Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 729/2014 over de denominaties en technische specificaties van voor circulatie bestemde euromuntstukken
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 22-07-2014
- Bronpublicatie:
24-06-2014, PbEU 2014, L 194 (uitgifte: 02-07-2014, regelingnummer: 729/2014)
- Inwerkingtreding
22-07-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-06-2014, PbEU 2014, L 194 (uitgifte: 02-07-2014, regelingnummer: 729/2014)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bijzondere onderwerpen
(herschikking)
Verordening van de Raad van 24 juni 2014 over de denominaties en technische specificaties van voor circulatie bestemde euromuntstukken
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 128, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Gezien het advies van het Europees Parlement,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank,
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Verordening (EG) nr. 975/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de denominaties en technische specificaties van voor circulatie bestemde euromuntstukken (1) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (2). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die verordening te worden overgegaan.
- (2)
In artikel 128, lid 2, van het Verdrag is bepaald dat de lidstaten munten in euro kunnen uitgeven, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Centrale Bank (ECB) met betrekking tot de omvang van de uitgifte. De Raad kan, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en de ECB, maatregelen nemen om de nominale waarden en technische specificaties van alle voor circulatie bestemde munten te harmoniseren, voor zover dit nodig is voor een goede circulatie van munten binnen de Unie.
- (3)
De coupures van eurobankbiljetten lopen uiteen van 5 tot 500 EUR. De denominaties van bankbiljetten en muntstukken moeten het mogelijk maken betalingen van bedragen die in euro en in cent luiden, gemakkelijk te verrichten.
- (4)
Het muntstelsel van de Unie moet het vertrouwen van het publiek winnen en technologische vernieuwingen met zich brengen, zodat het als veilig, betrouwbaar en efficiënt wordt beschouwd.
- (5)
De acceptatie van het stelsel door het publiek is een van de hoofddoelstellingen van het muntstelsel van de Unie. Het vertrouwen van het publiek in het stelsel hangt af van de fysieke kenmerken van de euromuntstukken, die gebruikersvriendelijk zouden moeten zijn.
- (6)
Met consumentenorganisaties, de Europese blindenverenigingen en vertegenwoordigers van de verkoopautomatenindustrie is overleg gevoerd om rekening te houden met de specifieke eisen van belangrijke categorieën gebruikers van muntstukken. Voor een soepele overgang op de euro en ter bevordering van de acceptatie van de muntstukken door de gebruikers, moesten de muntstukken door hun visuele en tactiele kenmerken gemakkelijk van elkaar te onderscheiden zijn.
- (7)
De herkenbaarheid van de euromuntstukken wordt verbeterd en de gewenning daaraan wordt vergemakkelijkt door de samenhang tussen de grootte van de diameter en de nominale waarde van de muntstukken.
- (8)
Vanwege de hoge nominale waarde van de muntstukken van 1 en 2 EUR zijn voor deze munten extra beveiligingskenmerken nodig om fraude te bemoeilijken. Muntstukken die in drie lagen worden vervaardigd en het combineren van twee verschillende kleuren in een muntstuk worden geacht de meest effectieve beveiliging te zijn die beschikbaar is.
- (9)
Bij Richtlijn 94/27/EG van het Europees Parlement en de Raad (3) wordt het gebruik van nikkel in bepaalde producten beperkt, aangezien was geconstateerd dat nikkel onder bepaalde omstandigheden allergieën kan veroorzaken. Muntstukken vallen niet onder die richtlijn. Desalniettemin lijkt het wenselijk het nikkelgehalte van muntstukken te verminderen om redenen verband houdende met de volksgezondheid.
- (10)
Doordat de munten een gemeenschappelijke Europese en een kenmerkende nationale zijde hebben, geven zij de idee van de Europese monetaire unie tussen de lidstaten duidelijk weer. Op de gemeenschappelijke Europese zijde van euromunten is zowel de naam van de eenheidsmunt als de denominatie van de munt weergegeven. Op de nationale zijde zou noch de naam van de eenheidsmunt, noch de denominatie van het muntstuk mogen worden herhaald.
