Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 152/2009 tot vaststelling van de bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders
Bijlage I Bemonsteringsmethoden
Geldend
Geldend vanaf 04-04-2024
- Bronpublicatie:
29-02-2024, PbEU L 2024, 2024/771 (uitgifte: 15-03-2024, regelingnummer: 2024/771)
- Inwerkingtreding
04-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-02-2024, PbEU L 2024, 2024/771 (uitgifte: 15-03-2024, regelingnummer: 2024/771)
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
1. Doel en toepassingsgebied
De bemonstering voor de officiële controle van diervoeders, met name in verband met de bepaling van de bestanddelen, met inbegrip van materiaal dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit of is geproduceerd met genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s), toevoegingsmiddelen voor diervoeding als omschreven in Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad (1), en ongewenste stoffen als omschreven in Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), met uitzondering van de bemonstering voor de controle op microbiologische verontreiniging, worden uitgevoerd volgens de methoden zoals beschreven in bijlage I.
Representatieve bemonstering heeft als doel een kleine fractie van een zending te verkrijgen op zodanige wijze dat de bepaling van een kenmerk van deze fractie representatief is voor de gemiddelde waarde van het kenmerk van de hele zending. De zending wordt bemonsterd door het herhaaldelijk nemen van basismonsters op verschillende afzonderlijke delen van de zending. Deze basismonsters worden door menging samengevoegd tot een verzamelmonster, waaruit de representatieve eindmonsters worden bereid door middel van representatieve verdeling.
Indien bij visuele inspectie, of op basis van andere relevante informatie, blijkt dat delen van het te bemonsteren diervoeder in kwaliteit verschillen van de rest van het voeder van dezelfde zending, worden deze delen gescheiden van de rest van het voeder en behandeld als afzonderlijk deel van de zending. Indien het diervoeder niet kan worden opgesplitst in afzonderlijke delen, wordt het diervoeder bemonsterd als één zending. In die gevallen moet dit worden vermeld in het monsternemingsverslag.
Wanneer van een volgens de bepalingen van deze verordening bemonsterd diervoeder wordt vastgesteld dat het niet aan de EU-voorschriften voldoet, en het tot een zending diervoeder van dezelfde klasse of omschrijving behoort, wordt aangenomen dat dit voor de hele zending geldt, tenzij uitvoerig onderzoek uitwijst dat er geen aanwijzingen zijn dat de rest van de zending niet aan de EU-voorschriften voldoet.
De bemonstering kan ook diervoeders omvatten die door exploitanten van diervoederbedrijven te koop worden aangeboden door middel van een techniek voor communicatie op afstand overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad (1). Voor de bemonstering van diervoeders die door middel van een techniek voor communicatie op afstand te koop worden aangeboden, gelden in beginsel de in deze bijlage vermelde punten. Specifieke aspecten van de bemonstering van monsters uit de afstandsverkoop worden beschreven in punt 11.
2. Definities
- —
Zending: een geïdentificeerde hoeveelheid diervoeder waarbij gemeenschappelijke kenmerken zijn vastgesteld, zoals herkomst, soort, type verpakking, verpakker, verzender of etikettering; en in het geval van een productieproces, een productie-eenheid van één enkel bedrijf dat bij de productie gebruikmaakt van uniforme parameters of een aantal van dergelijke eenheden, wanneer deze direct na elkaar wordt geproduceerd en samen wordt opgeslagen.
- —
Partij: een zending of een geïdentificeerd deel van de zending.
- —
Verzegeld monster: een monster dat zodanig is verzegeld dat het monster niet bereikbaar is zonder het zegel te verbreken of te verwijderen.
- —
Basismonster: een hoeveelheid die op een bepaald punt uit de partij is genomen.
- —
Verzamelmonster: het geheel van basismonsters van dezelfde partij.
- —
Deelmonster: een gedeelte van het verzamelmonster dat wordt verkregen door dat monster representatief te verkleinen.
- —
Eindmonster: een gedeelte van het verzamelmonster (gemengd), van het deelmonster of van het gehomogeniseerde verzamelmonster, afhankelijk van het type controle (zie punt 9.4).
