in die omstandigheden voor hetzelfde product in verschillende lidstaten uiteenlopende verpakkingen gebruikt en zich vervolgens verzet tegen herverpakking in een nieuwe verpakking met het oog op de parallelle invoer van dit product, zou dit bijdragen tot het kunstmatig afschermen van de markten van de lidstaten.33.
101.
Het Hof heeft derhalve geoordeeld dat het verzet van een merkhouder tegen de verhandeling onder zijn merk van een product dat is omgepakt in een nieuwe verpakking een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormt, wanneer
- —
komt vast te staan dat de wijze waarop de gerechtigde zijn merkrecht gebruikt, zijn afzetsysteem in aanmerking genomen, tot kunstmatige afscherming van de markten der lidstaten zal bijdragen;
- —
wordt aangetoond dat de oorspronkelijke toestand van het product bij ompakking ongemoeid blijft;
- —
de merkgerechtigde tevoren van de verhandeling van het omgepakte product in kennis wordt gesteld; en
- —
op de nieuwe verpakking wordt vermeld door wie het product werd omgepakt.34.
102.
Het beginsel van uitputting van het recht van de houder van een merk om zich te verzetten tegen de verhandeling zonder zijn toestemming van waren die van dit merk zijn voorzien en reeds met zijn toestemming in een andere lidstaat in de handel zijn gebracht, is vervolgens door de Uniewetgever bevestigd in artikel 7 van richtlijn 89/104/EEG35.. Deze bepaling is in wezen in dezelfde bewoordingen overgenomen in artikel 15 van verordening 2017/1001 en in artikel 15 van richtlijn 2015/2436.
103.
Het Hof blijft deze bepalingen niettemin uitleggen in het licht van het vrije verkeer van goederen, door te oordelen dat zij hetzelfde doel nastreven als het huidige artikel 36 VWEU, zodat de rechtspraak die het Hof op basis van laatstgenoemde bepaling36. heeft ontwikkeld, actueel blijft.37.
104.
Deze rechtspraak is echter in latere arresten van het Hof op een aantal punten verduidelijkt en aangevuld.
105.
Zo heeft het Hof met name gepreciseerd dat het verzet van de merkhouder tegen de verhandeling onder een hem toebehorend merk van een product dat in een nieuwe verpakking is omgepakt, bijdraagt tot afscherming van de markten, indien deze ompakking noodzakelijk is voor het in het verkeer brengen van het product in de lidstaat van invoer. Van een dergelijke noodzaak is sprake wanneer het product op grond van een regeling of nationale praktijk in die lidstaat niet mag worden verhandeld in de oorspronkelijke verpakking.38.
106.
Bovendien is een extra voorwaarde toegevoegd om de merkhouder te verbieden zich te verzetten tegen de verhandeling van het product onder zijn merk na ompakking ervan in een nieuwe verpakking, namelijk dat de presentatie van het omgepakte product de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden, hetgeen met name het geval zou zijn indien de nieuwe verpakking defect, van slechte kwaliteit of slordig is.39.
107.
Ten slotte heeft het Hof geoordeeld dat de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan opdat de merkhouder zich niet kan verzetten tegen de verhandeling onder dit merk van een product dat is omgepakt, en met name de noodzakelijkheidsvoorwaarde, niet alleen gelden bij ompakking in een nieuwe verpakking, maar ook bij herverpakking bestaande in een nieuwe etikettering die wordt aangebracht op de oorspronkelijke verpakking.40.
108.
In de onderhavige zaken is de vraag of en, zo ja, in hoeverre de nieuwe regels inzake de bescherming tegen vervalsing van geneesmiddelen, die zijn ingevoerd bij richtlijn 2011/62 en gedelegeerde verordening 2016/161, verandering brengen in de lessen die kunnen worden getrokken uit de in de vorige punten van deze conclusie genoemde rechtspraak. De partijen die in deze zaken opmerkingen hebben ingediend, verschillen op dit punt van mening.
Standpunten van partijen
109.
De parallelhandelaren die partij zijn in de hoofdgedingen betogen dat de nieuwe regels inzake de bescherming tegen vervalsing van geneesmiddelen de facto, zo niet de jure, vereisen dat geneesmiddelen die binnen de werkingssfeer van deze regels vallen en parallel worden verhandeld, in nieuwe verpakkingen worden herverpakt, en dat de merkhouders zich bijgevolg niet tegen deze vorm van herverpakking kunnen verzetten. Dit standpunt wordt ook verdedigd door de Deense regering. Volgens deze partijen kan alleen een nieuwe verpakking volledig voldoen aan de eisen met betrekking tot het in artikel 54, onder o), en artikel 47 bis van richtlijn 2001/83 bedoelde middel tegen knoeien. Volgens hen laten alle alternatieve veiligheidskenmerken namelijk twijfel bestaan over de rechtmatigheid van het openen en het opnieuw sluiten van de oorspronkelijke verpakking.
110.
De merkhouders die partijen zijn in de hoofdgedingen betwisten daarentegen dit standpunt met het betoog dat de nieuwe regels inzake de bescherming tegen vervalsing van geneesmiddelen geen invloed hebben op de beoordeling van het criterium of het noodzakelijk is om parallel verhandelde geneesmiddelen opnieuw te verpakken, en of het noodzakelijk is om een nieuwe verpakking te gebruiken. Integendeel, zij betogen dat juist het behoud van de oorspronkelijke verpakking het best aansluit bij de doelstellingen van de nieuwe verordening, aangezien de geneesmiddelen hiermee zo dicht mogelijk bij hun oorspronkelijke staat worden gehouden.
111.
Ofschoon de Poolse regering dicht bij het standpunt van de merkhouders staat, merkt zij op dat de terughoudendheid van groothandelaren, beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg en patiënten ten aanzien van het aanbrengen van vervangende middelen tegen knoeien op de oorspronkelijke verpakkingen van geneesmiddelen nadat deze zijn herverpakt, kan pleiten voor het gebruik van nieuwe verpakkingen.
112.
De Commissie ten slotte is van mening dat, waar de vroegere rechtspraak van het Hof merkhouders toestond zich te verzetten tegen het in de handel brengen van geneesmiddelen in een nieuwe verpakking wanneer het gebruik van de oorspronkelijke verpakking mogelijk was, de recentere arresten het noodzakelijkheidscriterium enkel lijken toe te passen op het feit zelf dat het product wordt herverpakt, en parallelhandelaren de keuze laten tussen een nieuwe verpakking en het gebruik van de oorspronkelijke verpakking. Volgens de Commissie kan de merkhouder zich dus niet verzetten tegen het gebruik van een nieuwe verpakking op de enkele grond dat door het gebruik van de oorspronkelijke verpakking ook toegang kan worden verkregen tot de markt van de lidstaat van invoer.
113.
Deze verschillende standpunten brengen mij tot de volgende opmerkingen.
Vereiste in de rechtspraak van het Hof dat een nieuwe verpakking noodzakelijk is
114.
Ik zal beginnen met een analyse van de argumenten van de Commissie, die gebaseerd lijken te zijn op een vernieuwende lezing van de rechtspraak van het Hof.
115.
Zoals ik heb vermeld, zou het Hof in zijn recente arresten volgens de Commissie afstand hebben genomen van de noodzakelijkheidsvoorwaarde wat betreft de keuze van een parallelhandelaar tussen een nieuwe verpakking en de oorspronkelijke verpakking, en deze voorwaarde enkel toepassen op het herverpakken an sich. Hierbij steunt de Commissie op verschillende arresten waarin het Hof heeft geoordeeld dat de noodzakelijkheidsvoorwaarde uitsluitend betrekking heeft op het feit dat het product wordt herverpakt, en niet op de wijze of de stijl van deze herverpakking.41. De Commissie voegt toe dat de toepassing van de noodzakelijkheidsvoorwaarde op het gebruik van een nieuwe verpakking — in plaats van de oorspronkelijke verpakking met een nieuw etiket — niet gerechtvaardigd is, omdat uit de wetsteksten niet uitdrukkelijk blijkt dat deze voorwaarde moet worden toegepast. Dit zou volgens haar inhouden dat er een tweeledig noodzakelijkheidscriterium wordt toegepast, hetgeen een onevenredige beperking van het vrije verkeer van goederen zou vormen. Voorts is de Commissie van mening dat het gebruik van een nieuwe verpakking niet altijd een ernstiger inbreuk op de rechten van de merkhouder vormt dan het opnieuw etiketteren van de oorspronkelijke verpakking.
116.
Ik ben het niet eens met dat standpunt en die argumenten.
117.
In de rechtspraak van het Hof, die ik in de punten 98 tot en met 107 van deze conclusie heb samengevat, hadden de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan opdat de merkhouder zich niet op zijn merkrecht kon beroepen om zich te verzetten tegen de verhandeling van een product onder dit merk zonder zijn toestemming, enkel betrekking op producten die in een nieuwe verpakking worden herverpakt. Dat is met name het geval bij de noodzakelijkheidsvoorwaarde. Het Hof heeft immers gepreciseerd dat een merkhouder zich tegen herverpakking van het product in een nieuwe verpakking kan verzetten wanneer de parallelhandelaar dit product in de lidstaat van invoer kan verhandelen door gebruik te maken van de oorspronkelijke verpakking en deze verpakking aan de eisen van die lidstaat aan te passen.42.
118.
Deze oplossing was gebaseerd op de vaststelling dat de toekenning van het recht aan de parallelhandelaar om zonder toestemming van de merkhouder gebruik te maken van een nieuwe verpakking teneinde een van een merk voorzien product in de handel te brengen, erop neerkwam dat aan de parallelhandelaar een zekere bevoegdheid wordt toegekend welke onder normale omstandigheden aan de merkhouder blijft voorbehouden, namelijk die om het merk op de nieuwe verpakking aan te brengen.43. Herverpakking in een nieuwe verpakking leidt aldus noodzakelijkerwijs tot een grotere aantasting van de rechten van de merkhouder dan de enkele verhandeling van het product in de oorspronkelijke verpakking, zelfs indien deze opnieuw wordt geëtiketteerd.
