Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de Politie Regio Noord- en Oost Gelderland, district IJsselstreek, Team Recherche IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0630-2014088749A, gesloten op 30 december 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Rb. Gelderland, 06-04-2018, nr. 05-720262-14
ECLI:NL:RBGEL:2018:5796
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
06-04-2018
- Zaaknummer
05-720262-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2018:5796, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 06‑04‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
ECLI:NL:RBGEL:2015:1130, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 23‑02‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 06‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Verlenging proeftijd bij voorwaardelijke invrijheidstelling (art. 15c Sr, art. 6:1:18 Sv) t.z.v. vonnis vóór 1 januari 2018 toelaatbaar; geen strijd met art 1 Sr.
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05-720262-14
VI-zaaknummer: 99-000325-20
Datum uitspraak: 6 april 2018
Beslissing van de meervoudige kamer ingevolge artikel 15c, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] .
Raadsvrouw: mr. M.G.C. van Riet, advocaat te Amsterdam.
De procedure
Bij onherroepelijk geworden arresten van het gerechtshof te Arnhem d.d. 20 juli 2015 en 21 mei 2013 is veroordeelde tot een gevangenisstraf voor de duur van respectievelijk 3 jaar en 4 maanden veroordeeld.
Bij besluit voorwaardelijke invrijheidstelling, d.d. 12 oktober 2016 is veroordeelde, met toepassing van artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), op 1 december 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Daarnaast zijn de volgende bijzondere voorwaarden gesteld:
- -
veroordeelde dient zich binnen vijf werkdagen na invrijheidsstelling te melden bij de reclassering Nederland, [adres 2] , zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht;
- -
veroordeelde dient gedurende de proeftijd deel te nemen aan een GI-RN Cognitieve Vaardigheden training en hij dient zich te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie aan hem worden gegeven door de instelling die de gedragsinterventie verzorgt;
- -
veroordeelde wordt verplicht zich in te spannen aangaande het vinden en behouden van een (betaalde) dagbesteding, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- -
veroordeelde toont een open, gemotiveerde en meewerkende houding met betrekking tot het toezicht en de overige voorwaarden;
- -
veroordeelde geeft openheid van zaken ten aanzien van zijn financiën en de financiën van zijn gezin.
De proeftijd is gesteld op 405 dagen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- -
de vordering tot verlenging van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van 27 februari 2018;
- -
het besluit voorwaardelijke invrijheidsstelling van 12 oktober 2016;
- -
het advies van Reclassering Nederland van 22 februari 2018;
- -
het verlengingsadvies van Reclassering Nederland van 14 februari 2018.
De vordering
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 27 februari 2018 strekt ertoe dat de rechtbank de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling (verder: v.i.) zal verlengen met 365 dagen.
Het onderzoek ter terechtzitting
De vordering tot verlenging van de proeftijd is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 maart 2018. Daarbij zijn gehoord:
- veroordeelde;
- voornoemde raadsvrouw en
- de officier van justitie mr. Nijpels.
De standpunten
De officier van justitie heeft betoogd dat gelet op het reclasseringsrapport van 14 februari 2018 de vordering dient te worden toegewezen en dat de proeftijd moet worden verlengd met een jaar. De officier van justitie heeft gemotiveerd aangevoerd dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vordering. Volgens de officier van justitie verzet artikel 1 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) zich niet tegen onmiddellijke toepassing van artikel 15c Sr zoals dat geldt sinds 1 januari 2018.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat zij zich ten aanzien van de voorvragen refereert aan het oordeel van de rechtbank. Een verlenging van de proeftijd moet noodzakelijk en proportioneel zijn. Verlenging van de proeftijd op basis van artikel 15c Sr is niet bedoeld om extra bijzondere voorwaarden toe te voegen, het is bedoeld voor situaties waarin een plan van aanpak ligt waarin enkele voorwaarden nog niet zijn afgerond. Op grond van deze argumenten heeft de raadsvrouw verzocht de vordering af te wijzen.
De beoordeling
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tijdig en op de bij wet voorgeschreven wijze is ingediend.
De rechtbank oordeelt ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 15c Sr (nieuw) als volgt.
