Proces-verbaal van bevindingen witwassen van de Politieregio Kennemerland, op ambtseed opgemaakt door opsporingsambtenaar B.J. Erkelens van 1 juli 2013, ZD 4, p. B04 0005, B04 0006, B04 00017 t/m B04 00022, inclusief de daarin genoemde onderliggende stukken en de op p. B04 00025 vermelde bijlagen
Hof Amsterdam, 11-06-2021, nr. 23-001151-16
ECLI:NL:GHAMS:2021:1722
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
11-06-2021
- Zaaknummer
23-001151-16
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:1722, Uitspraak, Hof Amsterdam, 11‑06‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1355
Uitspraak 11‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Het gerechtshof Amsterdam heeft de hoofdverdachte in een drugs- en witwaszaak uit 2012 (onderzoek Hyena) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 68 maanden. Het hof acht bewezen dat hij met twee mededaders deel heeft uitgemaakt van een criminele organisatie die het plegen van drugsgerelateerde feiten ten doel had. Eén van die feiten betreft de uitvoer van kilo’s cocaïne en amfetamine in een smokkelauto naar Zweden. De drugs waren verborgen in een geprepareerde auto. Twee koeriers zijn daarmee naar Zweden gereden en zijn daar onderschept door de Zweedse douane. De verdachte heeft zich met twee mededaders tevens schuldig gemaakt aan het voorbereiden van de invoer van ongeveer 7 kilo cocaïne vanuit Peru in twee invoertrajecten. Hiernaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen, jarenlange bijstandsfraude en het voorhanden hebben van een ‘jammer’. Tevens acht het hof bewezen dat hij samen met zijn broer een bedrag van € 100.000 heeft witgewassen.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001151-16
datum uitspraak: 11 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 11 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-740863-12 tegen
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
brp-adres: [woonadres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentieadres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12, 13, 14, 19 en 22 april 2021 en 28 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep tegen voormeld vonnis ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte wordt in feit 4, onderdelen a tot en met f, verweten dat hij zich in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 maart 2013 schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. Dit verwijt ziet op het verrichten van zogenaamde moneytransfers ten bedrage van (in totaal) € 6.949,78 (onderdelen a, b en c), het verrichten van geldwissels ten bedrage van € 100.000 en € 300.000 (onderdeel d onderscheidenlijk e) en het beschikken over een onverklaarbaar contant vermogen van € 51.962,50 (onderdeel f).
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de in feit 4 ten laste gelegde onderdelen a, b en c. De verdachte heeft het hoger beroep onbeperkt ingesteld en dit is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
De advocaat-generaal en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep, voor zover gericht tegen deze vrijspraak.
Het hof is ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde van oordeel dat, nu in de daarin opgenomen onderdelen a tot en met f feiten ten laste zijn gelegd die van elkaar zijn gescheiden door de woorden ‘en/of’, sprake is van gevoegde feiten in de zin van artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Gelet op het bepaalde in dit artikel staat voor de verdachte geen hoger beroep open tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis gegeven beslissing tot vrijspraak.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg toegelaten nadere omschrijving van de tenlastelegging ingevolge artikel 314a Sv is aan de verdachte, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 04 april 2012 tot en met 28 november 2012 te Nieuw-Vennep en/of Hoofddorp, (beide) gemeente Haarlemmermeer, en/of Zaandam, gemeente Zaanstad en/of Uithoormn, in elk geval in Nederland en/of in Zweden en/of in Colombia tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4, 47 kilogram cocaïne en/of ongeveer 3,87 kilogram amfetamine, in elk geval een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine, zijnde cocaïne en amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2012 tot en met 02 januari 2013 (zd 02A) en/of
in of omstreeks de periode van 05 januari 2013 tot en met 15 januari 2013 (zd 02B) te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Uithoorn, in elk geval in Nederland, en/of in Peru en/of in Colombia (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een aantal kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
- ( een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- ( een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk (telkens)
- een of meer vliegtickets aangeschaft voor een of meer reizen vanuit Nederland naar Zuid-Amerika (Peru en Colombia) (en terug) en/of
- één of meer telefoongesprekken gevoerd en/of één of meer SMS-en/of Pin(g)berichten verzonden en/of uitgewisseld en/of één of meer afspra(a)k(en) gemaakt omtrent
* (heimelijke) instructies voor hetgeen in Peru besproken diende te worden en/of
* het tijdstip, waarop en/of de termijn, waarbinnen de hoeveelheid cocaïne in Peru zou (moeten) worden overgedragen en/of afgeleverd en/of vervoerd (naar Nederland), en/of
* het (met elkaar) in contact brengen van personen in Peru en/of
* de prijs van de hoeveelheid cocaïne en/of
* de geldbedragen die dienden te worden overgemaakt naar en/of vanuit Peru en/of
* de containers/bergplaats(en) waarin zich de hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne zouden moeten bevinden en/of
* het in ontvangst nemen van de hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne in Nederland (op de luchthaven Schiphol) en/of
* het ontvangen en/of geven van een of meer geldbedragen en/of beloningen (borg) en/of
* dienstroosters en/of werktijden (van een of meer luchthavenmedewerker(s)),
waarbij en/of waarna
- verdachte en/of zijn mededader(s) een of meer geldbedragen heeft / hebben overgemaakt naar Peru en/of vanuit Peru en/of
- ( één of meer van) zijn mededader(s), zich opzettelijk (per vliegtuig) naar Zuid-Amerika (Peru en/of Colombia) heeft/hebben begeven teneinde aldaar één of meer persoonlijke ontmoetingen te hebben met één of meer (andere) mededader(s) en/of
- ( één of meer van) zijn mededader(s), zich opzettelijk (per vliegtuig) vanuit Zuid-Amerika (Peru en/of Colombia) naar Nederland (Schiphol) heeft/hebben begeven en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s) één of meermalen in een of meer systeem/systemen heeft/hebben gezocht naar de aankomst / locatie van container(s) / bergplaats(en) van de hoeveelheid/hoeveelheden verzonden cocaïne en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s), zich opzettelijk naar de luchthaven Schiphol heeft/hebben begeven teneinde aldaar één of meer malen te kijken of de hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne aangekomen was/waren;
3.
hij in of omstreeks de periode van 04 april 2012 tot en met 12 maart 2013 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Purmerend en/of Oosthuizen, gemeente Zeevang, in elk geval in Nederland en/of in Peru en/of in Zweden heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het meermalen, althans eenmaal, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- het meermalen, althans eenmaal, opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 12 maart 2013, te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of Hoofddorp en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Oosthuizen, gemeente Zeevang, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens)
- van onderstaand(e) voorwerp(en), de werkelijke aard en/of herkomst verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is en/of dat/die voorwerp(en) voorhanden had en/of
- onderstaand(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt,
te weten
(geldwisseling 1 uit zd 04B op 01-01-13 en /of 02-01-13)
d) een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) EURO 100.000,- en/of
(geldwisseling 2 uit zd 04B op 07-01-13 )
e) een ofmeer geldbedrag(en) van (in totaal) EURO 300.000,- en/of
(onverklaarbaar contant vermogen in de periode 01-01-2010 t/m 12-03-2012 zd 04C)
f) een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) EURO 51.962,50 ;
in elk geval een of meer (grote) hoeveelheid/hoeveelheden geld,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp/die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode(s) van:
- 01 juli 2005 tot en met 31 augustus 2005 en/of
- 01 oktober 2005 tot en met 31 maart 2006 en/of
- 01 juli 2006 tot en met 31 juli 2006 en/of
- 01 december 2007 tot en met 31 december 2007 en/of
- 01 januari 2008 tot en met 31 maart 2008 en/of
- 01 mei 2008 tot en met 31 mei 2008 en/of
- 01 september 2008 tot en met 30 september 2008 en/of
- 01 april 2009 tot en met 31 mei 2009 en/of
- 01 oktober 2009 tot en met 31 oktober 2009 en/of
- 01 december 2009 tot en met 31 december 2009 en/of
- 01 februari 2010 tot en met 28 februari 2010 en/of
- 01 april 2010 tot en met 31 januari 2012,
te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk(e) voorschrift(en), te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opgelegde verplichting(en), opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft hij, verdachte, (telkens) opzettelijk verzwegen voor en/of nagelaten (volledig) te melden aan: de (Sociale Dienst van) de Gemeente Haarlemmermeer, dat hij, verdachte, in voornoemde periode (althans in delen daarvan):
- inkomsten (al dan niet uit arbeid) heeft genoten uit de handel in auto's en/of de handel in verdovende middelen en / of via [uitzendbureau A] en/of uit casinobezoek(en) en/of via moneytransfers en/of
- over vermogen heeft kunnen beschikken, te weten: een of meer auto's en/of een of meer bedrag(en) aan contant geld en/of aandelen in een restaurant in Malaga (Spanje) en/of
zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes en/of eens anders recht op een verstrekking en/of tegemoetkoming krachtens de Wet Werk en Bijstand en/of voor de hoogte en/of de duur van die verstrekking en/of tegemoetkoming;
6.
hij op of omstreeks 12 maart 2013 (in een woning aan [adres A] ) te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, een radiozendapparaat, te weten een drie band mobiele telefoon jammer, heeft aangelegd, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad en/of heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt en een andere bewijsconstructie hanteert dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van de uitvoer van verdovende middelen als bedoeld in artikel 2 onder A van de Opiumwet, van het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet en van de onder 3 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie gericht op het in- en uitvoeren van verdovende middelen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde en vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde.
Feit 1
Met betrekking tot feit 1 is betoogd, dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de uitvoer van harddrugs, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat sprake was van hasj, zoals [betrokkene 1] hem had verteld. De verdachte is bovendien niet betrokken geweest op relevante momenten, zoals bij de aankoop van de verdovende middelen of de aanschaf van de smokkelauto en het inbouwen van een verborgen ruimte daarin.
De betrokkenheid van de verdachte bij feit 2 kan voor het vaststellen van voorwaardelijk opzet ten aanzien van feit 1 geen gewicht in de schaal leggen, nu bij feit 2 andere verdachten een rol hebben gespeeld en de modus operandi verschilt. De verdediging heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan [betrokkene 9] en [zoon betrokkene 9] als getuigen te horen indien het hof hun verklaringen, inhoudende dat de verdachte betrokken is geweest bij eerdere transporten van verdovende middelen, meeweegt voor het bewijs van voorwaardelijk opzet. Tevens is betoogd dat de handelingen van de verdachte niet als medeplegen kunnen worden gekwalificeerd, maar hoogstens als medeplichtigheid.
Subsidiair heeft de verdediging strafvermindering bepleit omdat de verdachte, die een gokschuld bij zijn verre neef [betrokkene 1] had, onder druk van [betrokkene 1] heeft gehandeld. Dit wordt bevestigd door de verklaringen van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , [betrokkene 3] en [verdachte 2] en door een pinggesprek tussen de verdachte en [verdachte 2] van 25 november 2012.
Uiterst subsidiair heeft de verdediging deelvrijspraak bepleit van de periode voorafgaand aan oktober 2012, omdat bewijs voor eerdere betrokkenheid van de verdachte ontbreekt, hetgeen ook gevolgen dient te hebben voor de strafmaat.
Feit 3
De verdediging heeft met betrekking tot de onder feit 3 ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie betoogd dat uit het dossier onvoldoende aanknopingspunten blijken voor het bestaan van een organisatie. Er is geen langdurig samenwerkingsverband, de samenstelling van de verdachten is alles behalve hetzelfde en er zijn geen eerdere transporten op hetzelfde traject vastgesteld. De tapgesprekken geven volgens de verdediging onvoldoende inzicht in de duurzaamheid en stelselmatigheid van de vermeende organisatie. Uit het enkele feit dat een verdachte op Schiphol werkt, één persoon op enig moment naar Zuid-Amerika afreist en een volgende dat niet doet, kan geen rolverdeling tussen de deelnemers in de zin van een gestructureerd samenwerkingsverband worden afgeleid. Daarnaast kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld wat het oogmerk van de organisatie was; er is dan ook slechts één transport onderschept. Bovendien is de verdachte pas op 7 november 2012 in beeld gekomen.
Subsidiair heeft de verdediging deelvrijspraak bepleit van de periode voorafgaand aan november 2012 en meer subsidiair van de periode voorafgaand aan 10 juli 2012, nu bewijs voor eerdere betrokkenheid van de verdachte ontbreekt.
Het oordeel van het hof
Algemene overwegingen
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting zijn de volgende telefoonnummers en ping- en/of bijnamen aan de hierna te noemen personen toe te schrijven:
- -
[verdachte 1] maakte gebruik van de telefoonnummers [A-telefoonnummer] , [B-telefoonnummer] , [C-telefoonnummer] en [D-telefoonnummer] en kan gekoppeld worden aan de pingnamen ‘ [pingnaam A verdachte 1] ’, ‘ [pingnaam B verdachte 1] ’, ‘ [pingnaam C verdachte 1] ’, ‘ [pingnaam D verdachte 1] ’, ‘ [voornaam verdachte 1] ’ en ‘ [pingnaam E verdachte 1] ’.
