Hof 's-Hertogenbosch, 12-06-2015, nr. 14/00788
ECLI:NL:GHSHE:2015:2126
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
12-06-2015
- Zaaknummer
14/00788
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:2126, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 12‑06‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3412
- Vindplaatsen
NTFR 2015/2224 met annotatie van Mr. M.H.W.N. Lammers
Uitspraak 12‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende is naar aanleiding van twee boekenonderzoeken een informatiebeschikking gegeven in verband met het niet voldoen aan de administratievoorschriften voor een door hem gedreven onderneming. Tegen deze informatiebeschikking is geen rechtsmiddel aangewend. Bij politie invallen zijn hennepkwekerijen gevonden in een door belanghebbende verhuurde woning. De inspecteur heeft zijn inkomen over vijf jaren gecorrigeerd met inkomen uit hennepteelt cq hennephandel. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende in de onderhavige jaren betrokken was bij hennepteelt/handel. Nu belanghebbende geen bezwaar heeft gemaakt tegen de informatiebeschikking, is deze onherroepelijk geworden met als gevolg dat de bewijsrechtelijke sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast intreedt en dat op belanghebbende de last rust overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. De informatiebeschikking had blijkens de tekst betrekking op ernstige gebreken in de administratie van de onderneming van belanghebbende. De omkering en verzwaring van de bewijslast raakt de gehele navorderingsaanslag. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof niet doen blijken dat en in hoeverre de navorderingsaanslag te hoog is. Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de Inspecteur een redelijke, beargumenteerde en inzichtelijke schatting ten grondslag heeft gelegd aan de navorderingsaanslag voor zover deze betrekking heeft op de inkomsten uit hennepteelt/handel. Ten aanzien van de vergrijpboete overweegt het Hof dat de inspecteur geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die het verwijt kunnen schragen dat belanghebbende willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het niet aangeven van de opbrengst uit hennepteelt tot gevolg zou kunnen hebben dat te weinig belasting wordt geheven en dat belanghebbende zich van dit laatste bewust was. Het Hof vernietigt de boete.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00788
Uitspraak op het hoger beroep van
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Oost Brabant,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 juni 2014, nummer AWB 13/7179, in het geding tussen
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden navorderingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 126.496. Tegelijkertijd is, in één geschrift met de aanslag verenigd, bij voor bezwaar vatbare beschikking een boete van € 31.319 opgelegd alsmede bij voor bezwaar vatbare beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 11.617. De navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de heffingsrentebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.752, de boete verminderd tot 50% van de nagevorderde IB/PVV en teruggave van het griffierecht gelast.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 maart 2015 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A] .
1.5.
De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van belanghebbende, een kopie overgelegd van het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ update 1 november 2010 van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna: het BOOM rapport).
1.6.
Aan het einde van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
De Rechtbank is uitgegaan van de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1. Belanghebbende woonde in de onderhavige jaren [Hof: 2007 tot en met 2011] in de door hem gehuurde woning op het adres [a-straat] 18 te [woonplaats] . Op 2 maart 2007 heeft belanghebbende voor € 180.000 een woning met het adres [b-straat] 13 te [woonplaats] (hierna: het pand) gekocht. De aankoop van het pand is geheel gefinancierd met een hypothecaire lening.
2.2.
Op de navolgende data zijn in het pand invallen geweest van de politie en zijn vier maal een hennepkwekerij aangetroffen en een maal een hennepdrogerij.
Op 26 juni 2007 een hennepkwekerij met 578 planten;
op 1 juli 2008 een hennepkwekerij met 601 planten;
op 3 mei 2010 een hennepkwekerij met 244 planten;
op 23 november 2010 een hennepkwekerij met 617 planten; en
op 28 april 2011 een hennepdrogerij met 17,65 kg henneptoppen. Ter zake van de heraansluiting van de aansluitingen van de nutsbedrijven heeft belanghebbende de eerste twee keren enkel de afsluitkosten van ca € 52 hoeven te betalen. Ter zake van de laatste twee afsluitingen heeft belanghebbende telkens ca € 3.000 moeten betalen aan de energieleverancier. Op 25 oktober 2011 is het pand op last van de burgemeester voor een periode van 12 maanden gesloten.
2.3.
Belanghebbende dreef in de onderhavige jaren een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd [B] . De ondernemingsactiviteiten bestonden uit het organiseren van feesten en concerten.
2.4.
Op 27 oktober 2009 is bij [B] een boekenonderzoek aangekondigd. Doel van het onderzoek was het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de aangifte omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2009 tot en met 30 juni 2009. Met dagtekening 21 december 2011 is een rapport opgemaakt van dit boekenonderzoek.