Artikel 1 Sr luidt:
1 Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.
2 Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast.
De rechtbank overweegt dat met de inwerkingtreding op 1 januari 2018 van artikel 15c Sr (nieuw), waarin de mogelijkheid van verlenging van de proeftijd van een v.i. werd opgenomen, geen sprake is van een wijziging in strafsoort of strafbedreiging. De bepaling wijzigt ook niet de aard of duur van de opgelegde straf. Voorts overweegt de rechtbank dat artikel 1 lid 2 Sr ziet op lopende vervolgingen (vergelijk HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1404) en daarvan is hier geen sprake. De rechtbank acht daarom artikel 15c Sr (nieuw) toepasselijk.
Gelet op het voorgaande en nu de vordering ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen, is het openbaar ministerie ontvankelijk in zijn vordering.
Over de toewijsbaarheid van de vordering oordeelt de rechtbank als volgt.
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 15c Sr blijkt dat de proeftijd alleen dient te worden verlengd indien en voor zo lang dat met het oog op het recidiverisico dat van de veroordeelde uitgaat, noodzakelijk en proportioneel is. Bij de beoordeling van een verlengingsverzoek dient de rechtbank alle relevante individuele feiten en omstandigheden te betrekken, waaronder de belangen van de veroordeelde en het belang van de veiligheid van de samenleving.
De reclassering heeft in haar rapport van 14 februari 2018 geschreven dat veroordeelde zich weliswaar heeft gehouden aan de opgelegde bijzondere voorwaarden, maar na het ingaan van de voorwaardelijke invrijheidstelling de algemene voorwaarde meermaals heeft overtreden door zich schuldig te maken aan nieuwe strafbare feiten. Dit heeft geresulteerd in een vonnis waarbij een gevangenisstraf voor duur van acht maanden is opgelegd. In verband met een andere nieuwe strafvervolging is verdachte nog voorlopig gehecht. De reclassering stelt dat het recidiverisico onverminderd hoog is maar ziet nog perspectief in het terugbrengen van de recidivekans bij veroordeelde. Dit mede omdat veroordeelde zich in het toezicht eerder meewerkend heeft opgesteld.
Nu veroordeelde meermalen in de fout is gegaan, is het recidiverisico verwezenlijkt. Een verlenging van de proeftijd is daarmee noodzakelijk en ook proportioneel. Dit mede bezien in het licht van hetgeen de reclassering naar voren heeft gebracht. Het belang van veroordeelde bij de beëindiging van de proeftijd weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen het belang van de veiligheid van de samenleving, die juist gebaat is bij een verlenging van de proeftijd.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de onderhavige vordering zal toewijzen.
Toepasselijke wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op artikel 15c Sr.
De beslissing
De rechtbank:
verlengt de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 365 dagen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. Tegelaar, als voorzitter, mr. M.G.J. Post en mr.
Y. Cenik, als rechters in tegenwoordigheid van mr. P. Hoesstee-ter Haar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 april 2018.
Uitspraak 23‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Diefstal met geweld tegen slachtoffer van gevorderde leeftijd en poging tot zware mishandeling van twee personen tijdens vluchtpoging met zijn auto op 7 juni 2014. Gevangenisstraf van 4 jaar.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Promis II
Parketnummer : 05/720262-14
Datum zitting : 09 februari 2015
Datum uitspraak : 23 februari 2015
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum 1] te [geboorteplaats]
adres : [adres 1]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
raadsvrouw : mr. M.G.C. van Riet, advocaat te Amsterdam.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 juni 2014 te Voorst
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (uit een
woning gelegen aan de [adres 2]) een tas en/of sieraden en/of
verzekeringspapieren, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum 2]
), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat
hij, verdachte, (met kracht) (met zijn vuist) voornoemde [slachtoffer 1] in het
gezicht heeft geslagen en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht)
op/tegen de grond heeft gegooid/geduwd;
2.