- (11)
Op de nationale zijde van de munt moet de lidstaat van uitgifte duidelijk worden vermeld, zodat geïnteresseerde muntgebruikers gemakkelijk kunnen zien welke de lidstaat van uitgifte is.
- (12)
Het randschrift van euromunten moet worden beschouwd als deel van de nationale zijde en dient derhalve de aanduiding van de denominatie niet te herhalen, behalve op het muntstuk van 2 EUR, en mits alleen het cijfer ‘2’ of de term ‘euro’ in het betrokken alfabet, of beide worden gebruikt.
- (13)
Elke lidstaat die de euro als munt heeft, neemt een besluit over het ontwerp op de nationale zijde van euromunten, en moet daarbij rekening houden met het feit dat de euromunten niet alleen in de lidstaat van uitgifte, maar in het gehele eurogebied circuleren. Om ervoor te zorgen dat munten, ook aan hun nationale zijde, onmiddellijk als euromunten herkenbaar zijn, moet het ontwerp volledig omringd zijn door de twaalf sterren van de Unievlag.
- (14)
Om de herkenning van de circulatiemunten te vergemakkelijken en passende continuïteit bij het munten te verzekeren, dienen de lidstaten de ontwerpen die voor de nationale zijde van gewone eurocirculatiemunten worden gebruikt, slechts eens in de vijftien jaar te kunnen veranderen, tenzij het op het muntstuk afgebeelde staatshoofd verandert. Veranderingen die nodig zijn om vervalsing van de munt te voorkomen, moeten wel worden toegestaan. De Raad moet besluiten over veranderingen in het ontwerp van de gemeenschappelijke Europese zijde van circulatiemunten en stemrechten moeten worden beperkt tot de lidstaten die de euro als munt hebben.
- (15)
Individuele lidstaten moeten herdenkingsmunten kunnen uitgeven om gebeurtenissen van groot nationaal of Europees belang te vieren, terwijl de gezamenlijke uitgifte van herdenkingsmunten door alle lidstaten die de euro hebben, moet worden gereserveerd voor gebeurtenissen van het hoogste Europese belang. Het muntstuk van 2 EUR is voor dit doel het meest geschikt, vooral wegens de grote diameter en de technische kenmerken, die een adequate bescherming tegen vervalsing bieden.
- (16)
Aangezien euromunten in het gehele eurogebied circuleren, dienen lidstaten die nieuwe munten willen uitgeven elkaar en de Commissie, ter voorkoming van het gebruik van ongeschikte ontwerpen, voor de geplande uitgiftedatum te informeren over voorontwerpen voor de nationale zijde van euromunten. De Commissie dient te verifiëren of de ontwerpen in overeenstemming zijn met de technische voorschriften van deze verordening. De voorontwerpen moeten zo ruim voor de geplande uitgiftedatum worden voorgelegd dat de lidstaten van uitgifte het ontwerp zo nodig kunnen wijzigen.
- (17)
Daarenboven moeten eenvormige voorwaarden voor de goedkeuring van de ontwerpen van de nationale zijden van de euromunten worden bepaald om te voorkomen dat ontwerpen worden gekozen die in sommige lidstaten als ongeschikt worden beschouwd. Aangezien de lidstaten van uitgifte bevoegd zijn voor een zo gevoelige aangelegenheid als het ontwerp van de nationale zijde van euromunten, moeten aan de Raad uitvoerende bevoegdheden worden toegekend. Elk door de Raad op basis daarvan genomen uitvoeringsbesluit zou nauw verband houden met de besluiten die de Raad vaststelt op grond van artikel 128, lid 2, van het Verdrag. Derhalve dienen voor de vaststelling van dergelijke besluiten de stemrechten van de leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen die de euro niet als munt hebben, overeenkomstig artikel 139, lid 4, van het Verdrag te worden geschorst. De procedure moet de lidstaten van uitgifte de mogelijkheid bieden het ontwerp zo nodig tijdig te wijzigen,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB L 139 van 11.5.1998, blz. 6.
Zie bijlage II.
Richtlijn 94/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1994 tot twaalfde wijziging van Richtlijn 76/769/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PB L 188 van 22.7.1994, blz. 1).