2.5.
Op 27 juni 2012 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd. Doel van het onderzoek was het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting over de jaren 2007 tot en met 2011. Met dagtekening 1 maart 2013 is een rapport opgemaakt van dit boekenonderzoek. In dit rapport zijn tevens de vergrijpboeten aangekondigd. Ten aanzien van de correcties resultaat uit overige werkzaamheden (zonder de inkomsten uit de hennepteelt/handel) en de aftrek van de hypotheekrente eigen woning is een boete aangekondigd van 50% en ten aanzien van de inkomsten uit hennepteelt/handel is een boete van 50% aangekondigd die met 10% (dus een boete van per saldo 45%) is gematigd in verband met de omstandigheid dat deze inkomsten zijn geschat.
2.6.
Naar aanleiding van de boekenonderzoeken is op 3 augustus 2012 voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting betreffende de jaren 2007 tot en met 2011 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de AWR afgegeven [Hof: gegeven] in verband met het niet voldoen aan de administratievoorschriften. Tegen deze informatiebeschikking is geen rechtsmiddel aangewend.
2.7.
Op grond van het in 2.5 genoemde controlerapport zijn de volgende correcties toegepast:
Jaar | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2011 |
resultaat overige werkzaamheden | € 26.246 | € 30.033 | € 2.568 | € 1.020 -/- | - |
aftrek eigen woning | € 18.681 | € 16.264 | - | € 12.987 | |
hennepteelt/handel | € 96.744 | € 262.718 | € 277.946 | € 158.514 | € 48.763 |
persoonsgebonden aftrek | - | - | € 187 |
(……..)”
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
2.8.
De onder 2.7 vermelde correcties voor het jaar 2007 hebben geleid tot de onder 1.1 vermelde navorderingsaanslag IB/PVV, boete- en heffingsrentebeschikking.
2.9.
Belanghebbende heeft de volgende vier huurcontracten met betrekking tot het pand overgelegd:
Naam huurder | Periode van – tot | Huurprijs per maand € |
[C] | 1 juni 2007 – 1 juni 2008 | 1000 |
[D] | 1 april 2008 – 1 april 2009 | 800 |
[E] | 1 januari 2010- 1 januari 2011 | 800 |
[F] | 1 juni 2010 – 1 juni 2011 | 750 |
2.10.
Van de op de huurcontracten vermelde huurders stond alleen [F] in het GBA ingeschreven op het adres van het pand en wel van 27 juli 2010 tot 3 november 2011. De huren zijn door de onder 2.9 vermelde personen nimmer per bank betaald.
2.11.
Belanghebbende heeft het pand in 2007 gefinancierd met een hypothecaire lening van [G] hypotheken tegen een rente van ongeveer 8%. Belanghebbende stond ten tijde van de aankoop van het pand geregistreerd bij het BKR. Het pand is in de onderhavige jaren niet via een makelaar te koop aangeboden.
2.12.
De Inspecteur heeft in hoger beroep de volgende stukken overgelegd:
- -
Een uitdraai ‘Antecedenten’ van de politie waaruit blijkt dat belanghebbende in de politiesystemen voorkomt in 2003 en in 2010 in verband met de Opiumwet;
- -
Een proces-verbaal van verhoor van 15 november 2010 waaruit blijkt dat belanghebbende op die dag als verdachte is verhoord in verband met de op 3 mei 2010 aangetroffen hennepkwekerij in het pand;
- -
Een ‘Mutatie-rapport’ van de Regiopolitie Midden en West Brabant van 21 april 2009 waaruit blijkt dat de politie eerder een melding had ontvangen dat er mogelijk op het adres [a-straat] 18 te [woonplaats] (het woonhuis van belanghebbende) een hennepkwekerij aanwezig was vanwege een duidelijke henneplucht, en voorts dat bij bezoek van de politie op 21 april 2009 is geconstateerd dat er eerder een hennepkwekerij in een van de slaapkamers moet zijn geweest en dat een aantal goederen in de woning zijn aangetroffen om een hennepkwekerij op te zetten;
- -
Een proces-verbaal van verhoor van 6 januari 2011 waaruit blijkt dat belanghebbende op die dag als verdachte is verhoord in verband met een aangetroffen hennepkwekerij in opbouw in een door belanghebbende gehuurd pand aan de [c-straat] 4 te [H] .
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil in hoger beroep betreft uitsluitend het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de navorderingsaanslag in verband met de correctie voor de hennepteelt/handel terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
II. Is de in verband met de correctie voor de hennepteelt/handel opgelegde vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.1.
