Hof Arnhem-Leeuwarden, 18-06-2013, nr. 200.095.341
ECLI:NL:GHARL:2013:4318, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
18-06-2013
- Zaaknummer
200.095.341
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:4318, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 18‑06‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:2630, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 18‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Koop van perceel grond. Intentieverklaring. Onderhandelingen. Koopovereenkomst tot stand gekomen?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.095.341
(zaaknummer rechtbank Almelo 113538)
arrest van de derde kamer van 18 juni 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.,
gevestigd te [vestiginsplaats],
appellante,
hierna: [A],
advocaat: mr. P.J.A. Plattel,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2], gemeente [x],
geïntimeerde,
hierna: [B],
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
15 juli 2011 dat de rechtbank Almelo tussen [A] als eiseres en [B] als gedaagde heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- -
de appeldagvaarding,
- -
de memorie van grieven, met producties,
- -
de memorie van antwoord, met producties,
- -
de pleidooien, evenals de daarbij overgelegde pleitnotities.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het ten behoeve van de pleidooien overgelegde dossier.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.2 tot en met 2.10 van het vonnis van 15 juni 2011, die voor de leesbaarheid van dit arrest hierna, met enkele aanvullingen, worden weergegeven.
3.2
Op 1 oktober 2008 is tussen de gemeente [vestiginsplaats] (hierna te noemen: de gemeente) en [A] een koopovereenkomst getekend voor het perceel, kadastraal bekend als gemeente [vestiginsplaats], sectie N, nummer 3687, 3688, 5318, 5321 en 5324 (gedeeltelijk) (hierna te noemen: het perceel).
3.3
Op 24 april 2009 hebben [A] en [B] een intentieverklaring getekend, waarin onder andere het volgende staat vermeld:
“Intentieverklaring
(…)
• [A] zal afzien van de koop van het perceel ten gunste van [B] zodat laatstgenoemde dit perceel kan verwerven van de Gemeente [vestiginsplaats]. Hiervoor zal een gezamenlijk schrijven van [A] en [B] gericht worden aan het College van Burgemeester en Wethouders van [vestiginsplaats] waarin om goedkeuring hiervoor wordt gevraagd.
• [B] zal rechtstreeks met [A] afrekenen over de kosten en derving van [A]. Hiervoor is een bedrag overeengekomen ter grootte van € 500.000 welke per omgaande door [B] overgemaakt zal worden aan [A] nadat de Gemeente [vestiginsplaats] haar goedkeuring heeft gegeven voor de verwerving van de grond door [B] tegen een prijs die niet hoger zal zijn dan de € 425.000 en niet eerder dan na goedkeuring van deze overeenkomst door de aandeelhoudersvergadering van [B] d.d. 12 mei 2009.
• [B] is geïnformeerd over de intentie van de gemeente [vestiginsplaats] dat deze mogelijk inflatiecorrectie wil toepassen op de grondprijs. Echter, [A] en [B] zijn overeengekomen dat de prijsstelling tussen [B] en de Gemeente [vestiginsplaats] over de grondprijs het hierboven genoemde overeengekomen bedrag van € 500.000,- dat [B] aan [A] zal betalen niet zal beïnvloeden, indien en voorzover deze grondprijs niet hoger zal zijn dan € 425.000,-. Mocht het onwaarschijnlijke geval voordoen dat onverhoopt de grondprijs door de Gemeente [vestiginsplaats] op een hoger bedrag wordt gesteld dan € 425.000,-, is er sprake van een nieuwe situatie die overleg tussen partijen noodzakelijk maakt.
• De koopprijs voor het perceel welke onderling tussen [B] en de Gemeente [vestiginsplaats] vastgesteld wordt, zal rechtstreeks door [B] aan de Gemeente [vestiginsplaats] overgemaakt worden zonder tussenkomst van [A].
• Ondergetekenden zullen hun medewerking verlenen voor alle handelingen die nodig zijn voor het tot stand brengen van deze overeenkomst.
• Deze overeenkomst vervalt van rechtswege indien Gemeente [vestiginsplaats] niet akkoord gaat met de overdracht van het perceel en de schadeloosstelling aan [A] voor de gemaakte kosten en derving en indien de aandeelhoudersvergadering van [B] geen goedkeuring verleent aan deze overeenkomst.”
