Einde inhoudsopgave
Protocol inzake de behandeling van aangiften bij een ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen, Ministerie van Justitie en Veiligheid
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 31-01-2018
- Bronpublicatie:
11-10-2017, Stcrt. 2018, 3803 (uitgifte: 31-01-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
31-01-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-10-2017, Stcrt. 2018, 3803 (uitgifte: 31-01-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Voorfase
Staatsrecht / Algemeen
Protocol van 11 oktober 2017
De Minister van Veiligheid en Justitie,
Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;
Overwegende, dat krachtens artikel 119 van de Grondwet de leden van de Staten-Generaal, de ministers en de staatssecretarissen wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, ook na hun aftreden, terecht staan voor de Hoge Raad en dat de opdracht tot vervolging wordt gegeven bij koninklijk besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer;
Overwegende, dat thans geen wettelijke regeling bestaat over de fase voorafgaand aan een dergelijke opdracht tot vervolging door de Kroon;
Overwegende, dat betrokken instanties behoefte hebben aan praktische richtlijnen voor de afhandeling van aangiften tegen leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen in die voorfase;
Overwegende, dat er een voorbereidingstraject is gestart om te komen tot een modernisering van de wetgeving inzake vervolging van bewindspersonen en Kamerleden wegens ambtsdelicten (zie de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede en de Eerste Kamer (Kamerstukken II 2016/17, 34 340, nr. 13; Kamerstukken I 2016/17, 34 340, A);
Overwegende, dat het wenselijk is om totdat nieuwe wetgeving terzake is vastgesteld, richtlijnen in acht te nemen over de wijze van behandeling van genoemde aangiften, binnen de kaders van de huidige wetgeving.
Overwegende, dat, gelet op artikel 111, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de procureur-generaal bij de Hoge Raad een centrale rol speelt in de procedure en het daarom wenselijk is dat hij de Kroon van advies kan dienen ten aanzien van de vraag of er aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek;
Overwegende, dat het wenselijk is dat het openbaar ministerie aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad, zo deze dat verlangt, ter uitvoering van deze taken bijstand verleent.
Overwegende, dat voorafgaand aan een adviesaanvraag aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad beoordeeld moet worden of er sprake is van een aangifte in de zin van dit protocol en dat het openbaar ministerie bij die beoordeling een adviserende rol kan spelen;
Stelt het volgende protocol vast: