Zie een vergelijkbare bewijsconstructie in de zaak die ten grondslag lag aan de conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld: ECLI:NL:PHR:2014:1249 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl), onder 3.1.4. De Hoge Raad deed de zaak – waarin overigens niet werd geklaagd over deze werkwijze – af met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
HR, 03-10-2023, nr. 21/02572
ECLI:NL:HR:2023:1355
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-10-2023
- Zaaknummer
21/02572
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1355, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑10‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:1722
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:652
ECLI:NL:PHR:2023:652, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑07‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1355
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Medeplegen uitvoer cocaïne en amfetamine in smokkelauto naar Zweden (art. 2.A Opiumwet), medeplegen voorbereidingshandelingen invoer cocaïne vanuit Peru (art. 10a.1 jo. 10.5 Opiumwet), deelneming aan criminele organisatie (art. 11b Opiumwet) en gewoontewitwassen van geldbedragen (art. 420ter jo. 420bis.1.b Sr). 1. Motivering bewezenverklaringen. Bevat aanvulling op verkort arrest de inhoud van alle bewijsmiddelen en zijn bewijsredenering en verwijzingen in (deels overgenomen) Promis-vonnis Rb voldoende nauwkeurig? 2. Bewijsklacht uitvoer harddrugs. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt m.b.t. opzet op uitvoer van harddrugs. 3. Afwijzing voorwaardelijk getuigenverzoek. 4. Bewijsklachten gewoontewitwassen. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 21/02464, 21/02573 en 21/02579 (niet gepubliceerd; geen middelen ingediend, verdachte n-o) en 21/02455.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02572
Datum 3 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 11 juni 2021, nummer 23-001151-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijk maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede, het derde en het vierde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 68 maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 67 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2023.
Conclusie 04‑07‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Veroordeling voor o.m. medeplegen uitvoer cocaïne en amfetamine (art. 2.A Opiumwet), deelneming aan criminele organisatie (art. 11b Opiumwet) en gewoontewitwassen (art. 420ter Sr). 1. Art. 359.3 Sv. Heeft hof verzuimd inhoud van bewijsmiddelen op te nemen? 2. Bewijsklacht opzet op uitvoer van harddrugs. 3. Afwijzing voorwaardelijk getuigenverzoek. 4. Bewijsklacht gewoontewitwassen. Voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring? 5. Overschrijding inzendtermijn. Strekt tot vermindering van duur opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding redelijke termijn en tot verwerping van het beroep voor het overige. Samenhang met 21/02455.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/02572
Zitting 4 juli 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1. De verdachte is bij arrest van 11 juni 2021 door het gerechtshof Amsterdam wegens
- onder 1 “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd”,- onder 2 “medeplegen van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen en om daarbij behulpzaam te zijn en daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen en voorwerpen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd”,- onder 3 “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet”,- onder 4, onderdelen d, e en f “van het plegen van witwassen een gewoonte maken”,- onder 5 “in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd” en- onder 6 “overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan”
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 68 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof beslissingen genomen over een aantal in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen.
2. Er bestaat samenhang met de zaken tegen [betrokkene 1] (21/02455), [betrokkene 2] (21/02573), [betrokkene 3] (21/02464) en [betrokkene 4] (21/02579). In de zaak tegen [betrokkene 1] (21/02455) zal ik vandaag ook concluderen. In de overige zaken zijn namens de verdachten geen middelen ingediend en heeft de Hoge Raad reeds uitspraak gedaan.
3. Namens de verdachte heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
4. Het eerste middel keert zich tegen de manier waarop het hof de bewezenverklaring heeft gemotiveerd en valt in twee deelklachten uiteen. De eerste deelklacht houdt in dat de aanvulling op het verkorte arrest niet de (redengevende) inhoud van alle bewijsmiddelen bevat zoals art. 359 lid 3 Sv vereist. De tweede deelklacht houdt in dat – voor zover het hof de bewijsredenering van de rechtbank heeft overgenomen – de bewijsredenering en de verwijzingen in het Promis-vonnis van de rechtbank onvoldoende nauwkeurig zijn.
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1.
hij in de periode van 5 april 2012 tot en met 28 november 2012 in Nederland en in Zweden en in Colombia tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4,47 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 3,87 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine;
2.
hij in de periode van 1 november 2012 tot en met 2 januari 2013 (Zd 02A) en in de periode van 5 januari 2013 tot en met 15 januari 2013 (Zd 02B) in Nederland, en in Peru telkens tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een aantal kilogram van een materiaal bevattende cocaïne voor te bereiden en/of te bevorderen, telkens:
- anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen en mede te plegen en om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid en middelen en inlichtingen te verschaffen, en
- voorwerpen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk telkens
- vliegtickets aangeschaft voor reizen vanuit Nederland haar Peru en terug en
- telefoongesprekken gevoerd en SMS- en pingberichten verzonden en uitgewisseld en afspraken gemaakt omtrent:
- (heimelijke) instructies voor hetgeen in Peru besproken diende te worden en
- het tijdstip, waarop en/of de termijn, waarbinnen de cocaïne in Peru zou worden overgedragen en/of afgeleverd en/of vervoerd (naar Nederland), en
- het met elkaar in contact brengen van personen in Peru en
- de prijs van de cocaïne en
- de geldbedragen die dienden te worden overgemaakt naar en/of vanuit Peru en
- de containers/bergplaats(en) waarin zich de cocaïne zou bevinden en
- het in ontvangst nemen van de cocaïne, in Nederland op de luchthaven Schiphol en
- het ontvangen en/of geven van geldbedragen en/of beloningen (borg) en
- dienstrooster of werktijden van een luchthavenmedewerker,
waarbij en/of waarna:
- verdachte en zijn mededaders geldbedragen hebben overgemaakt naar Peru en/of vanuit Peru en
- zijn mededader zich opzettelijk per vliegtuig naar Peru heeft begeven teneinde aldaar persoonlijke ontmoetingen te hebben met andere mededaders en
- zijn mededader zich opzettelijk per vliegtuig vanuit Peru naar Nederland (Schiphol) heeft begeven en
- zijn mededader in een systeem heeft gezocht naar de aankomst/locatie van container(s)/bergplaats(en) van de cocaïne en/of
- verdachte en zijn mededader zich opzettelijk naar de luchthaven Schiphol hebben begeven teneinde aldaar te kijken of de cocaïne aangekomen was;
3.
hij in de periode van 5 april 2012 tot en met 12 maart 2013 in Nederland en in Peru en in Zweden heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 maart 2013, in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft verdachte telkens onderstaande voorwerpen verworven en voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruikgemaakt,
te weten
d) in de periode van 1 tot en met 2 januari 2013 een geldbedrag van in, totaal EURO 100.000,- en
e) op 7 januari 2013 een geldbedrag van in totaal EURO 180.000,- en
f) in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 maart 2012 een geldbedrag van in totaal EURO 48.588,33,
terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
5.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 januari 2012, in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten, tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft hij telkens opzettelijk verzwegen voor en/of nagelaten (volledig) te melden aan de Sociale Dienst van de Gemeente Haarlemmermeer, dat hij in voornoemde periode, althans in delen daarvan:
- inkomsten (al dan niet uit arbeid heeft genoten uit de handel in auto's en de handel in verdovende middelen en uit casinobezoeken en via moneytransfers
- over vermogen heeft kunnen beschikken, te weten: auto’s en contant geld en aandelen in een restaurant in Malaga (Spanje)
zulks terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking en/of tegemoetkoming krachtens de Wet Werk en Bijstand en voor de hoogte en de duur van die verstrekking en/of tegemoetkoming;
6.
hij op 12 maart 2013 in een woning aan de [a-straat 1] te [plaats] , opzettelijk een radiozendapparaat, te weten een drieband mobiele telefoon-jammer, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend.”
6. Het hof heeft deze bewezenverklaring doen steunen op een 19 pagina’s tellende aanvulling op het verkorte arrest houdende bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365a lid 2 Sv. Daarin heeft het hof als bewijsmiddelen 1, 6, 7, 33, 39 en 41 de bewijsmiddelen zoals vermeld onder specifieke voetnoten in het vonnis waarvan beroep overgenomen. Dat ziet er in de aanvulling op het arrest als volgt uit:
“1. Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep onder de voetnoten 9 tot en met 47.
[…]
Feiten 1, 2 en 3
6. Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep ten aanzien van zaaksdossier 1 (Zweden) en zaaksdossier 9 (criminele organisatie) onder de voetnoten 55, 56, 57, 60, 61, 62, 73, 78 tot en met 82, 85 tot en met 91, 98 tot en met 138, 141 tot en met 159, 161, 163 tot en met 208, 211 tot en met 214, 216 tot en met 223 en 225 tot en met 228.
7. Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep ten aanzien van zaaksdossiers 2A en 2B (Peru) en zaaksdossier 9 (criminele organisatie) onder de voetnoten 229 tot en met 312, 315 tot en met 321 en 323 tot en met 406.
[…]
Feit 4
33. Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vernield in het vonnis waarvan beroep onder de voetnoten 411, 412, 413, 415 tot en met 447, 451, 452 en 453 en 471.
[…]
Feit 5
39. Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep onder de voetnoten 483 tot en met 485 en 487 tot en met 524.
[…]
Feit 6
41. Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep onder de voetnoten 525 tot en met 528.”
7. Met de eerste deelklacht keert de steller van het middel zich tegen de hierboven weergegeven bewijsmotivering van het hof en betoogt zij dat deze bewijsmiddelen hiermee – via de voetnoten uit het vonnis van de rechtbank – niet meer bevatten dan een aanduiding van in het dossier voorkomende processen-verbaal. In strijd met art. 359 lid 3 Sv zou het hof van deze processen-verbaal niet de redengevende inhoud hebben weergegeven.
8. Art. 359 lid 3, eerste volzin, Sv – zoals op grond van art. 415 Sv ook in hoger beroep geldt – luidt:
“De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.”
9. In eerste aanleg is de bewezenverklaring door de rechtbank met gebruik van de Promis-werkwijze gemotiveerd. De uitgebreide bewijsredenering van de rechtbank beslaat meer dan honderd pagina’s en is voorzien van 528 voetnoten. Het hof heeft – anders dan de rechtbank – kennelijk geen gebruik willen maken van de Promis-werkwijze, aangezien het hof een verkort arrest heeft gewezen en vervolgens later een in art. 365a lid 2 Sv bedoelde aanvulling heeft opgemaakt.
10. In die aanvulling verwijst het hof – zoals hiervoor geciteerd – onder de bewijsmiddelen 1, 6, 7, 33, 39 en 41 naar een grote hoeveelheid voetnoten zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep. Aan de steller van het middel kan worden toegegeven dat de door het hof gebruikte formulering doet vermoeden dat het hof slechts de inhoud van de voetnoten heeft overgenomen. Naar mijn oordeel moet het er evenwel voor worden gehouden dat het hof daarnaast ook heeft beoogd om de door de rechtbank aan die voetnoten ontleende redengevende feiten en omstandigheden over te nemen zoals die in de bewijsredenering van de rechtbank zijn weergegeven. Dat lijkt me met het oog op de door de rechtbank gehanteerde Promis-werkwijze, waarin de voetnoten onlosmakelijk zijn verbonden met redengevende feiten en omstandigheden die daaruit worden afgeleid, aannemelijk.1.Uitgaande van deze interpretatie van de bewijsconstructie heeft het hof dus ook de door de rechtbank aan de voetnoten ontleende redengevende feiten en omstandigheden overgenomen, zodat van een schending van art. 359 lid 3, eerste volzin, Sv geen sprake is.
11. De eerste deelklacht faalt.
12. Dan de tweede deelklacht. Die behelst dat de door het hof van de rechtbank overgenomen verwijzingen in de voetnoten naar de bewijsmiddelen waaraan de feiten en omstandigheden als vermeld in het vonnis zijn ontleend, onvoldoende nauwkeurig zijn.
13. Voor zover in algemene zin wordt beoogd te klagen dat de verwijzingen in de voetnoten niet voldoen aan de vereiste mate van nauwkeurigheid, meen ik dat die klacht te onbepaald is en dus geen behandeling in cassatie rechtvaardigt.2.Dat ligt anders voor zover in de schriftuur veertien concrete voorbeelden van voetnoten worden gegeven waarin volgens de steller van het middel met onvoldoende mate van nauwkeurigheid is aangegeven op welke specifieke pagina’s of in welke specifieke onderdelen de in de bewijsredenering van de rechtbank genoemde feiten en omstandigheden zijn terug te vinden. Die voorbeelden zal ik bespreken. Het gaat de steller van het middel om de volgende feiten en omstandigheden met bijbehorende voetnoten (ik citeer uit het vonnis van de rechtbank):
“Het IMSI-nummer dat aan dit mobiele nummer is gekoppeld, is [IMSI-nummer] . De imei-nummers van de telefoontoestellen waarin voornoemd telefoonnummer wordt gebruikt, zijn [IMEI-nummer 1] [10]
[…]
In de telefoon met het imei-nummer [IMEI-nummer 1] wordt ook telefoonnummer 06- [telefoonnummer 1] gebruikt en aan dit telefoontoestel is het pinnummer [pingnummer 1] gekoppeld, dat de nickname ‘ [nickname 1] ’ heeft. [14] Op 12 november 2012 heeft deze telefoon voor de eerste keer contact met de telefoon met het pinnummer [pingnummer 2] met de nickname ‘ [nickname 2] ’ en tot 27 november 2012 worden er tussen deze twee pinnummers ruim 2400 pingberichten verstuurd. [15] Verdachte heeft verklaard dat hij gebruik maakt van de BlackBerry met de nickname ‘ [nickname 1] ’. [16]
Ook het imei-nummer [IMEI-nummer 2] met het pinnummer [pingnummer 3] en het daaraan gekoppelde telefoonnummer 06- [telefoonnummer 2] zijn in gebruik bij verdachte. De nickname ‘ [nickname 3] ’ is gekoppeld aan pinnummer [pingnummer 3] . Op 6 januari 2013 wordt ‘ [nickname 3] ’ aangesproken als “ [verdachte] ”.[17]
[…]
[betrokkene 5] en [betrokkene 6] staan bekend als mensen die drugs smokkelen [55] zoals hennep en cocaïne. [betrokkene 6] praat daar openlijk over. [56]
[…]
[betrokkene 7] is een bekende van verdachte. [87]
[…]
[betrokkene 8] heeft [verdachte] gevraagd of hij koeriers of transport kon regelen. [98]
[…]
Verdachte heeft op 2 januari 2013 in totaal € 100.000,- gewisseld in Oosthuizen. Verdachte heeft € 50.000,- zelf meegenomen en heeft aan zijn broer [betrokkene 2] gevraagd om de andere € 50.000,- mee te nemen. [betrokkene 2] is samen met [betrokkene 9] met de Alfa Romeo van verdachte naar Oosthuizen gereden. [424] Verdachte zei dat [betrokkene 9] achterin moest gaan zitten en dat heeft zij gedaan. Verdachte legde iets op de stoel en [betrokkene 2] pakte het. [betrokkene 9] zat voorin en moest via de stoel naar achteren klimmen. Toen legde verdachte iets op de stoel neer. [betrokkene 2] stopte dit weg in zijn jaszak. Dat ging heel snel. Verdachte liep weg richting een auto. [425]
Verdachte heeft de € 100.000,- ergens bij een persoon thuis gewisseld. Hij heeft kleine coupures gewisseld voor briefjes van € 500,-. [426]
[…]
Verdachte heeft op 7 januari 2013 een bedrag van in totaal € 180.000,- gewisseld in Oosthuizen. Hij heeft kleine coupures gewisseld voor briefjes van € 500,-. [447] 3.
[…]
Uit de opgevraagde gegevens van de Belastingdienst blijkt dat de omzet van [A] in 2012 € 20.286,- is geweest. [452]
(voetnoten)
[10] Proces-verbaal d.d. 9 november 2012 (bevindingendossier, map 11, dossierpagina’s D00 000291 tot en met D00 000296).
[14] Proces-verbaal identificatie gebruiker PIN nummer [pingnummer 2] d.d. 5 februari 2013 (bevindingendossier, map 12, dossierpagina’s D00 000416 tot en met D00 000420).
[15] Proces-verbaal identificatie gebruiker PIN nummer [pingnummer 2] d.d. 5 februari 2013 (bevindingendossier, map 12, dossierpagina’s D00 000416 tot en met D00 000420).
[16] Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 2 februari 2016 en 3 februari 2016.
[17] Proces-verbaal identificatie gebruiker [IMEI-nummer 2] d.d. 13 februari 2013 (bevindingendossier, map 11, dossierpagina’s D00 000317 tot en met D00 000320).
[55] Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 10] door de rechter-commissaris d.d. 19 augustus 2015 (losse bijlage), proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 11] d.d. 10 december 2012 (zaaksdossier 1, map 2, dossierpagina B01 003141).
[56] Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 10] door de rechter-commissaris d.d. 19 augustus 2015 (losse bijlage), bijlage bij proces-verbaal van verhoor [betrokkene 5] d.d. 4 juni 2013 (zaaksdossier 1, map 2, dossierpagina B01 00356). Proces verbaal van verhoor getuige [betrokkene 10] d.d. 4 maart 2013 (zaaksdossier 1. map 2, dossierpagina B01 00317).
[87] Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 2 februari 2016.
[98] Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 2 februari 2016.
[424] De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2016.
[425] Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene 9] d.d. 14 maart 2013 (zaaksdossier 4B, map 5, dossierpagina 415 e.v.).
[426] De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2016.
[447] De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2016.
[452] Het proces-verbaal van bevindingen belastinggegevens [verdachte] d.d. 26 februari 2013 (zaaksdossier 4C, map 4, dossierpagina 131 e.v.).”
14. Bij de bespreking van deze deelklacht moet worden vooropgesteld dat het bij de Promis-werkwijze – zoals die door de rechtbank is gevolgd – noodzakelijk is dat de verwijzing naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend, zo nauwkeurig is dat kan worden beoordeeld of de bewezenverklaring in toereikende mate steunt op de inhoud van wettige bewijsmiddelen en of de samenvatting geen ongeoorloofde conclusies of niet redengevende onderdelen inhoudt dan wel of het bewijsmiddel niet is gedenatureerd.4.