119.
Derhalve is de stelling van de Commissie ongegrond. Het is juist dat in concrete feitelijke situaties het opnieuw etiketteren van de oorspronkelijke verpakking op zodanige wijze kan worden uitgevoerd dat het imago van het merk daardoor meer wordt geschaad dan het geval zou zijn geweest met een nieuwe verpakking. Deze vraag verschilt echter van die van de mate van aantasting van de exclusieve rechten van de houder van dit merk.
120.
Zeker heeft het Hof in zijn arresten van 23 april 2002, Boehringer Ingelheim e.a. (C-143/00; hierna: ‘arrest Boehringer Ingelheim e.a. van 2002’, EU:C:2002:246) en Boehringer Ingelheim e.a. van 2007 de toepassing van de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan opdat de merkhouder zich niet kan verzetten tegen de verhandeling van een omgepakt product onder dit merk, uitgebreid tot herverpakking door middel van nieuwe etikettering, overwegende dat deze vorm van herverpakking, net als een nieuwe verpakking, risico's meebrengt voor de herkomstgarantie die door het product wordt beoogd.44.
121.
Het Hof heeft echter geenszins afgezien van de toepassing van het noodzakelijkheidscriterium voor de herverpakking in een nieuwe verpakking ten opzichte van de heretikettering van de oorspronkelijke verpakking. Integendeel, het Hof heeft dit uitdrukkelijk toegepast in haar arrest Boehringer Ingelheim e.a. van 2002 (punt 2 van het dictum) door te oordelen dat herverpakking van geneesmiddelen door vervanging van de verpakking objectief noodzakelijk is in de zin van de rechtspraak van het Hof, indien zonder die herverpakking de daadwerkelijke toegang tot de betrokken markt of tot een belangrijk deel daarvan als belemmerd moet worden beschouwd vanwege een sterke weerstand van een beduidend percentage van de consumenten tegen opnieuw geëtiketteerde geneesmiddelen.
122.
Zulks is bevestigd in het arrest Boehringer Ingelheim e.a. van 2007, waarin het Hof heeft geoordeeld dat de ‘noodzakelijkheidsvoorwaarde […] alleen betrekking [heeft] op het feit dat het product wordt [herverpakt] — en op de keuze tussen [herverpakking] en heretikettering — teneinde het te kunnen verhandelen op de markt van de staat van invoer, en niet op de wijze of de stijl van deze [herverpakking]’.45. Anders dan de Commissie vind ik deze passage niet dubbelzinnig. Mijns inziens kan daaruit gemakkelijk worden afgeleid dat de noodzakelijkheidsvoorwaarde volgens het Hof (mede) ziet op de keuze tussen een nieuwe verpakking en een nieuwe etikettering en dat deze keuze geen betrekking heeft op ‘de wijze of de stijl van deze [herverpakking]’. Latere arresten doen aan deze vaststelling niet af. Integendeel, de zaak die heeft geleid tot het arrest van 10 november 2016, Ferring Lægemidler (C-297/15, EU:C:2016:857), betrof juist de vraag of herverpakking in een nieuwe verpakking noodzakelijk was.
123.
Ik ben evenmin overtuigd door de andere argumenten van de Commissie.
124.
Het is juist dat de toepassing van de noodzakelijkheidsvoorwaarde, eerst op herverpakking in het algemeen, en vervolgens op de nieuwe verpakking, dubbelop kan lijken. Indien evenwel met betrekking tot de nieuwe verpakking aan deze voorwaarde is voldaan, is hier automatisch ook aan voldaan voor herverpakking in het algemeen. Het is niet nodig dit afzonderlijk na te gaan. Bovendien is op een zo sterk gereglementeerde markt als de geneesmiddelenmarkt bijna altijd voldaan aan de voorwaarde dat herverpakking noodzakelijk is, al was het maar om de patiënten de wettelijk voorgeschreven informatie in de officiële taal of talen van de lidstaat van invoer te verstrekken. Er kunnen zich weliswaar uitzonderlijke situaties voordoen, waarin sprake is van parallelhandel tussen twee lidstaten die dezelfde taal gebruiken, zoals in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 17 mei 2018, Junek Europ-Vertrieb (C-642/16, EU:C:2018:322), maar zij zijn zeer zeldzaam. Wanneer deze voorwaarde niet wordt toegepast op de keuze tussen een nieuwe verpakking en heretikettering, maar enkel op herverpakking in het algemeen, zou zij dus grotendeels zinloos worden.
125.
Wat het argument betreft dat de toepassing van de noodzakelijkheidsvoorwaarde op het herverpakken in nieuwe verpakkingen niet uit de Uniewetgeving voortvloeit, is het voldoende eraan te herinneren dat alle voorwaarden voor het inroepen van de uitputting van het aan het merk verbonden recht ten aanzien van waren in de parallelhandel, of zij nu worden toegepast op het enkele herverpakken van waren dan wel op het gebruik van nieuwe verpakkingen, hun oorsprong uitsluitend in de rechtspraak vinden en niet uitdrukkelijk in de teksten zijn neergelegd. Ten slotte kan, wanneer het opnieuw etiketteren van het betrokken product de effectieve toegang tot de markt van de lidstaat van invoer mogelijk maakt, de toepassing van de noodzakelijkheidsvoorwaarde op het opnieuw verpakken in een nieuwe verpakking geen onevenredige belemmering van het vrije verkeer van goederen vormen.
Argumenten ontleend aan de bescherming tegen vervalste geneesmiddelen
126.
De parallelhandelaren die partij zijn in de hoofdgedingen betogen dat alleen door de herverpakking van geneesmiddelen in nieuwe verpakkingen de doelstellingen van de bij richtlijn 2011/62 en gedelegeerde verordening 2016/161 ingevoerde nieuwe regels inzake de bescherming tegen vervalsing van geneesmiddelen volledig kunnen worden verwezenlijkt. Volgens hen kunnen beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg en patiënten zich er enkel van vergewissen dat met een geneesmiddel niet is geknoeid, indien dit in een nieuwe verpakking wordt gestopt die is voorzien van een intact middel tegen knoeien en geen sporen vertoont dat de verpakking is geopend. De merkhouders verdedigen daarentegen het tegenovergestelde standpunt.
127.
Er zij aan herinnerd dat het Hof reeds in het basisarrest over het merkenrecht in de context van de parallelhandel in geneesmiddelen heeft verklaard dat ofschoon de bescherming van het publiek tegen gevaren, verbonden aan gebrekkige farmaceutische producten, terecht een voorwerp van zorg vormt, de hiertoe noodzakelijke maatregelen moeten worden genomen als maatregelen in het kader van de gezondheidszorg en niet door oneigenlijk gebruik van de bepalingen inzake de industriële en commerciële eigendom, en dat de overwegingen welke aan de bescherming van de industriële en commerciële eigendom ten grondslag liggen, andere zijn dan die der bescherming van het publiek en de vaststelling van de eventueel daaruit voortvloeiende aansprakelijkheden.46. Het Hof heeft dus geoordeeld dat het de houder van een merk voor een farmaceutisch product niet vrijstaat zich aan de communautaire voorschriften inzake het vrije verkeer van goederen te onttrekken om de verspreiding van het product te controleren ter bescherming van het publiek tegen gebrekkige producten.47. Deze benadering is vervolgens bevestigd in verband met de toereikende vermelding van informatie voor de consument op de verpakking van het geneesmiddel.48.
128.
Op overeenkomstige wijze moeten de doelstellingen in het kader van de bestrijding van vervalste geneesmiddelen worden verwezenlijkt door middel van daartoe vastgestelde specifieke bepalingen en de naleving van deze bepalingen in de gehele distributieketen. Merkhouders kunnen zich dus niet verzetten tegen het herverpakken van geneesmiddelen in nieuwe verpakkingen op de enkele grond dat het opnieuw etiketteren van de oorspronkelijke verpakking volgens hen beter zou bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van die bepalingen. Zoals het Hof reeds heeft opgemerkt, mag weliswaar van het fundamentele beginsel van het vrije verkeer van goederen worden afgeweken in gevallen waarin de merkhouder zich op basis van het merk tegen de herverpakking van parallel ingevoerde geneesmiddelen verzet, maar geldt dit slechts voor zover deze bevoegdheid de houder in staat stelt rechten te beschermen die het specifieke voorwerp van het merk betreffen, begrepen tegen de achtergrond van de wezenlijke functie van het merk.49.
129.
Het Hof heeft weliswaar opgemerkt dat de voorwaarden waaronder merkhouders zich niet tegen parallelhandel in hun producten kunnen verzetten, met name het vereiste van voorafgaande kennisgeving, onder meer bedoeld zijn om deze houders in staat te stellen zich te beschermen tegen vervalsing50., maar deze opmerking is gemaakt vanuit het oogpunt van de bescherming van de industriële eigendom, in casu van merken, en niet vanuit het oogpunt van de bestrijding van vervalste geneesmiddelen51.. Uit deze passages blijkt niet dat de door richtlijn 2011/62 bestreken kwestie binnen de werkingssfeer van het merkenrecht valt.
130.
Wat voor merkhouders geldt, geldt echter ook voor parallelhandelaren. De mogelijkheid voor parallelhandelaren om de rechten van merkhouders aan te tasten wordt gerechtvaardigd door het streven om het vrije verkeer van goederen in stand te houden. De omvang van deze mogelijkheid moet dus worden beoordeeld aan de hand van het specifieke criterium van dit vrije verkeer, namelijk de daadwerkelijke toegang tot de markt. Andere factoren, zoals vermeende voordelen op het gebied van bescherming van patiënten tegen vervalste geneesmiddelen, mogen niet in aanmerking te worden genomen.