- —
Laboratoriummonster: een monster dat voor het laboratorium bestemd is (zoals door het laboratorium ontvangen); dit kan het eindmonster, het deelmonster of het verzamelmonster zijn.
- —
Monster uit de afstandsverkoop: monster van een zending diervoeders die te koop wordt aangeboden door middel van technieken voor communicatie op afstand.
3. Algemene bepalingen
- —
De monsters worden genomen door personen die daartoe door de bevoegde instantie zijn gemachtigd.
- —
Voor een monster uit de afstandsverkoop verzoekt de bevoegde instantie de exploitant van het diervoederbedrijf om een hoeveelheid diervoeder door middel van een techniek voor communicatie op afstand.
- —
Het monster wordt zodanig verzegeld dat het niet bereikbaar is zonder het zegel te verbreken of te verwijderen.
Het merk van het zegel moet duidelijk herkenbaar en goed zichtbaar zijn.
- —
Identificatie van het monster: het monster wordt onuitwisbaar gemerkt en wordt zodanig geïdentificeerd dat er een ondubbelzinnige verwijzing naar het monsternemingsverslag wordt gemaakt.
- —
Uit elk verzamelmonster of deelmonster worden de volgende eindmonsters genomen: een voor controle (handhaving) en een voor de exploitant van het diervoederbedrijf (verhaal). Eventueel kan een ander eindmonster voor arbitragedoeleinden worden gebruikt. Indien het hele verzamelmonster wordt gehomogeniseerd, worden de eindmonsters uit het gehomogeniseerde verzamelmonster genomen, tenzij deze procedure in strijd is met de regelgeving van de lidstaat inzake de rechten van de exploitant van het diervoederbedrijf.
- —
Overeenkomstig artikel 15, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2017/625 moeten exploitanten van diervoederbedrijven, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van officiële bemonstering, indien dit wordt verlangd door de bevoegde instanties:
- —
de personeelsleden van de bevoegde instanties toegang geven tot de uitrusting die onder hun toezicht staat, met inbegrip van, indien nodig, het ter beschikking stellen van de juiste bemonsteringsapparatuur en persoonlijke beschermingsmiddelen;
- —
de personeelsleden van de bevoegde instanties ondersteunen en met die personeelsleden samenwerken om de bemonstering mogelijk te maken, met inbegrip van het toegankelijk maken van diervoeders voor de personeelsleden van de bevoegde instanties.
4. Apparatuur
4.1
De bemonsteringsapparatuur moet zijn vervaardigd uit materiaal dat de te bemonsteren producten niet verontreinigt. Apparatuur die bedoeld is om meermaals te worden gebruikt, moet gemakkelijk schoon te maken zijn om kruiscontaminatie te voorkomen.
4.2. Aanbevolen apparatuur voor de bemonstering van vaste diervoeders
4.2.1. Handmatige bemonstering
4.2.1.1
Monsterschop met platte bodem en verticale randen.
4.2.1.2
Monsterboor met lange gleuf of met een in vakken ingedeelde gleuf. De afmetingen van de boor moeten zijn aangepast aan de eigenschappen van de partij (diepte van de verpakking, afmetingen van de zak enz.) en aan de grootte van de deeltjes waaruit het diervoeder is samengesteld.
Ingeval de monsterboor verscheidene openingen heeft om te zorgen dat de steekproef op verschillende plaatsen langs de boor wordt genomen, moeten de openingen worden gescheiden door compartimenten of moeten de openingen gedraaid ten opzichte van elkaar zijn aangebracht.
4.2.2. Mechanische bemonstering
Voor de bemonstering van diervoeders die in beweging zijn, mag gebruik worden gemaakt van geschikte mechanische apparaten. De mechanische apparatuur wordt als geschikt beschouwd wanneer ten minste de hele doorsnede van de stroom wordt bemonsterd.
De bemonstering van diervoeders in beweging (op hoge stroomsnelheden) mag worden verricht door automatische monsternemers.