15. Wat betreft de voetnoten 16, 87, 98, 424, 426, 447 en 452 meen ik dat reeds op voorhand gezegd kan worden dat het rechtens te respecteren belang bij de klacht ontbreekt. De door de rechtbank aan deze voetnoten ontleende redengevende feiten en omstandigheden blijken immers ook uit de door het hof zelf opgenomen bewijsmiddelen in de aanvulling op het arrest.5.Ook met betrekking tot de voetnoten 55 en 56 kan de klacht niet tot cassatie leiden omdat het proces-verbaal van verhoor van getuige [betrokkene 10] – waar de steller van het middel specifiek op wijst – kennelijk slechts een van meerdere bewijsmiddelen is waaruit de door de rechtbank genoemde redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend.
16. Dan de voetnoten 10, 14, 15, 17 en 425. Deze voetnoten hebben met elkaar gemeen dat het hof daarin steeds niet verwijst naar een specifieke pagina of nader aangeduid onderdeel van het wettige bewijsmiddel waaraan de redengevende feiten en omstandigheden zijn ontleend, maar naar het gehele proces-verbaal waarin deze volgens de rechtbank zijn vervat. Hoewel ik met de steller van het middel van mening ben dat de rechtbank hierbij nauwkeuriger te werk had kunnen gaan door de specifieke paginanummers te benoemen, meen ik dat de verwijzingen in de voetnoten – gelet op de beperkte omvang van de processen-verbaal en gelet op de duidelijke en feitelijke weergave van de daaraan ontleende redengevende feiten en omstandigheden – de toets in cassatie kunnen doorstaan. De ratio van de rechtspraak van de Hoge Raad waarnaar ik hierboven verwees, lijkt immers vooral te zijn dat kan worden gecontroleerd of de redengevende feiten en omstandigheden hun grondslag vinden in wettige bewijsmiddelen. Daarover bestaat – mede naar aanleiding van een blik achter de papieren muur – in redelijkheid geen twijfel.
17. De tweede deelklacht faalt.
18. Het eerste middel faalt in al zijn onderdelen.
Het tweede middel
19. Het tweede middel klaagt over de bewezenverklaring van feit 1 (kort gezegd: de uitvoer van harddrugs) en bevat de klacht dat het hof ontoereikend gemotiveerd is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de uitvoer van harddrugs en/of dat de bewijsvoering – mede in het licht van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd en het verhandelde ter terechtzitting – niet redengevend is voor het onder 1 bewezenverklaarde.
20. Voor de goede leesbaarheid van deze conclusie, herhaal ik dat het hof onder 1 heeft bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 5 april 2012 tot en met 28 november 2012 in Nederland en in Zweden en in Colombia tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4,47 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 3,87 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine;”
21. In de aanvulling op het arrest zijn – voor zover van belang voor de bewezenverklaring van feit 1 – de volgende bewijsmiddelen opgenomen:
“Feiten 1, 2 en 3
6. Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep ten aanzien van zaaksdossier 1 (Zweden) en zaaksdossier 9 (criminele organisatie) onder de voetnoten 55, 56, 57, 60, 61, 62, 73, 78 tot en met 82, 85 tot en met 91, 98 tot en met 138, 141 tot en met 159, 161, 163 tot en met 208, 211 tot en met 214, 216 tot en met 223 en 225 tot en met 228.
7. Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep ten aanzien van zaaksdossiers 2A en 2B (Peru) en zaaksdossier 9 (criminele organisatie) onder de voetnoten 229 tot en met 312, 315 tot en met 321 en 323 tot en met 406.
8. De ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2021 afgelegde verklaring van de verdachte [verdachte].
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[betrokkene 12] is mijn buurjongen.
Ik ben betrokken geweest bij het medeplegen van de uitvoer van ongeveer 4,47 kilo cocaïne en 3,87 amfetamine uit Nederland naar Zweden tussen 4 april 2021 en 28 november 2012. Ik heb de Seat Toledo waarin de koerier [betrokkene 6] reed, op 23 november 2012 de parkeergarage van mijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] , waar ik samenwoonde met [betrokkene 9] , in gereden. Mijn neef [betrokkene 8] , die in Zweden woonde, was op dat moment bij mij. Zijn bijnaam was ‘Duivel’ of ‘Diablo’.
[betrokkene 1] en ik zijn bevriend. Ik heb [betrokkene 1] gevraagd om [betrokkene 6] te benaderen voor de reis. De rol van [betrokkene 1] bestond eruit dat hij in contact zou treden met de koerier [betrokkene 6] . Hij kende haar namelijk.
In de ten laste gelegde periode beschikte ik over een zwarte Alfa Romeo. Het is mogelijk dat ik een BlackBerry had en gebruikmaakte van de pingnamen ‘ [nickname 1] .’, ‘ [nickname 3] ’ en ‘ [nickname 4] ’.
Ik heb met [betrokkene 8] gesproken over hetgeen waarvoor de koerier [betrokkene 6] benaderd moest worden. Ik heb gezegd dat ik zwaar stress zou krijgen, omdat [betrokkene 8] normaliter contact had met [betrokkene 7] en omdat ik werd gevraagd om [betrokkene 1] te bereiken aangezien hijzelf niet bereikbaar was. Ik moest [betrokkene 1] bereiken zodat hij een koerier kon regelen voor het transport.
Ik ben bij de garage van [betrokkene 1] geweest aan de [b-straat] te Aalsmeer.
[betrokkene 13] is een vriend Van mij. Zijn werkelijke naam is [betrokkene 13] . Hij heeft op 27 november 2012 de Seat Toledo ergens weggezet. [betrokkene 8] had mij gevraagd de Seat Toledo te parkeren. Omdat ik toen niet in de buurt was, had ik [betrokkene 13] gevraagd om dat te doen. Hij heeft de autosleutel van de Seat Toledo bij mij thuis opgehaald. Op 22 november 2012 heb ik de zakenpartner van mijn neef [betrokkene 8] , [betrokkene 7] , afgezet bij het [winkelcentrum] in [plaats] . Ik was toen met [betrokkene 13] .
Ik heb [betrokkene 8] opgehaald bij [hotel] in een Renault Kangoo.
[betrokkene 8] heeft vanaf december 2012 tot en met januari 2013 in mijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] verbleven.
Voorafgaand aan het aantreffen van de verdovende middelen in de Seat Toledo in Zweden op 28 november 2012, had ik al contact met [betrokkene 3] . Ik stond met de verdachte [betrokkene 3] in contact om de verdovende middelen uit Peru naar Nederland te krijgen.
[…]
10. De ter terechtzitting in hoger beroep van 13 april 2021 afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 8].
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[verdachte] is een neef van mij. Ik werd [betrokkene 8] , Devil of Diablo genoemd. [verdachte] noemde mij wel eens Duivel of Satan, ook in mijn bijzijn.
De voorzitter houdt mij voor dat uit zaaksdossier 1 Zweden volgt dat op 29 november 2012 te Stockholm te Zweden ruim 7 kilo aan cocaïne en amfetamine is aangetroffen in een geheime ruimte in een Seat Toledo, die uit Nederland afkomstig was. Ik werkte bij dit transport samen met [betrokkene 7] .
[betrokkene 1] fungeerde normaal gesproken als tussenpersoon: enerzijds was hij het gezicht voor de koeriers en anderzijds was hij de contactpersoon tussen [betrokkene 7] en mij. Dit was zo afgesproken, om te voorkomen dat anderen [betrokkene 7] of mij zouden zien. Omdat ik [betrokkene 7] niet kon bereiken, zou [verdachte] contact met [betrokkene 1] opnemen.
Na mijn aanhouding in Stockholm op 29 november 2012 ben ik in een ziekenhuis behandeld aan mijn verwondingen en ben ik van daaruit ontsnapt aan de Zweedse autoriteiten. Ik ben naar Nederland gegaan, waar ik tussen december 2012 en januari 2013 in de woning van [verdachte] en zijn vriendin [betrokkene 9] heb verbleven aan de [a-straat 1] te [plaats] . In januari 2013 heb ik met [verdachte] een hotel in Nederland bezocht, omdat ik werd gezocht in Zweden.
Op 29 november 2012 was ik in de buurt van een garage in Stockholm. De koeriers hadden de Seat Toledo naar deze garage gebracht. Het gebruik van de garage diende twee doelen: enerzijds te voorkomen dat ik werd gezien door de koeriers en anderzijds het ongezien verwijderen van de drugs uit de auto. Ik reed in een zwarte Audi met kenteken DHP209, waarmee ik enige tijd achter de koeriers aan heb gereden. Het is zo dat vóór de koeriers een rode Renault Megane reed, die zij moesten volgen. De bestuurder van deze Renault Megane was [betrokkene 18]; hij was het gezicht voor de koeriers.
Na het plaatsen van de verdovende middelen in de Seat Toledo, moest deze ergens worden geparkeerd voor de koeriers. Het was onze werkwijze om een sleutel op het autowiel te leggen zodat de koeriers ongezien de auto konden openen. Het inbouwen van de verborgen ruimte in de Seat vond enkele weken voor het transport naar Zweden plaats.
De voorzitter houdt mij voor dat [betrokkene 1] op 9 november 2012 in een telefoongesprek met een vrouw het volgende zei: “Ik ben nu met twee vrienden. Ik ben samen met Satan, de duivel, en mijn andere vriend. Deze heet Nariz (neus) hij heeft een hele grote neus. Jij hebt hem op de foto gezien, gisteren. Wij zaten te eten. Ik heb je een foto opgestuurd” en vraagt mij of het mogelijk is dat ik met hen teruggereden ben naar Nederland. Daarop verklaar ik dat ik vaker met de jongens ben meegereden en dat ik in die tijd de enige was met de naam ‘Duivel’/ ‘Satan’.
Eind november 2012 heb ik verbleven bij [verdachte] .
Ik herken op fotoblad 7 de buurman van de verdachte [verdachte] , genaamd [betrokkene 13] (het hof leest gelet op bewijsmiddelen 8 en 14: [betrokkene 12] ). Hij zat met ons in de auto vanuit Zweden naar Nederland. Na mijn vlucht uit Zweden heb ik maandenlang in de woning van de verdachte [verdachte] en zijn vriendin [betrokkene 9] verbleven aan de [a-straat 1] in [plaats] .
[…]
13. De ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2021 afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 1].
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik blijf bij mijn verklaring die ik vandaag ter terechtzitting als verdachte heb afgelegd. Ik begrijp dat die verklaring nu ook geldt als getuigenverklaring in de zaak van de medeverdachte [verdachte] :
“Eind 2012 had ik een garage aan de [b-straat] te Aalsmeer. Op enig moment kwam ik in contact met [betrokkene 7] en [betrokkene 8] .
Ik heb de Seat Toledo waarover [betrokkene 6] heeft verklaard wel gezien, [betrokkene 6] reed er vaak in. [betrokkene 6] stond erom bekend dat zij drugstransporten reed. Toen ik in november 2012 bij de woning van [betrokkene 6] was, waar zij met haar ex-vriend [betrokkene 5] en haar stiefzonen woonde, heb ik haar gevraagd of ze wilde rijden. Ze wist waarover ik sprak en ging ermee akkoord. Ik zei haar dat ik naar Colombia zou vertrekken en dat ik er daarom mee zou stoppen. Ik zei haar dat ik het gezicht of de contactpersoon niet meer zou zijn. Ik zei tegen [betrokkene 6] dat [betrokkene 7] contact met haar zou opnemen.
Ik was erbij aanwezig toen [verdachte] met zijn neef [betrokkene 8] in een hotel verbleef. Ik ben naar Zweden geweest. Ik ben naar [betrokkene 8] gegaan.
Ik heb de pingnamen ‘ [nickname 5] ’ en ‘ [nickname 2] ’ gebruikt.
Ik had vanuit Colombia contact met hen (het hof begrijpt: [betrokkene 6] en haar dochter [betrokkene 14] ) omdat [verdachte] mij had gevraagd contact met hen op te nemen om als koerier te fungeren voor het transport van verdovende middelen. Toen ik hoorde dat de vader van [betrokkene 6] ziek was, zei [verdachte] dat hij stress had omdat [betrokkene 8] dit niet zou accepteren. Hij zei dat ik een beetje sympathie moest proberen te creëren. Ik heb via [betrokkene 14] en [betrokkene 7] contact met [betrokkene 6] onderhouden”.
[betrokkene 8] , de neef van [verdachte] , kwam wel vaker naar Nederland. Zijn bijnamen waren ‘Duivel’, ‘Satan’ en ‘Diablo’. Op 9 november 2012 kwam ik terug uit Zweden in gezelschap van [betrokkene 8] .
14. De ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2021 afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 12].
Ik ken [verdachte] : hij is mijn buurjongen van vroeger. Ik heb een zwarte Alfa Romeo op mijn haam gehad, die eigenlijk voor [verdachte] was.
Zweden
15. Een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL1200/2012072924 van 16 juli 2013, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaren (map 1, zaaksdossier 1, deel 1, pag. B01-00004 - B01-00124, i.h.b. pag. B01-00012, B01-00017, B01-00019, B01-00023 tot en met B01-00025, B01-00028, B01-00030, B01-00031, B01-00032, B01-00035, B01-00038, B01-00039, B01-00044, B01-00045, B01- 00046, B01-00047, B01-00052, B01-00063, B01-00064, B01-0066, B01-00087, B01-00109, B01-00112 tot en met B01-00114 en B01-00116):
Uit observatie, tap- en pinggesprekken blijkt dat [verdachte] op 7 november 2012 met [betrokkene 1] is. Tijdens hun samenzijn hebben [verdachte] en [betrokkene 8] sms-contact waaruit gebleken is dat iemand een ‘gps-thing’ heeft en dat bij [betrokkene 8] thuis komt brengen. Uit beslag en tapgesprekken is gebleken dat [betrokkene 1] en [betrokkene 12] op 7 november 2012 naar Zweden zijn gereden en op 9 november terug zijn gekomen. Op de terugweg is [betrokkene 8] met hen mee haar Nederland gereden.
Uit pingcontact tussen [verdachte] (het hof begrijpt hier en hierna: [verdachte] ) en [betrokkene 1] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 1] ) blijkt dat [verdachte] op 21 november 2012 in de middag en de avond wederom op zoek was naar [betrokkene 6] .
Tijdens deze zoektocht straalde de mobiele telefoon van [verdachte] palen in de directe omgeving van de [c-straat 1] te [plaats] , de woning van [betrokkene 6] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 6] ) en [betrokkene 14] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 14] ) aan. Tevens blijkt uit printlijsten van die dag dat [betrokkene 1] telefonisch contact heeft gehad met het nummer dat in gebruik is bij [betrokkene 14] .
[betrokkene 1] zegt dat [verdachte] het volgende af moet spreken: half 7 bij [winkelcentrum] bij die snackbar. [betrokkene 8] is deze dag in Nederland aangekomen, die omstreeks 20:29 uur door [verdachte] bij Station Sloterdijk opgehaald werd.
Pingberichten 21 november 2012 ( [betrokkene 1] [pingnummer 2] )
12:54 uur | [pingnummer 1] | [pingnummer 2] | [nickname 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | Waar werkt die chik |
12:54 uur | [pingnummer 2] | [pingnummer 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | [nickname 1] | Thuiszorg |
12:54 uur | [pingnummer 1] | [pingnummer 2] | [nickname 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | Hoe kan ik haar berijken |
12:54 uur | [pingnummer 2] | [pingnummer 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | [nickname 1] | Ik kan contact liggen via fabebook |
12:55 uur | [pingnummer 2] | [pingnummer 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | [nickname 1] | Ga naar der dochter |
12:55 uur | [pingnummer 1] | [pingnummer 2] | [nickname 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | Kan je aub haar nummer regelen zo snel mogelijk |
12:55 uur | [pingnummer 2] | [pingnummer 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | [nickname 1] | Laat j haar die vriend komen |
12:55 uur | [pingnummer 1] | [pingnummer 2] | [nickname 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | Waar woont die vriend |
12:57 uur | [pingnummer 2] | [pingnummer 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | [nickname 1] | Ga naar ze werk |
12:57 uur | [pingnummer 1] | [pingnummer 2] | [nickname 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | Waar werkt die |
12:57 uur | [pingnummer 2] | [pingnummer 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | [nickname 1] | […] |
Op 21 november 2012 te 20:10 uur stuurt [verdachte] een sms naar het telefoonnummer + [telefoonnummer 3] in gebruik bij [betrokkene 8] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 8] ): “Come whit cap to station sloterdijk”.
Op 21 november 2012 te 20:17 uur ontvangt [verdachte] een sms van het telefoonnummer + [telefoonnummer 3] in gebruik bij [betrokkene 8] : “I am in the cab...”.
Op 21 november 2012 te 20:24 uur stuurt [verdachte] een sms naar het telefoonnummer + [telefoonnummer 3] in gebruik bij [betrokkene 8] : “Come in front ofthe train sation entry”.
Pingberichten 21 november 2012 ( [betrokkene 1] [pingnummer 2] )
22:53 uur | [pingnummer 1] | [pingnummer 2] | [nickname 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | Waar woont die wijf |
22:53 uur | [pingnummer 1] | [pingnummer 2] | [nickname 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | Welke nummer |
22:55 uur | [pingnummer 2] | [pingnummer 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | [nickname 1] | [c-straat] nr waar je me afgezet heb. |
Opmerking verbalisanten: [betrokkene 14] woont in bij haar vriend en zijn moeder op de [c-straat 1] in [plaats] . Sinds 20 oktober 2012 verblijft [betrokkene 6] ook op dat adres.
[verdachte] is veelvuldig op de [d-straat] te [plaats] gesignaleerd, vlak voordat de geprepareerde Seat [kenteken 1] geparkeerd werd op zijn parkeerplaats bij zijn woning.
Op camerabeelden is te zien dat op 23 november 2012 om 23:20 uur een Seat met kenteken [kenteken 1] op naam van [betrokkene 6] de parkeergarage in komt gereden en wordt ingeparkeerd op de parkeerplaats behorende bij het adres [a-straat 1] te [plaats] . Op camerabeelden is te zien dat er om 23:23 uur twee mannen uit de Seat stappen. Eén van de mannen is [verdachte] . De andere is een man gekleed in een lange parka met capuchon met daaraan een bontrand.