131.
Het evenwicht tussen de rechten van de merkhouders en de belangen van de parallelhandelaren moet dus uitsluitend aan de hand van de relevante criteria worden bepaald, dat wil zeggen, ten eerste, de wezenlijke functie van het merk, namelijk het waarborgen van de herkomst van de producten, en, ten tweede, de instandhouding van de daadwerkelijke toegang tot de markt van de lidstaat van invoer. Argumenten betreffende de doeltreffendheid van de bestrijding van vervalste geneesmiddelen vallen daarentegen buiten het kader van deze discussie.
Invloed van de regels tegen vervalsing van geneesmiddelen op het evenwicht tussen de belangen van merkhouders en die van parallelhandelaren
132.
Zoals uit het voorgaande volgt, blijft na de inwerkingtreding van de bij richtlijn 2011/62 en gedelegeerde verordening 2016/161 ingevoerde nieuwe regels inzake de bescherming tegen vervalsing van geneesmiddelen, de rechtspraak van het Hof inzake het recht van de merkhouders om zich te verzetten tegen de verhandeling onder hun merken van herverpakte producten, onverkort van toepassing.
133.
Volgens deze rechtspraak behouden de merkhouders, ondanks de uitputting van hun recht om het gebruik van merken te verbieden voor producten die met hun toestemming in de Unie in de handel zijn gebracht, in beginsel het recht om zich te verzetten tegen elke handeling die herverpakking van een dergelijk product inhoudt. Een dergelijk verzet is evenwel in strijd met het vrije verkeer van goederen wanneer is voldaan aan de door het Hof in het arrest Bristol-Myers Squibb e.a. vastgestelde voorwaarden. Tot deze voorwaarden behoren de eis dat de herverpakking, met inbegrip van de vervanging van de oorspronkelijke verpakking door een nieuwe verpakking, noodzakelijk is om de effectieve toegang tot de markt van de lidstaat van invoer mogelijk te maken en de eis dat de presentatie van het herverpakte product de reputatie van het merk en van de merkhouder niet schaadt.
134.
Rechtens hebben de bij richtlijn 2011/62 en gedelegeerde verordening 2016/161 ingevoerde nieuwe regels inzake de bescherming tegen vervalsing van geneesmiddelen geen gevolgen voor de toepassing van die voorwaarden. Feitelijk kunnen bij de beoordeling van specifieke situaties echter nieuwe factoren een rol spelen.
135.
Ten eerste is het, zoals ik in het eerste deel van mijn analyse in deze conclusie heb vermeld52., mogelijk dat de parallelhandelaar in bepaalde situaties na het openen van de verpakking het middel tegen knoeien niet kan vervangen door een middel dat voldoet aan het gelijkwaardigheidscriterium van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83. Een dergelijke situatie vormt voor de parallelhandelaar dus een legitieme reden om over te gaan tot herverpakking in een nieuwe verpakking, waartegen de merkhouder zich niet kan verzetten.
136.
Ten tweede heeft de voorwaarde dat de presentatie van het herverpakte product de reputatie van het merk en van de merkhouder niet mag schaden, betrekking op alle aspecten van de verpakking van het product na herverpakking, met inbegrip van het vervangende middel tegen knoeien. Dit middel moet dus niet alleen aan de vereisten van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83 voldoen, maar ook aan deze voorwaarde.
137.
Ten derde en ten slotte kan er, zoals het Hof reeds heeft vastgesteld, op een markt of op een aanzienlijk deel daarvan een dermate sterke weerstand van een beduidend deel van de consumenten tegen opnieuw geëtiketteerde geneesmiddelen bestaan, dat de daadwerkelijke toegang tot de markt als belemmerd moet worden aangemerkt. In die omstandigheden is herverpakking van geneesmiddelen in nieuwe verpakkingen noodzakelijk om effectief toegang tot de markt van de lidstaat van invoer te krijgen.53.
138.
Een dergelijke weerstand kan met name bestaan tegen verpakkingen van geneesmiddelen waarvan het middel tegen knoeien is vervangen. Dit geldt temeer daar de artikelen 10, 24 en 30 van gedelegeerde verordening 2016/161 aan groothandelaren en beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg een zwaardere zorgvuldigheidsplicht opleggen met betrekking tot de integriteit van de middelen tegen knoeien van de verpakkingen van geneesmiddelen die zij verkopen of afleveren. Een dergelijke weerstand zou, indien zij wordt aangetoond, derhalve het gebruik van nieuwe verpakkingen kunnen rechtvaardigen, waardoor het probleem van vervangen middelen tegen knoeien wordt weggenomen.
139.
Die weerstand moet echter in een concreet geval met tastbare bewijzen worden aangetoond. Het is niet voldoende dat de weerstand potentieel of verondersteld is. Als algemene regel zou een vervangend middel tegen knoeien immers genoegzaam moeten garanderen dat met de geneesmiddelen niet is geknoeid. Parallelhandelaren kunnen zich ter rechtvaardiging van de herverpakking van geneesmiddelen in nieuwe verpakkingen dus niet baseren op een vermoeden van wijdverbreide weerstand tegen geneesmiddelen waarvan de middelen tegen knoeien zijn vervangen.
140.
Evenmin is het op zichzelf voldoende dat de vervanging van het middel tegen knoeien sporen nalaat van het openen van de verpakking die zichtbaar zijn na een min of meer grondig onderzoek van die verpakking, wanneer er geen redelijke twijfel bestaat over de persoon die verantwoordelijk is voor het openen van de verpakking.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
141.
Op grond van bovenstaande uiteenzettingen stel ik voor de eerste, de tweede en de derde vraag in zaak C-147/20, de tweede en de derde vraag in zaak C-204/20 en de eerste en de derde vraag in zaak C-224/20 te beantwoorden als volgt.
142.
Uit de eerste drie vragen in zaak C-147/20, die ik voorstel tezamen te beantwoorden, leid ik af dat de verwijzende rechter in wezen vraagt of artikel 15 van verordening 2017/1001 en artikel 15 van richtlijn 2015/2436 aldus moeten worden uitgelegd dat het feit dat de vervanging door een parallelhandelaar van het middel tegen knoeien van een geneesmiddel, als bedoeld in artikel 54, onder o), van richtlijn 2001/83, sporen nalaat die zicht- of waarneembaar zijn nadat dit middel is gecontroleerd of nadat de verpakking door de patiënt is geopend, volstaat om te oordelen dat het verzet van de merkhouder tegen de eventuele herverpakking van dit geneesmiddel in een nieuwe verpakking bijdraagt tot de kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten en dus in strijd is met het beginsel van het vrije verkeer van goederen.54.
143.
Ik geef in overweging op deze vraag te antwoorden dat die bepalingen niet in die zin mogen worden uitgelegd, tenzij deze zichtbaarheid van de sporen van het openen van de verpakking een dermate sterke weerstand tegen de aldus herverpakte geneesmiddelen teweegbrengt dat de effectieve toegang tot de markt van de lidstaat van invoer daardoor daadwerkelijk wordt belemmerd, hetgeen van geval tot geval moet worden nagegaan.
144.
Met zijn tweede en derde vraag, die ik in overweging geef gezamenlijk te beantwoorden, wenst de verwijzende rechter in zaak C-204/20 in wezen te vernemen of artikel 15 van richtlijn 2015/2436 aldus moet worden uitgelegd dat de houder van een merk voor een geneesmiddel zich kan verzetten tegen de herverpakking van dat geneesmiddel in een nieuwe verpakking in het kader van parallelhandel wanneer de parallelhandelaar de oorspronkelijke verpakking kan gebruiken door de veiligheidskenmerken te vervangen overeenkomstig de bepalingen van richtlijn 2001/83 en gedelegeerde verordening 2016/161, en dit ook wanneer die vervanging sporen nalaat die zicht- of waarneembaar zijn na controle of nadat de verpakking door de patiënt is geopend.
145.
Ik stel voor op de vraag te antwoorden dat artikel 15 van richtlijn 2015/2436 in de aangegeven zin dient te worden uitgelegd, tenzij deze zichtbaarheid van de sporen van het openen van de verpakking een dermate sterke weerstand tegen de aldus herverpakte geneesmiddelen teweegbrengt dat de effectieve toegang tot de markt van de lidstaat van invoer daardoor daadwerkelijk wordt belemmerd, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.
146.
Met zijn eerste en derde vraag, die ik in overweging geef gezamenlijk te beantwoorden, wenst de verwijzende rechter in zaak C-224/20 in wezen te vernemen of artikel 15 van verordening 2017/1001 en artikel 15 van richtlijn 2015/2436 aldus moeten worden uitgelegd dat de houder van een merk voor een geneesmiddel zich kan verzetten tegen herverpakking van dit geneesmiddel in een nieuwe verpakking in het kader van de parallelhandel wanneer de parallelhandelaar de oorspronkelijke verpakking kan gebruiken door de veiligheidskenmerken te vervangen overeenkomstig de bepalingen van richtlijn 2001/83 en van gedelegeerde verordening 2016/161.
147.
Ik stel voor deze vraag op overeenkomstige wijze te beantwoorden als in zaak C-204/20.
Bevoegdheid van de nationale autoriteiten om parallelhandelaren te verplichten geneesmiddelen in nieuwe verpakkingen te herverpakken
148.
Met de vierde vraag in zaak C-204/20 en de vierde vraag in zaak C-224/20 wensen de respectieve verwijzende rechters in wezen te vernemen of de nationale autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de farmaceutische markt, gerechtigd zijn voorschriften uit te vaardigen op grond waarvan geneesmiddelen die van de in artikel 54, onder o), van richtlijn 2001/83 bedoelde veiligheidskenmerken voorzien zijn en in het kader van de parallelhandel uit andere lidstaten afkomstig zijn, in de regel moeten worden herverpakt in nieuwe verpakkingen, waarbij heretikettering slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk is. Met zijn vijfde vraag wenst de verwijzende rechter in zaak C-224/20 tevens te vernemen of dergelijke regels volstaan om aan te nemen dat voor herverpakking in een nieuwe verpakking aan de noodzakelijkheidsvoorwaarde is voldaan.