3.4
Op 22 april 2009 hebben [A] en [B] aan de gemeente een brief gestuurd, waarin onder andere het volgende staat vermeld.
“Indien [A] afziet van de koop van het perceel bedrijfsterrein ten gunste aan [B] en zij dit perceel kan verwerven van de Gemeente [vestiginsplaats] zal [B] hier haar nieuwe hoofdkantoor vestigen. [B] en [A] spreken af dat [B] rechtstreeks met [A] zal afrekenen over de kosten en derving van [A] inzake haar geplande nieuwbouw.Ondergetekenden vragen daarom medewerking van de Gemeente [vestiginsplaats] aan de voorgestelde procedure waarbij [A] afziet van de aankoop van het perceel grond, [B] deze van de Gemeente [vestiginsplaats] koopt en [B] en [A] onderling afrekenen over de gemaakte kosten en derving.”
3.5
Op 5 mei 2009 heeft [A] aan de gemeente, in aanvulling op de hiervoor genoemde brief van 22 april 2009 een brief gestuurd, waarin zij stelt dat zij niet zal afzien van de aankoop van het perceel, indien in de aandeelhoudersvergadering van [B] geen goedkeuring wordt verleend aan de in de brief van 22 april 2009 genoemde transactie.
3.6
Als reactie op de brief van [A] van 5 mei 2009 heeft de gemeente op 7 juli 2009 een brief gestuurd, waarin onder andere het volgende staat vermeld:
“Wij hebben kennis genomen van uw brief d.d. 07-05-2009 waarin u de gemeente verzoekt om medewerking aan een procedure waarin wordt geregeld dat de door u gekochte kavel op [C] wordt doorgeleverd aan [B] ten behoeve van realisatie van haar nieuwe hoofdkantoor.Met de inhoud van deze brief verklaren wij ons akkoord en daarom verlenen wij onze medewerking aan een transactie waarbij de juridische overdracht van de kavel (…) gerealiseerd gaat worden, onder de voorwaarden zoals u die hebt gesteld in voornoemde brief. Voorwaarde van de zijde van de gemeente zal zijn dat er geen verhoging van de grondprijs mag worden gehanteerd. U dient de kavel over te dragen aan [B] voor een bedrag van € 415.000,-- in totaal, exclusief BTW.”
3.7
Op 14 juli 2009 heeft [D] conservatoir beslag (hierna te noemen: het beslag) gelegd op het perceel.
3.8
Op 20 juli 2009 is door notariskantoor [E] een concept koopovereenkomst naar [A] en [B] verstuurd.
3.9
Bij e-mailbericht van 30 juli 2009 heeft [F] ([B]) aan o.a. [G] ([A]) een aantal wijzigingen doorgegeven aan de concept-overeenkomst. De e-mail luidt onder meer:
“Mannen,
er zijn punten en komma’s aangepast, geen inhoudelijke punten, op aangeven van de [B].
Vanaf de 17e augustus is iedereen weer terug van vakantie. In die week vindt ondertekening en overdracht plaats.”
3.10 Op 7 oktober 2009 heeft [G] ([A]) aan [H] ([B]) een e-mailbericht gestuurd, waarin onder andere het volgende staat vermeld.
“Wij hebben telefonisch contact gehad met [I] en hem aangegeven dat de tijd onze grote vijand aan het worden is en dat jullie er vanaf zouden zien indien het dit jaar niet wordt afgerond.”
3.11
Op 29 maart 2010 heeft [B] aan [A] ([G]) een brief gestuurd, waarin onder andere het volgende staat vermeld.
“Hierbij bevestigen wij schriftelijk wat in de afgelopen periode ook reeds mondeling met jullie is besproken, namelijk dat wij ons niet meer gebonden achten aan de intentieverklaring d.d. 24 april 2009 met betrekking tot het verwerven van het in die intentieverklaring omschreven stuk bouwgrond. (…)
Tot onze verbazing hebben wij uit het gesprek dat [H] op 15 maart 2010 met jou en [F] heeft gehad, moeten afleiden dat [A] zich thans op het standpunt stelt dat er (nog steeds) een verplichting tot afname van de grond op [B] rust. Zoals uit het telefoongesprek van vandaag tussen [H] en jou bleek, is dit standpunt niet gewijzigd. Zoals wij hierboven hebben toegelicht is dit standpunt niet juist. Niettemin geeft ons dit aanleiding om onder uitdrukkelijk voorbehoud van onze rechten en onder handhaving van ons standpunt, jullie hierbij te sommeren om de desbetreffende bouwgrond binnen een termijn van 14 dagen na heden geheel vrij van beslagen en beperkte rechten aan ons te leveren.”
