Hof Amsterdam, 20-06-2017, nr. 22-005850-16
ECLI:NL:GHAMS:2017:3853
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
20-06-2017
- Zaaknummer
22-005850-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2017:3853, Uitspraak, Hof Amsterdam, 20‑06‑2017; (Wraking)
Uitspraak 20‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Wraking
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.215.514/01
rolnummer hoofdzaak : 22-005850-16
beslissing van de wrakingskamer van 20 juni 2017
inzake het op 20 april 2017 ingediende wrakingsverzoek van
[verzoeker]
raadsman: mr. E. Manders, advocaat in Rotterdam.
1. Het geding
1.1
Het verzoek tot wraking is gedaan op de openbare terechtzitting op 20 april 2017 in de strafzaak met parketnummer 22-005850-16 (hierna de hoofdzaak). Het verzoek tot wraking betreft mrs. Th.P.L. Bot, A.S.I. van Delden en M.I. Veldt-Foglia.
1.2
Bij beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag van 1 mei 2017 is de wrakingszaak ter verdere behandeling verwezen naar dit hof.
1.3
De raadsheren hebben niet berust in het wrakingsverzoek. Zij hebben bij e-mailbericht van 18 mei 2017 een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven en meegedeeld dat zij niet op het wrakingsverzoek wensen te worden gehoord.
1.4
De mondelinge behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 6 juni 2017 om 12.30 uur. Verzoeker is daarbij niet in persoon verschenen. Mr. Manders, die wel is verschenen, heeft ter zitting het woord gevoerd. Tevens is verschenen mr. P. Berden, advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam, die het woord heeft gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
2. De feiten
2.1
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen een uitspraak van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2016 waarin verzoeker is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, wegens mishandeling.
2.2
De inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak heeft plaatsgevonden op 20 april 2017 bij het gerechtshof Den Haag bij de meervoudige kamer voor strafzaken, waarin zitting hadden mrs. Th.P.L. Bot, A.S.I. van Delden en M.I. Veldt-Foglia. Van voornoemde zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat deel uitmaakt van het dossier in de wrakingszaak.
2.3
Het proces-verbaal van de openbare terechtzitting op 20 april 2017 vermeldt, voor zover van belang, het volgende.
De advocaat-generaal deelt mede:
In eerste aanleg is de verdachte door de politierechter bij verstek veroordeeld. Gelet op het feit dat de “vordering wijziging tenlastelegging” aan het aantekening mondeling vonnis is gehecht, en deze door de griffier is ondertekend, ga ik ervan uit dat de politierechter vonnis heeft gewezen op basis van de gewijzigde tenlastelegging. De wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg betreft mijns inziens een ingrijpende, die eerst aan de verdachte had moeten worden betekend voordat het onderzoek ter
terechtzitting in eerste aanleg had kunnen worden voortgezet. Dit is niet gebeurd. Daarom vorder ik dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de zaak zal worden teruggewezen naar de politierechter in de rechtbank Rotterdam, teneinde de zaak op basis van de oorspronkelijke tenlastelegging opnieuw te berechten en af te doen.
Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld deelt de raadsman mede:
Ik ben het eens met de advocaat-generaal. De wijziging van de tenlastelegging had aan mijn cliënt moeten worden betekend. Dit is niet gebeurd. Ik verzoek uw hof daarom de zaak terug te wijzen naar de politierechter in de rechtbank Rotterdam.
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraad.
Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede:
Op basis van de door de advocaat-generaal genoemde gronden gaat het hof ervan uit dat de politierechter vonnis heeft gewezen op basis van de gewijzigde tenlastelegging. De wijziging van de tenlastelegging is naar het oordeel van het hof een wijziging van ondergeschikte aard, die de richting en reikwijdte van het onderzoek ter terechtzitting niet raakt. Het betreft een herstel van een kennelijke verschrijving, waarbij de voor- en dubbele achternaam van het slachtoffer waren verwisseld. De verdachte kende het slachtoffer niet bij naam. Het is duidelijk op welk incident het ten laste gelegde betrekking heeft. De ten laste gelegde persoon is niet daadwerkelijk gewijzigd. Gelet hierop kon naar het oordeel van het hof het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg na toewijzing van de wijziging tenlastelegging aanstonds worden voortgezet, nu de verdachte door het achterwege laten van kennisgeving van de wijziging redelijkerwijze niet in zijn verdediging is geschaad. Het hof wijst daarom de vordering van de advocaat-generaal en het verzoek van de raadsman af. Het hof ziet dus geen reden om de zaak terug te wijzen naar de politierechter in de rechtbank Rotterdam en zal daarom nu de zaak in hoger beroep inhoudelijk behandelen.
De raadsman doet vervolgens een mondeling verzoek tot wraking van zowel mr. Th.P.L. Bot als mr. A.S.I. van Delden als mr. M.I. Veldt-Foglia. Daartoe voert hij als grond aan:
De wijziging van de tenlastelegging had in eerste aanleg aan mijn cliënt moeten worden betekend. Nu dit niet is gebeurd, zijn de procedurele voorschriften niet in acht zijn genomen. De beslissing van uw hof is volstrekt onbegrijpelijk en in strijd met het beginsel van fair trial.