4.2.3. Monsterverdeler
Indien mogelijk en dienstig, moet voor de bereiding van representatieve deelmonsters apparatuur worden gebruikt die is ontworpen om het monster in ongeveer gelijke delen te verdelen.
5. Kwantitatieve vereisten wat het aantal basismonsters betreft
- —
De kwantitatieve vereisten in de punten 5.1 en 5.2 wat het aantal basismonsters betreft, zijn van toepassing op partijen van maximaal 500 ton die op representatieve wijze kunnen worden bemonsterd. De beschreven bemonsteringsprocedure geldt evenzeer voor grotere hoeveelheden dan de voorgeschreven maximale partijgrootte, mits het in de tabellen in de punten 5.1.1, 5.1.3 en 5.1.5 vermelde maximumaantal basismonsters buiten beschouwing wordt gelaten; het aantal basismonsters wordt bepaald door de vierkantswortelformule in het desbetreffende gedeelte van de procedure (zie punt 5.3), waarbij de minimumgrootte van het verzamelmonster evenredig wordt verhoogd. Dit belet niet dat een grote zending wordt onderverdeeld in kleinere delen en elk deel wordt bemonsterd volgens de in de punten 5.1 en 5.2 beschreven procedure.
- —
De grootte van de partij moet zodanig zijn dat elk deel van deze partij kan worden bemonsterd.
- —
Voor zeer grote zendingen of delen daarvan (> 500 ton) en voor zendingen die op zodanige wijze worden vervoerd of opgeslagen dat een steekproef niet mogelijk is overeenkomstig de procedure van de punten 5.1 en 5.2, is de bemonsteringsprocedure van punt 5.3 van toepassing.
- —
Voor monsters uit de afstandsverkoop is de grootte van de zending waarvan de hoeveelheid wordt gevraagd, doorgaans niet bekend bij de bevoegde autoriteit, waardoor de in de punten 5.1 en 5.2 bedoelde werkwijze niet kan worden toegepast. In dat geval wordt de in punt 11 beschreven werkwijze toegepast.
- —
Indien de exploitant van een diervoederbedrijf wettelijk verplicht is deze verordening na te komen in het kader van een verplicht toezichtsysteem, mag hij of zij afwijken van de in dit punt vastgestelde kwantitatieve vereisten om de operationele kenmerken in aanmerking te nemen, mits hij of zij ten genoegen van de bevoegde autoriteit heeft aangetoond dat de bemonsteringsprocedure even representatief is en na toestemming van de bevoegde autoriteit.
- —
In uitzonderlijke gevallen, als het niet mogelijk is de bemonsteringsmethode toe te passen wat de kwantitatieve vereisten betreft, omdat de partij onaanvaardbare economische schade zou oplopen (in verband met de vorm van de verpakking, vervoerswijze, manier van opslag enz.), mag een alternatieve bemonsteringmethode worden toegepast, mits die zo representatief mogelijk is en volledig wordt beschreven en gedocumenteerd.
5.1. Kwantitatieve vereisten wat betreft de basismonsters voor de controle van stoffen of producten die gelijkmatig in het voeder zijn verdeeld
5.1.1. Onverpakte vaste diervoeders
Grootte van de partij | Minimumaantal basismonsters |
---|---|
≤ 2,5 ton | 7 |
> 2,5 ton | √ (20 maal het aantal ton waaruit de partij is samengesteld) (*1), tot 40 basismonsters |
5.1.2. Onverpakte vloeibare diervoeders
Grootte van de partij | Minimumaantal basismonsters |
---|---|
≤ 2,5 ton of ≤ 2 500 liter | 4 (*1) |
> 2,5 ton of > 2 500 liter | 7 (*1) |
5.1.3. Verpakte diervoeders
Diervoeders (vast en vloeibaar) kunnen worden verpakt in zakken, dozen, vaten enz. die in de volgende tabel worden aangeduid als eenheden. Grote eenheden (≥ 500 kg of liter) moeten worden bemonsterd volgens de bepalingen voor onverpakte diervoeders (zie punten 5.1.1 en 5.1.2).