In de avond van 24 november 2012 hadden [verdachte] en [betrokkene 1] ping-contact gaande over het afreizen van [betrokkene 6] . Ondertussen kreeg [verdachte] van [betrokkene 13] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 13] ) een aantal ping-berichten waarin hij zei dat Duivel [verdachte] probeert te bereiken. Met Duivel wordt [betrokkene 8] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 8] ) bedoeld. Tussendoor was te zien dat het nummer van [betrokkene 14] gebeld werd door een Colombiaans nummer.
Op 25 november 2012, omstreeks 18:45 uur, straalden de mobiele telefoons van [verdachte] en [betrokkene 7] dezelfde locatie aan, waaruit geconcludeerd kan worden dat [verdachte] en [betrokkene 7] samen waren. Op dat moment werd [verdachte] gebeld door [betrokkene 8] en [betrokkene 7] stuurde een sms-bericht naar het telefoonnummer van [betrokkene 6] .
Pingberichten 25 november 2012 ( [betrokkene 1] [pingnummer 2] )
00:01 uur | [pingnummer 2] | [pingnummer 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | [nickname 1] | Ik heb wat geregeld |
00:01 uur | [pingnummer 2] | [pingnummer 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | [nickname 1] | Als morgen goed gaat |
00:01 uur | [pingnummer 2] | [pingnummer 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | [nickname 1] | met vader |
00:02 uur | [pingnummer 2] | [pingnummer 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | [nickname 1] | En hij uit de IC mag gaan ze |
00:13 uur | [pingnummer 2] | [pingnummer 1] | [nickname 5] / [nickname 2] | [nickname 1] | Als ie maar van de IC afgaat hoort ze in de ochtend |
Op 26 november 2012 te 15:55 uur stuurt [telefoonnummer 4] (in gebruik bij [betrokkene 6] ) een sms naar [telefoonnummer 5] (in gebruik bij [betrokkene 7] ).
Om 18:06 uur stuurt [telefoonnummer 5] een sms naar [telefoonnummer 4] .
Om 18:07 uur stuurt [telefoonnummer 4] een sms naar [telefoonnummer 5] .
Om 18:12 uur stuurt [telefoonnummer 4] een sms naar [telefoonnummer 5] .
Om 18:15 uur stuurt [telefoonnummer 4] een sms naar [telefoonnummer 5] .
Om 18:16 uur stuurt [telefoonnummer 5] een sms naar [telefoonnummer 4] .
Om 18:21 uur stuurt [telefoonnummer 5] een sms naar [telefoonnummer 4] .
Uit onderzoek is gebleken dat de Seat met kenteken [kenteken 1] op 5 april 2012 vanuit Duitsland werd geïmporteerd en door [betrokkene 6] ter keuring werd aangeboden en op 18 april 2012 op naam werd gesteld van [betrokkene 6] .
Opvallend is dat [verdachte] en [betrokkene 13] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 13] ) op 21, 22 en 23 november 2012 met elkaar worden gezien op de [d-straat] , nabij [d-straat 1] , te [plaats] .
Op 22 november 2012 zijn [verdachte] en [betrokkene 13] overdag op de [d-straat] en ook vanaf laat in de avond, tot in de nacht. [verdachte] zei in een gesprek tegen [betrokkene 8] dat hij een uur aan het werk zou zijn. Na de bezoeken op de [d-straat] te [plaats] op 23 november 2012, laat in de avond, werd de Seat [kenteken 1] in de garage van wooncomplex [a-straat] op de parkeerplaats van [verdachte] geparkeerd.
Op 27 november 2012, omstreeks 12:15 uur, verliet [betrokkene 13] als bestuurder van de Seat [kenteken 1] eerder genoemde parkeerplaats. Omstreeks 13:00 uur, die dag, vertrok [betrokkene 6] met [betrokkene 15] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 15] ) naar Zweden.
Op de [d-straat 1] te [plaats] staat ingeschreven: [betrokkene 16] . Het observatieteam heeft gezien dat op 21 november 2013 tussen 19:52 uur en 20:18 uur de Kangoo met kenteken [kenteken 2] op de [d-straat] ter hoogte van [d-straat 1] te [plaats] verbleef. Het voertuig werd geparkeerd tegen de overheaddeur, die geopend was.
Op 21 november 2012 om 20:28 uur heeft het observatieteam gezien dat de Kangoo met kenteken. [kenteken 2] op het parkeerterrein behorende bij het station Sloterdijk te Amsterdam, stopte. Het observatieteam heeft gezien dat [verdachte] achterin in de Kangoo [kenteken 2] stapte.
Gezien werd, dat een onbekende man, met een donkere muts en gekleed in een donkere jas, als passagier in de Kangoo [kenteken 2] stapte waarna deze vertrok.
Gezien de voorgaande gesprekken tussen [verdachte] en [betrokkene 8] (het hof begrijpt: de sms-gesprekken van 21 november 2012 tussen 20:10 uur en 20:24 uur) kan gesteld worden dat de onbekende man, met een donkere muts en gekleed in een donkere jas, [betrokkene 8] is.
Tapgesprek van 21 november 2012 te 22:44 uur (record 118) [betrokkene 8] ( [telefoonnummer 3] ) wordt gebeld door een onbekende man (06- [telefoonnummer 6] )
[betrokkene 8] : Voer deze maar in. Voer alleen zijn naam in op internet en kijk hoeveel hij gewonnen heeft
NN-man: Waarom bel je van een onbekend nummer?
[betrokkene 8] : Geld, geld. Omdat ik in het buitenland zit.
NN-man: In het buitenland? Waarom ben je niet thuis?
[betrokkene 8] : Ik kom morgen terug. Ik moest even hierheen om iets te regelen met mijn neef. Hij en ik hebben een zaak samen en ik moest hier komen om iets te regelen.
Op 22 november 2012 om 18:39 uur heeft het observatieteam gezien dat [verdachte] en NN1 contact maken met een onbekend gebleven man. Dit drietal gaat de [supermarkt] , gevestigd aan de [e-straat 1] te [plaats] , binnen.
Op 27 november 2012 om 12:29 uur stuurt [telefoonnummer 5] ( [betrokkene 7] ) een sms aan [telefoonnummer 4] ( [betrokkene 6] ). Om 12:32 uur stuurt [telefoonnummer 4] een sms naar [telefoonnummer 5] .
Uit onderzoek is gebleken dat de Seat met kenteken [kenteken 1] op 5 april 2012, vanuit Duitsland werd geïmporteerd en door [betrokkene 6] ter keuring werd aangeboden en op 18 april 2012 op naam werd gesteld van [betrokkene 6] .
Uit de aangekozen mastlocaties van de telefoon van [verdachte] kan opgemaakt worden dat hij op 22 november 2012 omstreeks 14:15 uur bij [betrokkene 13] is. Omstreeks 15:04 uur straalt de [IMEI-nummer 1] de paal Oostzanerdijk 2 te Amsterdam Noord aan. Dit is de locatie die aangekozen wordt als [verdachte] op de [d-straat] te [plaats] is.
Op 22 november 2012 om 23:24 uur wordt [verdachte] ( [IMEI-nummer 1] ) gebeld door [betrokkene 8] ( [telefoonnummer 3] ). [verdachte] zegt dat hij nog aan het werk is.
[betrokkene 8] vraagt hoe lang het nog zal duren. [verdachte] zegt dat het maximaal een uur kan duren. Tijdens dit gesprek straalt de telefoon van [verdachte] de mastlocatie Oostzanerdijk te Amsterdam aan. Gebleken is dat deze mastlocatie wordt aangekozen als [verdachte] op de [d-straat] te [plaats] is.
Op 23 november 2012 omstreeks 17:08 uur, 19:10 uur en 19:45 uur straalden de telefoons van [verdachte] en [betrokkene 7] dezelfde locatie aan. Omstreeks 21:08 uur had [verdachte] ping-contact met [betrokkene 17] , de broer van [betrokkene 13] . [betrokkene 17] zegt dat de sleutel op het linker voorwiel ligt. Daarna is er veel sms-verkeer tussen [betrokkene 7] en [betrokkene 6] .
Op 23 november 2012 om 15:48 uur wordt [verdachte] ( [IMEI-nummer 1] ) gebeld door [betrokkene 8] ( [telefoonnummer 3] ). [betrokkene 8] vraagt waar [verdachte] is. [verdachte] zegt dat hij even aan het werk is. [betrokkene 8] vraagt wanneer [verdachte] klaar zal zijn.
[verdachte] : nog ongeveer een half uur. [verdachte] : Ik zal het binnen een half uur afmaken en ik zal die/het komen brengen.
[betrokkene 8] : Ik moet naar huis gaan.
Op 23 november 2012 om 16:13 uur wordt [verdachte] ( [IMEI-nummer 1] ) gebeld door [betrokkene 8] ( [telefoonnummer 3] ).
[betrokkene 8] : Ik ben bij jou thuis. Ik moet gaan.
[betrokkene 8] : Ik moet nu gaan. Over uur vertrekt het vliegtuig. Echt.
[verdachte] : Nu over een uur. Neem het vliegtuig om 8 uur.
[betrokkene 8] : Waar ben je nu?
[verdachte] : Ik ben hier. Neem het vliegtuig om 8 uur. Ik ben bijna klaar. Laat me nog even. Daarna kom ik gelijk naar je toe.
Op 23 november 2012 te 21:47 uur, 21:52 uur, 21:53 uur, 21:55 uur, 21:57 uur en 22:00 uur stuurt [telefoonnummer 5] (in gebruik bij [betrokkene 7] ) een sms naar [telefoonnummer 4] (in gebruik bij [betrokkene 6] ).
Pingberichten op 23 november 2012
14:02 uur | [pingnummer 1] | [pingnummer 4] | [nickname 1] | [betrokkene 13] | Kan je de garage openen |
14:02 uur | [pingnummer 1] | [pingnummer 4] | [nickname 1] | [betrokkene 13] | Dan rij ik naar binnen |
Bovenstaand ping-gesprek werd gevoerd door [verdachte] ( [nickname 1] .) en [betrokkene 13] ( [betrokkene 13] ). [verdachte] vraagt in bovenstaand ping-gesprek of [betrokkene 13] de garage kan openen. Het pand [d-straat 1] te [plaats] heeft een garage.
Tussen 14:25 uur tot 17:56 uur straalde de mobiele telefoon van [verdachte] mastlocaties aan in de nabije omgeving van de [d-straat] te [plaats] .
16. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met proces-verbaalnummer 130425.1021 .V01.009 Zweden van 25 april 2013, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 25 april 2013 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [verdachte] (map 1, zaaksdossier 1, deel 1, pag. B01-00162 – B01 -00171, i.h.b. pag. B01-00164):
U toont mij fotonummer 1. Het is [betrokkene 6] . Ze woont in [plaats] .
17. Een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer 130208.0941. […] van 22 februari 2013, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaar (map 2, zaaksdossier 1, deel 2, pag. B01-00387 – B01-00396, i.h.b. pag. B01-00393):
Op 22 november (het hof begrijpt: 2012) vond er een observatieactie plaats op [verdachte] . Omstreeks 17:01 uur zagen de leden van het observatieteam dat de personenauto van [verdachte] , de zwartkleurige Alfa Romeo voorzien van het kenteken [kenteken 3], geparkeerd stond op de [d-straat] in [plaats] . Tussen 17:09 uur en 17:50 uur kreeg de mobiele telefoon met het telefoonnummer 06-[telefoonnummer 7], in gebruik bij [verdachte] diverse sms-berichten. Ten tijde van de sms-berichten was de telefoon van [verdachte] verbonden aan de telefoonmast gelegen aan [f-straat] in [plaats] . De [f-straat] is gelegen nabij de [d-straat] in [plaats] .
18. Een geschrift: een kopie van een Zweeds proces-verbaal van bevindingen ‘proces-verbaal van onderzoek van voertuig’ met dossiernummer 3450-3090-12 en beslagnummer 4122 pos. 1 van 3 maart 2013, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaar (map 2, zaaksdossier 1, deel 2, pag. B01-00504 – B01-00519, i.h.b. pag., B01-00506):
Op 28 november 2012 kwam een personenauto met een Nederlands kenteken via de Öresundsbrug binnen bij de douanecontrole op Lernacken in Malmö. De uitgevoerde controle resulteerde erin dat men in een verborgen ruimte onder een aanwezige vloer in de bagageruimte cocaïne vond.
In het onderhavige voertuig heeft men de extra vloer 15 cm boven de aanwezige vloer ingelegd. Men kan via drie plaatsen toegang krijgen tot de ruimte. Enerzijds door de achterzijde van de beide wielkasten, anderzijds via een luik dat helemaal achterin de bagageruimte geplaatst is, achter de bumper en een dwarsbalk. Het luik leidt naar de oorspronkelijke kuip.
Voertuig: [kenteken 1]
Type voertuig: personenauto
Fabricaat/model: Seat Toledo.
19. Een proces-verbaal van bevindingen ‘uitwerken camerabeelden [a-straat] november 2012’ met proces-verbaalnummer 121207.0951.AMB. [a-straat] van 25 februari 2013, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaar (map 2, zaaksdossier 1, deel 2, pag. B01-00366 – B01-00370, i.h.b. pag. B01-00369):
Ik heb de aangeleverde data, met daarop het beeldmateriaal van de beveiligingscamera’s van het wooncomplex gelegen aan de [a-straat] te [plaats] bekeken.
Op 27 november 2012 om 12:14 uur komt een man aangelopen vanuit de richting van de liften. NN1 loopt naar de bestuurderszijde van de Seat, geparkeerd aan de [a-straat 1] . Om 12:15 uur rijdt de Seat rijdt weg met NN1 als bestuurder, van de parkeerplaats en verlaat de parkeergarage.
20. Een proces-verbaal van bevindingen ‘Identificatie [betrokkene 13] als chauffeur van Seat in [a-straat] en gebruiker pingnummer: [pingnummer 4] ’ met proces-verbaalnummer 130221.1123.idt.chauffeur Seat/gebruiker pingnr.[pingnummer 4] van 21 februari 2013, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaren (map 2, zaaksdossier 1, deel 2, pag. B01-00436 – B01-00444, i.h.b. pag. B01-00441 – B01-00443):
Op 27 november 2012 om 12:14 uur loopt een onbekende man gekleed in een zwart jack en een donkere trainingsbroek in de parkeergarage van de [a-straat] in de richting van de Seat Toledo ( [kenteken 1] ) die is geparkeerd op de parkeerplaats van “ [a-straat 1] ”. De hierboven omschreven onbekende man loopt naar de bestuurderszijde van de Seat Toledo. Om 12:15 uur rijdt de onbekende man de Seat Toledo ( [kenteken 1] ) weg van de parkeerplaats [a-straat 1] en verlaat de parkeergarage. De genoemde onbekende man is door een lid van het observatieteam herkend als [betrokkene 13] .
21. Een proces-verbaal van bevindingen ‘proces-verbaal beelden [a-straat] ’ met proces-verbaalnummer 130103.1203.AMB. [a-straat] van 25 februari 2013, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaar (map 2, zaaksdossier 1, deel 2’ pag. B01-00376 - B01-00386, i.h.b. pag. B01-00380):
Door mij is het beeldmateriaal van de beveiligingscamera’s van het wooncomplex gelegen aan de [a-straat] te [plaats] in beslag genomen. Ik heb de beelden van de in beslag genomen data bekeken:
9. december 2012
08:39 uur: De BMW met kenteken [kenteken 4] arriveert op de [a-straat] te [plaats] . De BMW rijdt rechts uit beeld.
08:40 uur: Een onbekende man (NN1) komt vlak nadat de BMW uit beeld is verdwenen aanlopen uit de richting waar de BMW is verdwenen.
08:41 uur: NN1 is het appartementencomplex aan de [a-straat] binnengegaan.
Later bleek dat de in dit proces-verbaal genoemde NNI te zijn: [betrokkene 8] .
22. Een proces-verbaal van bevindingen ‘proces-verbaal van onderzoek parkeren [kenteken 1] te Hoorn’ met proces-verbaalnummer 130214.1550.AMB.20-TXG-4a van 14 februari 2013, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaar (map 2, zaaksdossier 1, deel 2, pag. B01-00397 – B01-00398):
Op 2 december 2012 werd melding gemaakt door [betrokkene 14] van vermissing van haar moeder [betrokkene 6] . [betrokkene 14] meldde dat haar moeder op 27 november 2012 samen met [betrokkene 15] was vertrokken naar Zweden in een personenauto van het merk Seat met kenteken [kenteken 1] .
23. Een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer 130701 van 1 juli 2013, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaar (map 4, zaaksdossiers 4A en 4C, pag. B04-00002 – B04-00025, i.h.b. pag. B04-00020):
Sinds 30 januari 2013 heeft [verdachte] een Seat Leon met kenteken [kenteken 5] op zijn naam staan.
24. Een geschrift, zijnde een kopie van een Zweeds proces-verbaal van verhoor met dossiernummer 3450-3090-12 en Lurisnummer […] van 28 februari 2013, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 februari 2013 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 6] (map 2, zaaksdossier 1, deel 2, pag. B01-00244 — B01-00281, i.h.b. pag. B01-00248-B01-00254):
[betrokkene 6] verklaart dat ze de Seat Toledo kochten en dat [betrokkene 1] er vaak in reed. Op de vraag hoe de verdere afbetaling ging als [betrokkene 6] € 4.000 had betaald en de auto op haar naam had gezet, antwoordt zij dat ze betaalde wat ze had. Ze had ongeveer € 3.000 restschuld voor de auto. Op de vraag hoe ze de schuld zou betalen, antwoordt [betrokkene 6] dat ze voor 2013 betaald zou worden maar dat is haar niet gelukt. Vandaar deze rit.
Toen [betrokkene 6] geen geld had, kwam [betrokkene 1] met het idee van de rit. Het idee was het rijden naar Zweden omdat dan de schuld zou worden doorgestreept. Het contact met [betrokkene 1] was begin november 2012. Het voorstel ging erover dat zij haar geld zou betalen door naar Stockholm te rijden om een pakket af te leveren.