De voorzitter deelt hierop namens het hof mede dat het onderzoek ter terechtzitting wordt geschorst voor de behandeling van het verzoek tot wraking.
3. Het wrakingsverzoek
3.1
Op grond van het proces-verbaal van de zitting 20 april 2017 en de door de raadsman ter zitting van de wrakingskamer gegeven toelichting bevat het verzoek tot wraking de navolgende wrakingsgrond:
Aan de betekening van een toegelaten wijziging van de tenlastelegging komt in het algemeen grote betekenis toe. Door daar zo lichtvoetig aan voorbij te gaan, worden de belangen van de verdachte door het hof met voeten getreden. De reactie van het hof op mijn opmerkingen, inhoudende dat de wet aan de niet-betekening in dit geval geen consequenties verbindt, getuigt van vooringenomenheid. Ik merk in dit verband nog op dat laatstgenoemde reactie niet in het proces-verbaal van de zitting is weergegeven. Mocht u twijfelen aan de juistheid van het door mij gestelde, dan verzoek ik de wrakingskamer de behandeling van deze zaak aan te houden teneinde de advocaat-generaal, mr. M. van der Horst, op dat punt te horen.
3.2
De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie het volgende aangevoerd:
De wraking berust - in essentie weergegeven - op de omstandigheid dat de raadsman van de verdachte zich niet kon vinden in de afwijzende beslissing van het hof op bovengenoemde zitting op de vraag of de zaak tegen zijn cliënt al dan niet diende te worden terug gewezen naar de rechtbank Rotterdam in verband met de niet-betekening van de in eerste aanleg toegewezen vordering wijziging tenlastelegging waarbij de verdachte bij verstek is berecht. Voor de motivering van deze beslissing verwijzen wij u kortheidshalve gaarne naar het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 april jl..
Volgens vaste jurisprudentie is het middel van wraking niet bedoeld om als rechtsmiddel tegen processuele beslissingen te worden aangewend. Een procesbeslissing kan uitsluitend leiden tot een gerechtvaardigde grond voor wraking wanneer die dermate onbegrijpelijk is dat daardoor de schijn wordt gewekt dat zij door vooringenomenheid is genomen (zie bijv. wrakingskamer Rechtbank Rotterdam van 7 april 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:3324).
Voornoemde raadsheren stellen zich op het standpunt dat de onderhavige motivering van de ter terechtzitting genomen beslissing door voornoemde raadsheren niet een dergelijke grond voor wraking oplevert. Ook anderszins valt hieruit geen zwaarwegende aanwijzing voor een gebrek aan partijdigheid te destilleren. Aan het voorgaande willen de raadsheren toevoegen dat in de motivering van het wrakingsverzoek de raadsman op geen enkel moment woorden in de mond heeft genomen die erop zouden (kunnen) duiden dat bij de verdediging twijfels omtrent de onpartijdigheid (in subjectieve noch objectieve) zin waren gerezen.
Geen van de gewraakte raadsheren berust derhalve in de wraking.
4. De beoordeling van het wrakingsverzoek
4.1
Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht.
4.2
Artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.3
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.4
Voorts geldt dat het niet aan de wrakingskamer is een door de rechter gegeven beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen. De vrees voor vooringenomenheid kan indien het wrakingsverzoek zich richt op (de motivering van) een gegeven beslissing slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval, de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
4.5
De beslissing van 20 april 2017 op de vordering van de advocaat-generaal en het verweer van de verdediging strekkend tot terugwijzing, is gemotiveerd. Naar het oordeel van de wrakingskamer is die beslissing van het hof - mede bezien in het licht van die door het hof gegeven motivering - om de zaak in verband met de niet-betekening aan de verdachte van de in eerste aanleg gewijzigde tenlastelegging niet terug te wijzen naar de politierechter en de zaak in hoger beroep inhoudelijk te behandelen, niet zo onbegrijpelijk dat het een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid oplevert dan wel objectief gezien de schijn van vooringenomenheid wekt, ook niet als de wrakingskamer uitgaat van de door de raadsman gestelde gang van zaken, in het bijzonder met betrekking tot de reactie van het hof op de opmerkingen van de raadsman.
Dat de advocaat-generaal ter zitting van 20 april 2017 heeft gevorderd dat de zaak zal worden teruggewezen, leidt niet tot een ander oordeel.
Nu overige feiten en omstandigheden die een uitzonderlijke omstandigheid in voornoemde zin opleveren, niet zijn gesteld noch zijn gebleken, moet de slotsom zijn dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van de leden van het hof schade zou kunnen lijden.
Het verzoek tot wraking van de leden van het hof zal daarom worden afgewezen.
5. De beslissing
Het hof:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juni 2017.