149.
Wat de vierde vraag in zaak C-204/20 betreft, deel ik de mening van de Commissie dat deze niet-ontvankelijk is. Uit het dossier van deze zaak blijkt namelijk dat deze vraag haar oorsprong vindt in de door de Zweedse autoriteiten uitgevaardigde regels. Niets wijst erop dat deze regels of soortgelijke regels van toepassing zijn in het hoofdgeding in die zaak. Deze vraag lijkt dus louter hypothetisch van aard te zijn.
150.
De vierde en de vijfde vraag in zaak C-224/20 hebben daarentegen betrekking op de richtsnoeren van het Deense geneesmiddelenbureau, die in het hoofdgeding van toepassing zijn, en zijn dus ontvankelijk.
Vierde prejudiciële vraag in zaak C-224/20
151.
Volgens de richtsnoeren van het Deense geneesmiddelenbureau55. moeten parallelhandelaren die geneesmiddelen op de Deense markt willen invoeren die afkomstig zijn uit andere lidstaten en die zijn voorzien van de in artikel 54, onder o), van richtlijn 2001/83 bedoelde veiligheidskenmerken, in de regel deze geneesmiddelen herverpakken in nieuwe verpakkingen. De heretikettering van de oorspronkelijke verpakkingen en de vervanging van de veiligheidskenmerken zijn daarentegen slechts toegestaan in uitzonderlijke situaties, bijvoorbeeld wanneer de aanvoer van de geneesmiddelen in gevaar kan komen.
152.
Krachtens artikel 47 bis, lid 1, onder d), van richtlijn 2001/83 wordt op de vervanging van de in artikel 54, onder o), van deze richtlijn bedoelde veiligheidskenmerken toezicht gehouden door de bevoegde autoriteit. Het is duidelijk dat in het kader van dit toezicht een bevoegde autoriteit van een lidstaat richtsnoeren kan uitvaardigen die informatie bevatten over de voorwaarden en modaliteiten van dit toezicht. Deze richtsnoeren kunnen echter geen verandering brengen in de bestaande Uniewetgeving.
153.
Zowel de bij richtlijn 2011/62 ingevoerde bepalingen van richtlijn 2001/83 als die van gedelegeerde verordening 2016/161 voorzien uitdrukkelijk in de mogelijkheid voor een houder van een vergunning voor de vervaardiging om de in artikel 54, onder o), van richtlijn 2001/83 bedoelde veiligheidskenmerken te vervangen. Bovendien verwijst het Unierecht niet naar het nationale recht ter verduidelijking van deze bepalingen en voorziet het niet in de mogelijkheid voor de lidstaten om strengere regels vast te stellen.
154.
Integendeel, richtlijn 2001/83 verbiedt de vaststelling van dergelijke regels uitdrukkelijk. Artikel 54, onder o), van richtlijn 2001/83, dat voorziet in de verplichting om bepaalde geneesmiddelen van veiligheidskenmerken te voorzien, staat namelijk in titel V van deze richtlijn, met als opschrift ‘Etikettering en bijsluiter’. Hieruit volgt dat de in dit artikel genoemde veiligheidskenmerken deel uitmaken van de etikettering van de geneesmiddelen, in de zin van richtlijn 2001/8356.. Artikel 60 van deze richtlijn, dat eveneens is opgenomen in titel V, bepaalt dat de lidstaten het in de handel brengen van geneesmiddelen op hun grondgebied niet mogen verbieden of verhinderen om redenen die verband houden met de etikettering, wanneer deze aan de bepalingen van deze titel voldoet. Wanneer de parallelhandelaren in staat zijn om op de oorspronkelijke verpakking de veiligheidskenmerken te vervangen door kenmerken die aan die bepalingen voldoen, kunnen de lidstaten dus niet vereisen dat de geneesmiddelen worden herverpakt in nieuwe verpakkingen.57.
155.
Het argument dat de lidstaten het recht hebben om, wat de bescherming van patiënten tegen vervalste geneesmiddelen betreft, het niveau vast te stellen waarop zij deze bescherming wensen te garanderen, treft hier mijns inziens geen doel. Aangezien de Uniewetgever de bevoegdheid op het gebied van de bestrijding van vervalste geneesmiddelen heeft uitgeoefend, onder andere door middel van veiligheidskenmerken op geneesmiddelen, is deze kwestie immers aan de bevoegdheid van de lidstaten onttrokken. Voor hen resteert er dus geen marge waarbinnen zij over het niveau van deze bescherming zouden kunnen beslissen.
156.
Voorts maken de parallelhandelaren in de hoofdgedingen in de onderhavige zaken weliswaar aanspraak op het recht om geneesmiddelen in nieuwe verpakkingen te herverpakken, maar dit zou anders kunnen liggen in andere situaties, waarin een dergelijke herverpakking als een extra last zou worden ervaren. Nationale regels die herverpakking in nieuwe verpakkingen voorschrijven, zouden een belemmering van het vrije verkeer van goederen vormen, die op grond van artikel 36 VWEU zou moeten worden gerechtvaardigd. Een dergelijke rechtvaardiging spreekt echter niet voor zich, aangezien de secundaire Uniewetgeving herverpakking door middel van heretikettering uitdrukkelijk toestaat.
157.
Ik stel derhalve voor om op de vierde prejudiciële vraag in zaak C-224/20 te antwoorden dat artikel 47 bis, lid 1, van richtlijn 2001/83 aldus moet worden uitgelegd dat de nationale autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de farmaceutische markt, niet gerechtigd zijn voorschriften uit te vaardigen op grond waarvan geneesmiddelen die van de in artikel 54, onder o), van richtlijn 2001/83 bedoelde veiligheidskenmerken voorzien zijn en in het kader van de parallelhandel uit andere lidstaten afkomstig zijn, in de regel moeten worden herverpakt in nieuwe verpakkingen, waarbij heretikettering slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk is.
Vijfde prejudiciële vraag in zaak C-224/20
158.
Met zijn vijfde prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in zaak C-224/20 in wezen te vernemen of voorschriften van een toezichthouder in de geneesmiddelensector op grond waarvan de heretikettering van geneesmiddelen die voorzien zijn van veiligheidskenmerken en afkomstig zijn uit andere lidstaten in het kader van de parallelhandel, in beginsel verboden is, volstaan om aan te nemen dat met betrekking tot de herverpakking in een nieuwe verpakking is voldaan aan de noodzakelijkheidsvoorwaarde, zoals omschreven in de rechtspraak van het Hof inzake het recht van verzet van de merkhouders tegen het gebruik van hun merk.
159.
Het is duidelijk dat deze vraag enkel relevant is indien de voorschriften in kwestie rechtmatig zijn. Indien — zoals ik in overweging geeft te oordelen — deze regels onverenigbaar zijn met het Unierecht, hebben zij immers geen bestaansreden en kunnen zij niet bepalend zijn voor het optreden van marktdeelnemers zoals parallelhandelaren in geneesmiddelen. Ik zal deze vraag dus ten overvloede behandelen voor het geval het Hof het niet eens is met mijn analyse van de vorige vraag.
160.
Regels als die welke door het Deense geneesmiddelenbureau zijn vastgesteld en toegepast, verhinderen in de praktijk dat parallelhandelaren geneesmiddelen in hun opnieuw geëtiketteerde oorspronkelijke verpakking op de betrokken nationale markt brengen. Alleen geneesmiddelen die in nieuwe verpakkingen zijn herverpakt, hebben toegang tot deze markt. Met andere woorden, een dergelijke ompakking is noodzakelijk om effectieve toegang te krijgen tot de markt van de importerende lidstaat. Het eventuele verzet van de houders van de merken voor deze geneesmiddelen tegen het herverpakken ervan in nieuwe verpakkingen zou dus een belemmering voor deze effectieve toegang vormen. De noodzakelijkheidsvoorwaarde, zoals omschreven in de rechtspraak van het Hof in zijn arrest Bristol-Myers Squibb e.a., moet dus worden geacht te zijn vervuld.
161.
Naar mijn mening is dit de enige manier waarop regels als die van het Deense geneesmiddelenbureau verenigbaar kunnen worden geacht met het Unierecht. Indien het bestaan van dergelijke regels niet zou volstaan om het verzet van de merkhouders tegen de herverpakking in een nieuwe verpakking te overwinnen, zou dit leiden tot een handelsbelemmering die niet gerechtvaardigd is uit het oogpunt van de bescherming van de rechtmatige belangen van de merkhouders, en evenmin uit het oogpunt van de bescherming van de patiënten tegen vervalste geneesmiddelen. Er is dus geen andere oplossing dan de noodzakelijkheidsvoorwaarde als vervuld te beschouwen of regels als de onderhavige in strijd met de artikelen 34 en 36 VWEU te verklaren.
162.
Mocht het Hof mijn voorstel voor een antwoord op de vierde prejudiciële vraag in zaak C-224/20 niet volgen, dan zou moeten worden geoordeeld dat regels van een toezichthouder in de geneesmiddelensector op grond waarvan de heretikettering van geneesmiddelen die voorzien zijn van veiligheidskenmerken en afkomstig zijn uit andere lidstaten in het kader van de parallelhandel, in beginsel verboden is, volstaan om aan te nemen dat met betrekking tot de herverpakking in een nieuwe verpakking is voldaan aan de noodzakelijkheidsvoorwaarde zoals omschreven in de rechtspraak van het Hof inzake het recht van verzet van merkhouders tegen het gebruik van hun merk.