3.12
Op 1 april 2010 heeft [A] aan [B] een brief gestuurd, waarin onder andere het volgende staat vermeld.
“De dreiging van het kort geding heeft de beslaglegger doen besluiten de beslagen op te heffen en dat heeft zich inmiddels geconcretiseerd door een vaststellingsovereenkomst. (…)Mijn cliënte kan dus definitief leveren zonder beslag, waartoe u mijn cliënte ook heeft gesommeerd. Cliënte kan dus ook definitief leveren binnen de door u gestelde termijn. Mijn Cliënte zal op ieder door u gewenst moment verschijnen.”
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Tegen de achtergrond van de onder 3 vermelde feiten, heeft [A] [B] gedagvaard voor de rechtbank [vestiginsplaats] en daarbij gevorderd de veroordeling van [B] tot afname van het perceel tegen betaling van € 415.000,- kosten koper, overeenkomstig de voorwaarden als vermeld in de concept akte van levering, en tot betaling van € 500.000,-, met nevenvorderingen.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 15 juni 2011 de vorderingen van [A] afgewezen omdat volgens de rechtbank de daarvoor door [A] gestelde contractuele basis ontbrak. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, overwogen dat de gemeente in haar brief van 9 juli 2009 niet de in de intentieverklaring bedoelde goedkeuring heeft gegeven en ook niet de voor uitvoering van die verklaring benodigde medewerking heeft verleend aan rechtstreekse levering door de gemeente aan [B]. Evenmin hebben partijen de intentieverklaring uitgevoerd zoals overeengekomen. Partijen hebben zich na de brief van de gemeente beraden over de nieuwe situatie, hetgeen evenwel niet in een nieuwe overeenkomst heeft geresulteerd. Ook de brief van de brief van 29 maart 2010 bevat niet een zodanige overeenkomst, aldus de rechtbank.
4.3
Tegen dit oordeel komt [A] op onder aanvoering van 8 grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen. Het hof overweegt als volgt.
4.4
Partijen hebben in hun intentieverklaring in de kern het volgende afgesproken. [A] zal afzien van de koop van het perceel ten gunste van [B] zodat laatstgenoemde dit perceel kan verwerven van de gemeente, waarvoor [A] toestemming zal vragen. [B] zal voor ‘kosten en derving’ aan [A] een bedrag van € 500.000,- betalen, mits de koopprijs van de grond niet hoger zal zijn dan € 425.000,-.
[A] heeft ter uitvoering van de intentieverklaring bij brief van 5 mei 2009 de gemeente verzocht om toestemming voor een transactie waarbij [A] afziet van aankoop van de grond, [B] de grond van de gemeente koopt en [B] en [A] onderling afrekenen over de gemaakte kosten en derving.
4.5
Vast staat dat de gemeente in haar brief van 7 juli 2009 zich met de inhoud van deze brief akkoord heeft verklaard en zij medewerking verleent aan een transactie waarbij de grond – anders dan waarvan de intentieverklaring uitging – door [A] werd doorgeleverd aan [B] en wel voor een grondprijs niet hoger dan € 415.000,- exclusief btw. Dat de gemeente in die brief haar goedkeuring had onthouden voor het betalen van een aanvullende vergoeding voor ‘derving en kosten’ blijkt uit die brief niet, ook niet uit de toevoeging dat er geen verhoging van de grondprijs mag worden gehanteerd en de kavel moet worden overgedragen voor een bedrag van € 415.000,- in totaal, exclusief btw.