hij op of omstreeks 07 juni 2014 te Voorst ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
van het leven te beroven,
immers heeft verdachte met dat opzet
- als bestuurder de personenauto gestart en/of
- ( vervolgens) als bestuurder van de personenauto gas gegeven, terwijl
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] in de personenauto reikte(n) en/of verdachte
vasthield(en) en/of
- als bestuurder van de personenauto achteruit gereden, terwijl [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] zich met hun/zijn lichaam in/tussen het geopende portier en de
personenauto bevond(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 07 juni 2014 te Voorst ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan (een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
immers heeft verdachte met dat opzet
- als bestuurder de personenauto gestart en/of
- ( vervolgens) als bestuurder van de personenauto gas gegeven, terwijl
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] in de personenauto reikte(n) en/of verdachte
vasthield(en) en/of
- als bestuurder van de personenauto achteruit gereden, terwijl [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] zich met hun/zijn lichaam in/tussen het geopende portier en de
personenauto bevond(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 07 juni 2014 te Voorst [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- als bestuurder de personenauto gestart en/of - (vervolgens) als bestuurder van de personenauto gas gegeven, terwijl [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] in de personenauto reikte(n) en/of verdachte vasthield(en) en/of - als bestuurder van de personenauto achteruit gereden, terwijl [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] zich met hun/zijn lichaam in/tussen het geopende portier en de
personenauto bevond(en);
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 09 februari 2015 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.G.C. van Riet, advocaat te Amsterdam.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
mevrouw [slachtoffer 1] (feit 1)
de heer [slachtoffer 2] (feit 2)
de heer [slachtoffer 3] (feit 2).
Mevrouw [slachtoffer 1] is ter terechtzitting van 9 februari 2015 verschenen, bijgestaan door de heer [naam] van Slachtofferhulp.
De officier van justitie, mr. P. Elferink, heeft de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van beide feiten.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs1.
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 7 juni 2014 is mevrouw [slachtoffer 1] met geweld bestolen van haar tas en sieraden, die uit haar woning zijn weggenomen. [slachtoffer 1] is door de dader met een vuist in het gezicht geslagen en tegen de grond gegooid.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld.
Getuige [slachtoffer 3], die de dief vanuit het tuinpad van mevrouw [slachtoffer 1] heeft gevolgd tot aan de auto, heeft verdachte herkend als dader tijdens een meervoudige fotoconfrontatie. Daarnaast is de auto van verdachte gezien bij het voorval op 7 juni 2014 en stond de auto ten tijde van het voorval op naam van verdachte. De getuigen die over de koper en verkoper van deze auto verklaren geven een signalement op dat overeenkomt met het uiterlijk van verdachte.
Het alternatieve scenario van verdachte dat zijn neef [betrokkene] de auto in gebruik had wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Verdachte heeft geen enkel controleerbaar gegeven van zijn neef opgegeven op grond waarvan deze getraceerd kon worden. Het signalement dat verdachte en zijn vrouw van neef [betrokkene] geven komt niet overeen met het signalement van de dader. Ook het signalement van de man die tijdens de verkeersovertredingen in de auto te zien is, past bij het uiterlijk van verdachte en niet bij dat van zijn neef [betrokkene].
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van feit 1, nu niet kan worden bewezen dat verdachte op 7 juni 2014 de zwarte Golf bestuurd heeft. Verdachte heeft vanaf het begin consistent verklaard dat hij de Golf voor een ander, te weten zijn neef [betrokkene], heeft gekocht, dat die ander de Golf in het tijdvak rond 7 juni als ware hij eigenaar onder zich had en dat verdachte die bewuste dag werkte.
De fotoconfrontatie waarbij [slachtoffer 3] verdachte herkent heeft mag niet gebruikt worden voor het bewijs, nu de confrontatie niet betrouwbaar is. De fotoselectie die aan [slachtoffer 3] is getoond is niet alleen qua haardracht niet eenduidig, maar ook zeer sturend gezien de verschillend gekleurde bovenkleding. Getuige [slachtoffer 2] verklaart uitdrukkelijk dat de dader een grijs stoffen vest draagt en slechts twee van de twaalf personen van de fotoconfrontatie dragen grijze bovenkleding.