- -
[verdachte 6] is de tweelingbroer van [verdachte 1] . Hij maakte gebruik van het telefoonnummer [E-telefoonnummer] en had als pingnaam ‘ [pingnaam verdachte 6] ’.
[betrokkene 2] is de partner van [verdachte 1] . Zij maakte gebruik van de telefoonnummers [F-telefoonnummer] , [G-telefoonnummer] en [H-telefoonnummer] .
- -
[betrokkene 1] is een verre neef van [verdachte 1] . Hij maakte gebruik van het Zweedse telefoonnummer [I-telefoonnummer] . Hij wordt ook [roepnaam betrokkene 1] , [bijnaam A betrokkene 1] , [bijnaam B betrokkene 1] of [bijnaam C betrokkene 1] genoemd.
- -
[verdachte 2] maakte gebruik van de telefoonnummers [J-telefoonnummer] en [K-telefoonnummer] en had als pingnamen ‘ [pingnaam A verdachte 2] ’ en ‘ [pingnaam B verdachte 2] ’, in een aantal varianten.
- -
[verdachte 5] maakte gebruik van het telefoonnummer [L-telefoonnummer] en gedurende na te noemen rit van haar moeder [betrokkene 7] (‘ [bijnaam A betrokkene 7] ’, ‘ [bijnaam B betrokkene 7] ’, ‘ [bijnaam C betrokkene 7] ’) naar Zweden van het telefoonnummer [M-telefoonnummer] .
- -
[verdachte 4] maakte gebruik van de telefoonnummers [N-telefoonnummer] en [O-telefoonnummer] en de pingnaam ‘ [pingnaam verdachte 4] ’.
- -
[verdachte 3] maakte gebruik van het telefoonnummer [P-telefoonnummer] en had als pingnaam ‘ [pingnaam verdachte 3] ’.
- -
[betrokkene 3] maakte gebruik van de telefoonnummers [Q-telefoonnummer] en [R-telefoonnummer] , waarbij aan laatstgenoemd nummer de pingnaam ‘ [pingnaam betrokkene 3] ’ was gekoppeld.
- -
[betrokkene 4] maakte gebruik van de pingnaam ‘ [pingnaam betrokkene 4] ’.
- -
[betrokkene 5] maakte gebruik van het telefoonnummer [S-telefoonnummer] .
Redengevende feiten en omstandigheden feit 1
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De aanhouding in Zweden
[betrokkene 7] en [betrokkene 8] zijn op 27 november 2012 vanuit Hoofddorp naar Zweden vertrokken in een Seat Toledo met kenteken [kenteken Seat Toledo] (hierna: de Seat Toledo). In deze auto, die op naam stond van [betrokkene 7] , was in een verborgen ruimte ongeveer 4, 47 kilo cocaïne en 3,87 kilo amfetamine verstopt. [betrokkene 7] bestuurde de auto en had als opdracht pakketten in Zweden af te leveren op een nader op te geven locatie. Op 28 november 2012 rond 09:55 uur is de auto via de Öresundsbrug (Sontbrug) vanuit Denemarken Zweden in gereden en vervolgens door de Zweedse douane in Lernacken (Malmö) gecontroleerd. De Zweedse douane heeft de drugs, verpakt in tien plastic zakken, aangetroffen in een verborgen ruimte onder de bagageruimte en achter de rechter achterwielkast. Zij heeft deze verwijderd zonder [betrokkene 7] en [betrokkene 8] hiervan op de hoogte te stellen. De douane heeft hun telefoon vanaf 15:09 uur afgeluisterd en heeft hen met de Seat Toledo verder naar Stockholm laten reizen, waarbij het voertuig werd geobserveerd. Doel van de Zweedse douane was de ontvanger van de partij verdovende middelen te traceren.
[betrokkene 7] en [betrokkene 8] zijn in Zweden verder gereden en na een hotelovernachting kregen zij op 29 november 2012 in de loop van de middag telefonisch van na te noemen [betrokkene 11] de opdracht vanaf een bepaalde benzinepomp in Stockholm een rode Renault Megane te volgen. De Renault raakte buiten hun zicht en zij keerden terug naar de benzinepomp, waar de Renault rond 16:45 uur opnieuw verscheen. [betrokkene 7] reed weer achter deze auto aan en werd gevolgd door een zwarte Audi met kenteken [kenteken zwarte Audi] . Zo reden zij naar een garage aan de Skeboksvarnsvägen in Stockholm, waar de Seat Toledo en de Renault in de garage en de Audi voor de garage werden geparkeerd. De Zweedse douanerecherche en de regionale recherche hebben daar als verdachten aangehouden: [betrokkene 7] en [betrokkene 8] , [betrokkene 10] , de bestuurder van de Renault Megane, en [betrokkene 1] , de bestuurder van de Audi. [betrokkene 1] trachtte te vluchten en raakte gewond. Hij is naar een ziekenhuis gebracht en heeft zich daarna enige tijd aan zijn aanhouding onttrokken. [betrokkene 1] was nog voortvluchtig toen hij in december 2012 en januari 2013 logeerde in de woning van [verdachte 1] aan [adres A] in Nieuw-Vennep.
[verdachte 5] heeft op 2 december 2012 aangifte gedaan van vermissing van haar moeder [betrokkene 7] . In de in beslag genomen Seat van [betrokkene 7] is een pagina uit een agenda van het jaar 2008 aangetroffen, waarop de naam [verdachte 2] was vermeld.
[betrokkene 7] is bij vonnis van de rechtbank te Malmö op 23 juli 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 6 maanden, kort gezegd wegens drugsinvoer in Zweden. [betrokkene 8] is in hoger beroep door het gerechtshof van Skane en Blekinge te Zweden op 4 oktober 2013 tot dezelfde straf veroordeeld. [betrokkene 10] is op 23 december 2014 in Malmö veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en 2 maanden wegens medeplichtigheid bij drugsinvoer. De rechtbank in Malmö heeft [betrokkene 1] aangemerkt als beoogd ontvanger van de ingevoerde partij drugs en heeft hem daarvoor op 23 december 2014 veroordeeld tot 9 jaar gevangenisstraf.
De Seat Toledo
De Seat Toledo is op 5 april 2012 uit Duitsland geïmporteerd en dit voertuig is op 18 april 2012 op naam gezet van [betrokkene 7] . [betrokkene 7] heeft verklaard dat [verdachte 2] zich bezighield met de autohandel en een garage had in Rozenburg, waar auto’s werden gerepareerd. [betrokkene 7] heeft eveneens verklaard dat zij de Seat Toledo van [verdachte 2] had gekocht voor € 8.000 waarvan nog ongeveer € 3.000 moest worden afbetaald. [verdachte 2] reed vaak in de Seat Toledo. Deze stond niet geparkeerd in Hoofddorp, de woonplaats van [betrokkene 7] , maar in Hoorn. In de periode van 16 oktober tot 23 oktober 2012 zijn voor de Seat vier parkeerboetes opgelegd omdat deze in Hoorn was geparkeerd op een plaats voor betaald parkeren. [betrokkene 7] stond in dit verband bij de politie in Hoofddorp gesignaleerd. Begin november 2012 nam de politie contact op met [betrokkene 7] voor de betaling van de boetes. Haar dochter [verdachte 5] heeft een betalingsregeling voorgesteld, wat niet mogelijk was en heeft de boetes van in totaal € 1.087,50 uiteindelijk op 23 november 2012 contant betaald waarna de signalering is opgeheven.
Op 12 maart 2013 zijn in de woning van [verdachte 1] en zijn vriendin [betrokkene 2] aan [adres A] in Nieuw-Vennep administratieve bescheiden ter zake van de Seat Toledo aangetroffen in een handtas van [betrokkene 2] . Het betrof een rekening motorrijtuigenbelasting van 19 oktober 2012 en 2 duplicaten naheffingsaanslag parkeerbelasting Hoorn van 16 en 17 oktober 2012, alle gericht aan [betrokkene 7] , [adres C] in Hoofddorp. [betrokkene 7] heeft op dat adres gewoond met [betrokkene 9] en zijn zonen. Na hun relatiebreuk is zij rond 20 oktober 2012 gaan wonen bij haar dochter [verdachte 5] aan de [adres D] in Hoofddorp. [verdachte 1] heeft verklaard dat hij [betrokkene 7] kende en dat zij in Hoofddorp woonde.
Tijdlijn relevante gebeurtenissen vanaf begin november 2012
[verdachte 2] is begin november 2012 bij [betrokkene 7] langs gekomen en stelde haar voor een rit naar Zweden te maken, die op dezelfde wijze zou worden georganiseerd als haar recente rit naar Zweden in oktober van dat jaar. [betrokkene 7] heeft verklaard dat zij in Zweden voor deze en de vorige rit € 3.500 zou krijgen en dat [verdachte 2] haar die dag € 500 en overnachtingskosten heeft gegeven. [verdachte 2] zei haar dat hij binnenkort naar Colombia zou gaan en dat een man genaamd [betrokkene 11] contact met haar zou opnemen over de reis en dat zij hem zou ontmoeten bij [snackbar A] in [winkelcentrum A] in Hoofddorp. [betrokkene 11] zou voor hem waarnemen. Genoemde [betrokkene 11] is niet aangehouden en zijn personalia zijn niet bekend geworden. [verdachte 2] en [verdachte 1] hebben beiden verklaard dat zij [betrokkene 11] kennen.
Op 3 november 2012 is met de creditcard op naam van [verdachte 1] voor € 1.395 een vlucht geboekt voor [verdachte 2] op 11 november 2012 naar Santa Maria in Colombia.
Op 7 november 2012 pingde [verdachte 1] met [betrokkene 1] over ‘een GPS-thing’ dat bij [betrokkene 1] zou worden gebracht. [verdachte 1] vroeg [betrokkene 1] of het goed was dat ‘die persoon’ bij hem thuis zou komen. Uit pinggesprekken en de verklaring van [verdachte 1] valt af te leiden dat [verdachte 2] op 7 november 2012 vergezeld van [betrokkene 3] naar Zweden is gereden en dat zij op 9 november 2012 in aanwezigheid van [betrokkene 1] zijn teruggereden naar Nederland. [verdachte 2] is op 11 november 2012 van Amsterdam via Parijs en Bogota naar Santa Maria gevlogen. [verdachte 1] heeft tijdens het verblijf van [verdachte 2] in Colombia veelvuldig contact met hem gehouden. [verdachte 2] ondernam toen op zijn beurt vaak (pogingen tot) contact met [betrokkene 7] en [verdachte 5] . Uit het dossier valt niet af te leiden dat [verdachte 1] in die periode direct contact heeft gehad met [betrokkene 7] of [verdachte 5] .
In de periode vanaf 15 november 2012 liet [verdachte 1] diverse keren aan [verdachte 2] weten dat hij veel stress had, omdat ‘de [bijnaam C betrokkene 1] op die chik’ wachtte. Kennelijk wachtte [betrokkene 1] op het drugstransport door [betrokkene 7] naar Zweden. [verdachte 1] besprak op 16 november 2012 met [verdachte 2] onder meer dat het nog zeker 20 dagen zou duren voordat de Seat klaar zou zijn. Dat het hier ging over de Seat Leon acht het hof overigens niet aannemelijk omdat deze op naam van [verdachte 1] stond sinds 30 januari 2013.