Grootte van de partij | Minimumaantal eenheden waarvan (ten minste) één basismonster moet worden genomen (1) |
---|---|
1 à 20 stuks | 1 eenheid (2) |
21 à 150 stuks | 3 eenheden (2) |
151 à 400 stuks | 5 eenheden (2) |
> 400 stuks | ¼ van de √(aantal eenheden waaruit de partij is samengesteld) (3) , tot 40 eenheden |
5.1.4. Voederblokken en likstenen
Minimaal één te bemonsteren blok of liksteen per partij van 25 eenheden, tot maximaal vier blokken of likstenen.
Voor blokken of likstenen met een massa van niet meer dan 1 kg per stuk, bestaat het basismonster uit de inhoud van één blok of liksteen.
5.1.5. Ruwvoedergewassen/voedergewassen
Grootte van de partij | Minimumaantal basismonsters (1) |
---|---|
≤ 5 ton | 5 |
> 5 ton | √ (5 maal het aantal ton waaruit de partij is samengesteld) (2), tot maximaal 40 basismonsters |
5.2. Kwantitatieve vereisten betreffende de basismonsters voor de controle van bestanddelen of stoffen die waarschijnlijk ongelijkmatig in het voeder zijn verdeeld
Deze kwantitatieve vereisten inzake basismonsters moeten worden gebruikt in de volgende situaties:
- —
controle op aflatoxinen, moederkoren, andere mycotoxinen en schadelijke botanische onzuiverheden in voedermiddelen;
- —
controle op kruiscontaminatie door bestanddelen, inclusief genetisch gemodificeerd materiaal, of stoffen die waarschijnlijk niet gelijkmatig in het voeder verdeeld zijn.
Ingeval de controlerende autoriteit een sterk vermoeden heeft dat er ook sprake is van een dergelijke ongelijkmatige verdeling in geval van kruiscontaminatie door een bestanddeel of een stof in een mengvoeder, mogen de in onderstaande tabel vastgestelde kwantitatieve vereisten worden toegepast.
Grootte van de partij | Minimumaantal basismonsters |
---|---|
< 80 ton | Zie kwantitatieve vereisten in punt 5.1. Het aantal basismonsters dat moet worden genomen, moet worden vermenigvuldigd met de factor 2,5 |
≥ 80 ton | 100 |
5.3. Kwantitatieve vereisten betreffende de basismonsters in het geval van zeer grote zendingen
In het geval van grote partijen (partijen > 500 ton) is het aantal basismonsters dat moet worden genomen gelijk aan 40 basismonsters + √ton voor de controle van stoffen of producten die gelijkmatig in het diervoeder zijn verdeeld, of 100 basismonsters + √ton voor de controle van bestanddelen of stoffen die waarschijnlijk niet gelijkmatig in het voeder verdeeld zijn.
6. Kwantitatieve vereisten wat het verzamelmonster betreft
Per partij is één verzamelmonster vereist.
Aard van het voeder | Minimumgrootte van het verzamelmonster (1)(2) | |
---|---|---|
6.1. | Onverpakte diervoeders | 4 kg |
6.2. | Verpakte diervoeders: | 4 kg (3) |
6.3. | Vloeibare of halfvloeibare diervoeders: | 4 liter |
6.4. | Voederblokken en likstenen: | |
6.4.1. | met een massa van meer dan 1 kg per stuk | 4 kg |
6.4.2. | met een massa van niet meer dan 1 kg per stuk | massa van vier oorspronkelijke blokken of likstenen |
6.5. | Ruwvoedergewassen/voedergewassen | 4 kg (4) |
7. Kwantitatieve vereisten wat de eindmonsters betreft
Eindmonsters
Er moet ten minste één eindmonster worden geanalyseerd. Het voor de analyse bestemde eindmonster omvat minimaal:
Vaste diervoeders | 500 g (1)(2)(3)(4) |
Vloeibare of halfvloeibare diervoeders | 500 ml (1) |
8. Bemonsteringsmethode voor zeer grote zendingen of zendingen die worden opgeslagen of vervoerd op een wijze die bemonstering van de hele zending onmogelijk maakt
8.1. Algemene beginselen
Indien de wijze van vervoer of opslag het onmogelijk maakt om basismonsters van de hele zending te nemen, moet de bemonstering ervan bij voorkeur gebeuren wanneer de zending in beweging is.
