CRvB, 12-11-2020, nr. 19/3718 AW
ECLI:NL:CRVB:2020:2807
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
12-11-2020
- Zaaknummer
19/3718 AW
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2020:2807, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 12‑11‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:365
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Vaststelling ontslagdatum en bedrag ontslagvergoeding. Weigering een transitievergoeding toe te kennen omdat er geen sprake is van ontslag vanwege onverenigbaarheid van karakters. Er is geen sprake van verboden discriminatie of strijd met het gelijkheidsbeginsel. Er kan niet geanticipeerd worden op de per 1 januari 2020 in werking tredende Wet normalisering rechtspositie ambtenaren. Over de berekening van de hoogte van de ontslagvergoeding is daarbij gelet op artikel 6.2.1, eerste lid, onder a, van de SAW en de toelichting bij deze bepaling terecht uitgegaan van 70% van de bezoldiging en van het IKB.
19. 3718 AW
Datum uitspraak: 12 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 juli 2019, 18/1516 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.T.J. Meuwissen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. L.S. van Loon, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2020. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Meuwissen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Loon en [naam] .
OVERWEGINGEN
1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen
besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16,
tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of
beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op
grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1januari 2020 is bekendgemaakt,
het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
2.1.
Appellant was laatstelijk sinds 2013 werkzaam bij de [publiekrechtelijk lichaam] ( [publiekrechtelijk lichaam] ). Vanaf 29 februari 2016 was hij arbeidsongeschikt.
2.2.
Bij besluit van 1 maart 2017 heeft het dagelijks bestuur de bezoldiging van appellant vermeerderd met het Individueel Keuzebudget (IKB) met ingang van 1 maart 2017 verlaagd tot 70% op grond van artikel 6.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Sectorale Arbeidsvoorwaarden Waterschappen (SAW). Dit besluit staat in rechte vast.
2.3.
Met ingang van 26 februari 2018 is aan appellant een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.4.
Bij besluit van 18 januari 2018 heeft het dagelijks bestuur met toepassing van artikel 8.7 van de SAW aan appellant met ingang van 25 februari 2017 eervol ontslag verleend op grond van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en hem een ontslagvergoeding van € 5.401,59 toegekend. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zijn bezwaren zijn gericht tegen de ontslagdatum, de hoogte van de ontslagvergoeding en het ontbreken van een transitievergoeding. Bij besluit van 13 maart 2018 heeft het dagelijks bestuur de ontslagdatum gecorrigeerd in 25 februari 2018, geweigerd aan appellant een transitievergoeding toe te kennen en het besluit van 18 januari 2018 voor het overige ongewijzigd gelaten. Daarop heeft appellant zijn bezwaar gehandhaafd.
2.5.
Het dagelijks bestuur heeft de bezwaren bij besluit van 31 mei 2018 (bestreden besluit) in zoverre gegrond verklaard dat de ontslagvergoeding op een hoger bedrag wordt vastgesteld, en de bezwaren voor het overige ongegrond verklaard. Daarbij is aan appellant een kostenvergoeding toegekend (1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting en reiskosten).
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – samengevat – overwogen dat appellant geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding, zoals bedoeld in artikel 7:673 van het Burgerlijk Wetboek (BW) nu op grond van artikel 7:615 van het BW titel 10 van boek 7 van het BW niet van toepassing is ten aanzien van personen in dienst van een publiekrechtelijk lichaam – de [publiekrechtelijk lichaam] is een publiekrechtelijk lichaam –, tenzij deze titel, hetzij voor of bij de aanvang van de dienstbetrekking door of namens partijen, hetzij bij wet of verordening, van toepassing is verklaard. Dat laatste is blijkens artikel 8.10, vierde lid, van de SAW alleen het geval als er sprake is van ontslag vanwege onverenigbaarheid van karakters. Daarvan is hier geen sprake. De rechtbank heeft verder gemotiveerd overwogen dat van verboden discriminatie of strijd met het gelijkheidsbeginsel geen sprake is en dat niet geanticipeerd kan worden op de per 1 januari 2020 in werking tredende Wet normalisering rechtspositie ambtenaren. Over de berekening van de hoogte van de ontslagvergoeding heeft de rechtbank overwogen dat daarbij gelet op artikel 6.2.1, eerste lid, onder a, van de SAW en de toelichting bij deze bepaling terecht is uitgegaan van 70% van de bezoldiging en van het IKB. Ten slotte heeft de rechtbank, met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 9 november 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY2856) gemotiveerd overwogen dat de beroepsgrond tegen de toegekende kostenvergoeding in de bezwaarprocedure faalt.
4. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd komen in essentie neer op een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Die gronden zien op het ontbreken van een transitievergoeding, de berekening van de aan appellant toegekende ontslagvergoeding en de hoogte van de aan hem toegekende vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.
4.2.
De Raad onderschrijft volledig het oordeel van de rechtbank over deze beroepsgronden en de overwegingen waarop de rechtbank dit oordeel heeft gebaseerd en maakt die tot de zijne.
4.3.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2020.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M. Buur