[verdachte 1] en [betrokkene 4] zijn op 21, 22 en 23 november 2012 samen gezien op de [straatnaam A] nabij perceel [perceelnummer] in Zaandam. Daar was een garage gevestigd van [garagehouder] . De auto van [betrokkene 4] , een Renault Kangoo met kenteken [kenteken Renault Kangoo] , is op 21 november 2012 daar gezien tussen 19:52 en 20:18 uur. Deze was geparkeerd tegen de geopende overheaddeur. [verdachte 1] was daar met een ander persoon. Beiden stapten in de Kangoo en reden om 20:18 uur weg. Rond 20:28 uur stapte een man in deze auto bij station Amsterdam Sloterdijk. Dit was [betrokkene 1] , die heeft verklaard dat hij een zaak samen met zijn neef had en dat hij iets moest regelen. Op 22 november rond 14:15 uur straalde de telefoon van [verdachte 1] aan op zendmastpaal [adres F 2] in Amsterdam, die werd aangestraald als [verdachte 1] zich bij genoemde garage aan de [straatnaam A] bevond. [verdachte 1] pingde die dag rond 16:00 uur naar [betrokkene 2] , terwijl [betrokkene 1] in hun woning verbleef. [betrokkene 1] kwam aan de telefoon en vroeg wat [verdachte 1] aan het doen was, waarop [verdachte 1] antwoordde dat hij bijna klaar was met zijn werk en: “ik maak 1 auto klaar”. Die dag is rond 17:00 uur gezien dat de auto van [verdachte 1] , een zwarte Alfa Romeo GT met kenteken [kenteken zwarte Alfa Romeo GT] in de directe nabijheid van de [straatnaam A] 19 in Zaandam was geparkeerd en om 18:25 uur, op het terrein aan [adres B] in Rozenburg stond, waar de garage van [verdachte 2] was. [verdachte 1] wist blijkens de pinggesprekken niet waar de nieuwe woning van [betrokkene 7] was en was kennelijk naarstig op zoek naar haar of haar dochter [verdachte 5] . [verdachte 2] had in die periode telefonisch contact met [verdachte 5] en/of [betrokkene 7] en gaf [verdachte 1] aanwijzingen over manieren waarop hij hen kon bereiken. [verdachte 2] sprak onder meer over de [vergelijkbare straatnaam adres D] , waarmee hij kennelijk het nieuwe adres van [betrokkene 7] bedoelde. [verdachte 2] heeft [verdachte 1] gevraagd of hij die snackbar bij [winkelcentrum A] kende en gezegd dat [verdachte 1] daar op 22 november 2012 om half zeven moest zijn en ‘hem’, kennelijk [betrokkene 11] , 7-up en eten moest laten bestellen. Op 22 november 2012 zijn [verdachte 1] en [betrokkene 4] rond 18:38 uur gezien bij [winkelcentrum A] in Hoofddorp, waar zij een man ontmoetten met wie zij [supermarkt A] aan de [adres F 1] betraden. [verdachte 1] heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij toen met [betrokkene 4] [betrokkene 11] heeft afgezet bij [winkelcentrum A] . [verdachte 1] liet rond 18:49 uur aan [verdachte 2] weten dat hij al 15 minuten stond te wachten. Rond 19:00 uur ontmoette [betrokkene 7] in gezelschap van [verdachte 5] [betrokkene 11] in [snackbar A] , gelegen aan de [adres E] in voornoemd winkelcentrum te Hoofddorp. Voorafgaand aan deze ontmoeting trachtten [betrokkene 7] en [verdachte 5] in contact te komen met [verdachte 2] . [betrokkene 7] heeft verklaard dat zij [betrokkene 11] in die snackbar heeft ontmoet, waar het te druk was om te praten en dat zij vervolgens met [verdachte 5] en [betrokkene 11] naar haar woning is gegaan. Zij hebben daar over de reis naar Zweden gesproken en [verdachte 5] was erbij aanwezig. [betrokkene 7] zou het restant van haar schuld (ter zake de aankoop van de Seat) aan [verdachte 2] betalen door naar Stockholm te rijden en daar een pakket af te leveren. Volgens [betrokkene 7] heeft [betrokkene 11] haar en [verdachte 5] elk een Nokia-telefoon overhandigd, die bestemd was voor 1-op-1 contact met [betrokkene 11] tijdens de rit naar Zweden. Op 22 november 2012 rond 23:35 uur straalde de telefoon van [verdachte 1] opnieuw de zendmast in de buurt van genoemde garage aan de [straatnaam A] aan en liet hij [betrokkene 1] weten dat hij nog maximaal een uur aan het werk was.
Op 23 november 2012 rond 14:00 uur pingde [verdachte 1] [betrokkene 4] met het verzoek de garagedeur op de [straatnaam A] te openen. [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij regelmatig met [verdachte 1] op dat adres is geweest. De telefoon van [verdachte 1] straalde tussen 14:25 uur en 17:56 uur de zendmast in die omgeving aan. Rond 15:48 uur liet [verdachte 1] aan [betrokkene 1] via de ping weten dat hij ‘het’ binnen een half uur zou afmaken en dan ‘die/het’ zou komen brengen. [betrokkene 1] gaf te kennen dat hij zo snel mogelijk een vlucht naar Zweden wilde nemen. [betrokkene 2] heeft hem die dag naar Schiphol gebracht. De telefoons van [verdachte 1] en [betrokkene 11] straalden die dag rond 19:10 uur dezelfde zendmast aan. [verdachte 1] had rond 21:08 uur pingcontact met de broer van [betrokkene 4] genaamd Emre, die aan [verdachte 1] liet weten dat ‘de sleutel op het linker voorwiel lag’. [betrokkene 11] zond vanaf die avond vanaf 21: 47 uur veel sms-berichten aan [betrokkene 7] .
[verdachte 5] heeft, zoals hiervoor reeds vermeld, op 23 november 2012 de openstaande parkeerboetes betreffende de Seat Toledo betaald, waarna onmiddellijk de signalering van [betrokkene 7] is ingetrokken.
Op 23 november 2012 rond 23:40 uur is de Seat Toledo met kenteken [kenteken Seat Toledo] geparkeerd op de parkeerplaats behorende bij het perceel [adres A] in Nieuw-Vennep, in de parkeergarage onder de woning van [verdachte 1] . Uit camerabeelden blijkt dat twee mannen uit de Seat stapten. Het observatieteam heeft [verdachte 1] herkend maar de andere man niet. De Seat Toledo heeft daarna in totaal drie-en-een-halve dag in de parkeergarage van [verdachte 1] gestaan: tot op 27 november 2012, vlak vóór het vertrek van [betrokkene 7] met die auto naar Zweden. Volgens [betrokkene 7] was het de bedoeling dat zij al dat weekend met [betrokkene 8] in de Seat Toledo op reis zou gaan naar Zweden. Haar vader was echter ernstig ziek; hij lag op de intensive care-afdeling (IC) in het ziekenhuis. Daarom wilde zij nog niet vertrekken en reageerde zij niet op inkomende telefoontjes.
Op 24 en 25 november 2012 hadden [verdachte 1] en [verdachte 2] hierover veelvuldig pingcontact, waarbij gescholden en getierd werd op [betrokkene 7] en [verdachte 1] meermalen liet weten dat ‘[bijnaam C betrokkene 1] hem zwaar stresste’. [verdachte 1] zei tegen [verdachte 2] dat hij [betrokkene 7] nu moest bellen om te zeggen dat zij met het vliegtuig konden gaan, maar [verdachte 2] wist dat zij niet wilde vliegen. Korte tijd later werd [verdachte 5] uit Colombia gebeld; het gesprek duurde 308 seconden. [verdachte 2] gaf zijn bevindingen over dit gesprek door aan [verdachte 1] en belde daarna opnieuw met [verdachte 5] . [betrokkene 3] liet tussendoor aan [verdachte 1] meermalen weten dat [bijnaam C betrokkene 1] hem had gezegd dat hij [verdachte 1] probeerde te bereiken en dat [verdachte 1] niet opnam. Op 25 november 2012 was nog steeds geen contact geweest met [betrokkene 7] , die heeft verklaard dat zij op 25 november 2012 op bezoek is geweest bij haar vader. [verdachte 2] trachtte opnieuw meermalen tevergeefs [verdachte 5] te bereiken. [verdachte 2] pingde op 25 november 2012 om 00:01 uur aan [verdachte 1] dat hij iets had geregeld, indien vader de volgende dag van de IC mocht gaan. Zij zou dat ’s ochtends horen. De rest van de dag kreeg [verdachte 2] geen contact met [betrokkene 7] . [verdachte 1] vond het een “Kk kk kk zooi”. [verdachte 2] wees hem erop dat er iemand op sterven lag. [verdachte 1] antwoordde dat hij haar begreep maar dat die “kk mongool niet begrijpt dat iemand op sterven ligt”, waarop [verdachte 2] pingde dat “hij kan blijven tot het gaat, kan ie zien dat het klaar is. Maak open en laat die mongool zien”. Hierna had [verdachte 1] telefonisch contact met [betrokkene 1] . Rond 18:45 uur straalden de mobiele telefoons van [verdachte 1] en [betrokkene 11] dezelfde zendmast aan, toen [verdachte 1] werd gebeld door [betrokkene 1] en [betrokkene 11] een sms-bericht verzond naar [betrokkene 7] .
Op 26 november 2012 liet [verdachte 1] rond 14:30 uur aan [betrokkene 1] weten dat alles 100% goed was met vader en dat hij vandaag uit het ziekenhuis zou vertrekken. Kennelijk doelde [verdachte 1] op de vader van [betrokkene 7] . Die middag was er veel sms-verkeer tussen [betrokkene 11] en [betrokkene 7] .
Op 27 november 2012 heeft [verdachte 1] rond 11:58 uur in een pingcontact met [betrokkene 4] gesproken over het ophalen van de autosleutels van de Seat Toledo bij [verdachte 1] thuis. [verdachte 1] sprak ook met [betrokkene 2] , die thuis was, over de sleutels die in een zilveren bakje in de woonkamer lagen. [betrokkene 2] zei hem dat [betrokkene 4] de sleutels al bij haar had opgehaald. Hieruit kan worden afgeleid dat [verdachte 1] de autosleutels van de Seat Toledo tot vlak voor het vertrek van [betrokkene 7] naar Zweden onder zijn beheer had. Op camerabeelden van de parkeergarage onder [verdachte 1] ’s woning van die dag rond 12:15 uur is te zien dat [betrokkene 4] de Seat Toledo daar toen heeft opgehaald. [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij de Seat Toledo uit die garage heeft gereden, deze 100 à 150 meter verderop heeft geparkeerd en de sleutel bij de auto heeft gelaten. Uit een pinggesprek blijkt dat hij dit meteen aan [verdachte 1] heeft laten weten. Gezien het korte tijdsbestek tussen dat moment en het daarop gevolgde sms-bericht dat [betrokkene 11] zond aan [betrokkene 7] , heeft [verdachte 1] deze boodschap vervolgens aan [betrokkene 11] doorgegeven of laten doorgeven. [betrokkene 7] heeft verklaard dat ze met [betrokkene 11] had afgesproken dat hij die dag tussen 12:15 uur en 12:30 uur met de Seat Toledo zou komen. Zij had de auto vele weken daarvoor afgegeven. [betrokkene 11] heeft rond 12:30 uur de Seatsleutels aan [betrokkene 7] overhandigd. Hij vroeg haar een doekje voor het verwijderen van zijn vingerafdrukken van de auto. Daarna heeft [betrokkene 7] [betrokkene 8] opgehaald en zijn zij rond 13:00 uur naar Zweden vertrokken. Vanaf dat moment was er vaak sms-/ telefonisch verkeer tussen [betrokkene 7] en/of haar reisgezel [betrokkene 8] enerzijds en [betrokkene 11] anderzijds en tevens tussen [verdachte 5] en [betrokkene 11] . Zo vroeg [betrokkene 11] aan [betrokkene 8] uitgebreid naar details over het oponthoud bij de Deens/Zweedse grens, wilde hij weten in welk hotel zij zouden overnachten en liet hij [betrokkene 7] en [betrokkene 8] weten waar zij in Zweden naartoe moesten rijden en dat zij genoemde rode Renault Megane moesten volgen.
Toen [betrokkene 11] [betrokkene 7] op 28 november 2012 na de douanecontrole niet kon bereiken, sms-te hij naar [verdachte 5] , die er vervolgens bij haar moeder op aandrong toch vooral heel snel contact op te nemen met [betrokkene 11] , omdat zij anders moest omkeren.
[verdachte 5] wist dat [betrokkene 7] naar Zweden ging en dat ze ‘iets fouts’ ging doen. Ze was ervan op de hoogte hoe lang zij onderweg zou zijn en in welke hotels ze zou overnachten. [betrokkene 7] heeft verklaard dat [verdachte 5] van de reis wist; zij was erbij aanwezig toen werd besproken dat ze in Zweden iets moesten afleveren. [verdachte 5] heeft haar geld geleend voor de rit en vond het oké dat haar moeder deze reis ging maken om schuldenvrij te geraken. [verdachte 5] was erbij aanwezig toen [betrokkene 11] hun allebei een zwarte Nokia telefoon gaf, met de instructie dat deze sms-telefoons alleen tussen hen gebruikt moesten worden. [betrokkene 11] zou [betrokkene 7] via deze telefoon in Zweden nadere instructies geven. [verdachte 5] kreeg de Nokia om tijdens de rit contact met [betrokkene 7] te kunnen hebben.