Het Hof heeft allereerst de vraag te beantwoorden of belanghebbende in de onderhavige jaren op enigerlei wijze betrokken was bij hennepteelt en/of –handel. Het Hof beantwoordt die vraag bevestigend en acht daartoe de volgende feiten en omstandigheden van belang:
- -
in het pand waarvan belanghebbende eigenaar is, is vier maal een hennepkwekerij aangetroffen en één maal een hennepdrogerij;
- -
de inhoud van de door de Inspecteur in hoger beroep overgelegde stukken (zie 2.12) waaruit is af te leiden dat belanghebbende op verschillende tijdstippen en locaties ten minste in beeld is geweest bij de politie in verband met hennepkwekerijen;
- -
de niet traceerbare huurders;
- -
de huursommen waarvan op geen enkele wijze is te verifiëren of ze daadwerkelijk zijn voldaan;
- -
de huursommen die onverklaarbaar laag zijn in verhouding tot de maandelijkse rentelasten die belanghebbende is verschuldigd aan de bank.
Voormelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, brengen het Hof tot het oordeel dat belanghebbendes betrokkenheid bij de teelt en/of handel in hennep aannemelijk is. Vaststaat verder dat belanghebbende geen inkomsten uit hennepteelt en–handel in zijn aangifte IB/PVV heeft verantwoord.
4.2.
Ingevolge artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) verklaart de rechtbank het beroep ongegrond indien de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de AWR, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Ingevolge artikel 8:108, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is deze bepaling van overeenkomstige toepassing in hoger beroep.
4.3.
De Inspecteur heeft met toepassing van artikel 52a van de AWR een informatiebeschikking vastgesteld (zie 2.6) omdat belanghebbendes administratie niet voldeed aan het bepaalde in artikel 52 van de AWR. Tegen deze informatiebeschikking is door belanghebbende geen bezwaar gemaakt zodat deze onherroepelijk is geworden. Het gevolg is dat de bewijsrechtelijke sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast intreedt en dat op belanghebbende de last rust overtuigend aan te tonen - dat wil zeggen: te doen blijken - dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
4.4.
Voormelde informatiebeschikking had blijkens de tekst betrekking op ernstige gebreken in de administratie van [B] . De omkering en verzwaring van de bewijslast raakt echter de gehele navorderingsaanslag (zie Handelingen TK, 15 september 2010, nr. 100 blz. 8085 en Kamerstukken II, 2009-2010, 30 645, nr. 15, pag. 2).
4.5.
Vervolgens moet worden beoordeeld of belanghebbende aangetoond heeft – dat wil zeggen: heeft doen blijken - dat en in hoeverre de navorderingsaanslag te hoog is vastgesteld. Belanghebbendes stelling dat hij zelf niet strafrechtelijk is veroordeeld voor betrokkenheid bij de hennepteelt is daartoe onvoldoende. Ook zijn stelling dat de huurder(s) voor de hennepteelt is of zijn vervolgd dan wel een ontnemingsvordering jegens de huurder(s) is ingesteld kan belanghebbende niet baten omdat dit betrokkenheid van belanghebbende niet hoeft uit te sluiten. Belanghebbende heeft geen objectieve en controleerbare gegevens overgelegd waarmee hij aan de op hem rustende verzwaarde bewijslast heeft voldaan. Het Hof is dan ook van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat en in hoeverre de navorderingsaanslag te hoog is vastgesteld.
4.6.
Toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast betekent niet dat de Inspecteur de navorderingsaanslag naar willekeur mag vaststellen. De navorderingsaanslag dient te zijn gebaseerd op een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. De Inspecteur heeft een theoretische berekening gemaakt, gebaseerd op het gemiddeld aantal aangetroffen hennepplanten en op gegevens ontleend aan het BOOM rapport (zie 1.5) zoals het aantal oogsten per jaar uitgaande van een groeicyclus van 10 weken (inclusief één week opbouw) en de gemiddelde opbrengst in grammen per plant.
4.7.
Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de Inspecteur hiermee een redelijke, beargumenteerde en inzichtelijke schatting ten grondslag heeft gelegd aan de navorderingsaanslag voor zover deze betrekking heeft op de inkomsten uit hennepteelt en–handel. Deze schatting mag naar ’s Hofs oordeel een zekere ruwheid vertonen. Van de gehanteerde schattingsmethode, noch van de daaruit gevolgde uitkomst, kan worden geoordeeld dat zij willekeurig is. Het Hof acht deze schatting van de inkomsten dan ook redelijk, evenals de toerekening van die inkomsten aan belanghebbende. De gedingstukken noch het verhandelde ter zitting bieden enig aanknopingspunt dat belanghebbende de inkomsten heeft moeten delen met anderen, zodat ook in zoverre de schatting niet onredelijk is.