Bij grote loodsen die bestemd zijn voor de opslag van diervoeders, moeten de exploitanten worden aangemoedigd om in de loods apparatuur te installeren die een (automatische) bemonstering van de hele opgeslagen zending mogelijk maakt.
Bij toepassing van de bemonsteringsprocedures als bedoeld in dit punt, wordt de exploitant van het diervoederbedrijf of zijn vertegenwoordiger in kennis gesteld van de bemonsteringsprocedure. Als deze bemonsteringsmethode wordt betwist door de exploitant van het diervoederbedrijf of zijn vertegenwoordiger, stelt deze exploitant of zijn vertegenwoordiger de bevoegde autoriteit in staat de gehele zending te bemonsteren op kosten van de exploitant.
8.2. Grote zendingen die vervoerd worden per schip
8.2.1. Dynamische bemonstering van grote zendingen die vervoerd worden per schip
De bemonstering van grote zendingen in schepen wordt bij voorkeur uitgevoerd terwijl het product in beweging is (dynamische bemonstering).
De bemonstering wordt gedaan per ruim (eenheid die fysiek kan worden gescheiden). De ruimen worden echter een voor een gedeeltelijk gelost, zodat de oorspronkelijke fysieke scheiding na overbrenging in de opslaginstallaties niet meer bestaat. Daarom kan de bemonstering worden verricht naargelang van de eerste fysieke scheiding of afhankelijk van de scheiding na overbrenging in de opslaginstallaties.
Het lossen van een schip kan een aantal dagen in beslag nemen. Doorgaans moet de bemonstering worden verricht op gezette tijden tijdens de gehele duur van het lossen. Het is voor een officiële inspecteur echter niet altijd mogelijk of wenselijk om gedurende de gehele lossing aanwezig te zijn voor de bemonstering. Daarom is het toegestaan dat een deel (partij) van de gehele zending wordt bemonsterd. Het aantal basismonsters wordt bepaald aan de hand van de grootte van de bemonsterde partij.
Indien bij bemonstering van een deel van een zending diervoeder van dezelfde klasse of omschrijving is vastgesteld dat dat deel van de zending niet aan de EU-voorschriften voldoet, wordt aangenomen dat dit voor de hele zending geldt, tenzij na uitvoerig onderzoek is gebleken dat er geen bewijs is dat de rest van de partij niet aan de EU-voorschriften voldoet.
Zelfs als het officiële monster automatisch wordt genomen, is de aanwezigheid van een inspecteur noodzakelijk. In geval de automatische bemonstering gebeurt met vaste parameters die tijdens de bemonstering niet kunnen worden gewijzigd en de basismonsters worden verzameld in een gesloten recipiënt, waardoor iedere mogelijke fraude wordt uitgesloten, is de aanwezigheid van een inspecteur alleen verplicht bij het begin van de bemonstering, telkens wanneer de recipiënt van de monsters moet worden vervangen en aan het einde van de bemonstering.
8.2.2. Bemonstering van zendingen die vervoerd worden per schip door statische bemonstering
Indien de bemonstering op statische wijze gebeurt, moet dezelfde procedure als die voor van bovenaf toegankelijke opslaginstallaties (silo's) worden toegepast (zie punt 8.4.1).
De bemonstering moet worden verricht op het (van boven) toegankelijke deel van de zending/het ruim). Het aantal basismonsters wordt bepaald aan de hand van de grootte van de bemonsterde partij. Indien bij bemonstering van een deel van een zending diervoeder van dezelfde klasse of omschrijving is vastgesteld dat dat deel van de zending niet aan de EU-voorschriften voldoet, wordt aangenomen dat dit voor de hele zending geldt, tenzij na uitvoerig onderzoek is gebleken dat er geen bewijs is dat de rest van de partij niet aan de EU-voorschriften voldoet.