Redengevende feiten en omstandigheden feit 2
Begin november 2012 werd [verdachte 3] , bagagemedewerker bij de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (KLM) op Schiphol, benaderd door [pingnaam betrokkene 6] (geïdentificeerd als [betrokkene 6] ) met de vraag of hij tegen betaling op Schiphol bagage met daarin cocaïne uit een bagagecontainer wilde halen. [verdachte 3] ging akkoord, waarna een ontmoeting tussen [verdachte 3] , [pingnaam betrokkene 6] en [verdachte 1] heeft plaatsgevonden. Tijdens die ontmoeting heeft [verdachte 1] aan [verdachte 3] een BlackBerry-telefoon (hierna: BlackBerry) gegeven met daarin de pingnaam [pingnaam verdachte 3] . Via deze telefoon zouden zij contact hebben. [verdachte 1] zou [verdachte 3] € 5.000 per kilo ingevoerde cocaïne betalen en er is afgesproken dat [verdachte 3] € 5.000 zou krijgen als de invoer van de cocaïne niet zou lukken. [verdachte 3] heeft zijn werkrooster doorgegeven. [verdachte 3] heeft verklaard dat [verdachte 1] aan de hand van zijn werkrooster de afspraken met de verzenders van de cocaïne in Peru zou maken; hij moest immers aan het werk zijn als de cocaïne op Schiphol aankwam. [verdachte 3] heeft ook een lijst gemaakt van luchthavens in Zuid-Amerika en op de Nederlandse Antillen met de vluchtnummers en aankomsttijden in Amsterdam van vluchten vanaf die luchthavens in de periode van maandag tot en met zondag.
Uit pingcontacten tussen [verdachte 3] en [verdachte 1] op 24 november 2012 volgt dat [verdachte 1] met [verdachte 3] afstemde wanneer de cocaïne kon worden verzonden (‘gezet‘) en dat zij het over de betaling aan [verdachte 3] hadden. [verdachte 1] vroeg aan [verdachte 3] of hij door kon geven dat ze konden komen, waarop [verdachte 3] antwoordde dat het op maandag kon, maar dat hij dan wel vandaag bij [verdachte 1] zijn geld wilde halen. ‘s Avonds liet [verdachte 1] weten dat het op maandag niet zou lukken en vroeg aan [verdachte 3] wat de volgende optie zou zijn. [verdachte 3] gaf door dat zaterdag een optie was en vroeg wanneer [verdachte 1] het geld kwam brengen; hij had geen zin het steeds te moeten vragen. [verdachte 1] vroeg hem een beetje geduld te hebben, hij zou het hem geven.
Vanaf half december 2012 hadden [verdachte 3] en [pingnaam betrokkene 6] pingcontact waarbij zij bespraken dat zij klaar waren met [verdachte 1] omdat hij zijn afspraken niet nakwam. Op 16 december 2012 heeft tussen [verdachte 1] en [verdachte 3] een pinggesprek plaatsgevonden waaruit volgt dat een transport niet meer doorging en dat het een fout van [verdachte 1] was. [verdachte 1] verontschuldigde zich bij [verdachte 3] voor zijn laksheid en slechte afspraken, maar het probleem laatst was dat een koerier was gepakt met iets in zijn tas en dat het toen blauw zag van de politie. [verdachte 3] wilde het nog wel een kans geven, waarop [verdachte 1] antwoordde dat het weer kon en dat het dus goed zou komen. De volgende dag om 05:55 uur en 06:22 uur informeerde [verdachte 3] [verdachte 1] dat hij net had gekeken en dat er één doos/box kwam. Om 06:24 uur pingde [verdachte 3] naar [pingnaam betrokkene 6] dat er geen ‘ontbijtservices’ waren vandaag en om 06:26 uur naar [verdachte 1] dat hij er klaar mee was, ze konden het gewoon niet en het duurde te lang. Kennelijk is ook dit transport niet doorgegaan.
Uit telefoongesprekken tussen [verdachte 1] en [betrokkene 5] op 18 en 19 december 2012 volgt dat een ticket was gekocht voor ‘de jongen’. Op zaterdag 22 december 2012 is [verdachte 4] met een vlucht van Air France via Parijs naar Lima in Peru gereisd. [verdachte 1] heeft verklaard dat ‘de jongen’ [verdachte 4] is, dat hij hem heeft gevraagd naar Peru te gaan en dat [betrokkene 5] het ticket heeft betaald. [verdachte 1] gaf [verdachte 4] tijdens zijn reis via pingcontact de instructies dat hij een pen en papier moest regelen omdat hij hem informatie zou geven die hij in het vliegtuig uit zijn hoofd moest leren, dat hij moest zeggen dat hij de vlucht van Madrid had gemist en toen via Parijs was gekomen, dat hij bij de reden van zijn bezoek aan Peru op het formulier ‘familie en plezier’ moest invullen en dat hij in Lima zou worden opgehaald door een vriend van hem die gewoon Nederlands sprak ( [betrokkene 14] ). Ook droeg [verdachte 1] hem op elke keer de pinggesprekken te wissen. [verdachte 4] was in Lima nodig voor de communicatie: hij moest aan de verzenders van de cocaïne de datum doorgeven waarop [verdachte 3] aan het werk was en een BlackBerry en € 4.000 overhandigen aan [verdachte 2] , die op dinsdag vanuit Colombia in Lima zou arriveren. [verdachte 1] had [verdachte 2] gevraagd naar Lima te gaan om voor hem te communiceren. [betrokkene 14] en [betrokkene 15] , vrienden van [betrokkene 5] , zouden de cocaïne regelen. Toen bleek dat [verdachte 2] niet naar Peru zou komen, heeft [verdachte 4] de BlackBerry en het geld aan [betrokkene 14] overhandigd.
Op 23 december 2012 pingde [verdachte 1] met [verdachte 3] met de mededeling dat hij goed nieuws had waarna hij met zowel [verdachte 3] in Purmerend als [pingnaam betrokkene 6] in Hoorn een ontmoeting heeft gehad.
Op maandag 24 december 2012 zocht [verdachte 1] via de BlackBerry van [verdachte 4] (met pingnaam [pingnaam verdachte 4] ) contact met [betrokkene 14] en vroeg hem of zij dinsdag, woensdag of donderdag zouden kunnen. Zijn man, [verdachte 3] , kon alleen die drie dagen, want daarna had hij vakantie. Uit het gesprek volgt dat [betrokkene 14] dacht dat het wel zou lukken en dat hij het de volgende dag zou laten weten. [betrokkene 14] vroeg [verdachte 1] naar de betaling. [betrokkene 5] zou nog geld sturen voor twee kilo, waarop [verdachte 1] antwoordde dat [betrokkene 14] nu € 4.000 had en dat morgen de rest van het geld zou worden geregeld. Volgens [betrokkene 14] kostten die twee kilo $ 10.500 en moest er dus nog € 5.500 komen.
Later die dag liet [betrokkene 14] aan [verdachte 1] weten dat het akkoord was om de cocaïne op dinsdag vanuit Lima te verzenden zodat het op woensdag in Amsterdam zou aankomen. Ook gaf [betrokkene 14] vijf namen van personen in Peru aan [verdachte 1] door naar wie hij geld kon verzenden. Vervolgens heeft [verdachte 1] aan verschillende personen in Nederland opdracht gegeven geld te verzenden naar de door [betrokkene 14] opgegeven personen in Peru. Uit diverse pingberichten blijkt dat er problemen waren met deze betalingen vanuit Nederland: het was Kerstavond en de kantoren van Western Union bleken gesloten te zijn. [betrokkene 14] liet [verdachte 1] weten dat de verzending van de cocaïne op dinsdag, zonder dat er was betaald, niet zou lukken; er waren harde afspraken gemaakt. Uiteindelijk belde [verdachte 1] op dinsdag 25 december 2012 met het GWK Western Union op Schiphol. Dit kantoor bleek wel geopend te zijn, waarna diezelfde dag in opdracht van [verdachte 1] door vier personen een totaalbedrag van € 4.043 is overgemaakt naar vier personen in Peru, onder wie [verdachte 4] . Uiteindelijk was het verschuldigde geldbedrag niet op tijd in Peru en ging de zending met cocaïne niet door.
Een nieuwe datum werd afgesproken: de cocaïne zou op donderdag 27 december 2012 worden verzonden en op vrijdag 28 december 2012 op Schiphol aankomen. [verdachte 4] moest daarom langer in Lima blijven. [verdachte 1] beloofde [betrokkene 14] meer geld te sturen. [betrokkene 14] had nog $ 1.900 nodig. In opdracht van [verdachte 1] heeft [betrokkene 14] de vertrekdatum van het ticket van [verdachte 4] gewijzigd naar een later moment en hebben twee personen in Nederland via het GWK Western Union in totaal € 1.469,22 naar twee personen in Peru verzonden, onder wie [verdachte 4] . Op 28 december 2012 zaten [verdachte 1] en [verdachte 3] in Nederland klaar om de zending te ontvangen, maar wederom bleek de cocaïne niet verzonden te zijn; op de luchthaven in Lima waren teveel autoriteiten aanwezig. De verzenders in Peru wilden op 28 december 2012 nog een keer proberen de cocaïne naar Amsterdam te verzenden. [verdachte 3] maakte aan [verdachte 1] kenbaar dat dat niet mogelijk was; de eerste optie om te verzenden was 6 januari 2013 ( [verdachte 3] werkte niet van 29 december 2012 tot en met 6 januari 2013). [verdachte 1] liet [betrokkene 14] weten dat hij, zoals was afgesproken, de kosten en de borg terug wilde en dat [verdachte 4] dat geldbedrag op 29 december 2012 mee terug naar Nederland moest nemen. [betrokkene 14] ging akkoord. Hij zou het geld afhandelen en de vriend van [verdachte 1] zou ermee terugvliegen. Als de verzenders zeker van hun zaak zouden zijn (zending van 6 januari 2013) zou [verdachte 1] [verdachte 4] volgende week opnieuw hun kant opsturen. Op 29 december 2012 had [verdachte 4] nog niet het gehele bedrag ontvangen. Hij moest blijven om alles terug te kunnen nemen en wijzigde in opdracht van [verdachte 1] wederom de vertrekdatum van zijn ticket naar een later moment.
Uit pingberichten van 29 december 2012 tussen [verdachte 4] en [verdachte 1] volgt dat [verdachte 4] van [betrokkene 14] had begrepen dat er een nieuwe datum zou komen en dat extra cocaïne zou worden verzonden om de kosten (van de eerdere mislukte zending) te dekken. [verdachte 1] voelde daar echter niets voor; hij wilde geen nieuwe afspraak zonder eerst het geld te krijgen. Volgens [verdachte 4] dacht [betrokkene 5] daar anders over en hij vroeg [verdachte 1] contact op te nemen met [betrokkene 5] , hetgeen [verdachte 1] vervolgens deed. Diezelfde avond vroeg [verdachte 1] aan [verdachte 3] of ze op 7 januari 2013 konden gaan ‘stappen’, waarop [verdachte 3] op 30 december 2012 antwoordde: “Ja, is goed gezellig”. Diezelfde dag informeerde [pingnaam betrokkene 6] bij [verdachte 1] of [verdachte 2] nog zou komen.
[verdachte 4] arriveerde op 2 januari 2013 vanuit Lima op Schiphol. Tijdens een douanecontrole bleek dat hij $ 2.800 bij zich had. [verdachte 1] haalde hem op. [verdachte 4] had de BlackBerry in Lima achtergelaten en communiceerde met zijn eigen telefoon.
Op 6 januari 2013 vroeg [verdachte 3] aan [verdachte 1] of alles nog volgens schema ging en sprak hij uit dat hij hoopte dat ‘dit nieuwe jaar ons beter brengt’. Later die avond pingde [betrokkene 15] voor de zekerheid met [verdachte 1] , omdat de telefoon die zij hadden achtergelaten soms raar deed. [verdachte 1] maakte meteen van de gelegenheid gebruik om [betrokkene 15] naar het geld te vragen dat ze nog zouden krijgen.
Uit pingberichten tussen [verdachte 1] en [betrokkene 15] in de (vroege) ochtend van 7 januari 2013 volgt dat [verdachte 1] en [verdachte 3] zaten te wachten op een bevestiging van [betrokkene 15] dat het zetten van de zending cocaïne op de vlucht vanuit Lima naar Amsterdam was gelukt. [betrokkene 15] liet [verdachte 1] weten dat ze klaar konden staan, want het zat erop. De zending cocaïne zat in een groene koffer die tussen zakken was geplaatst in een container met nummer [AKE-containernummer 1] . [betrokkene 15] wist 100% zeker dat de zending op de vlucht aanwezig was. Hij stond garant want hij had de zoon van de man hier in garantie genomen. [verdachte 1] vroeg [verdachte 3] , die inmiddels op zijn werk was, het containernummer te controleren. Volgens [betrokkene 15] had de koffer geen nummer en bevatte deze in totaal vijf kilo cocaïne: twee van [verdachte 1] , twee van [betrokkene 15] en één om de onkosten van de vorige keer te dekken. [verdachte 1] verwachtte zeven kilo maar volgens [betrokkene 15] waren die twee kilo’s niet meer naar binnen gebracht, omdat hij eerst wilde zien hoe deze zending zou verlopen. Ook [betrokkene 14] pingde nog met [verdachte 1] om te controleren of deze de informatie over de zending had ontvangen.