Subsidiair heeft de verdediging vrijspraak bepleit omdat niet bewezen kan worden dat de bestuurder van de zwarte Golf zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld daaraan voorafgaand. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de man die uit het voetpad naast [adres 3] komt, ook de man is die [slachtoffer 1] heeft belaagd. [slachtoffer 1] verklaart immers dat haar belager vanuit haar tuin de andere kant het pad in sloeg.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt allereerst ten aanzien van de betrouwbaarheid van de fotoconfrontatie het volgende.
Ter terechtzitting van 9 februari 2015 heeft de officier van justitie de rechtbank en de raadsvrouw op verzoek van de raadsvrouw de fotoselectie getoond zoals deze is gebruikt bij de fotoconfrontatie met getuige [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft bij het zien van de foto’s geconstateerd dat het uiterlijk van alle figuranten gelijkenis vertoont met het door [slachtoffer 3] voorafgaand aan de fotoconfrontatie opgegeven signalement van de dader en dat tussen de uiterlijke kenmerken van de figuranten geen grote verschillen bestaan. Ten aanzien van de bovenkleding van de dader had [slachtoffer 3] geen kenmerken opgegeven. Bovendien was er naast verdachte nog een andere figurant met grijze bovenkleding.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de herkenning van [slachtoffer 3] voor het bewijs kan worden gebruikt.
De rechtbank overweegt voorts het volgende.
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft, samengevat, verklaard dat zij op 7 juni 2014 in de tuin aan het werk was. Op een gegeven moment zag ze een man uit haar woning komen, met haar tas onder haar linkerarm. Toen [slachtoffer 1] haar tas probeerde te pakken, sloeg de man haar met zijn vuist in haar gezicht en gooide haar vervolgens op de grond. Aangeefster begon te gillen en vervolgens kwamen er twee jongens aan lopen. Op dat moment riep de man “ik word vermoord”. De twee jongens renden vervolgens achter de man aan.3.
Getuige [getuige 1] heeft, samengevat, verklaard dat zij op 7 juni 2014 samen met [getuige 2], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] voor de [adres 3] stond. Toen [getuige 3] het tuinpad in wilde lopen, kwam een onbekende man het pad uit. De man zei tegen [getuige 3] “zij wil mij vermoorden”. Daarna hoorde [getuige 3] haar achterbuurvrouw [slachtoffer 1] gillen. [slachtoffer 1] riep daarbij “ hij heeft mijn tas”. De man begon daarop te rennen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn achter de man aan gerend.4.
Getuige [slachtoffer 2] heeft, samengevat, verklaard dat hij de betreffende dag met [getuige 1] en [getuige 2] en [slachtoffer 3] in de [adres 3] was. Buiten hoorden ze een vrouw hard gillen. Vervolgens zag [slachtoffer 2] een man uit het paadje komen rennen. De man zei “ze wil me vermoorden”. Toen zei de achterbuurvrouw “hij heeft mijn tas gejat”. Hierop rende [slachtoffer 2] achter de man aan en rende [slachtoffer 3] met hem mee. Aan het eind van het blok raakte de man even uit zicht. Vervolgens zag [slachtoffer 2] de man op zijn rug op de grond liggen. De man duwde [slachtoffer 2] licht weg en vervolgens liep de man naar een zwarte Volkswagen Golf.5.
Getuige [slachtoffer 3] heeft onder meer verklaard dat buiten in de [adres 3] ineens een man hun kant op kwam rennen. De man riep “ze wil me vermoorden”. Tegelijkertijd hoorde hij iemand krijsen vanuit een tuin van een woning. Er kwam een vrouw op leeftijd een tuin uit. Daarop besloten hij en [slachtoffer 2] achter de man aan te rennen. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] splitsten op en iets verderop trof [slachtoffer 3] [slachtoffer 2] aan met de man. [slachtoffer 3] zag de man naar een zwarte Volkswagen Golf lopen. [slachtoffer 3] had het kenteken hiervan genoteerd, te weten [kenteken].6.
Voornoemde verklaringen ondersteunen elkaar op essentiële punten. Aangeefster heeft verklaard dat ze de man die haar belaagd heeft hoort zeggen “ze wil me vermoorden”. De drie genoemde getuigen hoorden allemaal de man die zij zagen lopen dit ook allemaal zeggen. De drie getuigen zagn de man op dat moment voorbij lopen.