[betrokkene 6] antwoordt dat zij contact met [betrokkene 7] had. [betrokkene 7] kwam de telefoons afleveren. Toen hij bij haar thuis kwam, waren zij en [betrokkene 14] thuis. Hij kwam toen drie zwarte Nokia-telefoons afleveren. [betrokkene 6] zegt dat hij haar een telefoon gaf, een aan zichzelf en een telefoon aan [betrokkene 14] . Ze kregen ieder een telefoon. [betrokkene 14] moest een telefoon hebben, zodat [betrokkene 14] contact met haar zou kunnen hebben tijdens de rit.
[betrokkene 7] zei dat dit sms-telefoons waren. Je moest deze telefoons alleen voor sms tussen [betrokkene 7] en [betrokkene 6] gebruiken. [betrokkene 6] antwoordt dat zij instructies van [betrokkene 7] zou krijgen. Dat was het doel van de telefoon.
Op de vraag wat ze met [betrokkene 7] was overeengekomen over wat er op 27 november 2012 zou gebeuren, antwoordt ze dat [betrokkene 7] met haar auto zou komen tussen 12:15 uur en 12:30 uur. Ze had haar auto vele weken eerder afgegeven.
[betrokkene 7] kwam om 12:30 uur om haar de autosleutels van de Seat te geven. Hij vroeg om een doekje want hij wilde zijn vingerafdrukken van de auto halen.
Ze ging van huis met de auto om ongeveer 13:00-13:15 uur en haalde [betrokkene 15] op.
25. Een geschrift: een kopie van een Zweeds proces-verbaal van verhoor met dossiernummer 3450-3090-12 en Lurisnummer […] van 28 februari 2013, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 februari 2013 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 6] (map 26, RH Zweden, deel 2, pag. H-00500 – H-00537, i.h.b. pag. H-00503 en H00505):
[betrokkene 6] zegt dat haar vader in het ziekenhuis op de intensieve care lag. Ze heeft haar vader voor het laatst begin november gezien en voor het laatst met haar vader gesproken op de zondag voordat ze vertrok.
Begin november 2012 had ik contact met [betrokkene 1] . [betrokkene 1] vertelde dat hij naar Colombia moest en dat zijn zaken zouden behartigd worden door ene [betrokkene 7] . [betrokkene 7] zou contact met mij opnemen, zei [betrokkene 1] . We spraken af elkaar bij [snackbar] te ontmoeten. [snackbar] ligt dichtbij mijn huis in de [c-straat] in de [wijk] .
26. Een geschrift: een kopie van een Zweeds proces-verbaal van verhoor met dossiernummer 3450- 3090-12 en Lurisnumrner […] van 28 februari 2013, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 april 2013 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [betrokkene 6] (map 26, RH Zweden, deel 2, pag. H-00552 – H-00556, i.h.b. pag. H-00552):
[betrokkene 6] zegt dat ze het bij haar thuis over de reis hebben gehad toen ze daar waren aangekomen vanaf de snackbar. Ze antwoordt dat ze [betrokkene 7] in totaal drie maal fysiek heeft ontmoet. Het was de bedoeling dat ze in het weekend zou rijden, maar dat moest wachten omdat haar vader ernstig ziek was. Het was deels in de snackbar, nog een keer voor het weekend en toen [betrokkene 7] haar de auto bracht.
Er wordt gevraagd welke van deze keren ze de telefoon van [betrokkene 7] kreeg. Ze antwoordt dat het de tweede keer was, voor het weekend, omdat het de bedoeling was dat de reis in het weekend zou worden gemaakt.
Er wordt haar contacten met [betrokkene 7] getoond/voorgehouden, tussen 23 en 27 november 2012. Ze antwoordt dat ze veel sms’jes van [betrokkene 7] kreeg, waarop ze niet reageerde omdat zij in het ziekenhuis bij haar vader was. De sms’jes gingen over dat ze probeerden haar in het weekend te laten rijden, maar dat deed ze niet omdat haar vader in het ziekenhuis lag. Ze waren erover geïrriteerd dat het niet dat weekend niet doorging. [betrokkene 7] kwam op 27 november 2012 met de auto nadat [betrokkene 6] thuis was gekomen. Daarna reed zeg weg om [betrokkene 15] op te halen.
27. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met proces-verbaalnummer 130418.1255.V010.00.zaaksgericht verhoor van 18 april 2013, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 april 2013 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 13] (map 1, zaaksdossier 1, deel 1, pag. B01-00207 – B01-00215, i.h.b. pag. B01-00210 – B01-00213):
De auto die ik op 27 november 2012 heb weggereden uit de parkeergarage aan de [a-straat] in [plaats] en die geparkeerd was op de parkeerplaats van perceel [a-straat 1] te [plaats] (de woning waar [verdachte] woonde) was een Seat Toledo. Ik heb die auto naar buiten gereden en heb hem 100 meter verderop buiten neergezet. Ik heb die auto geparkeerd uit die garage 100 misschien 150 meter verderop. Volgens mij heb ik de sleutel bij de auto laten liggen. Ik kwam in de woning om de sleutel te halen doordat [betrokkene 9] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 9] ) thuis was en open deed. Volgens mij heb ik de sleutel van haar gekregen.
28. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met proces-verbaalnummer 130627.1305.V010.003 van 2 juli 2013, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 27 juni 2013 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 13] (map 1, zaaksdossier 1, deel 1, pag. B01-00216 – B01-00219, i.h.b. pag. B01-00217):
Ik ben regelmatig met [verdachte] op het adres [d-straat 1] te [plaats] geweest.
29. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met proces-verbaalnummer PL1200 van 13 maart 2013, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 maart 2013 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van [betrokkene 9] (map 1, zaaksdossier 1, deel 1, pag. B01-00182 – B01-00194, i.h.b. pag. B01-00193:
Ik had [verdachte] ’s neef [betrokkene 8] (het hof begrijpt: [betrokkene 8] ) op 23 november 2012 naar Schiphol gebracht.”
22. Het hof heeft in zijn verkorte arrest onder het kopje “Redengevende feiten en omstandigheden feit 1” het volgende opgenomen:
“Redengevende feiten en omstandigheden feit 1
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De aanhouding in Zweden
[betrokkene 6] en [betrokkene 15] zijn op 27 november 2012 vanuit [plaats] naar Zweden vertrokken in een Seat Toledo met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Seat Toledo). In deze auto, die op naam stond van [betrokkene 6] , was in een verborgen ruimte ongeveer 4,47 kilo cocaïne en 3,87 kilo amfetamine verstopt. [betrokkene 6] bestuurde de auto en had als opdracht pakketten in Zweden af te leveren op een nader op te geven locatie. Op 28 november 2012 rond 09:55 uur is de auto via de Öresundsbrug (Sontbrug) vanuit Denemarken Zweden in gereden en vervolgens door de Zweedse douane in Lernacken (Malmö) gecontroleerd. De Zweedse douane heeft de drugs, verpakt in tien plastic zakken, aangetroffen in een verborgen ruimte onder de bagageruimte en achter de rechter achterwielkast. Zij heeft deze verwijderd zonder [betrokkene 6] en [betrokkene 15] hiervan op de hoogte te stellen. De douane heeft hun telefoon vanaf 15:09 uur afgeluisterd en heeft hen met de Seat Toledo verder naar Stockholm laten reizen, waarbij het voertuig werd geobserveerd. Doel van de Zweedse douane was de ontvanger van de partij verdovende middelen te traceren.
[betrokkene 6] en [betrokkene 15] zijn in Zweden verder gereden en na een hotelovernachting kregen zij op 29 november 2012 in de loop van de middag telefonisch van na te noemen [betrokkene 7] de opdracht vanaf een bepaalde benzinepomp in Stockholm een rode Renault Megane te volgen. De Renault raakte buiten hun zicht en zij keerden terug naar de benzinepomp, waar de Renault rond 16:45 uur opnieuw verscheen. [betrokkene 6] reed weer achter deze auto aan en werd gevolgd door een zwarte Audi met kenteken [kenteken 6]. Zo reden zij naar een garage aan de Skeboksvarnsvägen in Stockholm, waar de Seat Toledo en de Renault in de garage en de Audi voor de garage werden geparkeerd. De Zweedse douanerecherche en de regionale recherche hebben daar als verdachten aangehouden: [betrokkene 6] en [betrokkene 15] , [betrokkene 18], de bestuurder van de Renault Megane, en [betrokkene 8] , de bestuurder van de Audi. [betrokkene 8] trachtte te vluchten en raakte gewond. Hij is naar een ziekenhuis gebracht en heeft zich daarna enige tijd aan zijn aanhouding onttrokken. [betrokkene 8] was nog voortvluchtig toen hij in december 2012 en januari 2013 logeerde in de woning van [verdachte] aan de [a-straat 1] in [plaats] .
[betrokkene 14] heeft op 2 december 2012 aangifte gedaan van vermissing van haar moeder [betrokkene 6] . In de in beslag genomen Seat van [betrokkene 6] is een pagina uit een agenda van het jaar 2008 aangetroffen, waarop de naam [betrokkene 1] was vermeld.
[betrokkene 6] is bij vonnis van de rechtbank te Malmö op 23 juli 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 6 maanden, kort gezegd wegens drugsinvoer in Zweden. [betrokkene 15] is in hoger beroep door het gerechtshof van Skane en Blekinge te Zweden op 4 oktober 2013 tot dezelfde straf veroordeeld. [betrokkene 18] is op 23 december 2014 in Malmö veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en 2 maanden wegens medeplichtigheid bij drugsinvoer. De rechtbank in Malmö heeft [betrokkene 8] aangemerkt als beoogd ontvanger van de ingevoerde partij drugs en heeft hem daarvoor op 23 december 2014 veroordeeld tot 9 jaar gevangenisstraf.
De Seat Toledo
De Seat Toledo is op 5 april 2012 uit Duitsland geïmporteerd en dit voertuig is op 18 april 2012 op naam gezet van [betrokkene 6] . [betrokkene 6] heeft verklaard dat [betrokkene 1] zich bezighield met de autohandel en een garage had in Rozenburg, waar auto’s werden gerepareerd. [betrokkene 6] heeft eveneens verklaard dat zij de Seat Toledo van [betrokkene 1] had gekocht voor € 8.000 waarvan nog ongeveer € 3.000 moest worden afbetaald. [betrokkene 1] reed vaak in de Seat Toledo. Deze stond niet geparkeerd in [plaats] , de woonplaats van [betrokkene 6] , maar in Hoorn. In de periode van 16 oktober tot 23 oktober 2012 zijn voor de Seat vier parkeerboetes opgelegd omdat deze in Hoorn was geparkeerd op een plaats voor betaald parkeren. [betrokkene 6] stond in dit verband bij de politie in [plaats] gesignaleerd. Begin november 2012 nam de politie contact op met [betrokkene 6] voor de betaling van de boetes. Haar dochter [betrokkene 14] heeft een betalingsregeling voorgesteld, wat niet mogelijk was en heeft de boetes van in totaal € 1.087,50 uiteindelijk op 23 november 2012 contant betaald waarna de signalering is opgeheven.
Op 12 maart 2013 zijn in de woning van [verdachte] en zijn vriendin [betrokkene 9] aan de [a-straat 1] in [plaats] administratieve bescheiden ter zake van de Seat Toledo aangetroffen in een handtas van [betrokkene 9] . Het betrof een rekening motorrijtuigenbelasting van 19 oktober 2012 en 2 duplicaten naheffingsaanslag parkeerbelasting Hoorn van 16 en 17 oktober 2012, alle gericht aan [betrokkene 6] , [g-straat 1] in [plaats] . [betrokkene 6] heeft op dat adres gewoond met [betrokkene 5] en zijn zonen. Na hun relatiebreuk is zij rond 20 oktober 2012 gaan wonen bij haar dochter [betrokkene 14] aan de [c-straat 1] in [plaats] . [verdachte] heeft verklaard dat hij [betrokkene 6] kende en dat zij in [plaats] woonde.
Tijdlijn relevante gebeurtenissen vanaf begin november 2012
[betrokkene 1] is begin november 2012 bij [betrokkene 6] langs gekomen en stelde haar voor een rit naar Zweden te maken, die op dezelfde wijze zou worden georganiseerd als haar recente rit naar Zweden in oktober van dat jaar. [betrokkene 6] heeft verklaard dat zij in Zweden voor deze en de vorige rit € 3.500 zou krijgen en dat [betrokkene 1] haar die dag € 500 en overnachtingskosten heeft gegeven. [betrokkene 1] zei haar dat hij binnenkort naar Colombia zou gaan en dat een man genaamd [betrokkene 7] contact met haar zou opnemen over de reis en dat zij hem zou ontmoeten bij [snackbar] in [winkelcentrum] in [plaats] . [betrokkene 7] zou voor hem waarnemen. Genoemde [betrokkene 7] is niet aangehouden en zijn personalia zijn niet bekend geworden. [betrokkene 1] en [verdachte] hebben beiden verklaard dat zij [betrokkene 7] kennen.
Op 3 november 2012 is met de creditcard op naam van [verdachte] voor € 1.395 een vlucht geboekt voor [betrokkene 1] op 11 november 2012 naar Santa Maria in Colombia.
Op 7 november 2012 pingde [verdachte] met [betrokkene 8] over ‘een GPS-thing’ dat bij [betrokkene 8] zou worden gebracht. [verdachte] vroeg [betrokkene 8] of het goed was dat ‘die persoon’ bij hem thuis zou komen. Uit pinggesprekken en de verklaring van [verdachte] valt af te leiden dat [betrokkene 1] op 7 november 2012 vergezeld van [betrokkene 12] naar Zweden is gereden en dat zij op 9 november 2012 in aanwezigheid van [betrokkene 8] zijn teruggereden naar Nederland. [betrokkene 1] is op 11 november 2012 van Amsterdam via Parijs en Bogota naar Santa Maria gevlogen. [verdachte] heeft tijdens het verblijf van [betrokkene 1] in Colombia veelvuldig contact met hem gehouden. [betrokkene 1] ondernam toen op zijn beurt vaak (pogingen tot) contact met [betrokkene 6] en [betrokkene 14] . Uit het dossier valt niet af te leiden dat [verdachte] in die periode direct contact heeft gehad met [betrokkene 6] of [betrokkene 14] .
In de periode vanaf 15 november 2012 liet [verdachte] diverse keren aan [betrokkene 1] weten dat hij veel stress had, omdat ‘de duivel op die chik’ wachtte. Kennelijk wachtte [betrokkene 8] op het drugstransport door [betrokkene 6] naar Zweden. [verdachte] besprak op 16 november 2012 met [betrokkene 1] onder meer dat het nog zeker 20 dagen zou duren voordat de Seat klaar zou zijn. Dat het hier ging over de Seat Leon acht het hof overigens niet aannemelijk omdat deze op naam van [verdachte] stond sinds 30 januari 2013.
[verdachte] en [betrokkene 13] zijn op 21, 22 en 23 november 2012 samen gezien op de [d-straat] nabij [d-straat 1] in [plaats] . Daar was een garage gevestigd van [betrokkene 16] /Bart [betrokkene 16] . De auto van [betrokkene 13] , een Renault Kangoo met kenteken [kenteken 2] , is op 21 november 2012 daar gezien tussen 19:52 en 20:18 uur. Deze was geparkeerd tegen de geopende overheaddeur. [verdachte] was daar met een ander persoon. Beiden stapten in de Kangoo en reden om 20:18 uur weg. Rond 20:28 uur stapte een man in deze auto bij station Amsterdam Sloterdijk. Dit was [betrokkene 8] , die heeft verklaard dat hij een zaak samen met zijn neef had en dat hij iets moest regelen. Op 22 november rond 14:15 uur straalde de telefoon van [verdachte] aan op zendmastpaal Oostzanerdijk 2 in Amsterdam, die werd aangestraald als [verdachte] zich bij genoemde garage aan de [d-straat] bevond. [verdachte] pingde die dag rond 16:00 uur naar [betrokkene 9] , terwijl [betrokkene 8] in hun woning verbleef. [betrokkene 8] kwam aan de telefoon en vroeg wat [verdachte] aan het doen was, waarop [verdachte] antwoordde dat hij bijna klaar was met zijn werk en: “ik maak 1 auto klaar”. Die dag is rond 17:00 uur gezien dat de auto van [verdachte] , een zwarte Alfa Romeo GT met kenteken [kenteken 3] in de directe nabijheid van de [d-straat 1] in [plaats] was geparkeerd en om 18:25 uur, op het terrein aan de [b-straat 1] in Rozenburg stond, waar de garage van [betrokkene 1] was. [verdachte] wist blijkens de pinggesprekken niet waar de nieuwe woning van [betrokkene 6] was en was kennelijk naarstig op zoek naar haar of haar dochter [betrokkene 14] . [betrokkene 1] had in die periode telefonisch contact met [betrokkene 14] en/of [betrokkene 6] en gaf [verdachte] aanwijzingen over manieren waarop hij hen kon bereiken. [betrokkene 1] sprak onder meer over de Kologslaan, waarmee hij kennelijk het nieuwe adres van [betrokkene 6] bedoelde. [betrokkene 1] heeft [verdachte] gevraagd of hij die snackbar bij [winkelcentrum] kende en gezegd dat [verdachte] daar op 22 november 2012 om half zeven moest zijn en ‘hem’, kennelijk [betrokkene 7] , 7-up en eten moest laten bestellen. Op 22 november 2012 zijn [verdachte] en [betrokkene 13] rond 18:38 uur gezien bij [winkelcentrum] in [plaats] , waar zij een man ontmoetten met wie zij [supermarkt] aan de [e-straat 1] betraden. [verdachte] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij toen met [betrokkene 13] [betrokkene 7] heeft afgezet bij [winkelcentrum] . [verdachte] liet rond 18:49 uur aan [betrokkene 1] weten dat hij al 15 minuten stond te wachten. Rond 19:00 uur ontmoette [betrokkene 6] in gezelschap van [betrokkene 14] [betrokkene 7] in [snackbar], gelegen aan de [e-straat 2] in voornoemd winkelcentrum te [plaats] . Voorafgaand aan deze ontmoeting trachtten [betrokkene 6] en [betrokkene 14] in contact te komen met [betrokkene 1] . [betrokkene 6] heeft verklaard dat zij [betrokkene 7] in die snackbar heeft ontmoet, waar het te druk was om te praten en dat zij vervolgens met [betrokkene 14] en [betrokkene 7] naar haar woning is gegaan. Zij hebben daar over de reis naar Zweden gesproken en [betrokkene 14] was erbij aanwezig. [betrokkene 6] zou het restant van haar schuld (ter zake de aankoop van de Seat) aan [betrokkene 1] betalen door naar Stockholm te rijden en daar een pakket af te leveren. Volgens [betrokkene 6] heeft [betrokkene 7] haar en [betrokkene 14] elk een Nokia-telefoon overhandigd, die bestemd was voor 1-op-1 contact met [betrokkene 7] tijdens de rit naar Zweden. Op 22 november 2012 rond 23:35 uur straalde de telefoon van [verdachte] opnieuw de zendmast in de buurt van genoemde garage aan de [d-straat] aan en liet hij [betrokkene 8] weten dat hij nog maximaal een uur aan het werk was.