Diezelfde ochtend rond 10:37 uur stapte [verdachte 3] op Schiphol ter hoogte van Vertrekhal 2 bij [verdachte 1] in de auto. Na ongeveer tien minuten stapte [verdachte 3] uit en liep via Vertrekhal 2 naar het deel van de luchthaven waar alleen geautoriseerde Schipholmedewerkers mogen komen. [verdachte 3] maakte daarbij gebruik van zijn Schipholpas.
Rond 11:00 uur vonden pinggesprekken plaats tussen [verdachte 1] , [betrokkene 14] en [betrokkene 15] . [verdachte 1] liet [betrokkene 14] weten dat volgens zijn man, [verdachte 3] , het nummer van de container niet klopte, waarop [betrokkene 14] antwoordde dat hij dat net van [betrokkene 5] had gehoord. [betrokkene 15] ging het controleren; hij had hier mensen in garantie. Om 14:29 uur pingde [verdachte 3] aan [verdachte 1] dat hij wilde weten hoe en wat, want de vlucht zou er over een uur zijn. Om 17:49 uur liet [betrokkene 15] [verdachte 1] weten dat de zending in het vliegtuig met registratie PHBQ was geladen en dat het containernummer [AKE-containernummer 2] moest zijn. Nadat [verdachte 3] dit nummer had gecontroleerd, kwam hij tot de conclusie dat de verzenders in Peru de zending in een postdoos hadden gedaan en daar kon hij niet bij. Ze hadden in Peru alles gedaan wat ze niet moesten doen. Onderzoek van de politie heeft uitgewezen dat container [AKE-containernummer 2] aan boord was van vlucht KL744, met registratie PHBQ, van Lima naar Amsterdam, aankomst op Schiphol op 7 januari 2013 om 15:30 uur, met als inhoud twintig dozen met tropische zoetwatervissen. In de container is geen extra doos en kennelijk ook geen koffer met cocaïne aangetroffen.
Wederom hadden de inspanningen van de verdachten geen geslaagde zending cocaïne opgeleverd. [verdachte 1] had er genoeg van en wilde zijn geld terug.
Nog diezelfde avond benaderde [verdachte 1] [betrokkene 15] en vroeg hem wanneer hij zijn geld zou krijgen. De volgende dag had [verdachte 1] pingcontact met [betrokkene 14] . Uit de pingberichten volgt dat [verdachte 1] zich afvroeg wanneer hij zijn geld zou krijgen, omdat hij zijn mensen moest betalen. [betrokkene 14] verzekerde hem dat binnen twee dagen conform de afspraak al het geld zou komen, plus de borg die ze hadden betaald. Op 8 januari 2013 informeerde [pingnaam betrokkene 6] bij [verdachte 1] hoe het was, waarop [verdachte 1] antwoordde dat ze het in de verkeerde hadden gedaan. [pingnaam betrokkene 6] antwoordde dat hij al iets dergelijks had vernomen. Uit pinggesprekken op 9 en 10 januari 2013 volgt dat [verdachte 1] aan [betrokkene 14] meldde dat hij van [betrokkene 5] had gehoord dat hij geen geld had ontvangen, terwijl aan [verdachte 1] de garantie was gegeven dat hij binnen twee dagen zijn geld zou krijgen. [betrokkene 14] pingde aan [verdachte 1] dat hij met [betrokkene 5] een week had afgesproken en dat hij $12.000 en € 5.000 had opgeëist: geld dat ze hadden gestuurd en borg. Op de vraag van [verdachte 1] of dat ook voor het geld van het ticket gold, antwoordde [betrokkene 14] dat alles erin zat en dat [verdachte 1] al $ 2.800 van zijn geld terug had, want dat had hij persoonlijk aan de vriend van [verdachte 1] gegeven.
De daaropvolgende periode werd gekenmerkt door gesteggel tussen [verdachte 1] met [betrokkene 14] en [betrokkene 15] over geld: het terugbetalen aan [verdachte 1] vanuit Peru verliep moeizaam. [betrokkene 15] had pas twee keer een bedrag van € 718 gestuurd. [verdachte 1] had voor niets mensen ingeschakeld die bij Western Union stonden om het geld te ontvangen. [betrokkene 15] had hem laten wachten als een hond. [verdachte 1] stelde aan [betrokkene 15] voor dat hij een man van hem naar [betrokkene 15] zou sturen om hem te helpen. Volgens [verdachte 1] was die man van hem gewelddadig en kreeg hij al het geld los van mensen. [verdachte 1] vroeg zowel [betrokkene 14] als [betrokkene 15] om in ieder geval de € 5.000 van de borg alvast te betalen. Op een gegeven moment kreeg [verdachte 1] van [betrokkene 5] te horen dat hij het niet meer met [betrokkene 15] mocht regelen, omdat [betrokkene 14] het ging regelen. Op 10 maart 2013 vroeg [verdachte 3] aan [verdachte 1] hoe het met zijn borg zat; het was de afspraak en hij had het al moeten hebben. [verdachte 1] gaf hem zijn woord dat hij het zou krijgen. Op 11 maart 2013 heeft [verdachte 1] de borg bij [verdachte 3] gebracht. Op 12 maart 2013 is tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte 3] € 5.000 aangetroffen in een herenjas; het was gebundeld in 100 bankbiljetten van elk € 50.
Redengevende feiten en omstandigheden feit 3
Het hof acht naast de redengevende feiten en omstandigheden die hiervoor in de dossiers Zweden en Peru zijn vastgesteld de volgende verklaringen van belang.
[betrokkene 1] heeft in hoger beroep als getuige verklaard dat harddrugs van Nederland naar Zweden werden gebracht door koeriers in een Seat met een verborgen ruimte en dat hij in dat verband werkte met [betrokkene 11] , [verdachte 1] en [verdachte 2] . Hij werkte samen met [betrokkene 11] en tussen hen stond [verdachte 2] . [verdachte 2] was ook de contactpersoon voor de koeriers. [verdachte 1] regelde het contact tussen [betrokkene 1] en [verdachte 2] of [betrokkene 11] . In Zweden hoorde [betrokkene 10] bij [betrokkene 1] . [betrokkene 10] leidde de koeriers naar de garage waar de drugs uit de auto werden gehaald en was het gezicht voor de koeriers. Het was de taak van [betrokkene 1] de drugs in Zweden te verkopen.
[verdachte 2] heeft in hoger beroep verklaard dat hij [betrokkene 7] heeft benaderd met de vraag of ze een drugstransport wilde doen en dat hij vanuit Colombia met [betrokkene 7] , [verdachte 5] en [verdachte 1] hierover contact heeft gehad. Ook heeft hij tijdens het drugstransport door [betrokkene 7] naar Zweden via [verdachte 5] en [betrokkene 11] contact met haar onderhouden.
De verdachte [verdachte 1] heeft in hoger beroep met betrekking tot feit 1 verklaard dat [betrokkene 1] met [betrokkene 11] samenwerkte, dat hij via [verdachte 2] [betrokkene 7] in contact heeft gebracht met [betrokkene 11] en samen met [betrokkene 4] [betrokkene 11] op 22 november 2012 heeft afgezet bij [winkelcentrum A] voor de eerste ontmoeting met [betrokkene 7] . Met betrekking tot feit 2 heeft hij verklaard dat ze hebben geprobeerd cocaïne naar Nederland te krijgen en dat hij samen was met [betrokkene 5] . [betrokkene 5] had vrienden in Peru die de cocaïne regelden en [verdachte 1] regelde dat [verdachte 4] voor de communicatie naar Peru zou reizen. [verdachte 4] moest in Peru de datum doorgeven waarop [verdachte 3] aan het werk zou zijn en een BlackBerry en geld aan [verdachte 2] geven. [verdachte 1] heeft geregeld dat via Western Union geld naar Peru werd overgemaakt voor de cocaïne. [betrokkene 14] of [betrokkene 15] zou vanuit Peru het nummer van de container met daarin de bagage met cocaïne aan [verdachte 1] doorgeven, die dit nummer op zijn beurt zou doorspelen aan [verdachte 3] . [verdachte 3] zou de cocaïne uit de bagagecontainer halen. [verdachte 3] was ‘zijn’ man, aldus [verdachte 1] .
[verdachte 3] heeft in hoger beroep met betrekking tot feit 2 verklaard dat hij zijn rol absoluut als een belangrijke aanmerkt. Het was zijn taak op Schiphol de bagage met daarin de cocaïne van de bagageband te halen en ermee het luchthavengebouw te verlaten om het vervolgens, nadat hij daartoe nadere instructies had gekregen, af te geven. Hij had als bagagemedewerker bij de KLM zowel toegang tot het computersysteem, met behulp waarvan hij kon zien op welke vlucht en in welke container de bagage met cocaïne zou aankomen als toegang tot de bagagekelder waar hij de bagage met cocaïne van de bagageband zou halen. Op basis van zijn werkrooster werden dan ook de afspraken met de verzenders van de cocaïne in Peru gemaakt.
Bespreking van de gevoerde verweren met betrekking tot de feiten 1 en 3
Ten aanzien van feit 1
De kwalificatie medeplegen vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, derhalve dat de bewezen verklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Te denken valt onder meer aan de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte en diens aanwezigheid op belangrijke momenten.
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken af dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking bij de uitvoer van cocaïne en amfetamine, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering. De verdachte heeft tot het vertrek van [betrokkene 7] naar Zweden een coördinerende en onmisbare rol gehad in het opzettelijk uitvoeren van de verdovende middelen.
Hij was degene die intensief contact onderhield met zijn neef [betrokkene 1] , die als ontvanger van de verdovende middelen in Zweden fungeerde, en met [verdachte 2] om [betrokkene 7] over te halen de rit te maken toen haar vader in het ziekenhuis lag. Hij had eveneens contact met [betrokkene 11] , die hij voor diens eerste ontmoeting met [betrokkene 7] naar [winkelcentrum A] in Hoofddorp heeft gebracht.
De verdachte was tijdens die ontmoeting tussen [betrokkene 11] , [betrokkene 7] en [verdachte 5] in de directe nabijheid aanwezig. Daarnaast stond de Seat Toledo waarmee de drugs zijn vervoerd gedurende drie en een halve dag en tot kort vóór het vertrek van [betrokkene 7] naar Zweden in de parkeergarage onder de woning van de verdachte en lagen de autosleutels in diens woning. Door zijn handelingen heeft de verdachte een actieve en cruciale bijdrage geleverd aan de uitvoer. Het hof kwalificeert deze rol van de verdachte als die van medepleger.
Het hof hecht geen geloof aan de eerst ter terechtzitting in hoger beroep in algemene bewoordingen geschetste en weinig gedetailleerde afgelegde verklaringen waarin enerzijds de strafrechtelijke betrokkenheid van de verdachten [verdachte 1] en [verdachte 2] bij de feiten wordt geminimaliseerd. Anderzijds worden daarin de rollen vergroot van de reeds in Zweden onherroepelijk veroordeelde [betrokkene 1] en van ‘ [betrokkene 11] ’, van wie de personalia tot op heden onbekend zijn gebleven. Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden een beduidend grotere rol van deze beide verdachten naar voren komt dan de thans geschetste rollen en rolverdeling.
In dat licht acht het hof evenmin aannemelijk de algemene verklaring van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep gesteund door de verklaring van [betrokkene 1] , dat tegen de verdachte is gezegd dat het een transport van hasj betrof.
Het hof acht tenslotte evenmin aannemelijk dat de verdachte onder druk van [betrokkene 1] betrokken is geraakt bij het feit, omdat hij een gokschuld aan hem had. De door de verdediging in dit verband genoemde getuigen hebben weliswaar iets verklaard over een gokschuld van de verdachte aan [betrokkene 1] , of dat de verdachte druk van hem ervoer, maar het oorzakelijk verband van het een en ander is daarmee niet aannemelijk geworden, temeer omdat de verdachte in hoger beroep heeft verklaard dat hij meermalen wel over geld beschikte maar dit dan niet gebruikte om de schuld aan [betrokkene 1] af te lossen maar om het in te zetten bij het gokken. Aldus heeft hij er kennelijk zelf voor gekozen deze schuld in stand te laten, in plaats van de zogenoemde druk te beëindigen.
Ten aanzien van feit 3
Aan de verdachte is tevens deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet ten laste gelegd. Het is vaste jurisprudentie dat deelneming aan een criminele organisatie kan worden aangenomen indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, of ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Het samenwerkingsverband kenmerkt zich door een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Voor deelneming is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Dit oogmerk dient gelet op het ten laste gelegde te zijn gericht op het plegen van misdrijven die zijn opgenomen in de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of verschillende misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Als de deelnemer in de context van de organisatie zelf misdrijven pleegt, wordt doorgaans aan het opzetvereiste voldaan.