Ook verklaarden aangeefster en de getuigen allemaal dat aangeefster kort daarvoor of erna begon te gillen. [getuige 3] en [slachtoffer 2] hoorden haar daarbij zeggen dat de man haar tas had. Vervolgens renden [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] achter de betreffende man aan.
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de man die [slachtoffer 1] betrapt bij de diefstal dezelfde man is als de man die de drie getuigen hebben zien lopen en waar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vervolgens achteraan renden.
Getuige [slachtoffer 3] herkende verdachte vervolgens tijdens een fotoconfrontatie als zijnde de man die hij die dag heeft gezien en met [slachtoffer 2] achterna had gezeten.7.
Voorts blijkt dat de zwarte Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] op naam van verdachte geregistreerd stond in de periode van 17 mei 2014 tot en met 11 juni 2014.8.
Het door verdachte aangedragen alternatieve scenario dat zijn neef [betrokkene] die de auto in gebruik had mogelijk de dader is, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft geen (bruikbare) persoons- of contactgegevens verstrekt aan de politie, zodat [betrokkene] niet getraceerd kon worden. Verdachte is door de verkoper, respectievelijk koper van de auto ook herkend als de persoon aan/van wie zij de auto (ver)kochten.9.Beide getuigen herkenden verdachte daarbij op een door de politie getoonde foto.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachtehet onder 1 aan hem ten laste gelegde heeft begaan.
Het subsidiaire verweer van de verdediging, dat de man die [slachtoffer 1] heeft belaagd een ander persoon zou zijn dan de persoon die vervolgens in de auto van verdachte wegrijdt, acht de rechtbank ongeloofwaardig nu dit scenario wordt uitgesloten door de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1]10.en getuigen [getuige 1]11., [slachtoffer 2]12.en [slachtoffer 3]13., die elkaar niet alleen in tijd opvolgen maar elkaar ook deels overlappen en op essentiële punten elkaar ondersteunen. Bovendien beschrijven zij geen van allen een tweede manspersoon die zij zien rondlopen, laat staan een man met een vergelijkbaar signalement.
Ten aanzien van feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 7 juni 2014 in Voorst zat een bestuurder in een zwarte Volkswagen Golf. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] probeerden te voorkomen dat de bestuurder in de auto wegreed en zij openden het autoportier aan de bestuurderskant. De bestuurder van de auto gaf gas en reed achteruit terwijl [slachtoffer 2] zich op dat moment met zijn lichaam in het geopende portier van de personenauto bevond.14.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de primair tenlastegelegde poging doodslag.
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2]. Getuigen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] volgden verdachte totdat hij in zijn auto zit. Op grond van de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij verdachte vasthield terwijl hij in de auto zat en de verklaring van getuige [getuige 4] dat hij één persoon in het geopende autoportier zag staan, kan worden bewezen dat [slachtoffer 2] in het portier stond op het moment dat verdachte met de auto hard achteruit reed. Ten aanzien van [slachtoffer 3] kan uit de bewijsmiddelen onvoldoende worden vastgesteld waar hij zich bevond op het moment dat verdachte hard achteruit reed. Verdachte dient van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken, aldus de officier van justitie.
Door hard achteruit te rijden met de auto, terwijl [slachtoffer 2] zich met zijn lichaam tussen het geopende portier van de auto en de auto bevond, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan bij die [slachtoffer 2].