Op 23 november 2012 rond 14:00 uur pingde [verdachte] [betrokkene 13] met het verzoek de garagedeur op de [d-straat] te openen. [betrokkene 13] heeft verklaard dat hij regelmatig met [verdachte] op dat adres is geweest. De telefoon van [verdachte] straalde tussen 14:25 uur en 17:56 uur de zendmast in die omgeving aan. Rond 15:48 uur liet [verdachte] aan [betrokkene 8] via de ping weten dat hij ‘het’ binnen een half uur zou afmaken en dan ‘die/het’ zou komen brengen. [betrokkene 8] gaf te kennen dat hij zo snel mogelijk een vlucht naar Zweden wilde nemen. [betrokkene 9] heeft hem die dag naar Schiphol gebracht. De telefoons van [verdachte] en [betrokkene 7] straalden die dag rond 19:10 uur dezelfde zendmast aan. [verdachte] had rond 21:08 uur pingcontact met de broer van [betrokkene 13] genaamd [betrokkene 17] , die aan [verdachte] liet weten dat ‘de sleutel op het linker voorwiel lag’. [betrokkene 7] zond vanaf die avond vanaf 21:47 uur veel sms-berichten aan [betrokkene 6] . [betrokkene 14] heeft, zoals hiervoor reeds vermeld, op 23 november 2012 de openstaande parkeerboetes betreffende de Seat Toledo betaald, waarna onmiddellijk de signalering van [betrokkene 6] is ingetrokken.
Op 23 november 2012 rond 23:40 uur is de Seat Toledo met kenteken [kenteken 1] geparkeerd op de parkeerplaats behorende bij het perceel [a-straat 1] in [plaats] , in de parkeergarage onder de woning van [verdachte] . Uit camerabeelden blijkt dat twee mannen uit de Seat stapten. Het observatieteam heeft [verdachte] herkend maar de andere man niet. De Seat Toledo heeft daarna in totaal drie-en-een-halve dag in de parkeergarage van [verdachte] gestaan: tot op 27 november 2012, vlak voor het vertrek van [betrokkene 6] met die auto naar Zweden. Volgens [betrokkene 6] was het de bedoeling dat zij al dat weekend met [betrokkene 15] inde' Seat Toledo op reis zou gaan naar Zweden. Haar vader was echter ernstig ziek; hij lag op de intensive care-afdeling (IC) in het ziekenhuis. Daarom wilde zij nog niet vertrekken en reageerde zij niet op inkomende telefoontjes.
Op 24 en 25 november 2012 hadden [verdachte] en [betrokkene 1] hierover veelvuldig pingcontact, waarbij gescholden en getierd werd op [betrokkene 6] en [verdachte] meermalen liet weten dat ‘Duivel hem zwaar stresste’. [verdachte] zei tegen [betrokkene 1] dat hij [betrokkene 6] nu moest bellen om te zeggen dat zij met het vliegtuig konden gaan, maar [betrokkene 1] wist dat zij niet wilde vliegen. Korte tijd later werd [betrokkene 14] uit Colombia gebeld; het gesprek duurde 308 seconden. [betrokkene 1] gaf zijn bevindingen over dit gesprek door aan [verdachte] en belde daarna opnieuw met [betrokkene 14] . [betrokkene 12] liet tussendoor aan [verdachte] meermalen weten dat Duivel hem had gezegd dat hij [verdachte] probeerde te bereiken en dat [verdachte] niet opnam. Op 25 november 2012 was nog steeds geen contact geweest met [betrokkene 6] , die heeft verklaard dat zij op 25 november 2012 op bezoek is geweest bij haar vader. [betrokkene 1] trachtte opnieuw meermalen tevergeefs [betrokkene 14] te bereiken. [betrokkene 1] pingde op 25 november 2012 om 00:01 uur aan [verdachte] dat hij iets had geregeld, indien vader de volgende dag van de IC mocht gaan. Zij zou dat ’s ochtends horen. De rest van de dag kreeg [betrokkene 1] geen contact met [betrokkene 6] . [verdachte] vond het een “Kk kk kk zooi”. [betrokkene 1] wees hem erop dat er iemand op sterven lag. [verdachte] antwoordde dat hij haar begreep maar dat die “kk mongool niet begrijpt dat iemand op sterven ligt ”, waarop [betrokkene 1] pingde dat “hij kan blijven tot het gaat, kan ie zien dat het klaar is. Maak open en laat die mongool zien”. Hierna had [verdachte] telefonisch contact met [betrokkene 8] . Rond 18:45 uur straalden de mobiele telefoons van [verdachte] en [betrokkene 7] dezelfde zendmast aan, toen [verdachte] werd gebeld door [betrokkene 8] en [betrokkene 7] een sms-bericht verzond naar [betrokkene 6] .
Op 26 november 2012 liet [verdachte] rond 14:30 uur aan [betrokkene 8] weten dat alles 100% goed was met vader en dat hij vandaag uit bet ziekenhuis zou vertrekken. Kennelijk doelde [verdachte] op de vader van [betrokkene 6] . Die middag was er veel sms-verkeer tussen [betrokkene 7] en [betrokkene 6] .
Op 27 november 2012 heeft [verdachte] rond 11:58 uur in een pingcontact met [betrokkene 13] gesproken over het ophalen van de autosleutels van de Seat Toledo bij [verdachte] thuis. [verdachte] sprak ook met [betrokkene 9] , die thuis was, over de sleutels die in een zilveren bakje in de woonkamer lagen. [betrokkene 9] zei hem dat [betrokkene 13] de sleutels al bij haar had opgehaald. Hieruit kan worden afgeleid dat [verdachte] de autosleutels van de Seat Toledo tot vlak voor het vertrek van [betrokkene 6] naar Zweden onder zijn beheer had. Op camerabeelden van de parkeergarage onder [verdachte] ’s woning van die dag rond 12:15 uur is te zien dat [betrokkene 13] de Seat Toledo daar toen heeft opgehaald. [betrokkene 13] heeft verklaard dat hij de Seat Toledo uit die garage heeft gereden, deze 100 à 150 meter verderop heeft geparkeerd en de sleutel bij de auto heeft gelaten. Uit een pinggesprek blijkt dat hij dit meteen aan [verdachte] . [verdachte] heeft laten weten. Gezien het korte tijdsbestek tussen dat moment en het daarop gevolgde sms-bericht dat [betrokkene 7] zond aan [betrokkene 6] , heeft [verdachte] deze boodschap vervolgens aan [betrokkene 7] doorgegeven of laten doorgeven. [betrokkene 6] heeft verklaard dat ze met [betrokkene 7] had afgesproken dat hij die dag tussen 12:15 uur en 12:30 uur met de Seat Toledo zou komen. Zij had de auto vele weken daarvoor afgegeven. [betrokkene 7] heeft rond 12:30 uur de Seatsleutels aan [betrokkene 6] overhandigd. Hij vroeg haar een doekje voor het verwijderen van zijn vingerafdrukken van de auto. Daarna heeft [betrokkene 6] [betrokkene 15] opgehaald en zijn zij rond 13:00 uur naar Zweden vertrokken. Vanaf dat moment was er vaak sms-/ telefonisch verkeer tussen [betrokkene 6] en/of haar reisgezel [betrokkene 15] enerzijds en [betrokkene 7] anderzijds en tevens tussen [betrokkene 14] en [betrokkene 7] . Zo vroeg [betrokkene 7] aan [betrokkene 15] uitgebreid naar details over het oponthoud bij de Deens/Zweedse grens, wilde hij weten in welk hotel zij zouden overnachten en liet hij [betrokkene 6] en [betrokkene 15] weten waar zij in Zweden naartoe moesten rijden en dat zij genoemde rode Renault Megane moesten volgen.
Toen [betrokkene 7] [betrokkene 6] op 28 november 2012 na de douanecontrole niet kon bereiken, sms-te hij naar [betrokkene 14] , die er vervolgens bij haar moeder op aandrong toch vooral heel snel contact op te nemen met [betrokkene 7] , omdat zij anders moest omkeren.
[betrokkene 14] wist dat [betrokkene 6] naar Zweden ging en dat ze ‘iets fouts’ ging doen. Ze was ervan op de hoogte hoe lang zij onderweg zou zijn en in welke hotels ze zou overnachten. [betrokkene 6] heeft verklaard dat [betrokkene 14] van de reis wist; zij was erbij aanwezig toen werd besproken dat ze in Zweden iets moesten afleveren. [betrokkene 14] heeft haar geld geleend voor de rit en vond het oké dat haar moeder deze reis ging maken om schuldenvrij te geraken. [betrokkene 14] was erbij aanwezig toen [betrokkene 7] hun allebei een zwarte Nokia telefoon gaf, met de instructie dat deze sms-telefoons alleen tussen hen gebruikt moesten worden. [betrokkene 7] zou [betrokkene 6] via deze telefoon in Zweden nadere instructies geven. [betrokkene 14] kreeg de Nokia om tijdens de rit contact met [betrokkene 6] te kunnen hebben.”
23. Uit de ter terechtzitting van 22 april 2012 overlegde pleitaantekeningen blijkt dat de raadsman onder meer het volgende heeft aangevoerd met betrekking tot het onder feit 1 bewezenverklaarde opzet op de uitvoer van harddrugs (de voetnoten heb ik weggelaten):
“3. Harddrugs of softdrugs.
De vraag moet aan de orde worden gesteld waaraan mijn cliënt mogelijk heeft deelgenomen. Anders gezegd wist of kon mijn cliënt weten dat er 4,47 kilogram cocaïne en 3,27 kilogram amfetamine in de koeriersauto werd vervoerd naar Zweden.
[betrokkene 8] is hierover duidelijk in zijn verhoor van 13 april 2021. Hij verklaart:
“Iedereen zou denken dat het om cannabis (softdrugs) ging.”
en
“ [verdachte] dacht ook dat het om hasj ging. Ik heb hem ook 6 platen hasj laten zien als een soort test: Iedereen zei dat het om hasj ging. [betrokkene 1] , [verdachte] en/of de koeriers wisten dat het om hasj ging. Ik heb de jongen uit Zweden gestuurd om te voorkomen dat andere wisten dat het om harddrugs ging.”
en
“De verkoopprijs van hasj in Zweden varieerde toen tussen de 6.000 à 7.000 euro per kilo, [verdachte] heeft niet gevraagd om welke hasj het ging ook niet om kwaliteit. De koeriers mochten ook niet weten wat erin zat met het oog op een mogelijke rip/beroving.”
Al op 25 april 2013 verklaart [verdachte] dat hij wist dat [betrokkene 8] in softdrugs zit. “Daarom keek ik er van op dat er harddrugs was gevonden.”
Ter terechtzitting op 19 april 2021 heeft [verdachte] bij herhaling verklaard dat hij dacht dat het om 10 kilo hasj/weed ging. Ook [betrokkene 1] verklaart op 19 april 2021 als getuige dat in het contact met [betrokkene 6] er gesproken is of zij hasj wilde gaan rijden.
Niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] op enigerlei wijze betrokken is geweest bij:
- de aankoop van de verdovende middelen,
- het aanschaffen van de (koeriers)auto,
- het inbouwen van een verborgen ruimte,
- besprekingen met de koeriers,
- het plaatsen van drugs in de (koeriers)auto, of
- het uithalen van de drugs uit de (koeriers)auto.
Van vol opzet is dan ook naar het oordeel van de verdediging geen sprake. Heeft [verdachte] dan de aanmerkelijke kans aanvaard dat de illegale lading in de (koeriers)auto bestond uit een hoeveelheid harddrugs?
De Advocaat-generaal heeft in de ondervraging van [verdachte] maar ook in het requisitoir zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] zich ook al voor het transport naar Zweden had gestort op de smokkel van harddrugs (zaak Peru). Voor zover het Openbaar Ministerie hiermee bedoeld heeft te zeggen dat [verdachte] nu hij in de zaak Peru bezig was met het importeren van harddrugs (cocaïne) en er dus redelijkerwijs rekening mee had moeten houden dat zich in de (koeriers)auto ook harddrugs bevonden gaat deze vlieger niet op. Vooral omdat in de zaak Peru (harddrugs) andere verdachten in beeld komen dan in de zaak Zweden. In het bijzonder speelt de organisator van het transport [betrokkene 8] in de zaak Peru geen rol. Ook verschilt de modus operandi in beide zaken. Immers, in de zaak Zweden is sprake van een transport per auto van Nederland naar Zweden. In de zaak Peru is sprake van een transport van harddrugs vanuit Peru per vliegtuig naar Nederland.
Een tweede reden die door het Openbaar Ministerie wordt aangevoerd om mogelijk voorwaardelijk opzet aan te nemen is dat “ [verdachte] zich al ruimschoots voor het transport naar Zweden met drugssmokkel bezig hield met [betrokkene 1] en [betrokkene 6] en [betrokkene 5] .
Dit kwam ook ter sprake tijdens de ondervraging door uw Hof waarbij uw Hof wees op verklaringen die zich in het dossier bevinden van verdachten/getuigen die hebben verklaard over mogelijke betrokkenheid van [verdachte] bij eerdere drugs transporten waaronder mogelijk harddrugs.
In dit verband wijst de verdediging op haar appelschriftuur waarbij onder 3 en 5 worden opgegeven de getuigen [betrokkene 19] [betrokkene 5] . Deze getuigen worden, aldus het schriftuur, opgegeven omdat de rechtbank onder 4.4.1 van het vonnis (redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van de feiten 1 en 2) overweegt dat [betrokkene 19] , de zoon van [betrokkene 5] , voor verdachte verdovende middelen naar Denemarken heeft vervoerd en ten aanzien van [betrokkene 5] hij, in Duitsland is aangehouden in verband met de invoer/vervoer van 9 kilo weed en 2 kilo hasj.
Het gerechtshof heeft deze getuigen afgewezen (zie pagina 14 proces-verbaal terechtzitting en 9 juni 2017) waarbij voor de getuige [betrokkene 19] geldt dat deze op 16 april 2015 in aanwezigheid van de verdediging bij de rechter-commissaris is gehoord en dat tegen die achtergrond bezien en gelet op de aan het verzoek ten grondslag liggende onderbouwing het Hof de noodzaak tot een hernieuwde oproeping van deze getuige niet noodzakelijk acht. In dit verband merkt de verdediging op dat [betrokkene 19] als getuige bij de rechter-commissaris op 16 april 2015 het volgende heeft verklaard.
“U houdt mij voor dat ik toen gezegd zou hebben dat ik weet dat [betrokkene 15] en [betrokkene 6] wel vaker ritjes deden waarbij ze cocaïne wegbrachten naar het buitenland en dat ze dat deden in opdracht van een man genaamd [verdachte] . Ik heb dat gezegd om mijn stiefmoeder te naaien. Ik vind het een kutwijf, ik heb het gewoon geroepen, maar het is helemaal niet waar. Ze heeft me 15 jaar in een hel laten leven!”
Zonder nader verhoor van [betrokkene 19] kan uw gerechtshof de overwegingen dienaangaande van de rechtbank niet overnemen.
De getuige [betrokkene 5] is door uw Hof afgewezen omdat “tegen de achtergrond van de tenlastelegging is het Hof van oordeel dat het horen van deze getuige niet van belang is voor enig rechtens door het Hof te nemen beslissing.”
De verdediging heeft uw gerechtshof tijdens de ondervraging van [verdachte] erop gewezen dat kennelijk uw gerechtshof eerdere transporten (die ook niet zijn tenlastegelegd) in het kader van de beantwoording van de vragen van 348/350 Sv niet van belang acht. Het niet kunnen horen van deze getuigen, in ieder geval [betrokkene 5] , blokkeert naar het oordeel van de verdediging de mogelijkheid om met verwijzing naar mogelijk eerdere transporten via een voorwaardelijk opzet redenering te komen tot het bewijs van het vervoeren van de uitvoer van harddrugs naar Zweden.
De verdediging is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de opzet van verdachte was verricht op de uitvoer van harddrugs zodat vrijspraak dient te volgen.
Voor zover uw gerechtshof hier anders over denkt doet de verdediging een voorwaardelijk verzoek om alsnog [betrokkene 19] en [betrokkene 5] als getuigen te horen waarbij een uitdrukkelijk beroep wordt gedaan op de Keskin jurisprudentie, in het bijzonder de conclusie van de Procureur-generaal van 2 februari 2021 onder 18.”
24. Het hof heeft in zijn arrest de verweren van de verdediging ten aanzien van feit 1 als volgt samengevat en gezamenlijk verworpen:
“Het standpunt van de verdediging
[…]
Feit 1
Met betrekking tot feit 1 is betoogd, dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de uitvoer van harddrugs, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat sprake was van hasj, zoals [betrokkene 8] hem had verteld. De verdachte is bovendien niet betrokken geweest op relevante momenten, zoals bij de aankoop van de verdovende middelen of de aanschaf van de smokkelauto en het inbouwen van een verborgen ruimte daarin.