Uit de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof eveneens dat een organisatie met een zekere structuur en duurzaamheid heeft bestaan. Die structuur komt tot uiting in de relaties die diverse personen onderling hebben gehad, waarbij verschillende activiteiten met een criminele oriëntatie zijn uitgevoerd. Daarbij was sprake van een zekere rolverdeling die binnen een bandbreedte soms wisselde, maar in het algemeen continuïteit vertoonde. De activiteiten laten bovendien een repeterend patroon zien. [verdachte 1] vervulde daarbij een spilfunctie: hij had het overzicht en onderhield, al dan niet door het inschakelen van anderen, de drugs gerelateerde contacten met de diverse betrokkenen in binnen- en buitenland; zowel aan de zijde van de verzendende partij als die van de ontvangende partij. Gedurende een periode van enige duur hebben de verdachte en zijn medeverdachten in een bestendige vorm van samenwerking geopereerd. De organisatie heeft in zaaksdossier 1 (Zweden) bestaan uit de personen: [verdachte 1] , [verdachte 2] , [betrokkene 11] , [betrokkene 1] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en heeft in zaaksdossier 2 (Peru) bestaan uit de personen: [verdachte 1] , [betrokkene 5] , [pingnaam betrokkene 6] , [verdachte 2] , [verdachte 3] en [verdachte 4] .
Het oogmerk van de organisatie heeft onder meer bestaan uit de in- en/of uitvoer van verdovende middelen, waarop de deelnemers een gemeenschappelijke oriëntatie hadden.
Het hof is van oordeel dat de bijdrage van de verdachte aan de verwezenlijking van het oogmerk substantieel is geweest en derhalve kan worden aangemerkt als deelneming in de zin van artikel 11b van de Opiumwet. Gespreid over een groot deel van de ten laste gelegde pleegperiode blijkt van activiteiten van de verdachte die kunnen worden aangemerkt als een relevante en continue bijdrage aan de samenwerking en aan de realisering van het oogmerk.
Uit het voorgaande, in samenhang bezien met de te bezigen bewijsmiddelen, volgt dat het verweer met betrekking tot de (beperkte) duur van de te bewijzen periode evenmin slaagt.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, worden de verweren strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde verworpen.
Voorwaardelijk verzoek verdediging met betrekking tot feit 1
De verdediging heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan om de getuigen [betrokkene 9] en [zoon betrokkene 9] te horen, indien het hof deze verklaringen meeweegt voor het bewijs van voorwaardelijk opzet van de verdachte op de uitvoer van harddrugs. Het hof betrekt deze niet in de bewijsvoering en de door de verdediging geformuleerde voorwaarde is dus niet vervuld, zodat het verzoek wordt afgewezen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4, onderdelen d, e en f
De verdachte wordt verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Het verwijt ziet, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, op het verrichten van een geldwissel van € 100.000 op 1 en/of 2 januari 2013 (feit 4 onderdeel d), een geldwissel van € 300.000 op 7 januari 2013 (feit 4 onderdeel e) en het in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 maart 2013 beschikken over een onverklaarbaar contant vermogen van € 51.962,50 (feit 4 onderdeel f), in elk geval een of meer grote hoeveelheid/hoeveelheden geld. Ook voor de beoordeling van deze onderdelen zijn de hiervoor, bij de bespreking van de feiten 1, 2 en 3 vermelde algemene overwegingen met betrekking tot de telefoonnummers, pingnamen en bijnamen van belang.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 4 ten laste gelegde onderdelen d, e en f bewezen kunnen worden verklaard, met dien verstande dat het onverklaarbaar contant vermogen in onderdeel f – overeenkomstig het vonnis van de rechtbank – dient te worden gecorrigeerd naar een bedrag van € 50.707,73.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte (partieel) dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem in de onderdelen d, e en f, is ten laste gelegd.
In dit verband is naar voren gebracht dat de verdachte weliswaar de in onderdeel d genoemde geldwissel van € 100.000 heeft verricht, maar dat dit geld betrof van een kennis, genaamd [betrokkene 13] . Ook heeft de verdachte de in onderdeel e vermelde geldwissel, die volgens de verdediging niet zag op een bedrag van € 300.000, maar op een bedrag van € 180.000, verricht. Een deel van dit bedrag, € 40.000, was wederom afkomstig van [betrokkene 13] , een ander deel, € 90.000, van een niet nader genoemde voetballer en € 50.000 was van de verdachte zelf. Betoogd is dat de verdachte, voor wat betreft de bedragen die afkomstig zijn van [betrokkene 13] , een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring heeft afgelegd omtrent de herkomst van deze bedragen. Voor zover het hof van oordeel is dat de verdachte moet aantonen dat de bedragen die [betrokkene 13] aan de verdachte heeft verstrekt niet uit misdrijf afkomstig zijn, is het voorwaardelijk verzoek gedaan (de behandeling ter terechtzitting aan te houden teneinde) het Openbaar Ministerie in de gelegenheid te stellen onderzoek te doen naar de herkomst van bedoelde bedragen.
Ten aanzien van het in onderdeel f gestelde onverklaarbaar contant vermogen heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat diverse, in de kasopstelling opgenomen posten dienen te worden gecorrigeerd, zodat tussen de legale contante ontvangsten en de legale contante uitgaven slechts een verschil resteert van € 10.608,41. Dit verschil is verklaarbaar, gelet op de ook uit het dossier volgende casinobezoeken waarover de verdachte heeft verklaard. Nu de verdachte hiermee inkomsten heeft verworven, is ook ten aanzien van dit onderdeel uit de tenlastelegging sprake van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring omtrent de herkomst van dit bedrag.
De verdediging is van oordeel dat de verdachte primair dient te worden vrijgesproken van dit onderdeel en subsidiair dat het bedrag hoogstens betrekking kan hebben op het genoemde verschil van € 10.608,41.
Het oordeel van het hof
Ten aanzien van de onderdelen d en e (geldwissels)
In de ten laste gelegde periode van 1 januari 2010 tot en met 12 maart 2013 beschikte de verdachte volgens de bij de Belastingdienst bekende informatie over een uitkering, variërend van € 12.252 en € 12.528 in 2010 onderscheidenlijk 2011 tot € 1.466 in (januari) 2012. De uitkering is per 1 februari 2012 beëindigd. Verder had de verdachte in 2012 inkomsten uit zijn café [bedrijfsnaam A] , groot € 20.286. De inkomsten uit dit café in het eerste kwartaal van 2013 waren ten tijde van de aanhouding van de verdachte op 12 maart 2013 nog niet bij de Belastingdienst bekend. Het hof is evenwel van oordeel dat, uitgaande van een omzet van € 12.528 over het laatste kwartaal van 2012 (90 dagen), de omzet over het eerste kwartaal tot en met 12 maart 2013 (70 dagen) op een bedrag van (70/92 x € 12.528 =) € 9.533 kan worden geschat. Dat, zoals de verdediging stelt, in dit kwartaal moet worden uitgegaan van een (minimale) omzetstijging van 150%, gelet op omzetstijgingen sedert de opening van het café in het tweede kwartaal, is niet onderbouwd met nadere stukken, meer in het bijzonder niet met stukken waaruit de daadwerkelijk gerealiseerde omzet in die nadere periode blijkt.
De verdachte heeft erkend in de nacht van 1 op 2 januari 2013 een geldwissel van € 100.000 te hebben verricht en op 7 januari 2013 een geldwissel van € 180.000. Deze geldwissels worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder onderschepte pinggesprekken. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de tweede geldwissel niet op een bedrag van € 300.000 maar op een bedrag van € 180.000 betrekking heeft.
Het hof is van oordeel dat het verrichten van dergelijke omvangrijke geldtransacties, buiten het bankwezen om, waarmee alleen al door het aanwezig hebben en vervoeren ervan aanzienlijke veiligheidsrisico’s zijn gemoeid, een redelijk vermoeden van witwassen oplevert. Het door de verdachte kunnen beschikken over dergelijke bedragen in contanten levert ook vanwege de bij de Belastingdienst bekende beperkte inkomsten van de verdachte een redelijk vermoeden van witwassen op.
Van de verdachte mag mitsdien worden verlangd, dat hij een concrete, min of meer verifieerbare, niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring geeft omtrent de herkomst van deze bedragen. De verdachte heeft in zijn verklaring bij de politie op 24 april 2013 niets willen verklaren over de geldwissels. Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg op 22 februari 2016 heeft hij verklaard dat hij twee geldwissels heeft verricht. De eerste geldwissel betrof een bedrag van € 100.000 en heeft hij op verzoek van zijn vriend ‘ [roepnaam betrokkene 13] ’ verricht, die in onroerend goed en in de autohandel zit en extreem vermogend zou zijn; de verdachte kon er € 1.000 mee verdienen. De tweede geldwissel betrof een bedrag van € 180.000 waarvan € 40.000 afkomstig was van eerder genoemde [roepnaam betrokkene 13] , € 90.000 van een bevriend voetballer en € 50.000 van de verdachte zelf en gokwinsten betrof. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte deze verklaring bevestigd.
Op verzoek van de verdediging is de persoon van wie een groot deel van de bedragen afkomstig zou zijn, [betrokkene 13] , als getuige ter terechtzitting gehoord. Deze getuige heeft aanvankelijk, in zijn verklaring bij de politie op 20 maart 2013, onder meer verklaard dat [verdachte 1] en hij financieel niet aan elkaar verbonden waren en geen zaken met elkaar deden. Ofschoon de getuige in dat verhoor niet specifiek naar geldwissels is gevraagd, acht het hof het opmerkelijk dat hij eigenstandig geen melding heeft gedaan van de gestelde omvangrijke geldwissels, nu deze toch als een niet alledaagse zakelijke transactie kunnen worden beschouwd; [betrokkene 13] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij slechts een paar keer geldwissels met anderen buiten het bankwezen om heeft gedaan, maar nooit bedragen van meer dan € 10.000/€ 20.000. Ter terechtzitting in eerste aanleg is een ongedateerde verklaring van [betrokkene 13] overgelegd, waarin hij verklaart dat [verdachte 1] begin januari 2013 een bedrag van € 100.000 heeft gewisseld in grote coupures; omtrent een daaropvolgende tweede geldwissel van € 40.000 wordt in de verklaring met geen woord gesproken. Daarnaar gevraagd ter terechtzitting in hoger beroep heeft de getuige verklaard dat een tweede geldwissel met [verdachte 1] hem niet bijstaat, maar dat het zou kunnen. Opmerkelijk acht het hof verder dat de getuige heeft toegelicht mede vanwege digitale fraude zijn geld niet aan een bank toe te vertrouwen, maar er kennelijk geen bezwaar in zag omvangrijke bedragen toe te vertrouwen aan [verdachte 1] , van wie hij wist dat hij een gokker is, zonder daarvoor enige zekerheid in te bouwen. De verklaring van de getuige wijkt verder af van de verklaring van [verdachte 1] wat betreft de gang van zaken omtrent de geldwissel: zo is, anders dan [verdachte 1] heeft verklaard, volgens de getuige geen vergoeding aan [verdachte 1] voor de geldwissel betaald en is geen geldtelmachine gebruikt. Dat [verdachte 1] een dergelijke transactie zou verrichten zonder vergoeding is evenwel ongeloofwaardig in het licht van de pinggesprekken, waaruit volgt dat hij de personen, bij wie hij geld wilde wisselen, een behoorlijk percentage hiervoor moest betalen. In een pinggesprek op 31 december 2012 tussen ‘ [pingnaam betrokkene 12] ’ en ‘ [pingnaam D verdachte 1] ’ vroeg [verdachte 1] aan [pingnaam betrokkene 12] om ‘paarse’ te regelen, ‘200 stuks’. [pingnaam betrokkene 12] dacht dat wel te kunnen regelen en vraagt ‘2proc’, hetgeen [verdachte 1] duur vond; [verdachte 1] vroeg: “kan je niet voor 1 procent regelen”. Op een latere vraag die dag van [verdachte 1] “Kan ik komen wisselen of gaat het niet meer lukken”, antwoordde [pingnaam betrokkene 12] dat het niet ging, dat iedereen druk was en dat “die andere 3 procent wil”. In een gesprek op 4 januari 2013 tussen ‘ [pingnaam betrokkene 6] ’ (geïdentificeerd als [betrokkene 6] ) en ‘ [pingnaam D verdachte 1] ’ vroeg [verdachte 1] of [pingnaam betrokkene 6] nog 300 kon wisselen. Een dag later, op 5 januari 2013, meldde [pingnaam betrokkene 6] : “He gap procent erbij dan kan het. Dat is normaal zegt ie”. [verdachte 1] reageerde daarop dat hij dat teveel vond: “ik kan het voor 1.4 procent doen maar vindt het teveel 1 procent vindt ik netjes”.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de verklaring van de verdachte, dat een deel van het bedrag betreffende de geldwissels (€100.000 van de eerste geldwissel en €40.000 van de tweede geldwissel) afkomstig is van [betrokkene 13] , als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven.