Aanbrengen van het unieke identificatiekenmerk op de verpakking van het geneesmiddel
163.
Met zijn vierde prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in zaak C-147/20 te vernemen of artikel 5, lid 3, van gedelegeerde verordening 2016/161 aldus moet worden uitgelegd dat de streepjescode met het in artikel 3, lid 2, onder a), van deze gedelegeerde verordening bedoelde unieke identificatiekenmerk rechtstreeks op de verpakking moet worden afgedrukt, en dat het aanbrengen van deze streepjescode door middel van een etiket dat op deze verpakking wordt gekleefd, bijgevolg niet in overeenstemming is met die bepaling.
164.
De in artikel 54, onder o), van richtlijn 2001/83 bedoelde veiligheidskenmerken omvatten, naast het middel tegen knoeien, een uniek identificatiekenmerk58.. Volgens artikel 4 van gedelegeerde verordening 2016/161 is het unieke identificatiekenmerk een voor een specifieke verpakking van een geneesmiddel unieke sequentie van numerieke of alfanumerieke tekens die bepaalde gegevens bevat. De omvang van deze gegevens kan tot op zekere hoogte worden bepaald door de lidstaat waar het geneesmiddel in de handel wordt gebracht.59. Bovendien kunnen de lidstaten overeenkomstig artikel 54 bis, lid 5, van richtlijn 2001/83 de verplichting om geneesmiddelen die bestemd zijn om op hun grondgebied in de handel te worden gebracht te voorzien van veiligheidskenmerken, uitbreiden naar de categorieën geneesmiddelen die op grond van deze richtlijn niet aan deze verplichting zijn onderworpen.
165.
Het is dus mogelijk dat een parallelhandelaar verplicht is om het unieke identificatiekenmerk van een geneesmiddel te vervangen60. of er een toe te voegen teneinde aan de eisen van de lidstaat van invoer te voldoen. Indien het antwoord op de onderhavige vraag zou luiden dat het unieke identificatiekenmerk rechtstreeks op de verpakking moet worden afgedrukt, zou dit dus tot gevolg hebben dat een parallelhandelaar in elk van deze situaties de facto altijd verplicht zou zijn het geneesmiddel in een nieuwe verpakking te herverpakken, terwijl hij in het geval van een omgekeerd antwoord de oorspronkelijke verpakking opnieuw zou kunnen etiketteren. Het zal geen verbazing wekken dat Abacus Medicine, een parallelhandelaar, voor het eerste antwoord kiest en Novartis Pharma, een houder van merkrechten voor geneesmiddelen, voor het tweede.
166.
De artikelen 5 en 6 van gedelegeerde verordening 2016/161 regelen de technische aspecten van het aanbrengen van het unieke identificatiekenmerk, in de vorm van een streepjescode, op de verpakking van geneesmiddelen. Volgens artikel 5, lid 3, van deze gedelegeerde verordening moet deze streepjescode op de verpakking worden afgedrukt op een glad, gelijkmatig en laag reflecterend oppervlak. Afzonderlijk en letterlijk beschouwd lijkt deze bepaling de voorkeur te geven aan de verplichting om de streepjescode rechtstreeks op de verpakking af te drukken.61.
167.
Ik denk echter niet dat deze uitlegging de enige mogelijke is. Mijns inziens is artikel 5 van gedelegeerde verordening 2016/161 namelijk opgesteld vanuit het perspectief van de oorspronkelijke fabrikant van het geneesmiddel, voor wie het vanzelfsprekend is om het unieke identificatiekenmerk en de andere nodige gegevens rechtstreeks op de verpakking af te drukken.
168.
Daarentegen voorzien zowel artikel 47 bis van richtlijn 2001/83 als de artikelen 16 en 17 van gedelegeerde verordening 2016/161 uitdrukkelijk in de mogelijkheid om de veiligheidskenmerken, met name het unieke identificatiekenmerk, te verwijderen of af te dekken en deze te vervangen door gelijkwaardige kenmerken. Voorts beschrijft artikel 35 van gedelegeerde verordening 2016/161, dat betrekking heeft op de inventarisatie van unieke identificatiekenmerken van geneesmiddelen, in lid 4 de procedure die moet worden gevolgd voor ‘herverpakte of opnieuw geëtiketteerde verpakkingen van een geneesmiddel waarop gelijkwaardige unieke identificatiekenmerken zijn aangebracht’.62. De relevante bepalingen voorzien dus uitdrukkelijk in de vervanging van het unieke identificatiekenmerk bij de heretikettering.
169.
De vervanging van het unieke identificatiekenmerk na heretikettering van een verpakking van een geneesmiddel kan echter logischerwijs slechts geschieden door een extra etiket op die verpakking aan te brengen. In het licht van de in de voorgaande punten genoemde bepalingen van richtlijn 2001/83 en van gedelegeerde verordening 2016/161 moet artikel 5, lid 3, van deze verordening derhalve aldus worden uitgelegd dat het de mogelijkheid biedt om de streepjescode met het unieke identificatiekenmerk niet rechtstreeks op de verpakking, maar op een hierop aangebracht etiket af te drukken.
170.
Zoals de Commissie in haar opmerkingen en haar Q&A-document benadrukt63., moet een dergelijk etiket daarentegen, naast het feit dat het moet voldoen aan de vereisten van de artikelen 5, 6 en 17 van verordening 2016/161, op zodanige wijze op de verpakking worden aangebracht dat het onmogelijk is het te verwijderen zonder het te vernietigen en zonder de verpakking te beschadigen of sporen van de verwijdering ervan achter te laten. Het is namelijk de bedoeling om te voorkomen dat het etiket met het unieke identificatiekenmerk en de verpakking van elkaar worden gescheiden en vervolgens eventueel afzonderlijk worden gebruikt. Het unieke identificatiekenmerk op een etiket zal dus een integrerend bestanddeel van de verpakking uitmaken en zal kunnen worden geacht ‘op de verpakking’ te zijn afgedrukt, zoals artikel 5, lid 3, van deze verordening vereist.
171.
Ik stel dan ook voor om op de vierde prejudiciële vraag in zaak C-147/20 te antwoorden dat artikel 5, lid 3, van gedelegeerde verordening 2016/161 aldus moet worden uitgelegd dat de streepjescode met het in artikel 3, lid 2, onder a), van deze gedelegeerde verordening bedoelde unieke identificatiekenmerk mag worden aangebracht door middel van een etiket dat op de verpakking wordt gekleefd, mits dit etiket, naast het feit dat het voldoet aan de vereisten van de artikelen 5, 6 en 17 van genoemde gedelegeerde verordening, op zodanige wijze wordt aangebracht dat het onmogelijk is het te verwijderen zonder het te vernietigen en zonder de verpakking te beschadigen of sporen van de verwijdering achter te laten.
Het niet opnieuw aanbrengen van het oorspronkelijke merk op de verpakkingen van parallel verhandelde geneesmiddelen
172.
De zesde en de zevende prejudiciële vraag in zaak C-224/20 hebben betrekking op situaties waarin parallelhandelaren de merken van de fabrikanten van de geneesmiddelen, nadat de geneesmiddelen in nieuwe verpakkingen zijn herverpakt, niet of slechts gedeeltelijk opnieuw aanbrengen, en op de omvang van het recht van de houders van deze merken om zich tegen een dergelijke praktijk te verzetten. Anders dan de hierboven onderzochte vragen, zijn deze vragen niet gebaseerd op de bij richtlijn 2011/62 en gedelegeerde verordening 2016/161 ingevoerde regels inzake de bescherming tegen vervalsing van geneesmiddelen.
Opmerkingen vooraf
173.
Met zijn zesde prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in zaak C-224/20 te vernemen of de artikelen 34 en 36 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat de voorwaarde dat het noodzakelijk is het parallel verhandelde geneesmiddel in een nieuwe verpakking te herverpakken — aan welke voorwaarde moet zijn voldaan opdat de houder van de merken voor het geneesmiddel zich niet tegen de verhandeling ervan kan verzetten — moet zijn vervuld wanneer een parallelhandelaar deze merken niet opnieuw op de nieuwe verpakking aanbrengt (dit procedé wordt ‘debranding’ genoemd). Met de zevende prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001 en artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436 aldus moeten worden uitgelegd dat een merkhouder zich kan verzetten tegen de verhandeling van een geneesmiddel dat door een parallelhandelaar is herverpakt in een nieuwe verpakking waarop de parallelhandelaar enkel het productspecifieke merk van de merkhouder opnieuw heeft aangebracht, maar niet de overige merken die de merkhouder op de oorspronkelijke buitenverpakking had aangebracht.
174.
De verwijzende rechter legt niet uit waarom hij dezelfde prejudiciële vraag stelt vanuit het oogpunt van de bepalingen van het VWEU en de rechtspraak van het Hof en vanuit het oogpunt van het afgeleide recht. Er zij aan herinnerd dat deze vragen volgens vaste rechtspraak moeten worden beoordeeld naar het merkenrecht van de Unie, uitgelegd in het licht van artikel 36 VWEU.64. Volgens deze uitlegging heeft de merkhouder in beginsel het recht zich te verzetten tegen de verhandeling van een opnieuw verpakt product waarop het merk van die merkhouder is aangebracht, tenzij is voldaan aan een reeks in de rechtspraak van het Hof geformuleerde voorwaarden.65.
175.
Vervolgens zij opgemerkt dat het in het geval van specifieke producten zoals geneesmiddelen, voor een parallelhandelaar praktisch onmogelijk is om een product in de handel te brengen en daarbij tegelijkertijd het gebruik van de handelsmerken van de oorspronkelijke fabrikant van dat product volledig te vermijden.
176.
