HR, 14-02-1935
ECLI:NL:HR:1935:137
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-02-1935
- Zaaknummer
[141935/NJ_1935,_p._531]
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1935:137, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑02‑1935; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1935:3
- Vindplaatsen
NJ 1935, p. 531 met annotatie van E.M. Meijers
Uitspraak 14‑02‑1935
Inhoudsindicatie
Das blaue Licht I. Auteursrecht. Recht op verzamelwerk (geluidsfilm), art. 5 lid 1 Auteurswet. Verhouding tot degene die door een eerdere overdracht de rechten op de muziek heeft verkregen.
Openbare terechtzitting van Donderdag, 14 Februari 1935. De zitting is geopend te elf uur. De deurwaarder roept de volgende zaken uit:DE HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN,in de zaak (No. 6947) van:de volgens het Duitsche recht rechtspersoonlijkheid bezittende "Genossenschaft zur Verwertung musikalischer Auffuehrungsrechte" (Gema), in liquidatie, gevestigd te Berlijn-Charlottenburg, eischeres tot cassatie van een vonnis der Arrondissements-Rechtbank te Rotterdam d.d. 27 Juni 1934, tusschen partijen gewezen, vertegenwoordigd door Mr. F.J. de Jong, advocaat bij den Hoogen Raad.Tegen:de Naamlooze Vennootschap Tuschinsky's Exploitatiemaatschappij, gevestigd te Rotterdam, verweerster in cassatie, vertegenwoordigd door Mr. J. van Kuyk, advocaat bij den Hoogen Raad;Partijen gehoord;Gehoord den Advocaat-Generaal Wijnveldt in zijne conclusie, namens den Procureur-Generaal, strekkende tot verwerping van het beroep met veroordeeling van eischeres in de kosten; Gezien de stukken; Overwegende dat ten deze blijkens het bestreden vonnis als vaststaande kan worden aangenomen: 1o. dat de Sokal Film G.m.b.H. te Berlijn de maker is van de geluidsfilm "Das Blaue Licht", zijnde een verzamelwerk; 2o. dat zekere [de componist] te Berlijn de muziek voor die film in opdracht van Sokal heeft gecomponeerd; 3o. dat verweerster in cassatie (hierna te noemen Tuschinsky) die geluidsfilm in het openbaar heeft vertoond na haar daartoe te hebben gehuurd van den rechtsopvolger van Sokal; Overwegende dat eischeres in cassatie (hierna te noemen Gema) van Tuschinsky schadevergoeding heeft gevorderd, omdat [de componist] haar, Gema, het uitsluitend recht heeft overgedragen om de muziek, welke de genoemde film illustreert, in het openbaar uit te voeren en daarvoor aan derden toestemming te verleenen, welke toestemming Tuschinsky noch van haar noch van haar daartoe gemachtigde heeft verkregen; Overwegende dat Tuschinsky daartegen heeft aangevoerd, dat [de componist] bij het ontvangen van de opdracht eens en voor al ten behoeve van Sokal van al zijn uit de vertooning of geluidsvoortbrenging van die film voortspruitende auteursrechten heeft afstand gedaan of die rechten aan Sokal heeft overgedragen; Overwegende dat de Kantonrechter te Rotterdam den eisch heeft toegewezen, omdat hem gebleken was, dat [de componist] reeds in 1929 zijn rechten, waaronder ook het in dit geding ter sprake zijnde, aan Gema had overgedragen en Tuschinsky derhalve te vergeefs een beroep doet op aan Sokal overgedragen rechten; Overwegende dat de Rechtbank, dit vonnis heeft vernietigd en de vordering heeft ontzegd op overweging, dat [de componist] wel op het afzonderlijk in de film opgenomen muziekwerk als "aparte compositie" auteursrecht heeft, maar dat "de vraag of [de componist] zijn auteursrecht op die compositie reeds aan Gema kon overdragen, vóórdat zij ontstaan was en of hij dat recht overgedragen heeft, geen beantwoording behoeft, omdat zulk een overdracht het auteursrecht op de geluidsfilm, het verzamelwerk, niet zou kunnen schaden;" Overwegende dat tegen deze beslissing gericht is het cassatie middel, luidende: Schending of verkeerde toepassing van de artikelen 1, 2, 5, 10, 12, 13 en 14 van de Auteurswet 1912, doordat de Rechtbank, na te hebben vastgesteld, dat de door verweerster openbaar gemaakte geluidsfilm is een verzamelwerk in den in de eerste rechtsoverweging bedoelden zin, en dat de rechtsvoorganger van eischeres de maker is van een afzonderlijk daarin opgenomen muziekwerk, en na te hebben vastgesteld, dat verweerster het recht tot openbaarmaking van het verzamelwerk heeft gehuurd van de rechtsopvolgster van den maker van dat verzamelwerk, heeft overwogen dat verweerster niet onrechtmatig heeft gehandeld door het publiek de geluidsfilm in beeld en klank te doen waarnemen, en op dien grond de vordering heeft ontzegd, ten onrechte en in strijd met de aangehaalde wetsartikelen, daar het auteursrecht van den maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst onverlet blijft, wanneer dit werk wordt opgenomen in een verzamelwerk in den door de Rechtbank bedoelden zin, waaruit volgt, dat verweerster zich tegenover eischeres niet kan beroepen op rechten, die zij ontleent aan den maker van het verzamelwerk; Overwegende hieromtrent: dat op den voorgrond dient gesteld, dat de beslissing der Rechtbank aldus is te verstaan, dat Sokal aan het enkele feit, dat zij de maker van het verzamelwerk is, het recht ontleent dit werk in het openbaar uit te voeren en door anderen te laten uitvoeren, onverschillig of [de componist] wellicht reeds, vóór hij de opdracht van Sokal kreeg, op rechtsgeldige wijze het auteursrecht op de hier bedoelde compositie aan Gema had overgedragen; dat het middel terecht tegen deze stelling opkomt, daar de Rechtbank, aldus beslissende, heeft geschonden het 1e lid van artikel 5 der Auteurswet 1912, hetwelk in verband met artikel 1 dier wet het auteursrecht van den maker van het verzamelwerk erkent, doch zulks onverminderd het auteursrecht op ieder werk afzonderlijk, waaruit volgt, dat de Rechtbank niet onbeslist had mogen laten of [de componist], toen hij de opdracht tot vervaardiging van de meerbedoelde muziek kreeg en aannam, zijn rechten op die compositie reeds aan Gema had overgedragen en had kunnen overdragen, zoodat het vonnis niet in stand kan blijven; Vernietigt het bestreden vonnis; Verwijst de zaak naar de Arrondissements-Rechtbank te Rotterdam, ten einde, met inachtneming van dit arrest, verder te worden behandeld en beslist; Veroordeelt verweerster in de kosten op de cassatie gevallen, tot de uitspraak van dit arrest aan zijde van eischeres begroot op Zeven en Twintig Gulden Vijf en Vijftig cents aan verschot en op Vier Honderd Gulden voor salaris. Gedaan bij de Heeren Visser, Vice-President, van den Dries, Polak, de Menthon Bake en Servatius, Raden, en door voornoemden Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van den Veertienden Februari 1900 vijf en dertig, in bijzijn van den Advocaat-Generaal Wijnveldt.