Wat betreft de verklaring van de verdachte, dat de resterende bedragen betreffende de tweede geldwissel, voor een bedrag van € 90.000 van een niet nader genoemde voetballer zou zijn en voor een bedrag van
€ 50.000 gokwinsten van de verdachte betreffen, is het hof van oordeel dat deze verklaring onvoldoende concreet en niet (genoegzaam) verifieerbaar is. Nadere onderbouwing, bijvoorbeeld in de vorm van een verklaring van de betreffende voetballer, ontbreekt. Dat de verdachte casino’s heeft bezocht en daar wel eens winsten heeft behaald, is niet voldoende als onderbouwing van de herkomst van een bedrag van € 50.000, te minder nu [betrokkene 2] en [betrokkene 1] beiden als getuige hebben verklaard dat de verdachte geen goede gokker was en met gokken juist geld verloor.
Mitsdien kan van het Openbaar Ministerie niet worden verlangd nader onderzoek naar de herkomst van bedoelde bedragen te doen.
Concluderend is het hof van oordeel dat, gelet op het ontbreken van een concrete, verifieerbare, niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring omtrent de herkomst van de contante geldbedragen van € 100.000 en € 180.000, het niet anders kan zijn dan dat bedoelde bedragen afkomstig zijn van enig misdrijf en dat de verdachte dit wist.
Voorwaardelijk verzoek verdediging De verdediging heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan om, voor zover het hof van oordeel is dat de verdachte moet aantonen dat de bedragen die [betrokkene 13] aan de verdachte heeft verstrekt niet uit misdrijf afkomstig zijn, het Openbaar Ministerie onderzoek te laten doen naar de herkomst van die bedragen.
Het hof heeft de verklaring van de verdachte, dat een deel van de bedragen van de geldwissels afkomstig is van [betrokkene 13] , als ongeloofwaardig terzijde geschoven, zodat niet is voldaan aan de voorwaarde voor inwilliging van het verzoek van de verdediging. Daarom wordt ook dit verzoek afgewezen.
Ten aanzien van onderdeel f (onverklaarbaar contant vermogen)
Aan de hand van een eenvoudige kasopstelling zijn de totale contante uitgaven van de verdachte afgezet tegen de beschikbare legale contante ontvangsten. Nu de verdachte per 1 januari 2010 geen melding heeft gedaan omtrent bezit van contant geld bij de belastingdienst, is hierbij uitgegaan van een beginsaldo per die datum van € 0. Het hof komt op basis van de bewijsmiddelen, in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen witwassen1., in samenhang gelezen met de door het hof in onderstaande overwegingen gegeven correcties, tot de volgende berekening.
Beginsaldo 1 januari 2010 € 0
Legale contante ontvangsten
- Bankopnamen ING-rekening [rekeningnummer A] van de verdachte (€ 59.792,25 + € 1.139,40 + € 360) € 61.291,65
- Bankopnamen ING-rekening [rekeningnummer B] café [bedrijfsnaam A] (€ 23.520,- + € 4.550,-) € 28.070
- Omzet café [bedrijfsnaam A] (€ 20.286 in 2012 + € 9.533,- van 1 januari 2013 tot 12 maart 2013) € 29.819
Totaal € 119.180,65
Minus aangetroffen contanten bij de doorzoeking op 12 maart 2013:
- -
in de woning van de verdachte € 650
- -
in café [bedrijfsnaam A] € 224,25
Totaal € 874,25
= € 118.306,40
Contante uitgaven
- -
Bankstortingen ING-rekening [rekeningnummer A] van de verdachte € 27.803,79
- -
Bankstortingen ING-rekening [rekeningnummer B] café [bedrijfsnaam A] (28.223,40 + 14.834,32) € 43.057,72
- Kosten levensonderhoud conform Nibud eenpersoonshuishouden (38 maanden x 362 per maand minus per bank betaalde kosten levensonderhoud ad 558,20) € 13.197,80
- -
Waarborgsom huur café [bedrijfsnaam A] € 4.800
- -
Boetes (€ 1.597,41 + € 380,63 + € 580 ) € 2.558,04
- -
Kosten café [bedrijfsnaam A] € 32.311,73
- -
Contante betalingen volgens opgenomen telefoongesprekken € 3.510
- -
Contant betaalde facturen benzine € 1.144,07
- -
Lening [voetballer] € 2.000
- -
Stortingen cashpaspoort (€ 10.372,08 minus opname € 1.550) € 8.822,08
- Auto Alfa Romeo [kenteken zwarte Alfa Romeo GT] (aankoop € 3.500 + kosten opknappen € 7.762,50 minus retour € 2.880) € 8.382,50
- -
Seat Leon [kenteken Seat Leon] € 12.845
- -
Huurkosten woning [adres A] te Nieuw Vennep (€ 1.077 x 6 maanden) € 6.462
Totaal € 166.894,73
De verdediging heeft ten aanzien van een aantal posten verweer gevoerd. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat, anders dan de verdediging veronderstelt, bij gebruikmaking van de methode van de eenvoudige kasopstelling niet is vereist dat voor elke post afzonderlijk wordt vastgesteld dat sprake is van een witwasvermoeden. Deze berekeningsmethode is er juist op gericht aan de hand van het verschil tussen legale contante inkomsten en legale contante uitgaven van de verdachte vast te stellen of sprake is van een onverklaarbaar contant vermogen. Het is aan de verdachte om de in de kasopstelling opgenomen bedragen gemotiveerd te betwisten, hetgeen ertoe kan leiden dat de betreffende posten – en daarmee een eventueel bedrag aan onverklaarbaar contant vermogen – worden gecorrigeerd. Met het bestaan van contant onverklaarbaar vermogen is evenwel, in ieder geval indien sprake is van een bedrag van enige omvang, een vermoeden van witwassen in beginsel gegeven.
Waarborgsom huur café [bedrijfsnaam A]
De getuige [bedrijfsadministrateur A] , managing partner bij [bedrijfsnaam C] , verzorgde sinds 10 juli 2012 de administratie van de verdachte. Hij heeft in zijn verklaring bij de politie op 14 mei 2013 aan de hand van zijn administratie verklaard dat de verdachte in privé op 1 mei (het hof begrijpt: 2012) bij de oprichting van de onderneming een bedrag van € 10.600 contant heeft betaald en dat hiermee de waarborg van € 4.800 alsmede vier maanden huur is betaald. Dat niet de verdachte, maar [betrokkene 16] de betaling van de waarborgsom op zich zou hebben genomen, zoals de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 1 februari 2016 heeft verklaard, is op geen enkele wijze nader met stukken onderbouwd, zodat het hof aan deze stelling voorbijgaat.
Contante betalingen volgens opgenomen telefoongesprekken
Het hof is van oordeel dat uit de – in de selectie van tapgesprekken over contante uitgaven van de verdachte – opgenomen gesprekken van 28 december 2012 en 15 januari 2013 onvoldoende blijkt dat en/of welk bedrag door de verdachte contant is betaald. De bedragen uit deze tapgesprekken (€ 1.234,77 en € 1.000) worden derhalve, overeenkomstig het verweer van de verdediging, buiten de berekening gelaten. Uit de overige geselecteerde tapgesprekken volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat sprake is geweest van contante betalingen tot een bedrag van in totaal € 3.510 door de verdachte.
Contante betalingen facturen benzine
In de woning van de verdachte zijn bonnen aangetroffen waaruit volgt dat benzine contant is afgerekend voor een bedrag van in totaal € 1.144,07. [betrokkene 2] heeft in haar verklaring van 12 maart 2013 verklaard dat zij niet bijdroeg in de kosten: ‘ik betaal dus aan helemaal niets mee’. De stelling van de verdediging dat [betrokkene 2] ook in de woning verbleef, brengt dan ook niet met zich dat zij verantwoordelijk moet worden geacht voor deze betalingen. Het verweer van de verdediging dat onderhavige betalingen buiten beschouwing moeten blijven, wordt derhalve verworpen.
Alfa Romeo
In de periode van 3 november 2012 tot 5 februari 2013 heeft een Alfa Romeo met kenteken [kenteken zwarte Alfa Romeo GT] op naam van de verdachte gestaan. In de woning van de verdachte is betreffende deze auto een aankoopfactuur van 24 augustus 2012 op naam van [betrokkene 3] aangetroffen ten bedrage van € 3.500. In een tapgesprek van 10 oktober 2012 met autobedrijf [bedrijfsnaam B] stelt de verdachte zich voor als [vergelijkbare naam betrokkene 3] en zegt dat hij vorige week een Alfa Romeo heeft gebracht die hij nu wil ophalen. Op de vraag hoeveel hij moet betalen, wordt de verdachte een bedrag van € 7.762,50 genoemd. In een gesprek op 29 januari 2013 antwoordt de verdachte op de vraag van een medewerker van [bedrijfsnaam schadebureau] of hij met meneer [afkorting achternaam betrokkene 3] spreekt, dat de betreffende medewerker ‘met [afkorting voornaam betrokkene 3] belt’. De medewerker belt over de dagwaarde van de Alfa. De verdachte vraagt wanneer hij het geld krijgt; de opkoper heeft € 2.880 geboden en het geld kan contant worden afgerekend.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg op 1 februari 2016 erkend dat het zijn auto betrof en dat hij de auto voor € 3.500 heeft gekocht; uit angst voor beslaglegging heeft hij de auto op naam van [betrokkene 3] gezet.
Het hof is op grond van het voorgaande, in het bijzonder ook de handelingen waarbij de verdachte zich voordeed als [betrokkene 3] , van oordeel dat het feitelijk de verdachte is geweest die de betreffende betalingen van € 3.500 en € 7.762,50 heeft verricht, onderscheidenlijk de betaling van € 2.880 heeft ontvangen. Nu uit de bankafschriften niet volgt dat de betalingen per bank zijn verricht, dient uit te worden gegaan van contante betalingen.
Dat de verdachte, zoals hij ter terechtzitting in eerste aanleg op 1 februari 2016 heeft verklaard, van de verzekering een keer € 1.200 vanwege een aanrijding met de Alfa Romeo en € 9.000 vanwege een diefstal van de navigatie uit deze auto uitgekeerd kreeg, waarna hij voor € 700 nieuwe navigatie kocht en de schade niet herstelde, acht het hof onvoldoende onderbouwd. Dat geldt eveneens voor de stelling dat autobedrijf [bedrijfsnaam B] de auto niet heeft gerepareerd, maar dat enkel sprake was van een verpanding, waarmee de verdachte contant een bedrag van € 1.005, € 6.000 of € 6.500 (verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 1 februari 2016) dan wel € 7000 (verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2017) ontving. Uit het in eerste aanleg overgelegde bankafschrift van (kennelijk) [betrokkene 3] blijkt verder enkel van een reeds qua bedrag niet met de verklaring van de verdachte overeenkomende uitbetaling van € 6.915 ter zake van ‘inbraakschade auto’. De in algemeenheden uitblinkende verklaring van de getuige [betrokkene 3] ter terechtzitting in hoger beroep op 19 april 2021 dat sprake zou zijn geweest van verpanding en van (een) schadeuitkering(en), leidt niet tot een ander oordeel. Het verweer, dat geen sprake zou zijn van een contante uitgave, maar van een contante winst van € 11.365 wordt mitsdien verworpen.
Seat Leon
Op 30 januari 2013 is een Seat Leon met kenteken [kenteken Seat Leon] op naam van de verdachte komen te staan. De verdachte heeft in zijn verhoor van 12 maart 2013 verklaard dat hij deze auto heeft geïmporteerd uit België. Raadpleging van internet op de website van autotrack.nl op 29 mei 2013 omtrent prijzen van soortgelijke auto’s (hetzelfde type en bouwjaar) heeft een vraagprijs variërend van € 12.845 tot € 23.995 opgeleverd. Nu de aankoop niet is terug te vinden in de bankafschriften van de verdachte, dient uit te worden gegaan van contante betaling, waarbij in het voordeel van de verdachte de laagste vraagprijs uit voornoemde raadpleging van het internet in de berekening is meegenomen, derhalve € 12.845.