De betrokkenheid van de verdachte bij feit 2 kan voor het vaststellen van voorwaardelijk opzet ten aanzien van feit 1 geen gewicht in de schaal leggen, nu bij feit 2 andere verdachten een rol hebben gespeeld en de modus operandi verschilt. De verdediging heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan [betrokkene 5] en [betrokkene 19] als getuigen te horen indien het hof hun verklaringen, inhoudende dat de verdachte betrokken is geweest bij eerdere transporten van verdovende middelen, meeweegt voor het bewijs van voorwaardelijk opzet. Tevens is betoogd dat de handelingen van de verdachte niet als medeplegen kunnen worden gekwalificeerd, maar hoogstens als medeplichtigheid.
Subsidiair heeft de verdediging strafvermindering bepleit omdat de verdachte, die een gokschuld bij zijn verre neef [betrokkene 8] had, onder druk van [betrokkene 8] heeft gehandeld. Dit wordt bevestigd door de verklaringen van [betrokkene 8] , [betrokkene 9] , [betrokkene 13] , [betrokkene 12] en [betrokkene 1] en door een pinggesprek tussen de verdachte en [betrokkene 1] van 25 november 2012.
Uiterst subsidiair heeft de verdediging deelvrijspraak bepleit van de periode voorafgaand aan oktober 2012, omdat bewijs voor eerdere betrokkenheid van de verdachte ontbreekt, hetgeen ook gevolgen dient te hebben voor de strafmaat.
[…]
Het oordeel van het hof
[…]
Bespreking van de gevoerde verweren met betrekking tot de feiten 1 en 3
Ten aanzien van feit 1
De kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, derhalve dat de bewezen verklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Te denken valt onder meer aan de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het debet en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten.
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken af dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij de uitvoer van cocaïne en amfetamine, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. De verdachte heeft tot het vertrek van [betrokkene 6] naar Zweden een coördinerende en onmisbare rol gehad in het opzettelijk uitvoeren van de verdovende middelen. Hij was degene die intensief contact onderhield met zijn neef [betrokkene 8] , die als ontvanger van de verdovende middelen in Zweden fungeerde, en met [betrokkene 1] om [betrokkene 6] over te halen de rit te maken toen haar vader in het ziekenhuis lag. Hij had eveneens contact met [betrokkene 7] , die hij voor diens eerste ontmoeting met [betrokkene 6] naar [winkelcentrum] in [plaats] heeft gebracht. De verdachte was tijdens die ontmoeting tussen [betrokkene 7] , [betrokkene 6] en [betrokkene 14] in de directe nabijheid aanwezig. Daarnaast stond de Seat Toledo waarmee de drugs zijn vervoerd gedurende drie en een halve dag en tot kort vóór het vertrek van [betrokkene 6] naar Zweden in de parkeergarage onder de woning van de verdachte en lagen de autosleutels in diens woning. Door zijn handelingen heeft de verdachte een actieve en cruciale bijdrage geleverd aan de uitvoer. Het hof kwalificeert deze rol van de verdachte als die van medepleger.
Het hof hecht geen geloof aan de eerst ter terechtzitting in hoger beroep in algemene bewoordingen geschetste en weinig gedetailleerde afgelegde verklaringen waarin enerzijds de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachten [verdachte] en [betrokkene 1] bij de feiten wordt geminimaliseerd. Anderzijds worden daarin de rollen vergroot van de reeds in Zweden onherroepelijk veroordeelde [betrokkene 8] en van ‘ [betrokkene 7] ’, van wie de personalia tot op heden onbekend zijn gebleven. Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden een beduidend grotere rol van deze beide verdachten naar voren komt dan de thans geschetste rollen en rolverdeling. In dat licht acht het hof evenmin aannemelijk de algemene verklaring van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep gesteund door de verklaring van [betrokkene 8] , dat tegen de verdachte is gezegd dat het een transport van hasj betrof.
Het hof acht tenslotte evenmin aannemelijk dat de verdachte onder druk van [betrokkene 8] betrokken is geraakt bij het feit, omdat hij een gokschuld aan hem had. De door de verdediging in dit verband genoemde getuigen hebben weliswaar iets verklaard over een gokschuld van de verdachte aan [betrokkene 8] , of dat de verdachte druk van hem ervoer, maar het oorzakelijk verband van het een en ander is daarmee niet aannemelijk geworden, temeer omdat de verdachte in hoger beroep heeft verklaard dat hij meermalen wel over geld beschikte maar dit dan niet gebruikte om de schuld aan [betrokkene 8] af te lossen maar om het in te zetten bij het gokken. Aldus heeft hij er kennelijk zelf voor gekozen deze schuld in stand te laten, in plaats van de zogenoemde druk te beëindigen.
[…]
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, worden de verweren strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde verworpen.
Voorwaardelijk verzoek verdediging met betrekking tot feit 1
De verdediging heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan om de getuigen [betrokkene 5] en [betrokkene 19] te horen, indien het hof deze verklaringen meeweegt voor het bewijs van voorwaardelijk opzet van de verdachte op de uitvoer van harddrugs. Het hof betrekt deze niet in de bewijsvoering en de door de verdediging geformuleerde voorwaarde is dus niet vervuld, zodat het verzoek wordt afgewezen.”
25. In de toelichting op het middel wordt een drietal deelklachten opgeworpen. Met de eerste deelklacht wordt op p. 13 van de schriftuur aangevoerd dat uit de overwegingen van het hof niet kan volgen dat de verdachte “een auto heeft geregeld, dat hij een verborgen ruimte in deze auto heeft laten maken, dat hij drugs in de auto heeft gezet en/of evenmin dat hij contact heeft gehad met de koerier(s)” en kennelijk dat – zoals door de raadsman in hoger beroep is betoogd (zie hiervoor onder 23) – daarom geen sprake is van vol opzet. De tweede deelklacht houdt in dat het hof de verklaring van [betrokkene 19] niet tot het bewijs had mogen bezigen zonder hem nader te ondervragen. Met de derde deelklacht wordt tot slot betoogd dat de redenen voor de afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat (voorwaardelijk) opzet op de uitvoer van harddrugs heeft ontbroken, niet uit de overwegingen van het hof volgen.
26. Ik begin met de eerste en de derde deelklacht, die ik gezamenlijk zal bespreken. Het hof heeft – zo wordt met de eerste deelklacht terecht betoogd – inderdaad nergens in zijn arrest vastgesteld dat de verdachte “een auto heeft geregeld, dat hij een verborgen ruimte in deze auto heeft laten maken, dat hij drugs in de auto heeft gezet en/of evenmin dat hij contact heeft gehad met de koerier(s)”, maar dat brengt nog niet mee dat uit de bewijsvoering van het hof niet toereikend gemotiveerd volgt dat sprake is van opzet. Het hof heeft dit opzet – gelet op zijn hierboven weergegeven reactie op de verweren van de verdediging ten aanzien van feit 1 – niet onbegrijpelijk afgeleid uit de coördinerende en onmisbare rol die de verdachte bij de uitvoer van cocaïne en amfetamine heeft gehad. Het hof heeft in dat verband onder meer vastgesteld dat hij degene was die intensief contact onderhield met zijn neef [betrokkene 8] , die als ontvanger van de verdovende middelen in Zweden fungeerde. Eveneens had hij intensief contact met [betrokkene 1] voorafgaand aan het transport, bijvoorbeeld toen [betrokkene 6] moest worden overgehaald om de rit te maken toen haar vader in het ziekenhuis lag. Ook stond de Seat Toledo waarmee de drugs zijn vervoerd gedurende drie en een halve dag en tot kort vóór het vertrek van [betrokkene 6] naar Zweden in de parkeergarage onder de woning van de verdachte en lagen de autosleutels in diens woning. Op grond van zijn rol bij de uitvoer van de verdovende middelen heeft het hof het bovendien niet aannemelijk geacht dat tegen de verdachte is gezegd dat het een transport van hasj betrof. Hiermee heeft het hof voldoende de redenen opgegeven waarom het is afgeweken van het hiervoor onder 23 weergegeven uitdrukkelijk onderbouwde standpunt.
27. De eerste en derde deelklacht falen.
28. Dan de tweede deelklacht, die inhoudt dat het hof de verklaring van getuige [betrokkene 19] niet tot het bewijs had mogen bezigen zonder hem nader te ondervragen. De steller van het middel voert daartoe aan dat het daartoe strekkende verzoek door het hof is afgewezen op de grond dat het de verklaring van [betrokkene 19] niet in de bewijsvoering betrekt, terwijl het hof dat wel zou hebben gedaan.
29. In de aanvulling op het verkorte arrest neemt het hof onder meer de voetnoten 55, 56 en 57 uit het vonnis van de rechtbank over. Gelet op de bespreking van middel 1 – waarin ik concludeerde dat het hof, naast de voetnoten, ook de daaraan door de rechtbank ontleende redengevende feiten en omstandigheden heeft overgenomen – heeft het hof de volgende passage uit het vonnis van de rechtbank in de bewijsvoering betrokken:
“ [betrokkene 5] en [betrokkene 6] staan bekend als mensen die drugs smokkelen [55] zoals hennep en cocaïne. [betrokkene 6] praat daar openlijk over. [56] [verdachte] (de rechtbank begrijp: [verdachte] , hierna: verdachte) en [betrokkene 1] (de rechtbank begrijpt: [betrokkene 1] , hierna: [betrokkene 1] ), horen bij elkaar. [betrokkene 19] , de zoon van [betrokkene 5] , heeft tweemaal voor verdachte verdovende middelen naar Denemarken vervoerd. [57]
(voetnoten)
[55] Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 10] door de rechter-commissaris d.d. 19 augustus 2015 (losse bijlage), proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 11] d.d. 10 december 2012 (zaaksdossier 1, map 2, dossierpagina B01 00341)
[56] Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 10] door de rechter-commissaris d.d. 19 augustus 2015 (losse bijlage), bijlage bij proces-verbaal van verhoor [betrokkene 5] d.d. 4 juni 2013 (zaaksdossier 1, map 2, dossierpagina B01 00356). Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 10] d.d. 4 maart 2013 (zaaksdossier 1, map 2, dossierpagina B01 00317).
[57] Proces-verbaal d.d. 10 december 2012 (zaaksdossier 1, map 2, dossierpagina B01 00402).”
30. Hier lijkt zich de complexiteit van de bewijsconstructie van het hof te wreken. Doordat het hof verschillende gedeelten van de bewijsredenering van de rechtbank heeft overgenomen, waardoor de Promis-redenering van de rechtbank en de door het hof gebezigde bewijsmiddelen met elkaar vervlochten zijn geraakt, heeft het hof waarschijnlijk niet goed voor ogen gehad wat er precies wel en wat er niet voor het bewijs is gebruikt. Het door de rechtbank genoemde proces-verbaal in voetnoot 57 blijkt – na een blik achter de papieren muur – namelijk inderdaad, zoals door de steller van het middel naar voren wordt gebracht, een verklaring van [betrokkene 19] te bevatten, terwijl het hof overweegt dat het zijn verklaring niet in de bewijsvoering betrekt.
31. Daarmee hoeft de klacht evenwel niet tot cassatie te leiden. Ik zie namelijk in het geheel niet welke rol van betekenis deze verklaring bij de bewezenverklaring zou hebben gespeeld. De rechtbank heeft daar kennelijk als redengevend feit uit afgeleid dat [betrokkene 5] tweemaal verdovende middelen naar Denemarken heeft vervoerd voor de verdachte. In zijn arrest komt het hof daarop evenwel nergens terug. Noch onder het kopje met “redengevende feiten en omstandigheden feit 1”, noch in verband met de bespreking van de gevoerde verweren met betrekking tot feit 1 rept het hof met een woord over deze vermeende drugstransporten van [betrokkene 5] naar Denemarken voor de verdachte. Gelet hierop, ga ik ervan uit dat het overnemen van voetnoot 57 berust op een kennelijke misslag. Daarmee komt aan de tweede deelklacht feitelijke grondslag te ontvallen.
32. Het tweede middel faalt in al zijn onderdelen.
Het derde middel
33. Het derde middel richt zich nog apart tegen de afwijzing van het voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuige [betrokkene 19] . Die afwijzing steunt volgens de steller van het middel op gronden die de afwijzing niet kunnen dragen, is onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat met betrekking tot het onder 1 en 3 ten laste gelegde feit het verzoek is gedaan tot het horen van [betrokkene 19] . De afwijzing van dat verzoek met betrekking tot feit 1 zou onbegrijpelijk zijn, nu het hof heeft overwogen dat het de verklaring niet in de bewijsvoering betrekt terwijl de door het hof overgenomen voetnoot 57 een verklaring van deze [betrokkene 19] bevat. Op het verzoek met betrekking tot feit 3 zou het hof in het geheel niet hebben beslist.
34. Zoals ik bij de bespreking van het eerste middel reeds concludeerde, ga ik ervan uit dat het overnemen van voetnoot 57 berust op een kennelijke misslag van het hof (zie de randnummers 30-31 van deze conclusie).
35. Voor zover wordt aangevoerd dat het hof niet heeft beslist op het verzoek tot het horen van [betrokkene 19] met betrekking tot feit 3, meen ik dat de grond voor die afwijzing besloten ligt in de overweging van het hof dat het de verklaring van [betrokkene 19] niet in de bewijsvoering betrekt.
36. Anders dan de steller van het middel, zie ik niet in waarom het startpunt van de onder 1 en 3 bewezenverklaarde periode – 5 april 2012, de dag dat de bij het drugstransport naar Zweden gebruikte Seat Toledo werd geïmporteerd – zou aantonen dat het hof de vermeende drugstransporten van [betrokkene 19] naar Denemarken wel in zijn bewijsvoering heeft betrokken. Dat uit de bewijsvoering slechts kan blijken dat de verdachte pas op een later moment bij het onder 1 en 3 bewezenverklaarde betrokken is geraakt, kan daaraan niet afdoen, nu een bewezenverklaarde periode niet hoeft te betekenen dat de verdachte gedurende die gehele periode de hem verweten gedraging heeft verricht.6.
37. Het derde middel faalt.
Het vierde middel
38. Het vierde middel richt zich tegen het onder 4 bewezenverklaarde ‘gewoontewitwassen’ en bevat de klacht dat de bewijsvoering niet redengevend is voor het oordeel dat de bedragen onder d), e) (tot een bedrag van € 40.000) en f) van misdrijf afkomstig zijn en/of dat het hof zijn oordeel ontoereikend heeft gemotiveerd. Voorts wordt geklaagd dat het hof in verband met de bewezenverklaring onder f) is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt zonder dat het daarvoor in het bijzonder de redenen heeft opgegeven.
39. In de toelichting heeft de steller van het middel haar betoog opgedeeld in een deel dat ziet op de bewezenverklaring onder d) en e) en een ander deel dat ziet op de bewezenverklaring onder f). Ik zal de bespreking van de klachten structureren aan de hand van deze indeling.
De bewezenverklaring onder 4 onder d) en e)
40. De klacht over de bewezenverklaring onder d) en e) richt zich in het bijzonder tegen het oordeel dat het onder d) genoemde bedrag van € 100.000 en een deel van het onder e) genoemde bedrag van € 180.000, te weten € 40.000, afkomstig is uit enig misdrijf.
41. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 4 onder d) en e) bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 maart 2013, in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft verdachte telkens onderstaande voorwerpen verworven en voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruikgemaakt, te weten
d) in de periode van 1 tot en met 2 januari 2013 een geldbedrag van in totaal EURO 100.000,- en
e) op 7 januari 2013 een geldbedrag van in totaal EURO 180.000,-
[…]
terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;”
42. In het verkorte arrest heeft het hof ten aanzien van de onder 4 onder d) en e) ten laste gelegde geldwissels het volgende overwogen:
“Het oordeel van het hof
Ten aanzien van de onderdelen d en e (geldwissels)
In de ten laste gelegde periode van 1 januari 2010 tot en met 12 maart 2013 beschikte de verdachte volgens de bij de Belastingdienst bekende informatie over een uitkering, variërend van € 12.252 en € 12.528 in 2010 onderscheidenlijk 2011 tot € 1.466 in (januari) 2012. De uitkering is per 1 februari 2012 beëindigd. Verder had de verdachte in 2012 inkomsten uit zijn café [A] , groot € 20.286. De inkomsten uit dit café in het eerste kwartaal van 2013 waren ten tijde van de aanhouding van de verdachte op 12 maart 2013 nog niet bij de Belastingdienst bekend. Het hof is evenwel van oordeel dat, uitgaande van een omzet van € 12.528 over het laatste kwartaal van 2012 (90 dagen), de omzet over het eerste kwartaal tot en met 12 maart 2013 (70 dagen) op een bedrag van (70/92 x € 12.528 =) € 9.533 kan worden geschat. Dat, zoals de verdediging stelt, in dit kwartaal moet worden uitgegaan van een (minimale) omzetstijging van 150%, gelet op omzetstijgingen sedert de opening van het café in het tweede kwartaal, is niet onderbouwd met nadere stukken, meer in het bijzonder niet met stukken waaruit de daadwerkelijk gerealiseerde omzet in die nadere periode blijkt.
De verdachte heeft erkend in de nacht van 1 op 2 januari 2013 een geldwissel van € 100.000 te hebben verricht en op 7 januari 2013 een geldwissel van € 180.000. Deze geldwissels worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder onderschepte pinggesprekken. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de tweede geldwissel niet op een bedrag van € 300.000 maar op een bedrag van € 180.000 betrekking heeft.
Het hof is van oordeel dat het verrichten van dergelijke omvangrijke geldtransacties, buiten het bankwezen om, waarmee alleen al door het aanwezig hebben en vervoeren ervan aanzienlijke veiligheidsrisico’s zijn gemoeid, een redelijk vermoeden van witwassen oplevert. Het door de verdachte kunnen beschikken over dergelijke bedragen in contanten levert ook vanwege de bij de Belastingdienst bekende beperkte inkomsten van de verdachte een redelijk vermoeden van witwassen op.