Ten eerste is het namelijk zo, zoals Ferring Lægemidler terecht in haar opmerkingen aangeeft, dat de vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel in de parallelhandel wordt verleend op basis van de vergunning voor het (in de lidstaat van invoer) in de handel brengen van het oorspronkelijke geneesmiddel, dat wil zeggen van hetzelfde geneesmiddel dat door de fabrikant, houder van de merken voor dit geneesmiddel, of met diens toestemming, in de handel wordt gebracht.66. De parallelhandelaar maakt dus in de zin van artikel 9 van verordening 2017/1001 en van artikel 10 van richtlijn 2015/2436 gebruik van de merken van deze houder (naam van het product en van de fabrikant) wanneer hij bij de aanvraag van de vergunning naar het oorspronkelijke geneesmiddel verwijst en vervolgens in de informatie voor de patiënt die op de verpakking of in de bijsluiter van het parallel verhandelde geneesmiddel is vermeld.
177.
Ten tweede is de parallelhandelaar enkel gerechtigd een geneesmiddel — zonder mogelijk verzet van de merkhouder — opnieuw te verpakken, wanneer de primaire verpakking intact wordt gelaten.67. Op deze primaire verpakking moeten onder meer de volgende gegevens worden vermeld: de naam van het geneesmiddel en de naam van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen68., wat in de regel tekens zijn die worden beschermd door de merken waarvan de oorspronkelijke fabrikant van dat geneesmiddel houder is. Aldus brengt de parallelhandelaar de producten in de handel onder tekens die identiek zijn aan deze merken, in de zin van de hierboven genoemde bepalingen.
178.
Hieruit volgt mijns inziens dat, wat geneesmiddelen betreft, de oorspronkelijke merken steeds worden gebruikt, in de vorm van verwijzingen naar de naam van het oorspronkelijke product en de fabrikant ervan, alsmede op de primaire verpakking, zelfs indien de parallelhandelaar het geneesmiddel herverpakt in een nieuwe buitenverpakking, waarop hij de oorspronkelijke merken door andere tekens vervangt. De houder van de oorspronkelijke merken behoudt dus zijn recht om zich tegen een dergelijk gebruik van deze merken te verzetten, en de in de rechtspraak van het Hof ontwikkelde voorwaarden waaraan moet zijn voldaan opdat deze merkhouder zich niet op zijn recht kan beroepen, blijven van toepassing.
179.
Ik wil hieraan toevoegen dat zowel de merkhouders die verzoekende partijen in het hoofdgeding in zaak C-224/20 zijn, als de Commissie verwijzen naar het arrest van 25 juli 2018, Mitsubishi Shoji Kaisha en Mitsubishi Caterpillar Forklift Europe (C-129/17, EU:C:2018:594), waarin het Hof heeft geoordeeld dat de handeling van een derde die erin bestaat de aan het merk gelijke tekens te verwijderen teneinde zijn eigen tekens aan te brengen, kan worden beschouwd als een gebruik van dat merk in het economische verkeer.69. Deze zaak betrof echter de parallelinvoer van producten die in de Unie nog niet in de handel waren gebracht en de door het Hof geformuleerde oplossing was hoofdzakelijk gebaseerd op de onmogelijkheid voor de merkhouder van deze producten om te beslissen over het voor het eerst in de Unie in de handel brengen ervan. Mede om die reden wordt in dat arrest geen rekening gehouden met de (huidige) artikelen 15 van verordening 2017/1001 en van richtlijn 2015/2436. Ik ben derhalve van mening dat genoemd arrest weinig nut heeft voor de oplossing van de onderhavige zaak.
180.
Desondanks ben ik, om de in de punten 175 tot en met 178 van deze conclusie uiteengezette redenen, van mening dat de in de zevende prejudiciële vraag in zaak C-224/20 bedoelde situatie (‘gedeeltelijke’ debranding) uit het oogpunt van het oppositierecht van de merkhouder niet fundamenteel verschilt van die welke in de zesde prejudiciële vraag aan de orde is (‘volledige’ debranding). Ik stel daarom voor ze samen te analyseren en ze te herformuleren om rekening te houden met de bovenstaande opmerkingen.
Analyse en beantwoording van de prejudiciële vragen
181.
Zo moeten de zesde en de zevende prejudiciële vraag aldus worden geherformuleerd dat de verwijzende rechter daarmee in wezen wenst te vernemen of artikel 15 van verordening 2017/1001 en artikel 15 van richtlijn 2015/2436 aldus moeten worden uitgelegd dat de merkhouder zich kan verzetten tegen de verhandeling van een product, in de situatie waarin de parallelhandelaar dit product heeft herverpakt in een nieuwe verpakking waarop hij slechts sommige van de merken van deze merkhouder die op de oorspronkelijke verpakking stonden, heeft aangebracht, of deze door andere tekens heeft vervangen, en hij deze merken enkel als verwijzing naar de naam van het product en de fabrikant ervan heeft gebruikt.
182.
Zoals ik reeds heb aangegeven, heeft de houder van de betrokken merken volgens de rechtspraak van het Hof in een dergelijke situatie niet het recht zich tegen de verhandeling van het product te verzetten indien aan een reeks voorwaarden is voldaan, met name dat de presentatie van het herverpakte product de reputatie van het merk en van de merkhouder niet kan schaden.70.
183.
Met betrekking tot deze voorwaarde heeft het Hof reeds geoordeeld dat de vraag of de goede naam van het merk kan worden aangetast door het feit dat de parallelimporteur
- —
het merk niet aanbrengt op de nieuwe buitenverpakking van het product (debranding), of
- —
op deze verpakking zijn eigen logo of stijl aanbrengt, of een ‘‘huis’-opmaak’, dan wel een opmaak die gebruikt wordt voor een aantal verschillende producten (cobranding), of
- —
op die verpakking op dusdanige wijze een extra etiket aanbrengt dat het merk van de merkhouder geheel of gedeeltelijk aan het oog wordt onttrokken, of
- —
op het extra etiket niet vermeldt dat het betrokken merk toebehoort aan de merkhouder, of
- —
zijn eigen naam als parallelimporteur in hoofdletters drukt,
een feitelijke vraag is die de nationale rechter tegen de achtergrond van de omstandigheden van elk concreet geval moet beantwoorden.71.
184.
In een recenter arrest72. heeft het Hof evenwel ook geoordeeld dat wanneer de wederverkoper zonder toestemming van de houder van een merk de vermelding van dat merk op waren verwijdert (debranding) en deze vermelding vervangt door een etiket waarop de naam van de wederverkoper vermeld staat, zodat het merk van de fabrikant van de betrokken waren volledig onzichtbaar wordt gemaakt, de merkhouder zich ertegen kan verzetten dat de wederverkoper het merk gebruikt om voor de wederverkoop te adverteren. Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat in een dergelijk geval afbreuk wordt gedaan aan de wezenlijke functie van het merk, de herkomst van de waar aan te geven en te waarborgen, en wordt verhinderd dat de consument de waren die afkomstig zijn van de merkhouder, onderscheidt van de waren die afkomstig zijn van de wederverkoper of andere derden.73. Het Hof heeft geconcludeerd dat de houder van het betrokken merk in een dergelijke situatie op grond van artikel 7, lid 2, van richtlijn 89/104 gerechtigd is om zich tegen het gebruik van dat merk te verzetten.74.
185.
Op overeenkomstige wijze bestaat er, wanneer een parallelhandelaar de oorspronkelijke merken op de buitenverpakking van een product vervangt door andere tekens, en hij deze merken hetzij als verwijzingen naar de oorspronkelijke naam van het product en van de fabrikant ervan, hetzij op de primaire verpakking laat verschijnen, een gevaar dat afbreuk wordt gedaan aan de wezenlijke functie van het merk, die erin bestaat de herkomst van het product aan te geven en te waarborgen. Dit is met name het geval wanneer, zoals in het hoofdgeding in zaak C-224/20, de tekens de handelsnaam van de parallelhandelaar bevatten. De consument, die niet noodzakelijkerwijs weet dat er regels voor de parallelhandel in geneesmiddelen bestaan, zal immers niet in staat zijn de producten correct toe te schrijven aan de daadwerkelijke fabrikant ervan of zal geneigd zijn om deze fabrikant met de parallelhandelaar te associëren.
186.
In een dergelijk geval zijn de voorwaarden waaronder de merkhouder zich niet tegen het gebruik van zijn merken kan verzetten, mijns inziens niet van toepassing. Deze voorwaarden veronderstellen namelijk dat de merken van de oorspronkelijke fabrikant van het geneesmiddel na de herverpakking op de nieuwe verpakking worden aangebracht. Er bestaat dan geen gevaar van afbreuk aan de specifieke functie van het merk, te weten het garanderen van de herkomst van het product. Daarentegen kan het bestaan van een dergelijk gevaar afwijkingen van het fundamentele beginsel van het vrije verkeer van goederen rechtvaardigen75., dat wil zeggen dat — in de context van de parallelhandel tussen lidstaten — artikel 15, lid 2, van verordening 2017/1001 en artikel 15, lid 2, van richtlijn 2015/2436 kunnen worden toegepast.
187.
Bij gebreke van een dergelijk gevaar voor de herkomstgarantie van het product, moet het feit dat de parallelhandelaar na de herverpakking van een product niet alle merken die op de oorspronkelijke verpakking stonden, op de nieuwe verpakking aanbrengt of er andere tekens op aanbrengt, uitsluitend worden getoetst aan het vereiste dat de presentatie van het herverpakte product niet van dien aard is dat zij de reputatie van het merk en van de merkhouder kan schaden. Deze beoordeling, die van feitelijke aard is, moet door de nationale rechter in elk concreet geval worden verricht.76.
188.