Dat de verdachte, zoals hij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard, de auto heeft gekocht voor € 3.500 en er voor een bedrag van € 6.500 aan heeft ‘gesleuteld’, is onvoldoende onderbouwd. Uit de ter zake overgelegde stukken en de verklaring van de getuige [betrokkene 17] van 15 maart 2018 blijkt niet van (een) betaling(en) door de verdachte; de overgelegde koopovereenkomst dateert van 27 februari 2013, derhalve een maand nadat de Seat op naam van de verdachte is komen te staan, en betreft de verkoop van een beschadigde Seat door [betrokkene 17] in België aan [betrokkene 18] te Nederland, waarbij op 14 november 2012 een bedrag van € 3000 is gestort door [betrokkene 19] en op 28 februari 2013 een bedrag van € 500 door [betrokkene 20] . Enig verband met (de Seat van) de verdachte volgt hieruit niet. Dat deze door [betrokkene 17] verkochte Seat een waarde zou hebben van € 4.900 acht het hof mitsdien niet relevant, gelet ook op de resultaten van eerder vermelde raadpleging van internet.
Huurkosten woning [adres A] te Nieuw Vennep
De verdachte heeft in zijn verhoor van 13 maart 2013 verklaard sinds de zomer van 2012 in de woning aan [adres A] te Nieuw Vennep te verblijven; de officiële huurder is [betrokkene 10] . [betrokkene 10] heeft verklaard dat de huur van de woning € 1.077 per maand betrof. In een opgenomen telefoongesprek van 27 januari 2013 zegt [betrokkene 10] tegen de verdachte dat hij de volgende maand de huur eerder moet betalen. Uit bankafschriften van de verdachte blijkt niet dat de huur per bank werd overgemaakt. Dat de verdachte (aan [betrokkene 10] ) nooit huur heeft betaald – volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 1 februari 2016 heeft hij [betrokkene 10] wel (ten dele) huur betaald – acht het hof in het licht van voornoemd telefoongesprek onaannemelijk. De stelling van de verdediging dat in casu moet worden uitgegaan van een lagere huurprijs, (temeer) ‘nu dat bij onderhuur niet ongebruikelijk is’, wordt bij gebreke van nadere onderbouwing verworpen, mede gezien het feit dat de huurprijs in overeenstemming is met de huurprijs van vergelijkbare appartementen aan [adres A] .
Gelet op het hiervoor overwogene gaat het hof er van uit dat de verdachte contante huurbetalingen heeft gedaan vanaf september 2012 tot 12 maart 2013, derhalve 6 maanden x € 1.077 = € 6.462.
Conclusie kasopstelling
Uit de kasopstelling volgt dat een bedrag van € 118.306,40 beschikbaar was voor contante uitgaven, terwijl de feitelijke uitgaven € 166.894,73 bedroegen. Voor wat betreft het geconstateerde verschil van € 48.588,33 heeft de verdachte niet een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring gegeven. Naar het oordeel van het hof kan het mitsdien niet anders zijn dan dat dit onverklaarbaar contant vermogen, bij gebreke van een dergelijke verklaring. uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
Conclusie onderdelen d, e en f: gewoontewitwassen
Gelet op de omvang van het bedrag aan onverklaarbaar contant vermogen en de pleegperiode en gezien ook de hiervoor bewezen geachte geldwissels, is het hof van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
Bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 5 en 6
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de onder feit 5 ten laste gelegde uitkeringsfraude en het onder feit 6 ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een jammer zal worden veroordeeld.
De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 5 en geen verweer gevoerd met betrekking tot feit 6.
Het hof acht beide feiten op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat het hof het ten laste gelegde medeplegen in feit 6 niet bewezen acht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, onderdelen d, e, en f, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 5 april 2012 tot en met 28 november 2012 in Nederland en in Zweden en in Colombia tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 4, 47 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 3,87 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine;
2.
hij in de periode van 1 november 2012 tot en met 2 januari 2013 (Zd 02A) en in de periode van 5 januari 2013 tot en met 15 januari 2013 (Zd 02B) in Nederland, en in Peru telkens tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een aantal kilogram van een materiaal bevattende cocaïne
voor te bereiden en/of te bevorderen, telkens:
- anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen en mede te plegen en om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid en middelen en inlichtingen te verschaffen, en
- voorwerpen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk telkens
- vliegtickets aangeschaft voor reizen vanuit Nederland naar Peru en terug en
- telefoongesprekken gevoerd en SMS- en pingberichten verzonden en uitgewisseld en afspraken gemaakt omtrent:
- (heimelijke) instructies voor hetgeen in Peru besproken diende te worden en
- het tijdstip, waarop en/of de termijn, waarbinnen de cocaïne in Peru zou worden overgedragen en/of afgeleverd en/of vervoerd (naar Nederland), en
- het met elkaar in contact brengen van personen in Peru en
- de prijs van de cocaïne en
- de geldbedragen die dienden te worden overgemaakt naar en/of vanuit Peru en
- de containers/bergplaats(en) waarin zich de cocaïne zou bevinden en
- het in ontvangst nemen van de cocaïne in Nederland op de luchthaven Schiphol en
- het ontvangen en/of geven van geldbedragen en/of beloningen (borg) en
- dienstrooster of werktijden van een luchthavenmedewerker,
waarbij en/of waarna:
- verdachte en zijn mededaders geldbedragen hebben overgemaakt naar Peru en/of vanuit Peru en
- zijn mededader zich opzettelijk per vliegtuig naar Peru heeft begeven teneinde aldaar persoonlijke ontmoetingen te hebben met andere mededaders en
- zijn mededader zich opzettelijk per vliegtuig vanuit Peru naar Nederland (Schiphol) heeft begeven en
- zijn mededader in een systeem heeft gezocht naar de aankomst / locatie van container(s) / bergplaats(en) van de cocaïne en/of
- verdachte en zijn mededader zich opzettelijk naar de luchthaven Schiphol hebben begeven teneinde aldaar te kijken of de cocaïne aangekomen was;
3.
hij in de periode van 5 april 2012 tot en met 12 maart 2013 in Nederland en in Peru en in Zweden heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
- het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 maart 2013, in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft verdachte telkens onderstaande voorwerpen verworven en voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruikgemaakt,
te weten
d) in de periode van 1 tot en met 2 januari 2013 een geldbedrag van in totaal EURO 100.000,- en
e) op 7 januari 2013 een geldbedrag van in totaal EURO 180.000,- en
f) in de periode van 1 januari 2010 tot en met 12 maart 2012 een geldbedrag van in totaal EURO 48.588,33,
terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
5.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 januari 2012, in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, immers heeft hij telkens opzettelijk verzwegen voor en/of nagelaten (volledig) te melden aan de Sociale Dienst van de Gemeente Haarlemmermeer, dat hij in voornoemde periode, althans in delen daarvan:
- inkomsten (al dan niet uit arbeid) heeft genoten uit de handel in auto's en de handel in verdovende middelen en uit casinobezoeken en via moneytransfers
- over vermogen heeft kunnen beschikken, te weten: auto’s en contant geld en aandelen in een restaurant in Malaga (Spanje)
zulks terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking en/of tegemoetkoming krachtens de Wet Werk en Bijstand en voor de hoogte en de duur van die verstrekking en/of tegemoetkoming;
6.
hij op 12 maart 2013 in een woning aan [adres A] te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een radiozendapparaat, te weten een drieband mobiele telefoon-jammer, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, onderdelen d, e en f, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4, onderdelen d, e en f, 5 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, mede te plegen en om daarbij behulpzaam te zijn en daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen en voorwerpen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet.
Het onder 4, onderdelen d, e en f bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 onderdelen d, e en f, 5 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, onderdelen d, e en f, 5 en 6 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 87 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de in beslag genomen voorwerpen, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4, onderdelen d, e en f, 5 en 6 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 75 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 650 en de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen jammers en verdovende middelen gevorderd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht een strafkorting van 33% toe te passen in verband met de forse schending van de redelijke termijn. Daarnaast is verzocht een gevangenisstraf op te leggen van 39 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, in combinatie met een geldboete van € 100.000, omdat de door de rechtbank opgelegde straf vergeleken met straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd bijzonder fors is en dat de verdachte veel, zo niet alles, zou verliezen indien hij weer gedetineerd zal raken. De raadsman heeft nog gewezen op het omtrent de verdachte opgemaakte voorlichtingsrapport van Mijnreclassering van 6 april 2021 en heeft verzocht rekening te houden met de bekennende proceshouding van de verdachte, zijn gezinssituatie, zijn ondernemingen, het feit dat hij nu volwassener is en bezig is met de opbouw van een nieuw sociaal netwerk.
Het hof heeft het ten aanzien van feit 1 gevoerde (subsidiaire) strafmaatverweer hiervoor reeds verworpen. Dit verweer kan dus niet leiden tot de verzochte strafvermindering.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, gelet op de persoon van de verdachte en daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie, die ten doel had het plegen van misdrijven, zoals strafbaar gesteld bij de Opiumwet, waaronder de uitvoer van ongeveer 4, 47 kilo cocaïne en 3,87 kilo amfetamine in een smokkelauto naar Zweden. Aan deze uitvoer heeft de verdachte zich samen met anderen in de periode van 5 april 2012 tot en met 28 november 2013 in georganiseerd verband schuldig gemaakt. Daarnaast heeft hij zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen die gericht waren op de invoer van in totaal ongeveer 7 kilo cocaïne vanuit Peru.
De verdachte had een coördinerende en sturende rol binnen de organisatie en was medeorganisator van de transporten. Zonder zijn medewerking was de in- en uitvoer niet mogelijk geweest: de organisatie was afhankelijk van de verdachte voor de coördinatie van de cocaïnetransporten en de nodige contacten van de verdachte. Aldus fungeerde de verdachte als een onmisbare schakel in het geheel.
Cocaïne en amfetamine zijn voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stoffen. De aangetroffen hoeveelheden zijn van een zodanig gewicht dat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne en amfetamine wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen. De verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door het oogmerk van snel en eenvoudig financieel gewin ten koste van anderen. Om de volksgezondheid te beschermen en om deze cyclus van strafbare feiten te beperken, zijn handelingen betreffende (voorbereidingshandelingen voor) de in- en/of uitvoer van verdovende middelen met hoge straffen bedreigd. Hetzelfde geldt voor het lidmaatschap van een criminele organisatie als die waaraan de verdachte heeft deelgenomen.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging voor de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Ook heeft de verdachte jarenlang, terwijl hij een uitkering ontving, niet aan de sociale dienst opgegeven dat hij inkomsten ontving en over vermogen beschikte. Door aldus te handelen heeft de verdachte misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel. Hij heeft zichzelf bevoordeeld ten koste van de gemeenschap en heeft het vertrouwen geschaad waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd.
Ten slotte heeft de verdachte een jammer zonder vergunning aanwezig gehad. Een jammer wordt in het criminele circuit gebruikt om buiten het zicht van de politie te kunnen manoeuvreren. Het voorhanden hebben daarvan is laakbaar omdat het gebruik daarvan elektronische communicatie en de opslag van gegevens kan verstoren, waarvan onder meer hulpdiensten afhankelijk zijn.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 maart 2021 is hij eerder ter zake van een Opiumwetdelict, vermogensdelicten en andere strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft anderzijds rekening gehouden met de omstandigheid dat de feiten reeds van enige tijd geleden dateren.
Tevens heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals onder meer blijkend uit het hiervoor vermelde voorlichtingsrapport van 6 april 2021.
Gelet op al het voorgaande, in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de prominente rol die de verdachte daarin heeft vervuld, past naar het oordeel van het hof als sanctie geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Daarom kan niet worden volstaan met de door de verdediging bepleite sanctie. Alles afwegende, acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 80 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in twee instanties is geschonden, zonder dat deze vertragingen aan de verdediging zijn te wijten. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de termijn voor de berechting in eerste aanleg met 1 jaar is overschreden en dat de termijn voor de berechting in hoger beroep met ruim 3 jaren is overschreden.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat en in plaats van een gevangenisstraf van de hiervoor vermelde duur, een gevangenisstraf voor de duur van 68 maanden opleggen, met aftrek van voorarrest.
In beslag genomen voorwerpen en geldbedrag
Onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven twee jammers (kleur grijs 405296 en kleur zwart 405289), wit poeder in zakje (384832), hoeveelheid hasj (384834) en bus hennep (384835) zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte onder 1, 2 en 3 begane feiten aangetroffen. Deze voorwerpen behoren aan de verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Deze zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.
Teruggave aan de verdachte
Het hof gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 650 aangezien het strafvorderlijk belang zich daartegen niet meer verzet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet, de artikelen 36b, 36c, 47 , 57, 63, 227b en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 10.9 van de Telecommunicatiewet.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4, onderdelen a, b en c ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, onderdelen d, e en f, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, onderdelen d, e en f, 5 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 68 (achtenzestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: twee jammers (kleur grijs 405296 en kleur zwart 405289), wit poeder in zakje (384832), een hoeveelheid hasj (384834) en een bus hennep (384835).
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 650,-..
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juni 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑06‑2021