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat hij niet als chauffeur die dag de Volkswagen Golf heeft bestuurd. Voorts is er onvoldoende bewijs i dat de chauffeur van de auto (voorwaardelijk) opzet had op de dood, dan wel zwaar letsel van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]. Niet kan worden vastgesteld hoe hard de chauffeur precies heeft gereden, hoe lang hij zo reed en of hij een keuze had in zijn rijrichting. Daarom is er onvoldoende bewijs aanwezig om de aanmerkelijke kans op de dood of op zwaar lichamelijk letsel aan te nemen. Ook volgt uit de bewijsmiddelen niet dat de chauffeur heeft gewild dat [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (al dan niet dodelijk) letsel zou worden toegebracht. Het opzet was enkel gericht op het wegkomen.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde bedreiging heeft de verdediging geconcludeerd tot vrijspraak, nu het opzet van de chauffeur was gericht op het wegkomen en niet op het teweeg brengen van vrees.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Het primair tenlastegelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en zal verdachte daarom van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Het subsidiair tenlastegelegde
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op hetgeen de rechtbank eerder onder feit 1 heeft overwogen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de persoon is die op 7 juni 2014 ter plaatse de diefstal met geweld pleegde en daarna wegrende naar de zwarte Volkswagen Golf.
Aangever [slachtoffer 2] heeft, samengevat, verklaard dat hij zag dat verdachte in de auto stapte. [slachtoffer 3] trok hierop het portier aan de bestuurderszijde open. Vervolgens stond [slachtoffer 2] samen met [slachtoffer 3] in de portieropening. [slachtoffer 2] trok de verdachte aan zijn shirt om te proberen hem uit de auto te trekken. Verdachte reed hierop hard achteruit.15.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij het portier opentrok van de Volkswagen Golf waar verdachte in zat. [slachtoffer 2] en hij stonden beiden in het geopende portier. Op het moment dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de deuropening stonden gaf de man veel gas en reed hij met hoge snelheid achteruit. [slachtoffer 3] hoorde dit ook aan het motorgeluid.16.
Getuige [getuige 4] zag drie mannen richting een zwarte Volkswagen Golf lopen. De chauffeur weord door een van de mannen aan zijn arm getrokken. De man startte de auto en gaf vol gas, met de deur open en één van de mannen ertussen.17.
Gelet op voornoemde verklaringen overweegt de rechtbank dat verdachte, door als bestuurder van een auto gas te geven en hard achteruit de rijden, terwijl verdachte zag dat twee personen tussen het geopende autoportier en de auto staan, hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] daarmee zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht.
De rechtbank acht daarbij het feit, anders dan de officier van justitie, ten aanzien van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] bewezen nu [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] beiden verklaard hebben dat zij beiden in de portieropening stonden. De rechtbank heeft geen redenen te twijfelen aan hun verklaringen. Dat getuige [getuige 4] een dag na het incident heeft verklaard maar één man in de deuropening van de auto te hebben gezien, acht de rechtbank niet doorslaggevend in deze.
Naar algemene ervaringsregels is de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk wanneer het lichaam van een persoon aangereden wordt door of in botsing komt met een rijdende personenauto.
Door, terwijl verdachte twee personen in het geopende portier zag staan desondanks toch hard gas te geven en achteruit te rijden, heeft verdachte bewust deze kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aanvaard.
Dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] uiteindelijk geen zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen is niet aan het handelen van verdachte te danken, maar is enkel gelegen in de omstandigheid dat zij op tijd weg konden springen.
Conclusie De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 07 juni 2014 te Voorst met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (uit een woning gelegen aan de [adres 2]) een tas en sieraden en
verzekeringspapieren, toebehorende aan [slachtoffer 1] (geboren 22 maart 1934), welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, (met kracht) (met zijn vuist) voornoemde [slachtoffer 1] in het gezicht heeft geslagen en (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) op de grond heeft gegooid;
2. subsidiair
hij op 07 juni 2014 te Voorst ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan personen genaamd [slachtoffer 2]
en [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte met dat opzet
- als bestuurder de personenauto gestart en
- ( vervolgens) als bestuurder van de personenauto gas gegeven, terwijl [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de personenauto reikten en verdachte vasthield en
- als bestuurder van de personenauto achteruit gereden, terwijl [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich met hun lichaam in het geopende portier en de personenauto bevonden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken
Ten aanzien van de feit 2 subsidiair:
Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel of ten dele zouden uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van de eis rekening gehouden met de ernst van de feiten, waarbij verdachte onnodig geweld heeft gebruikt richting de slachtoffers. Verdachte probeert daarbij zijn verantwoordelijkheid voor het gebeuren te ontlopen, hetgeen hem wordt aangerekend. Voorts is verdachte eerder veroordeeld voor vermogensdelicten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd4 december 2014; en
een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, d.d. 27 oktober 2014 betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld op 7 juni 2014. Verdachte heeft vanuit de woning van het slachtoffer een tas en andere goederen weggenomen. Verdachte heeft daarbij niet geschuwd om geweld te gebruiken tegen het slachtoffer van gevorderde leeftijd. Verdachte probeerde vervolgens weg te komen met zijn auto en heeft ook daarbij geweld richting de twee andere slachtoffers niet geschuwd.