Voorts moet worden opgemerkt dat volgens vaste rechtspraak de in de zesde prejudiciële vraag in zaak C-224/20 genoemde noodzakelijkheidsvoorwaarde alleen betrekking heeft op het feit dat het product wordt omgepakt — en op de keuze tussen ompakking en heretikettering — teneinde het te kunnen verhandelen op de markt van de staat van invoer, en niet op de wijze of de stijl van deze ompakking.77.Debranding valt volgens mij onder de wijze of de stijl van de ompakking.
189.
Ik stel derhalve voor om op de zesde en de zevende vraag in zaak C-224/20 te antwoorden dat artikel 15 van verordening 2017/1001 en artikel 15 van richtlijn 2015/2436 aldus moeten worden uitgelegd dat de houder van een merk voor een product het recht heeft om zich tegen de verhandeling van dit product te verzetten in de situatie waarin de parallelhandelaar dit product heeft herverpakt in een nieuwe verpakking waarop hij slechts sommige van de merken van deze merkhouder die op de oorspronkelijke verpakking stonden, heeft aangebracht, of deze door andere tekens heeft vervangen, en hij deze merken enkel als verwijzing naar de naam van het product en de fabrikant ervan heeft gebruikt, tenzij is voldaan aan de voorwaarden die het Hof in het arrest Bristol-Myers Squibb e.a. en het arrest Boehringer Ingelheim e.a. van 2007 heeft geformuleerd. Wanneer in een dergelijke situatie evenwel het gevaar bestaat dat afbreuk wordt gedaan aan de wezenlijke functie van het merk, die erin bestaat de herkomst van het product aan te geven en te garanderen, mag de merkhouder zich tegen de verhandeling ervan verzetten zonder dat behoeft te worden nagegaan of aan die voorwaarden is voldaan.
Conclusie
190.
Gelet op al het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Landgericht Hamburg in zaak C-147/20 te beantwoorden als volgt:
- ‘1)
Artikel 15 van verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk en artikel 15 van richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, moeten aldus worden uitgelegd dat het feit dat de vervanging door een parallelhandelaar van het middel tegen knoeien van een geneesmiddel, als bedoeld in artikel 54, onder o), van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/62/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011, sporen nalaat die zicht- of waarneembaar zijn nadat dit middel is gecontroleerd of nadat de verpakking door de patiënt is geopend, niet volstaat om te oordelen dat het verzet van de merkhouder tegen de eventuele herverpakking van dit geneesmiddel in een nieuwe verpakking bijdraagt tot de kunstmatige afscherming van de markten van de lidstaten en dus in strijd is met het beginsel van het vrije verkeer van goederen, tenzij deze zichtbaarheid van de sporen van het openen van de verpakking een dermate sterke weerstand tegen de aldus herverpakte geneesmiddelen teweegbrengt dat de effectieve toegang tot de markt van de lidstaat van invoer daardoor daadwerkelijk wordt belemmerd, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.
- 2)
Artikel 5, lid 3, van gedelegeerde verordening (EU) 2016/161 van de Commissie van 2 oktober 2015 tot aanvulling van richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van gedetailleerde regels voor de veiligheidskenmerken op de verpakking van geneesmiddelen voor menselijk gebruik, moet aldus worden uitgelegd dat de streepjescode met het in artikel 3, lid 2, onder a), van deze gedelegeerde verordening bedoelde unieke identificatiekenmerk mag worden aangebracht door middel van een etiket dat op de verpakking wordt gekleefd, mits dit etiket, naast het feit dat het voldoet aan de vereisten van de artikelen 5, 6 en 17 van genoemde gedelegeerde verordening, op zodanige wijze wordt aangebracht dat het onmogelijk is het te verwijderen zonder het te vernietigen en zonder de verpakking te beschadigen of sporen van de verwijdering achter te laten.’
191.
Gelet op al het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Landgericht Hamburg in zaak C-204/20 te beantwoorden als volgt:
- ‘1)
Artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83, zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/62, moet aldus worden uitgelegd dat veiligheidskenmerken in de zin van artikel 54, onder o), van deze richtlijn, die door een houder van een vergunning voor de vervaardiging opnieuw worden aangebracht bij de herverpakking van geneesmiddelen, gelijkwaardig zijn aan de oorspronkelijke kenmerken in de zin van eerstgenoemde bepaling, wanneer het daarmee mogelijk is om overeenkomstig de eisen die uit die richtlijn en uit gedelegeerde verordening 2016/161 voortvloeien de authenticiteit en de identiteit van het geneesmiddel te controleren en om te bewijzen dat met het geneesmiddel is geknoeid. Dat is met name het geval wanneer het vervangende middel tegen knoeien in de zin van artikel 3, lid 2, onder b), van deze gedelegeerde verordening, dezelfde technische kenmerken heeft als het oorspronkelijke middel tegen knoeien.
- 2)
Artikel 15 van richtlijn 2015/2436 moet aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk voor een geneesmiddel zich kan verzetten tegen herverpakking van dit geneesmiddel in een nieuwe verpakking in het kader van de parallelhandel wanneer de parallelhandelaar de oorspronkelijke verpakking kan gebruiken door de veiligheidskenmerken te vervangen overeenkomstig de bepalingen van richtlijn 2001/83, zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/62, en van gedelegeerde verordening 2016/161, ook wanneer deze vervanging sporen nalaat die zicht- of waarneembaar zijn na controle of nadat de verpakking door de patiënt is geopend, tenzij deze zichtbaarheid van de sporen van het openen van de verpakking een dermate sterke weerstand tegen de aldus herverpakte geneesmiddelen teweegbrengt dat de effectieve toegang tot de markt van de lidstaat van invoer daardoor daadwerkelijk wordt belemmerd, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.’
192.
Gelet op het voorgaande geef ik het Hof tot slot in overweging de prejudiciële vragen van de Sø- og Handelsret in zaak C-224/20 als volgt te beantwoorden:
- ‘1)
Artikel 47 bis, lid 1, onder b), van richtlijn 2001/83, zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/62, moet aldus worden uitgelegd dat het middel tegen knoeien in de zin van artikel 3, lid 2, onder b), van gedelegeerde verordening 2016/161, dat door een houder van een vergunning voor de vervaardiging opnieuw wordt aangebracht bij de herverpakking van geneesmiddelen, gelijkwaardig is aan het oorspronkelijke middel tegen knoeien, in de zin van artikel 47 bis, lid 1, onder b), van deze richtlijn, zelfs wanneer bij een controle op grond van artikel 16, 20 of 25 van deze gedelegeerde verordening of na opening van de verpakking door de eindgebruiker, de betrokken verpakking zichtbare tekenen vertoont dat het oorspronkelijke middel tegen knoeien is verbroken, mits duidelijk is dat deze verbreking het gevolg is van een rechtmatige handeling.
- 2)
Artikel 15 van verordening 2017/1001 en artikel 15 van richtlijn 2015/2436 moeten aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk voor een geneesmiddel zich kan verzetten tegen herverpakking van dit geneesmiddel in een nieuwe verpakking in het kader van de parallelhandel wanneer de parallelhandelaar de oorspronkelijke verpakking kan gebruiken door de veiligheidskenmerken te vervangen overeenkomstig de bepalingen van richtlijn 2001/83, zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/62, en van gedelegeerde verordening 2016/161, ook wanneer deze vervanging sporen nalaat die zicht- of waarneembaar zijn na controle of nadat de verpakking door de patiënt is geopend, tenzij deze zichtbaarheid van de sporen van het openen van de verpakking een dermate sterke weerstand tegen de aldus herverpakte geneesmiddelen teweegbrengt dat de effectieve toegang tot de markt van de lidstaat van invoer daardoor daadwerkelijk wordt belemmerd, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.
- 3)
Artikel 47 bis, lid 1, van richtlijn 2001/83, zoals gewijzigd bij richtlijn 2011/62, moet aldus worden uitgelegd dat de nationale autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de farmaceutische markt, niet gerechtigd zijn voorschriften uit te vaardigen op grond waarvan geneesmiddelen die van de in artikel 54, onder o), van richtlijn 2001/83 bedoelde veiligheidskenmerken voorzien zijn en in het kader van de parallelhandel uit andere lidstaten afkomstig zijn, in de regel moeten worden herverpakt in nieuwe verpakkingen, waarbij heretikettering slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk is.
- 4)
Artikel 15 van verordening 2017/1001 en artikel 15 van richtlijn 2015/2436 moeten aldus worden uitgelegd dat de houder van een merk voor een product het recht heeft om zich tegen de verhandeling van dit product te verzetten in de situatie waarin de parallelhandelaar dit product heeft herverpakt in een nieuwe verpakking waarop hij slechts sommige van de merken van deze merkhouder die op de oorspronkelijke verpakking stonden, heeft aangebracht, of deze door andere tekens heeft vervangen, en hij deze merken enkel als verwijzing naar de naam van het product en de fabrikant ervan heeft gebruikt, tenzij is voldaan aan de voorwaarden die het Hof in zijn arresten van 11 juli 1996, Bristol-Myers Squibb e.a., C-427/93, C-429/93 en C-436/93, EU:C:1996:282, en 26 april 2007, Boehringer Ingelheim e.a., C-348/04, EU:C:2007:249, heeft geformuleerd, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan. Wanneer in een dergelijke situatie evenwel het gevaar bestaat dat afbreuk wordt gedaan aan de wezenlijke functie van het merk, die erin bestaat de herkomst van het product aan te geven en te garanderen, mag de merkhouder zich tegen de verhandeling ervan verzetten zonder dat behoeft te worden nagegaan of aan die voorwaarden is voldaan.’
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑01‑2022
Oorspronkelijke taal: Frans.
Caro de Sousa, P., ‘Free movement and competition in the European market for pharmaceuticals’, in Figueroa, P., Guerrero, A. (eds.), EU Law of Competition and Trade in the Pharmaceutical Sector, Edward Elgar Publishing Limited, Cheltenham, 2019, blz. 431, Pilgerstorfer, M., ‘EU law and policy on pharmaceuticals marketing and post-market control including product liability’, in Hervey, T.K., Young, C.A., en Bishop, L.E. (eds.), Research Handbook on EU Health Law and Policy, Edward Elgar Publishing Limited, Cheltenham, 2017, blz. 156.