4.6
Ook blijkt uit de gang van zaken na de brief van 7 juli 2009 genoegzaam, dat partijen zich vervolgens jegens elkaar hebben gedragen alsof de transactie, inclusief de betaling van een vergoeding voor ‘kosten en derving’, doorgang zou kunnen vinden op de door de gemeente voorgestelde weg waarin [A] het perceel zou doorleveren aan [B], hoewel de intentieverklaring uitging van levering door de gemeente en van verval van rechtswege indien niet alle voorwaarden zouden zijn vervuld. Er is een concept-koopakte opgesteld, die uitging van verkoop van het perceel door [A] aan [B] tegen een koopprijs van € 415.000,-. Sprekend is in dit verband de onder 3.9 opgenomen e-mail van 30 juli 2009, waarin van de kant van [B] enkele (tekstuele) wijzigingen op de concept-koopakte worden voorgesteld en waarin [B] ervan blijk geeft op levering op 17 augustus 2009 aan te willen sturen. Gelet op deze correspondentie acht het hof niet van belang dat, zoals [B] heeft aangevoerd, de opdracht tot het opstellen van de concept-koopakte door [A] zou zijn gegeven. De genoemde e-mail wijst er niet op dat [B], zoals zij stelt, na de brief van de gemeente en het beslag door [D] geen aanleiding meer zag voor concrete afspraken en zij de zaken nog slechts op afstand volgde (pleitnota, onder 13 en 14). Gesteld noch gebleken is dat [B] zich jegens [A] na de brief van de gemeente op andere wijze heeft uitgelaten, bijvoorbeeld in die zin dat, zoals [B] in deze procedure heeft gesteld, rechtstreekse levering door de gemeente voor haar van belang was ter voorkoming van juridische problemen met de uitgiftevoorwaarden en een aansprakelijkheidsrisico wegens door [A] jegens de gemeente gepleegde wanprestatie.
4.7
Uit deze verklaringen en gedragingen van [B] mocht [A] derhalve redelijkerwijs begrijpen dat [B] instemde met de wijze van doorlevering zoals door de gemeente voorgesteld tegen een koopprijs voor de grond van € 415.000,-, alsmede met de voordien reeds overeengekomen voorwaarden van een aanvullende vergoeding voor derving en kosten van € 500.000,-, en met de overige (slechts op ondergeschikte punten tekstueel gewijzigde) voorwaarden uit de concept-koopakte. Dat tussen partijen op enig moment na de brief van 7 juli 2009 is besproken dat de aanvullende vergoeding van de baan was, is gesteld noch gebleken.
4.8
Hoewel ([A] ervan mocht uitgaan dat) de door de gemeente voorgestelde leveringswijze en gestelde voorwaarden door [B] niet als belemmering voor de voorgenomen transactie en levering in 2009 werd beschouwd, ligt dit anders voor het op
14 juli 2009 door [D] op het perceel gelegde beslag. Naar aanleiding daarvan heeft tussen partijen op 5 oktober 2009 overleg plaatsgevonden. Gesteld noch gebleken is evenwel dat [B] in dat verband buiten de leveringtermijn (vóór eind 2009) andere, van het voorgaande afwijkende, voorwaarden heeft voorgesteld voor de onderhavige transactie. Ook uit dat overleg behoefde [A] dus niet te begrijpen dat geen overeenstemming (meer) bestond over de levering door [A] en/of de gehoudenheid van [B] tot vergoeding van € 500.000,- voor ‘kosten en derving’ naast een koopprijs voor de grond van
€ 415.000,-. Daarbij kan in het midden blijven of de in oktober 2009 besproken uiterste termijn voor levering ook de onderlinge relatie met [A] betrof en niet slechts, zoals [A] heeft gesteld, als pressiemiddel jegens de gemeente was bedoeld ten behoeve van een spoedige opheffing van het beslag.
4.9
Tegen de voorgaande achtergrond mocht [A] de sommatie van [B] van 29 maart 2010, tot levering van de grond binnen 14 dagen vrij van beslagen, redelijkerwijs aldus begrijpen als een concreet aanbod tot afname van de grond tegen de reeds voordien gemaakte afspraken met betrekking tot de grondprijs (€ 415.000,-) en de vergoeding voor kosten en derving (€ 500.000,-) en de overige (tekstueel gewijzigde) voorwaarden uit de concept-koopakte, indien [A] de grond binnen 14 dagen vrij van beslagen zou kunnen leveren.
[A] heeft dit aanbod in haar brief van 1 april 2010, waarin zij aangaf aan de gestelde voorwaarden te kunnen voldoen en zich bereid hield op ieder door [B] gewenst moment te verschijnen, aanvaard. Aldus is op die datum op de hiervoor genoemde onderdelen van de overeenkomst op 1 april 2010 tussen partijen overeenstemming bereikt.