4.8.
Gelet op het hiervoor overwogene moet vraag I bevestigend worden beantwoord.
Vraag II
4.9.
De Inspecteur heeft met toepassing van artikel 67e van de AWR een vergrijpboete opgelegd van – na matiging – 45% van de in verband met de gecorrigeerde inkomsten uit hennepteelt nagevorderde IB/PVV. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het aan voorwaardelijk opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is geheven. Op de Inspecteur rust de stelplicht en de bewijslast van de feiten en omstandigheden waaruit ten minste volgt dat belanghebbende willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het niet aangeven van de opbrengst uit de hennepteelt tot gevolg zou kunnen hebben dat te weinig belasting wordt geheven en dat belanghebbende dit gevolg bewust heeft aanvaard (voorwaardelijk opzet). In het rapport boekenonderzoek van 1 maart 2013 is onder meer vermeld:
“2007
(…..) inkomsten uit hennepteelt
De heer [belanghebbende] heeft zich vanaf 26-07-2007 tot en met 28-4-2011 bezig gehouden met beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt. Met deze activiteiten wordt in 2007 een winst behaald van € 96.744 (volgens theoretische berekening). De heer [belanghebbende] heeft geen juiste en volledige administratie met betrekking tot deze activiteiten bijgehouden en het resultaat van deze activiteiten niet opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting. Door deze handelwijze heeft de heer [belanghebbende] willens en wetens de aanmerkelijke kans dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, of anderszins te weinig inkomstenbelasting is geheven, aanvaard.”
4.10.
Naar het oordeel van het Hof bevat de hiervoor aangehaalde passage slechts de vaststelling dat ter zake van de hennepactiviteiten geen administratie is bijgehouden en dat de daarmee behaalde inkomsten niet zijn aangegeven, doch niet de feiten of omstandigheden die het verwijt kunnen schragen dat belanghebbende willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het niet aangeven van de opbrengst uit hennepteelt tot gevolg zou kunnen hebben dat te weinig belasting wordt geheven en dat belanghebbende zich van dit laatste bewust was. Aldus heeft de Inspecteur niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan. Voor een vergrijpboete wegens voorwaardelijk opzet is dan geen plaats. De Inspecteur heeft niet gesteld dat belanghebbende - subsidiair - het verwijt grove schuld is te maken.
4.11.
Vraag II moet gelet op het voorgaande ontkennend worden beantwoord.
4.12.
Ten aanzien van de vergrijpboete die is opgelegd in verband met de andere correcties heeft de Rechtbank het volgende overwogen:
“2.20. De inspecteur kan op grond van artikel 67e van de AWR in combinatie met paragraaf 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 vergrijpboeten opleggen, indien als gevolg van (voorwaardelijke) opzet bij belanghebbende te weinig belasting is geheven. Niet is in geschil dat de inkomsten die als resultaat uit overige werkzaamheden (zoals uit [B] ) zijn gecorrigeerd hadden moeten worden aangegeven door belanghebbende en dat hij de hypotheekrente ten onrechte in aftrek heeft gebracht. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende dit wist en dat hij deze inkomsten niet heeft aangegeven en de rente in aftrek heeft gebracht om minder belasting te betalen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het aan belanghebbendes opzet is te wijten dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. De rechtbank acht een boete op grond van artikel 67e van de AWR op zijn plaats. De door de inspecteur opgelegde boete van 50% van de nagevorderde IB/PVV is in overeenstemming met vorenstaande regelgeving en in dit geval naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden.”
Het Hof verenigt zich met deze overweging van de Rechtbank en maakt die tot de zijne.
Slotsom
4.13.
De slotsom is dat het hoger beroep van de Inspecteur gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraken van de Inspecteur vernietigen, de navorderingsaanslag en de heffingsrentebeschikking handhaven en de boete verminderen tot 50% van de nagevorderde IB/PVV over de correcties andere dan de inkomsten uit hennepteelt.
Ten aanzien van het griffierecht
4.14.
Gelet op het feit dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
4.15.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
5. Beslissing
Het Hof:
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank nummer AWB 13/7179, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
- -
verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;
- -
handhaaft de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente;
- -
vermindert de boete tot 50% van de nagevorderde IB/PPV over de correcties andere dan ter zake van hennepteelt.
Aldus gedaan op: 12 juni 2015 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P. Fortuin en A.O. Lubbers, leden, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.