Van de verdachte mag mitsdien worden verlangd, dat hij een concrete, min of meer verifieerbare, niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring geeft omtrent de herkomst van deze bedragen. De verdachte heeft in zijn verklaring bij de politie op 24 april 2013 niets willen verklaren over de geldwissels. Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg op 22 februari 2016 heeft hij verklaard dat hij twee geldwissels heeft verricht. De eerste geldwissel betrof een bedrag van € 100.000 en heeft hij op verzoek van zijn vriend ‘[betrokkene 20]’ verricht, die in onroerend goed en in de autohandel zit en extreem vermogend zou zijn; de verdachte kon er € 1.000 mee verdienen. De tweede geldwissel betrof een bedrag van € 180.000 waarvan € 40.000 afkomstig was van eerder genoemde [betrokkene 20], € 90.000 van een bevriend voetballer en € 50.000 van de verdachte zelf en gokwinsten betrof. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte deze verklaring bevestigd.
Op verzoek van de verdediging is de persoon van wie een groot deel van de bedragen afkomstig zou zijn, [betrokkene 20], als getuige ter terechtzitting gehoord. Deze getuige heeft aanvankelijk, in zijn verklaring bij de politie op 20 maart 2013, onder meer verklaard dat [verdachte] en hij financieel niet aan elkaar verbonden waren en geen zaken met elkaar deden. Ofschoon de getuige in dat verhoor niet specifiek naar geldwissels is gevraagd, acht het hof het opmerkelijk dat hij eigenstandig geen melding heeft gedaan van de gestelde omvangrijke geldwissels, nu deze toch als een niet alledaagse zakelijke transactie kunnen worden beschouwd; [betrokkene 20] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij slechts een paar keer geldwissels met anderen buiten het bankwezen om heeft gedaan, maar nooit bedragen van meer dan € 10.000/€ 20.000. Ter terechtzitting in eerste aanleg is een ongedateerde verklaring van [betrokkene 20] overgelegd, waarin hij verklaart dat [verdachte] begin januari 2013 een bedrag van € 100.000 heeft gewisseld in grote coupures; omtrent een daaropvolgende tweede geldwissel van € 40.000 wordt in de verklaring met geen woord gesproken. Daarnaar gevraagd ter terechtzitting in hoger beroep heeft de getuige verklaard dat een tweede geldwissel met [verdachte] hem niet bijstaat, maar dat het zou kunnen. Opmerkelijk acht het hof verder dat de getuige heeft toegelicht mede vanwege digitale fraude zijn geld niet aan een bank toe te vertrouwen, maar er kennelijk geen bezwaar in zag omvangrijke bedragen toe te vertrouwen aan [verdachte] , van wie hij wist dat hij een gokker is, zonder daarvoor enige zekerheid in te bouwen. De verklaring van de getuige wijkt verder af van de verklaring van [verdachte] wat betreft de gang van zaken omtrent de geldwissel: zo is, anders dan [verdachte] heeft verklaard, volgens de getuige geen vergoeding aan [verdachte] voor de geldwissel betaald en is geen geldtelmachine gebruikt. Dat [verdachte] een dergelijke transactie zou verrichten zonder vergoeding is evenwel ongeloofwaardig in het licht van de pinggesprekken, waaruit volgt dat hij de personen, bij wie hij geld wilde wisselen; een behoorlijk percentage hiervoor moest betalen. In een pinggesprek op 31 december 2012 tussen ‘[nickname 6]’ en ‘ [nickname 3] ’ vroeg [verdachte] aan [nickname 6] om ‘paarse’ te regelen, ‘200 stuks’. [nickname 6] dacht dat wel te kunnen regelen en vraagt ‘2proc’, hetgeen [verdachte] duur vond; [verdachte] vroeg: “kan je niet voor 1 procent regelen”. Op een latere vraag die dag van [verdachte] “Kan ik komen wisselen of gaat het niet meer lukken”, antwoordde [nickname 6] dat het niet ging, dat iedereen druk was en dat “die andere 3 procent wil”. In een gesprek op 4 januari 2013 tussen ‘ [nickname 7]’ (geïdentificeerd als [betrokkene 21]) en ‘ [nickname 3] ’ vroeg [verdachte] of [nickname 7] nog 300 kon wisselen. Een dag later, op 5 januari 2013, meldde [nickname 7]: “He gap procent erbij dan kan het. Dat is normaal zegt ie”. [verdachte] reageerde daarop dat hij dat teveel vond: “ik kan het voor 1.4 procent doen maar vindt het teveel 1 procent vindt ik netjes”.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de verklaring van de verdachte, dat een deel van het bedrag betreffende de geldwissels (€ 100.000 van de eerste geldwissel en €40.000 van de tweede geldwissel) afkomstig is van [betrokkene 20], als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven. Wat betreft de verklaring van de verdachte, dat de resterende bedragen betreffende de tweede geldwissel, voor een bedrag van € 90.000 van een niet nader genoemde voetballer zou zijn en voor een bedrag van € 50.000 gokwinsten van de verdachte betreffen, is het hof van oordeel dat deze verklaring onvoldoende concreet en niet (genoegzaam) verifieerbaar is. Nadere onderbouwing, bijvoorbeeld in de vorm van een verklaring van de betreffende voetballer, ontbreekt. Dat de verdachte casino’s heeft bezocht en daar wel eens winsten heeft behaald, is niet voldoende als onderbouwing van de herkomst van een bedrag van € 50.000, te minder nu [betrokkene 9] en [betrokkene 8] beiden als getuige hebben verklaard dat de verdachte geen goede gokker was en met gokken juist geld verloor.
Mitsdien kan van het Openbaar Ministerie niet worden verlangd nader onderzoek naar de herkomst van bedoelde bedragen te doen.
Concluderend is het hof van oordeel dat, gelet op het ontbreken van een concrete, verifieerbare, niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring omtrent de herkomst van de contante geldbedragen van € 100.000 en € 180.000, het niet anders kan zijn dan dat bedoelde bedragen afkomstig zijn van enig misdrijf en dat de verdachte dit wist.”
43. Bij de bespreking moet het volgende worden vooropgesteld. Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan dit bestanddeel bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Voor deze specifieke bewijsmogelijkheid – die de rechter soelaas kan bieden in het geval dat de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband blootleggen tussen het voorwerp en een bepaald misdrijf – heeft de Hoge Raad in zijn jurisprudentie een toetsingskader ontwikkeld. Dat vatte de Hoge Raad in zijn arrest van 18 december 2018 als volgt samen:
“2.3.2. Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
2.3.3. Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.”7.
44. In de onderhavige zaak betoogt de steller van het middel dat de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het onder d) genoemde bedrag van € 100.000 en een deel van het onder e) genoemde bedrag van € 180.000, te weten € 40.000.
45. De verklaring waar het de steller van het middel om gaat, houdt in dat de verdachte de voornoemde bedragen van [betrokkene 20] heeft gekregen om het van kleine naar grote coupures te wisselen. De steller van het middel meent in de eerste plaats dat het hof het toepasselijke toetsingskader uit het arrest van 18 december 2018 heeft miskend door deze verklaring “op haar ‘geloofwaardigheid’ in plaats van op haar ‘concreetheid, verifieerbaarheid en niet hoogst waarschijnlijkheid’ te beoordelen”. In de tweede plaats wordt betoogd dat het oordeel van het hof dat de verklaring niet is aan te merken als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd is. Overigens spelen de verklaringen van de verdachte over de herkomst van de rest van het onder e) genoemde bedrag van € 180.000 – kort gezegd dat hij € 90.000 van een bevriend voetballer had gekregen en dat de overige € 50.000 gokwinst betrof – in cassatie geen rol.
46. Het hof heeft in zijn overweging eerst geoordeeld dat het verrichten van de onder d) en e) ten laste gelegde geldwissels “een redelijk vermoeden van witwassen oplevert” en dat van de verdachte daarom mag worden verlangd dat hij “een concrete, min of meer verifieerbare, niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring geeft omtrent de herkomst van deze bedragen”. Tot zover wordt het oordeel van het hof door de steller van het middel niet bestreden. Vervolgens gaat het hof uitgebreid in op de voornoemde verklaring van de verdachte dat de onder d) en e) genoemde geldbedragen (deels) afkomstig zouden zijn van [betrokkene 20]. Daarbij zet het hof de door [betrokkene 20] in hoger beroep afgelegde verklaring af tegen zijn verklaring bij de politie in 2013 en tegen zijn in eerste aanleg door de verdediging overlegde en ongedateerde verklaring. Uit die exercitie komen volgens het hof een aantal opmerkelijkheden en tegenstrijdigheden voort, waaruit bijvoorbeeld blijkt dat [betrokkene 20] steeds wisselend heeft verklaard over zijn (zakelijke) relatie met de verdachte. Verder tekent het hof aan dat het ‘opmerkelijk’ is dat deze [betrokkene 20] heeft toegelicht dat hij zijn geld niet aan een bank toevertrouwt vanwege digitale fraude, maar dat hij er kennelijk geen bezwaar in zag omvangrijke bedragen aan de verdachte toe te vertrouwen zonder enige zekerheid in te bouwen. Tot slot merkt het hof nog op dat zijn verklaring en de verklaring van de verdachte afwijkt wat betreft de geldwissel zelf, nu [betrokkene 20] heeft verklaard dat de verdachte geen vergoeding is betaald terwijl het hof dat op basis van de aangehaalde pinggesprekken ongeloofwaardig acht. Deze ‘opmerkelijkheden’ en ‘tegenstrijdigheden’ – die in cassatie overigens niet worden betwist – leiden het hof tot het oordeel dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat een deel van het bedrag betreffende de geldwissels (€ 100.000 van de eerste geldwissel en € 40.000 van de tweede geldwissel) afkomstig was van [betrokkene 20], “als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven” en dat van het openbaar ministerie niet kan worden verlangd nader onderzoek te doen naar de herkomst van deze geldbedragen.
47. Dit oordeel van het hof acht ik niet onbegrijpelijk. Gelet op de door het hof geconstateerde ‘opmerkelijkheden’ en ‘tegenstrijdigheden’, kan ik – met het hof – de noodzaak van nader onderzoek naar de verklaring van de verdachte niet inzien. De verklaring van [betrokkene 20] in hoger beroep in relatie tot zijn eerdere verklaringen, alsmede in relatie tot de verklaring van de verdachte zelf, geven – zoals het hof heeft geoordeeld – reeds voldoende aanleiding om de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde te kunnen schuiven.
48. Daarmee heeft het hof – zonder blijk te geven van miskenning van het toepasselijke toetsingskader en bovendien niet onbegrijpelijk – tot uitdrukking gebracht dat de verklaring van de verdachte niet valt aan te merken als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijke verklaring, zodat er geen noodzaak bestond voor nader onderzoek daarnaar.
49. Aldus is ‘s hofs oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het onder d) genoemde bedrag van € 100.000 en een deel van het onder e) genoemde bedrag van € 180.000, te weten € 40.000, afkomstig is uit enig misdrijf, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
50. De klacht over de bewezenverklaring onder d) en e) faalt.
De bewezenverklaring onder 4 onder f)
51. De klacht over de bewezenverklaring onder 4 onder f) richt zich in het bijzonder tegen het (kennelijke) oordeel van het hof in de ‘Conclusie kasopstelling’ dat een bedrag van € 118.306,40 beschikbaar was voor contante uitgaven, terwijl de feitelijke uitgaven € 166.894,73 bedroegen en de verdachte voor wat het geconstateerde verschil van € 48.588,33 geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring heeft gegeven. Daartoe wordt primair aangevoerd dat het hof niet heeft gereageerd op een door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt en subsidiair dat in ieder geval het oordeel van het hof dat de verdachte voor het geconstateerde verschil van € 48.588,33 geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven, onbegrijpelijk is in het licht van hetgeen door de verdediging over een aantal concrete gokwinsten is aangevoerd en welke gokwinsten het hof bij de bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde als vaststaand heeft betrokken.
52. Aan de verdachte is onder 4 onder f) ten laste gelegd dat:
“hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 12 maart 2013, te [plaats] , en/of [plaats] en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Oosthuizen, gemeente Zeevang, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens)
- van onderstaand(e) voorwerp(en), de werkelijke aard en/of herkomst verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is en/of dat/die voorwerp(en) voorhanden had en/of
- onderstaande voorwerpen verworven en voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruikgemaakt,
te weten
[…]
f) een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) EURO 51.962,50;
in elk geval een of meer (grote) hoeveelheid/hoeveelheden geld,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moets(en) vermoeden dat dat voorwerp/die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf”.
53. Het hof heeft hiervan bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 maart 2013, in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft verdachte telkens onderstaande voorwerpen verworven en voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruikgemaakt, te weten
[…]
f) in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 maart 2012 een geldbedrag van in totaal EURO 48.588,33,
terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;”
54. De passage in de pleitnota die volgens de steller van het middel een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudt, luidt (met weglating van voetnoten):
“Client heeft ter terechtzitting van 1 februari 2016 verklaard dat hij inkomen heeft verworven door winsten in het casino. Uit het dossier blijkt ook dat hij meerdere malen casino’s bezocht en ook blijkt uit de overzichten van de bankrekening van cliënt dat hij regelmatig geld opnam in casino’s. Tijdens zijn casinobezoeken heeft client meerdere malen winsten behaald.
De rechtbank heeft de verklaring van cliënt over zijn casinowinsten als ongeloofwaardig terzijde geschoven en geoordeeld dat niet is gebleken dat cliënt in de tenlastegelegde periode inkomen heeft verworven uit gokwinsten. Echter, vervolgens wordt in de bewijsconstructie ten aanzien van Feit 5 (uitkeringsfraude) ineens wel uitgegaan van winsten bij casino’s! Volgens de rechtbank heeft cliënt in 2011 €5.000,-. €15.000,- en €24.614,38 gewonnen. Het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat cliënt in de tenlastegelegde periode geen inkomen heeft verworven uit gokwinsten kan dan ook niet standhouden.
De verdediging merkt op dat voornoemde bedragen het bedrag ten aanzien waarvan een verklaring van cliënt kan worden verlangd overstijgen en dat er derhalve geen sprake is van onverklaarbaar vermogen.”
55. Een blik op de opbouw van de pleitnota in hoger beroep leert dat het bovengenoemde betoog niet op zichzelf staat, maar verweven is in een verderstrekkend bewijsverweer over het onder f) ten laste gelegde geldbedrag van € 51.962. Dat verweer heeft het hof in zijn bewijsoverweging als volgt samengevat en verworpen:
“Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte (partieel) dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem in de onderdelen d, e en f, is ten laste gelegd.
[…]
Ten aanzien van het in onderdeel f gestelde onverklaarbaar contant vermogen heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat diverse, in de kasopstelling opgenomen posten dienen te worden gecorrigeerd, zodat tussen de legale contante ontvangsten en de legale contante uitgaven slechts een verschil resteert van € 10.608,41. Dit verschil is verklaarbaar, gelet op de ook uit het dossier volgende casinobezoeken waarover de verdachte heeft verklaard. Nu de verdachte hiermee inkomsten heeft verworven, is ook ten aanzien van dit onderdeel uit de tenlastelegging sprake van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring omtrent de herkomst van dit bedrag.
De verdediging is van oordeel dat de verdachte primair dient te worden vrijgesproken van dit onderdeel en subsidiair dat het bedrag hoogstens betrekking kan hebben op het genoemde verschil van € 10.608,41.
Het oordeel van het hof
Ten aanzien van onderdeel f (onverklaarbaar contant vermogen)
Aan de hand van een eenvoudige kasopstelling zijn de totale contante uitgaven van de verdachte afgezet, tegen de beschikbare legale contante ontvangsten. Nu de verdachte per 1 januari 2010 geen melding heeft gedaan omtrent bezit van contant geld bij de belastingdienst, is hierbij uitgegaan van een beginsaldo per die datum van € 0. Het hof komt op basis van de bewijsmiddelen, in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen witwassen, [de voetnoot heb ik weggelaten, DP] in samenhang gelezen met de door het hof in onderstaande overwegingen gegeven correcties, tot de volgende berekening.
Beginsaldo 1 januari 2010 € 0
Legale contante ontvangsten
Bankopnamen ING-rekening [rekeningnummer 1] van de verdachte € 61.291,65
(€ 59.792,25 +€ 1.139,40+ € 360)
Bankopnamen ING-rekening [rekeningnummer 2] café [A] € 28.070
(€23.520,-+ €4.550,-)
Omzet café [A] € 29.819
(€ 20.286 in 2012 + € 9.533,- van 1 januari 2013 tot 12 maart 2013)
Totaal € 119.180,65
Minus aangetroffen contanten bij de doorzoeking op 12 maart 2013:
in de woning van de verdachte € 650
In café [A] € 224,25
Totaal € 874,25
= €118.306,40
Contante uitgaven
Bankstortingen ING-rekening [rekeningnummer 1] van de verdachte € 27.803,79
Bankstortingen ING-rekening [rekeningnummer 2] café [A]
(28.223,40 + 14.834,32) € 43.057,72
Kosten levensonderhoud conform Nibud eenpersoonshuishouden
(38 maanden x 362 per maand minus per bank betaalde kosten
levensonderhoud ad 558,20) € 13.197,80
Waarborgsom huur café [A] € 4.800
Boetes
(€ 1.597,41 +€ 380,63 + € 580 ) € 2.558,04
Kosten café [A] € 32.311,73
Contante betalingen volgens opgenomen telefoongesprekken € 3.510
Contant betaalde facturen benzine € 1.144,07
Lening […] € 2.000
Stortingen cashpaspoort
(€ 10.372,08 minus opname € 1.550) € 8.822,08
Auto Alfa Romeo [kenteken 3]
(aankoop € 3.500 + kosten opknappen € 7.762,50 minus retour € 2.880) € 8.382,50
Seat Leon [kenteken 5] € 12.845
Huurkosten woning [a-straat 1] te [plaats]
(€ 1.077 x 6 maanden) € 6.462
Totaal €166.894,73
De verdediging heeft ten aanzien van een aantal posten verweer gevoerd. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat, anders dan de verdediging veronderstelt, bij gebruikmaking van de methode van de eenvoudige kasopstelling niet is vereist dat voor elke post afzonderlijk wordt vastgesteld dat sprake is van een witwasvermoeden. Deze berekeningsmethode is er juist op gericht aan de hand van het verschil tussen legale contante inkomsten en legale contante uitgaven van de verdachte vast te stellen of sprake is van een onverklaarbaar contant vermogen. Het is aan de verdachte om de in de kasopstelling opgenomen bedragen gemotiveerd te betwisten, hetgeen ertoe kan leiden dat de betreffende posten – en daarmee een eventueel bedrag aan onverklaarbaar contant vermogen – worden gecorrigeerd. Met het bestaan van contant onverklaarbaar vermogen is evenwel, in ieder geval indien sprake is van een bedrag van enige omvang, een vermoeden van witwassen in beginsel gegeven.