4.10
Daaraan doet niet af of, zoals [B] heeft gesteld en [A] heeft betwist, op 5 maart 2010 nog tussen partijen is besproken of de intentieverklaring c.q. het intussen bereikte onderhandelingsresultaat nog steeds bindend was. Kennelijk wenste [B] zich immers met haar sommatie alsnog te binden onder de eerder overeengekomen essentialia van koopprijs, vergoeding van kosten en derving en rechtstreekse levering door [A] aan [B]. Concrete feiten of omstandigheden en/of verklaringen en gedragingen op grond waarvan [A] de sommatie, al dan niet in verband met het gesprek op 5 maart 2010, in andere zin diende te begrijpen, zijn gesteld noch gebleken. Vertegenwoordigers van [B] hebben overigens ter gelegenheid van het pleidooi (desgevraagd) ook geen bevredigend antwoord kunnen geven op de vraag welke andere grond dan het doorgaan van de transactie er was voor het aanbod.
4.11
Bij het voorgaande is evenmin van belang of, zoals [B] nog hebben gesteld, op dat moment gezien de door de gemeente gehanteerde voorwaarden voor de uitgifte van grond, juridische belemmeringen bestonden tegen de onderhavige transactie. Een desbetreffend voorbehoud is in de sommatie op 29 maart 2010 immers niet gemaakt. Bovendien was de toestemming aan de gemeentenu juist met het oog op deze belemmeringen gevraagd, terwijl, zoals hiervoor onder 4.7 is overwogen, [B] ook bij de door de gemeente in juli 2009 voorgestelde wijze van (door)levering met de transactie voort wenste te gaan. Kennelijk hebben partijen de door de gemeente gegeven toestemming aldus opgevat dat daarmee (voor hen in voldoende mate) aan de hier bedoelde bezwaren tegemoet was gekomen. Daaraan voegt het hof – ten overvloede – nog toe dat in hoger beroep ten pleidooie [B] desgevraagd niet hebben weersproken de toen van de kant van [A] gedane mededeling dat de gemeente blijkens de briefwisseling in juni 2010 ervan op de hoogte was dat een vergoeding voor kosten en derving werd betaald naast de koopprijs van de grond en dat die vergoeding € 500.000,- zou bedragen. Kennelijk liet de gemeente de partijen een aanzienlijke vrijheid voor invulling van de vergoeding ‘ten titel van kosten en derving’ zolang deze vergoeding maar niet als koopprijs voor de grond zou worden opgenomen en hebben partijen dit, zoals blijkt uit de gang van zaken na de brief van 7 juli 2009, ook zo begrepen.
4.12
Aan het onder 4.9 gegeven oordeel doet dan ook niet (meer) af dat [B] in reactie op de brief van 1 april 2010 nadien alsnog nadere voorwaarden aan de transactie hebben willen verbinden, door te verlangen dat de gemeente toestemming zou verlenen voor een transactie waarbij als koopprijs voor de grond een bedrag van € 915.000,- zou zijn opgenomen. Bovendien bestond omtrent de uitsplitsing van de aan [A] te betalen bedragen, zoals thans gevorderd, toen reeds overeenstemming.
4.13
Het voorgaande betekent dat in ieder geval op 1 april 2010 ten aanzien van het onderhavige perceel omtrent de koopprijs, de aanvullende vergoeding, de levertermijn en de levering door [A] (in plaats van door de gemeente), evenals de overige in de concept-koopakte opgenomen modaliteiten, tussen partijen overeenstemming was bereikt en daarmee tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen ten aanzien van het onderhavige perceel. De primaire vorderingen tot nakoming van deze overeenkomst zijn daarmee toewijsbaar.
4.14
[A] heeft de wettelijke (handels)rente gevorderd vanaf 1 april 2010, zijnde de datum waarop [A] (aan [B] heeft meegedeeld dat zij) vrij van beslag kon leveren overeenkomstig de gestelde voorwaarden.