Geschat wordt dat van de 10 000 nieuwe werkzame stoffen die in laboratoria worden gesynthetiseerd, er slechts één of twee het stadium bereiken waarin zij op de markt worden gebracht en dat het proces ongeveer 12 tot 13 jaar in beslag neemt. Zie Navarro Varona, E., Caballero Candelario, C., ‘The pharmaceutical sector and parallel trade’, in Figueroa, P., Guerrero, A. (eds.), op. cit., blz. 428.
Durand, B., ‘Competition law and pharma: an economic perspective’, in Figueroa, P., Guerrero, A. (eds.), op. cit., blz. 3.
Aangezien de gezondheidszorg onder de bevoegdheid van de lidstaten blijft, wordt het prijsbeleid voor geneesmiddelen vastgesteld op nationaal niveau (zie onder meer arrest van 16 september 2008, Sot. Lélos kai Sia e.a., C-468/06–C-478/06, EU:C:2008:504, punt 59).
Zie met betrekking tot de details van deze rechtspraak de punten 98 tot en met 107 van deze conclusie.
Zie de punten 14 en 16 van deze conclusie.
Caro de Sousa, P., op. cit., blz. 436; Durand, B., op. cit., blz. 5, Navarro Varona, E., Caballero Candelario, C., op. cit., blz. 409 en blz. 423–429. De vragen in verband met een dergelijke weigering waren de kern van de zaak die heeft geleid tot het arrest van 16 september 2008, Sot. Lélos kai Sia e.a. (C-468/06–C-478/06, EU:C:2008:504).
Dit gevaar wordt onderkend. Zie onder meer OESO/EUIPO, Illicit Trade. Trade in Counterfeit Pharmaceutical Products, OECD Publishing, Parijs, 2020.
Zie de punten 18 e.v. van deze conclusie.
PB 2017, L 154, blz. 1.
PB 2015, L 336, blz. 1.
PB 2001, L 311, blz. 67.
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 tot wijziging van richtlijn 2001/83/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, om te verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen belanden (PB 2011, L 174, blz. 74).
PB 2016, L 32, blz. 1.
Hierna: ‘arrest Bristol-Myers Squibb e.a.’.
Hierna: ‘arrest Boehringer Ingelheim e.a. van 2007’.
Hoewel deze indeling van de in de onderhavige zaken gerezen rechtsvragen en de prejudiciële vragen tot op zekere hoogte afwijkt van de bewoordingen van de prejudiciële vragen, lijkt zij mij nuttig om de complexe materie van de onderhavige zaken te verduidelijken en de gevolgde redenering te structureren.
Zie de artikelen 54, 59, 62 en 63 van richtlijn 2001/83.
De vraag of een dergelijke voorrang voortvloeit uit de bepalingen van het merkenrecht, staat centraal in de tweede rechtsvraag die in de onderhavige zaken aan de orde is (zie de punten 98–140 van deze conclusie).
Zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 2, onder a) en b), van gedelegeerde verordening 2016/161.
Anders dan het middel tegen knoeien lijkt de procedure ter vervanging van het unieke identificatiekenmerk, die in gedelegeerde verordening 2016/161 in detail is geregeld, geen probleem op te leveren. De discussie in de onderhavige zaken spitst zich toe op de vervanging van het middel tegen knoeien (zie evenwel de punten 162–169 van deze conclusie).
De inhoudsopgave en het informatieve gedeelte van de norm zijn gratis beschikbaar op het volgende internetadres: https://www.iso.org/obp/ui/#iso:std:iso:21976:ed-1:v1:en
Versie 18B ervan. De vorige versies verwezen naar ISO-norm 16679:2014, die is vervangen door 21976:2018.
Zie punt 75 van deze conclusie.
Met betrekking tot deze vraag, zoals geformuleerd door de verwijzende rechter, moet worden opgemerkt dat het in die vraag genoemde middel tegen knoeien uitsluitend dient om te bewijzen dat met het geneesmiddel is geknoeid. De controle van de identiteit en de authenticiteit van het geneesmiddel geschiedt aan de hand van het unieke identificatiekenmerk, dat in de vraag niet aan de orde is.
Ofschoon deze twee rechtsinstrumenten afzonderlijke beschermingsstelsels invoeren (Uniemerken en nationale merken), zijn de voor de onderhavige zaken relevante bepalingen ervan identiek geformuleerd en moeten zij op soortgelijke wijze worden uitgelegd. Ik zal ze dus samen behandelen.
Arrest van 31 oktober 1974 (16/74, EU:C:1974:115). In de eerdere rechtspraak van het Hof wordt naar dit arrest verwezen als het ‘arrest Winthrop’.
Zie punt 1 van het dictum.
Arrest van 23 mei 1978 (102/77, EU:C:1978:108; hierna: ‘arrest Hofmann-La Roche’; punt 1, onder a), van het dictum).
Arrest Hofmann-La Roche (punt 11).
Arrest Hofmann-La Roche (punten 9 en 10).
Arrest Hofmann-La Roche (punt 1b van het dictum).
Eerste Richtlijn van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 1989, L 40, blz. 1).
Meer specifiek, op basis van artikel 36 van het EEG-Verdrag.
Zie arrest Bristol-Myers Squibb e.a. (punten 40, 41 en 50).
Arrest Bristol-Myers Squibb e.a. (punten 52–56 en punt 3, eerste streepje, van het dictum).
Arrest Bristol-Myers Squibb e.a. (punten 75–77 en punt 3, vierde streepje, van het dictum).
Arrest Boehringer Ingelheim e.a. van 2007 (punten 28–31 en punt 1 van het dictum).
Arrest Boehringer Ingelheim e.a. van 2007 en arrest van 22 december 2008, The Wellcome Foundation (C-276/05, EU:C:2008:756, punt 25).
Arrest Bristol-Myers Squibb e.a. (punt 55).
Arrest Hofmann-La Roche (punt 11).
Zie onder meer arrest Boehringer Ingelheim e.a. van 2007 (punten 28–31).
Cursivering van mij.
Arrest van 31 oktober 1974, Centrafarm en De Peijper (16/74, EU:C:1974:115, punten 20–22).
Arrest van 31 oktober 1974, Centrafarm en De Peijper (16/74, EU:C:1974:115, punt 3 van het dictum).
Arrest van 28 juli 2011, Orifarm e.a. (C-400/09 en C-207/10, EU:C:2011:519, punt 34).
Arrest Boehringer Ingelheim e.a. van 2002 (punt 28). Zie ook de overwegingen 5 en 29 van richtlijn 2011/62, waarin een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen de bepalingen van deze richtlijn en intellectuele-eigendomsrechten.
Arresten Bristol-Myers Squibb e.a. (punt 78) en Boehringer Ingelheim e.a. van 2002 (punt 61).
Zie arrest Hofmann-La Roche (punt 12), waarin het Hof de voorwaarde van voorafgaande kennisgeving heeft gesteld ‘gezien het belang dat de merkgerechtigde er bij heeft dat de consument met betrekking tot de herkomst van het product niet in dwaling komt te verkeren’.
Zie de punten 79 en 80 van deze conclusie.
Arrest van 23 april 2002, Merck, Sharp & Dohme (C-443/99, EU:C:2002:245, punt 31), en arrest Boehringer Ingelheim e.a. van 2002 (punt 52).
Eenvoudig gezegd gaat het om de vraag of een parallelhandelaar zich kan beroepen op de zichtbaarheid van de sporen van het openen van de oorspronkelijke verpakking na de heretikettering ervan om over te gaan tot herverpakking in een nieuwe verpakking, zonder dat de merkhouder daartegen bezwaar kan maken.
Zie punt 49 van deze conclusie.
Het gaat duidelijk niet om de bijsluiter, die in de verpakking is ingesloten.
Artikel 3, lid 2, onder a), van gedelegeerde verordening 2016/161.
Artikel 4, onder b), iii), van gedelegeerde verordening 2016/161.
Overeenkomstig artikel 47 bis van richtlijn 2001/83 en de artikelen 16 en 17 van gedelegeerde verordening 2016/161.
Waar de Franse taalversie van deze bepaling vooral de nadruk lijkt te leggen op de aard van het oppervlak waarop de streepjescode moet worden gedrukt, geven de andere taalversies, onder andere de Duitse, de Engelse, de Poolse en de Spaanse taalversie duidelijk aan dat de code ‘op de verpakking’ moet worden afgedrukt.
Cursivering van mij.
Vraag 2.21.
Arrest Bristol-Myers Squibb e.a. (punt 1 van het dictum).
Arrest Bristol-Myers Squibb e.a. (punt 3 van het dictum) en arrest Boehringer Ingelheim e.a. van 2007 (punt 1 van het dictum).
Arrest van 10 september 2002, Ferring (C-172/00, EU:C:2002:474, punten 21 en 22).
Arrest Hofmann-La Roche (punt 10).
Artikel 55 van richtlijn 2001/83.
Punt 48.
Arrest Bristol-Myers Squibb e.a. (punt 3 van het dictum).
Arrest Boehringer Ingelheim e.a. van 2007 (punt 4 van het dictum).
Arrest van 8 juli 2010, Portakabin (C-558/08, EU:C:2010:416).
Arrest van 8 juli 2010, Portakabin (C-558/08, EU:C:2010:416, punt 86).
Arrest van 8 juli 2010, Portakabin (C-558/08, EU:C:2010:416, punt 3 van het dictum).
Zie onder meer arrest Bristol-Myers Squibb e.a. (punt 48).
Zie punt 183 van deze conclusie.
Arrest Boehringer Ingelheim e.a. van 2007 (punt 38).