Waarborgsom huur café [A]
De getuige [betrokkene 22], managing partner bij [B], verzorgde sinds 10 juli 2012 de administratie van de verdachte. Hij heeft in zijn verklaring bij de politie op 14 mei 2013 aan de hand van zijn administratie verklaard dat de verdachte in privé op 1 mei (het hof begrijpt: 2012) bij de oprichting van de onderneming een bedrag van € 10.600 contant heeft betaald en dat hiermee de waarborg van € 4.800 alsmede vier maanden huur is betaald. Dat niet de verdachte, maar [betrokkene 23] de betaling van de waarborgsom op zich zou hebben genomen, zoals de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 1 februari 2016 heeft verklaard, is op geen enkele wijze nader met stukken onderbouwd, zodat het hof aan deze stelling voorbijgaat.
Contante betalingen volgens opgenomen telefoongesprekken
Het hof is van oordeel dat uit de – in de selectie van tapgesprekken over contante uitgaven van de verdachte – opgenomen gesprekken van 28 december 2012 en 15 januari 2013 onvoldoende blijkt dat en/of welk bedrag door de verdachte contant is betaald. De bedragen uit deze tapgesprekken (€ 1.234,77 en € 1.000) worden derhalve, overeenkomstig het verweer van de verdediging, buiten de berekening gelaten. Uit de overige geselecteerde tapgesprekken volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat sprake is geweest van contante betalingen tot een bedrag van in totaal € 3.510 door de verdachte.
Contante betalingenfacturen benzine
In de woning van de verdachte zijn bonnen aangetroffen waaruit volgt dat benzine contant is afgerekend voor een bedrag van in totaal € 1.144,07. [betrokkene 9] heeft in haar verklaring van 12 maart 2013 verklaard dat zij niet bijdroeg in de kosten: ‘ik betaal dus aan helemaal niets mee’. De stelling van de verdediging dat [betrokkene 9] ook in de woning verbleef, brengt dan ook niet met zich dat zij verantwoordelijk moet worden geacht voor deze betalingen. Het verweer van de verdediging dat onderhavige betalingen buiten beschouwing moeten blijven, wordt derhalve verworpen
Alfa Romeo
In de periode van 3 november 2012 tot 5 februari 2013 heeft een Alfa Romeo met kenteken [kenteken 3] op naam van de verdachte gestaan. In de woning van de verdachte is betreffende deze auto een aankoopfactuur van 24 augustus 2012 op naam van [betrokkene 12] aangetroffen ten bedrage van € 3.500. In een tapgesprek van 10 oktober 2012 met autobedrijf [C] stelt de verdachte zich voor als [betrokkene 12] en zegt dat hij vorige week een Alfa Romeo heeft gebracht die hij nu wil ophalen. Op de vraag hoeveel hij moet betalen, wordt de verdachte een bedrag van € 7.762,50 genoemd. In een gesprek op 29 januari 2013 antwoordt de verdachte op de vraag van een medewerker van [D] Schade-Expert of hij met [betrokkene 12] spreekt, dat de betreffende medewerker ‘met [betrokkene 13] belt’. De medewerker belt over de dagwaarde van de Alfa. De verdachte vraagt wanneer hij het geld krijgt; de opkoper heeft € 2.880 geboden en het geld kan contant worden afgerekend.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg op 1 februari 2016 erkend dat het zijn auto betrof en dat hij de auto voor € 3.500 heeft gekocht; uit angst voor beslaglegging heeft hij de auto op naam van [betrokkene 12] gezet.
Het hof is op grond van het voorgaande, in het bijzonder ook de handelingen waarbij de verdachte zich voordeed als [betrokkene 12] , van oordeel dat het feitelijk de verdachte is geweest die de betreffende betalingen van € 3.500 en € 7.762,50 heeft verricht, onderscheidenlijk de betaling van € 2.880 heeft ontvangen. Nu uit de bankafschriften niet volgt dat de betalingen per bank zijn verricht, dient uit te worden gegaan van contante betalingen.
Dat de verdachte, zoals hij ter terechtzitting in eerste aanleg op 1 februari 2016 heeft verklaard, van de verzekering een keer € 1.200 vanwege een aanrijding met de Alfa Romeo en € 9.000 vanwege een diefstal van de navigatie uit deze auto uitgekeerd kreeg, waarna hij voor € 700 nieuwe navigatie kocht en de schade niet herstelde, acht het hof onvoldoende onderbouwd. Dat geldt eveneens voor de stelling dat autobedrijf [C] de auto niet heeft gerepareerd, maar dat enkel sprake was van een verpanding, waarmee de verdachte contant een bedrag van € 1.005, € 6.000 of € 6.500 (verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 1 februari 2016) dan wel € 7000 (verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2017) ontving. Uit het in eerste aanleg overgelegde bankafschrift van (kennelijk) [betrokkene 12] blijkt verder enkel van een reeds qua bedrag niet met de verklaring van de verdachte overeenkomende uitbetaling van € 6.915 ter zake van ‘inbraakschade auto’. De in algemeenheden uitblinkende verklaring van de getuige [betrokkene 12] ter terechtzitting in hoger beroep op 19 april 2021 dat sprake zou zijn geweest van verpanding én van (een) schadeuitkering(en), leidt niet tot een ander oordeel. Het verweef, dat geen sprake zou zijn van een contante uitgave, maar van een contante winst van € 11.365 wordt mitsdien verworpen.
Seat Leon
Op 30 januari 2013 is een Seat Leon met kenteken [kenteken 5] op naam van de verdachte komen te staan. De verdachte heeft in zijn verhoor van 12 maart 2013 verklaard dat hij deze auto heeft geïmporteerd uit België. Raadpleging van internet op de website van autotrack.nl op 29 mei 2013 omtrent prijzen van soortgelijke auto’s (hetzelfde type en bouwjaar) heeft een vraagprijs variërend van € 12.845 tot € 23.995 opgeleverd. Nu de aankoop niet is terug te vinden in de bankafschriften van de verdachte, dient uit te worden gegaan van contante betaling, waarbij in het voordeel van de verdachte de laagste vraagprijs uit voornoemde raadpleging van het internet in de berekening is meegenomen, derhalve € 12.845.
Dat de verdachte, zoals hij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard, de auto heeft gekocht voor € 3.500 en er voor een bedrag van € 6.500 aan heeft ‘gesleuteld’, is onvoldoende onderbouwd. Uit de ter zake overgelegde stukken en de verklaring van de getuige [betrokkene 24] van 15 maart 2018 blijkt niet van (een) betaling(en) door de verdachte; de overgelegde koopovereenkomst dateert van 27 februari 2013, derhalve een maand nadat de Seat op naam van de verdachte is komen te staan, en betreft de verkoop van een beschadigde Seat door [betrokkene 24] in België aan [betrokkene 25] te Nederland, waarbij op 14 november 2012 een bedrag van € 3000 is gestort door [betrokkene 26] en op 28 februari 2013 een bedrag van € 500 door [betrokkene 27]. Enig verband met (de Seat van) de verdachte volgt hieruit niet. Dat deze door [betrokkene 24] verkochte Seat een waarde zou hebben van € 4.900 acht het hof mitsdien niet relevant, gelet ook op de resultaten van eerder vermelde raadpleging van internet.
Huurkosten woning [a-straat 1] te [plaats]
De verdachte heeft in zijn verhoor van 13 maart 2013 verklaard sinds de zomer van 2012 in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] te verblijven; de officiële huurder is [betrokkene 28] . [betrokkene 28] heeft verklaard dat de huur van de woning € 1.077 per maand betrof. In een opgenomen telefoongesprek van 27 januari 2013 zegt [betrokkene 28] tegen de verdachte dat hij de volgende maand de huur eerder moet betalen. Uit bankafschriften van de verdachte blijkt niet dat de huur per bank werd overgemaakt. Dat de verdachte (aan [betrokkene 28] ) nooit huur heeft betaald – volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 1 februari 2016 heeft hij [betrokkene 28] wel (ten dele) huur betaald – acht het hof in het licht van voornoemd telefoongesprek onaannemelijk. De stelling van de verdediging dat in casu moet worden uitgegaan van een lagere huurprijs, (temeer) ‘nu dat bij onderhuur niet ongebruikelijk is’, wordt bij gebreke van nadere onderbouwing verworpen, mede gezien het feit dat de huurprijs in overeenstemming is met de huurprijs van vergelijkbare appartementen aan de [a-straat] .
Gelet op het hiervoor overwogene gaat het hof er van uit dat de verdachte contante huurbetalingen heeft. gedaan vanaf september 2012 tot 12 maart 2013, derhalve 6 maanden x € 1.077 = € 6.462.
Conclusie kasopstelling
Uit de kasopstelling volgt dat een bedrag van € 118.306,40 beschikbaar was voor contante uitgaven, terwijl de feitelijke uitgaven € 166.894,73 bedroegen. Voor wat betreft het geconstateerde verschil van € 48.588,33 heeft de verdachte niet een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring gegeven. Naar het oordeel van het hof kan het mitsdien niet anders zijn dan dat dit onverklaarbaar contant vermogen, bij gebreke van een dergelijke verklaring, uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
Conclusie onderdelen d, e en f: gewoontewitwassen
Gelet op de omvang van het bedrag aan onverklaarbaar contant vermogen en de pleegperiode en gezien ook de hiervoor bewezen geachte geldwissels, is het hof van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.”
56. Het hof heeft het verweer van de verdediging blijkens het kopje “standpunt van de verdediging” kennelijk zo begrepen dat daarmee eerst wordt betoogd dat het onverklaarbaar contant vermogen moet worden beperkt tot € 10.608,41 en vervolgens dat dit verschil kan worden verklaard door zijn inkomsten uit casinobezoeken die uit het dossier blijken en waarover de verdachte heeft verklaard. Het hof komt in zijn hierboven geciteerde bewijsoverweging – na een uitgebreide bespreking van de verweren ten aanzien van een aantal posten uit de kasopstelling – uit op een aanzienlijk hoger verschil tussen de legale contante ontvangsten van de verdachte en zijn contante uitgaven dan de verdediging, namelijk € 48.588,33. Het hof oordeelt vervolgens dat de verdachte “[v]oor wat betreft het geconstateerde verschil van € 48.588,33” niet een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring heeft gegeven.
57. Het hof heeft het betoog van de verdediging dat ik hiervoor onder 54 heb weergegeven kennelijk niet als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aangemerkt waarop het als zodanig afzonderlijk moest responderen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk nu het betoog door het hof kon worden aangemerkt als een onderdeel van een verderstrekkend bewijsverweer over het onder f) ten laste gelegde geldbedrag van € 51.962. Voor zover het middel hierover klaagt, faalt het derhalve.
58. De vervolgvraag is of het oordeel van het hof dat de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor het geconstateerde verschil van € 48.588,33, voldoende begrijpelijk is. De steller van het middel meent van niet en wijst daartoe op hetgeen door de verdediging is aangevoerd over een aantal concrete gokwinsten van in totaal € 44.614,38, die het hof bij de bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde als vaststaand heeft betrokken.
59. Voor de leesbaarheid van deze conclusie herhaal ik hier dat de verdediging in verband met het onder 4 onder f) tenlastegelegde dat ziet op de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 maart 2013 het volgende heeft betoogd:
“Client heeft ter terechtzitting van 1 februari 2016 verklaard dat hij inkomen heeft verworven door winsten in het casino. Uit het dossier blijkt ook dat hij meerdere malen casino’s bezocht en ook blijkt uit de overzichten van de bankrekening van cliënt dat hij regelmatig geld opnam in casino’s. Tijdens zijn casinobezoeken heeft client meerdere malen winsten behaald.
De rechtbank heeft de verklaring van cliënt over zijn casinowinsten als ongeloofwaardig terzijde geschoven en geoordeeld dat niet is gebleken dat cliënt in de tenlastegelegde periode inkomen heeft verworven uit gokwinsten. Echter, vervolgens wordt in de bewijsconstructie ten aanzien van Feit 5 (uitkeringsfraude) ineens wel uitgegaan van winsten bij casino’s! Volgens de rechtbank heeft cliënt in 2011 €5.000,-. €15.000,- en €24.614,38 gewonnen. Het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat cliënt in de tenlastegelegde periode geen inkomen heeft verworven uit gokwinsten kan dan ook niet standhouden.
De verdediging merkt op dat voornoemde bedragen het bedrag ten aanzien waarvan een verklaring van cliënt kan worden verlangd overstijgen en dat er derhalve geen sprake is van onverklaarbaar vermogen.”
60. Ten aanzien van de onder 5 bewezenverklaarde uitkeringsfraude heeft het hof onder meer de bewijsmiddelen zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep onder de voetnoten 517 tot en met 523 overgenomen. De bewijsoverwegingen van de rechtbank in verband met deze bewijsmiddelen houden het volgende in (onder weglating van de voetnoten):
“Gokken
In de periode van 24 januari 2010 tot en met 7 december 2011 heeft verdachte 25 keer een vestiging van Holland Casino bezocht. Verdachte heeft in januari 2011 bij Holland Casino voor € 21.000,- aan contanten gewisseld bij Amerikaans roulettetafels en hij heeft uiteindelijk € 5.000,- gewonnen. In de maand oktober 2011 heeft hij bij Holland Casino meer dan € 15.000,- gewonnen. Op 7 december 2011 heeft verdachte op verschillende Amerikaanse roulettetafels in totaal € 2.800,- gewisseld. Indien het cluster sociale dienstverlening van de gemeente Haarlemmermeer op de hoogte was geweest dat verdachte over een vermogen van meer dan het toen geldende vrij te laten vermogen van € 5.555,- kon beschikken, was aan hem vanaf 6 januari 2011 geheel geen uitkering op grond van de WWB verstrekt.
In september 2011 heeft verdachte in Zweden met gokken 220.00 Zweedse kronen gewonnen. Dit komt overeen met een bedrag van € 24.614,38. Indien verdachte dit vermogen.had opgegeven aan de sociale dienst Haarlemmermeer, was aan hem vanaf 1 september 2011 geheel geen bijstandsuitkering verstrekt.
In oktober 2011 won verdachte bij Holland Casino meer dan € 15.000,-. Verdachte heeft verklaard dat hij toen bij dit casino in een paar dagen tijd 20.500 euro heeft gewonnen. Door Holland Casino is op 13 oktober 2011 een bedrag van € 10.000,- uitbetaald aan verdachte. Indien verdachte dit vermogen had opgegeven äan de sociale dienst Haarlemmermeer, was aan hem vanaf 1 oktober 2011 geheel geen bijstandsuitkering verstrekt.”
61. Voor de beoordeling van vraag of het oordeel van het hof dat de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor het geconstateerde verschil van € 48.588,33, voldoende begrijpelijk is, is van belang dat het hof eerder in zijn arrest (ten aanzien van het onder 4 onder d) en e) bewezenverklaarde) het volgende heeft overwogen:
“Dat de verdachte casino’s heeft bezocht en daar wel eens winsten heeft behaald, is niet voldoende als onderbouwing van de herkomst van een bedrag van € 50.000, te minder nu [betrokkene 9] en [betrokkene 8] beiden als getuige hebben verklaard dat de verdachte geen goede gokker was en met gokken juist geld verloor.”
62. Uit laatstgenoemde overweging leid ik af dat het hof niet uitsluit dat de verdachte in het casino winsten heeft behaald, maar dat het hof er tegelijkertijd vanuit gaat dat de verdachte met gokken uiteindelijk juist geld heeft verloren en de behaalde winsten dus weer is kwijtgeraakt. Tegen die achtergrond is het oordeel van het hof dat de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor het geconstateerde verschil van € 48.588,33, niet onbegrijpelijk.
63. De bewijsvoering van het onder 5 bewezenverklaarde maakt het oordeel van het hof ook niet onbegrijpelijk. Dat de verdachte zijn met gokken behaalde winsten nadien weer is kwijtgeraakt, doet immers niet af aan zijn meldplicht van die winsten aan de sociale dienst. Tot een nadere motivering hieromtrent was het hof niet gehouden. Daarmee faalt de klacht over de bewezenverklaring onder f).
64. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Het vijfde middel
65. Het vijfde middel houdt in dat de berechting niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn.
66. Op 21 juni 2021 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 22 maart 2022 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Daarmee is de in dit geval geldende inzendtermijn van acht maanden met een maand overschreden. Het middel klaagt daarover terecht.
67. Voorts merk ik ambtshalve op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen meer dan 24 maanden nadat cassatie is ingesteld. Dat betekent dat ook in dit opzicht inbreuk is gemaakt op het in art. 6 lid 1 EVRM neergelegde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht.
68. Het voorgaande dient te leiden tot strafvermindering.
Slotsom
69. Het eerste, tweede, derde en vierde middel falen en kunnen met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan. Het vijfde middel slaagt.
70. Naast hetgeen ik hiervoor onder randnummer 67 heb opgemerkt over de overschrijding van de redelijke termijn, heb ik ambtshalve geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
71. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijk maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑07‑2023
Vgl. HR 15 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4020, r.o. 2.5.2.
In de schriftuur noemt de steller van het middel voetnoot 427 uit het vonnis van de rechtbank, maar – gelet op het redengevende feit dat de steller in dit verband weergeeft – wordt kennelijk voetnoot 447 bedoeld.
HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0424, NJ 2007/387, m.nt. Y. Buruma, r.o. 5.6.1, zoals recent aangehaald in HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:440, r.o. 2.3.
Ik wijs in het bijzonder op de bewijsmiddelen 8, 10, 35 en 36, zoals opgenomen in de aanvulling op het arrest.
Zie HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1399, r.o. 2.3.
HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, NJ 2019/298, m.nt. N. Rozemond.