Naast de impact die dergelijke feiten op slachtoffers, zoals ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaringen, en op de direct betrokkenen heeft, versterken dergelijke feiten ook de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank houdt voorts rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij al meerdere keren is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak enkel een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Deze straf is hoger dan de officier van justitie heeft geëist, ook al omdat de rechtbank ten aanzien van feit 2, anders dan de officier van justitie, bewezen heeft geacht dat de poging zware mishandeling meermalen is gepleegd. Maar ook omdat de rechtbank zwaar tilt aan het onder 1 bewezenverklaarde feit..
6A. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de bewezenverklaarde feiten.
De vordering van mevrouw [slachtoffer 1] (feit 1)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak.
Beoordeling door de rechtbank
Aan de benadeelde partij is door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op het bedrag van €750,--.
De vordering van de heer [slachtoffer 2] (feit 2)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak.
Beoordeling door de rechtbank
Aan de benadeelde partij is door het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op na te melden bedrag.
De vordering van de heer [slachtoffer 3] (feit 2)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak.
Beoordeling door de rechtbank
Aan de benadeelde partij is door het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op na te melden bedrag.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair tenlastegelegde feit;
verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten onder 1 en 2 subsidiair, zoals hiervoor vermeld onder punt 3, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hiervoor vermeld onder punt 4;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe en
- veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 1], te betalen€ 750,- (zevenhonderdenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding
- De rechtbank legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen € 750,- (zevenhonderdenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 15 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- De rechtbank bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2 subsidiair)
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe en
- veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 2], te betalen € 500,-- (vijfhonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding
- De rechtbank legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen € 500,-- (vijfhonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- De rechtbank bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 2 subsidiair)
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe en
- veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 3], te betalen € 500,-- (vijfhonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding
- De rechtbank legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], te betalen € 500,-- (vijfhonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- De rechtbank bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. C. Kleinrensink (voorzitter), mr. R.G.J. Welbergen en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Baaziz, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2015.
De griffier is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen.
mr. A.L.M. Steinebach-de Wit is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 23‑02‑2015
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 7 juni 2014, p. 33; een schriftelijk bescheid te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1], opgemaakt door huisarts dr. [arts] d.d. 10 juni 2014; het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], d.d. 7 juni 2014, p. 49.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 7 juni 2014, p. 33 en 34.
Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] d.d. 7 juni 2014, p. 49.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] d.d. 7 juni 2014, p. 253 en 254.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] d.d. 7 juni2014, p. 297 en 298.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 9] d.d. 26 juni 2014, p. 305.
De verklaring van verdachte [verdachte], opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] d.d. 18 oktober 2014, p. 222; het proces-verbaal verhoor getuige [verbalisant 7], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] d.d. 27 oktober 2014, p. 111 en 112; het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] d.d. 27 oktober 2014, p. 114.
Het proces-verbaal verhoor getuige [verbalisant 7], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] d.d. 27 oktober 2014, p. 111 en 112; het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8] d.d. 27 oktober 2014, p. 114.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 7 juni 2014, p. 33 en 34.
Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] d.d. 7 juni 2014, p. 49.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] d.d. 7 juni 2014, p. 253 en 254.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] d.d. 7 juni 2014, p. 297 en 298.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] d.d. 7 juni 2014, p. 253 en 254; het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] d.d. 7 juni 2014, p. 298; het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] d.d. 8 juni 2014 p. 57.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] d.d. 7 juni 2014, p. 254.
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] d.d. 7 juni 2014, p. 298.
Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4], opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] d.d. 8 juni 2014 p. 57.