De vordering tot betaling van € 415.000 als koopprijs voor de grond en € 500.000,- ten titel van ‘derving en kosten’ berusten beide op de onder 4.8 bedoelde overeenkomst, die als handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a lid 1 BW moet worden aangemerkt. Ook de aanvullende vergoeding wegens ‘derving en kosten’ vormde een voorwaarde voor medewerking van [A] aan de onderhavige transactie en daarmee onderdeel van een handelstransactie in de zin van genoemde bepaling. Op grond van het hiervoor overwogene kan niet worden geoordeeld dat van onmogelijkheid tot levering dan wel verzuim aan de zijde van [A] sprake is, zoals [B] als verweer tegen de rentevordering nog hebben aangevoerd. Bij de toepassing van artikel 6:119a BW zal het hof als onweersproken uitgaan van de door [A] gestelde ingangsdatum 1 april 2010.
4.15
De vordering van [A] om [B] te veroordelen tot afname op afroep van de grond tegen de in de concept-koopakte genoemde voorwaarden is gezien het voorgaande toewijsbaar.
[A] heeft daarnaast gevorderd dat aan de veroordeling tot medewerking van [B] aan levering conform de concept-koopakte zal worden gebonden een dwangsom ten bedrage van € 415.000,- voor het geval [B] niet binnen zeven dagen na een daartoe strekkend verzoek van [A] bij de passerende notaris is verschenen om het perceel af te nemen. Het hof stelt voorop dat het ter zake van de dwangsomvordering een discretionaire bevoegdheid heeft deze al dan niet toe te wijzen. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat [B] de veroordeling tot afname niet zal nakomen. Voor het geval zij desondanks niet voldoen aan de verplichting tot afname, staan de artikelen 3:299 en 3:300 BW [A] ten dienste om die te bewerkstelligen. Derhalve zijn in dit stadium geen termen aanwezig de dwangsomvordering toe te wijzen.
Gelet op de desbetreffende door [B] genoemde en ten pleidooie niet weersproken bezwaren tegen de gevorderde dwangsommen (memorie van antwoord, onder 113 – 114), evenals het feit dat het perceel – naar ten pleidooie door [A] is erkend – thans nog steeds in eigendom is van de gemeente en derhalve eerst nog aan [A] zal moeten worden geleverd, heeft [A] onvoldoende gesteld om toewijzing van deze dwangsommen te rechtvaardigen. De vordering zal op dit punt dan ook worden afgewezen.
4.16
Feiten of omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere dan de voorgaande beoordeling leiden, zijn gesteld noch (voldoende specifiek) te bewijzen aangeboden, zodat het hof aan het bewijsaanbod van [B] voorbij gaat.
4.17
Hetgeen [B] als verweer tegen de gevorderde uitvoerbaar verklaring bij voorraad heeft aangevoerd acht het hof in onvoldoende mate geconcretiseerd. Het hof zal de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring dan ook toewijzen.
5. De slotsom
5.1
De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De vorderingen van [A] zijn toewijsbaar zoals in het dictum weergegeven.
5.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [B] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [A] zullen worden vastgesteld op:
- -
explootkosten € 73,89
- -
griffierecht € 4.951,-
subtotaal verschotten € 5.024,89
- salaris advocaat € 6.450,- (2,5 punten x tarief VII)
Totaal € 11.474,89
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [A] zullen worden vastgesteld op:
- -
explootkosten € 79,31
- -
griffierecht € 4.836,-
subtotaal verschotten € 4.915,31
- salaris advocaat € 11.685,- (3 punten x tarief VII)
Totaal € 16.600,31
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank [vestiginsplaats] van 15 juni 2011 en doet opnieuw recht:
veroordeelt [B] om op eerste verzoek van [A] over te gaan tot afname van de onroerende zaak, overeenkomstig de voorwaarden als vermeld in de concept akte van levering tegen een bedrag van € 415.000,-, kosten koper, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 april 2010 tot de dag van betaling;
veroordeelt [B] tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [A] van een bedrag van € 500.000,- te vermeerderen met btw van 19 % en wettelijke handelsrente daarover vanaf 1 april 2010;
veroordeelt [B] in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [A] wat betreft de eerste aanleg begroot op € 6.450,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 5.024,89 voor verschotten en voor wat betreft het hoger beroep begroot op € 11.685,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 4.915,31 voor verschotten;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Lenselink, H. van Loo, G.P.M. van den Dungen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2013.