8.3. Bemonstering van grote zendingen in loodsen
De bemonstering moet worden verricht op het toegankelijke deel van de zending. Het aantal basismonsters wordt bepaald aan de hand van de grootte van de bemonsterde partij. Indien bij bemonstering van een deel van een zending diervoeder van dezelfde klasse of omschrijving is vastgesteld dat dat deel van de zending niet aan de EU-voorschriften voldoet, wordt aangenomen dat dit voor de hele zending geldt, tenzij na uitvoerig onderzoek is gebleken dat er geen bewijs is dat de rest van de partij niet aan de EU-voorschriften voldoet.
8.4. Bemonstering van opslaginstallaties (silo's)
8.4.1. Bemonstering van silo's die (gemakkelijk) van bovenaf toegankelijk zijn
De bemonstering moet worden verricht op het toegankelijke deel van de zending. Het aantal basismonsters wordt bepaald aan de hand van de grootte van de bemonsterde partij. Indien bij bemonstering van een deel van een zending diervoeder van dezelfde klasse of omschrijving is vastgesteld dat dat deel van de zending niet aan de EU-voorschriften voldoet, wordt aangenomen dat dit voor de hele zending geldt, tenzij na uitvoerig onderzoek is gebleken dat er geen bewijs is dat de rest van de partij niet aan de EU-voorschriften voldoet.
8.4.2. Bemonstering van silo's die niet van bovenaf toegankelijk zijn (afgesloten silo's)
8.4.2.1. Silo's die niet van bovenaf toegankelijk zijn (afgesloten silo's) met een capaciteit van > 100 ton
Diervoeders die in dergelijke silo's zijn opgeslagen, kunnen niet statisch bemonsterd worden. Daarom moet, indien het diervoeder in de silo moet worden bemonsterd en er geen mogelijkheid is om de zending te verplaatsen, met de exploitant worden overeengekomen dat hij of zij de inspecteur meedeelt wanneer de silo worden gelost, zodat het diervoeder kan worden bemonsterd terwijl het in beweging is.
8.4.2.2. Silo's die niet van bovenaf toegankelijk zijn (afgesloten silo's) met een capaciteit van < 100 ton
De bemonsteringsprocedure bestaat uit het vullen van een recipiënt met 50 à 100 kg en de bemonstering ervan. De grootte van het verzamelmonster komt overeen met de hele zending en het aantal basismonsters staat in verhouding tot de hoeveelheid van de silo die in een recipiënt is gestort voor bemonstering. Indien bij bemonstering van een deel van een zending diervoeder van dezelfde klasse of omschrijving is vastgesteld dat dat deel van de zending niet aan de EU-voorschriften voldoet, wordt aangenomen dat dit voor de hele zending geldt, tenzij na uitvoerig onderzoek is gebleken dat er geen bewijs is dat de rest van de partij niet aan de EU-voorschriften voldoet.
8.5. Bemonstering van onverpakte diervoeders in grote gesloten containers
Dergelijke zendingen kunnen vaak alleen worden bemonsterd tijdens het lossen. In bepaalde gevallen is het niet mogelijk om te lossen op de plaats van invoer of controle en daarom moet de bemonstering plaatsvinden wanneer de containers worden gelost.
9. Instructies betreffende de bemonstering en de bereiding en verpakking van de monsters
9.1. Algemeen
De monsters moeten zonder onnodig uitstel worden genomen en bereid, met inachtneming van de voorzorgsmaatregelen die vereist zijn om verandering of verontreiniging van het product te voorkomen. De bemonsteringsapparatuur, oppervlakken en recipiënten die bestemd zijn voor de monsters moeten schoon en droog zijn.
9.2. Basismonsters
De basismonsters moeten op willekeurige wijze en gelijkmatig verdeeld uit de gehele partij worden genomen. De massa of het volume ervan moet ongeveer gelijk zijn.
De grootte van het basismonster bedraagt ten minste 100 g of 25 g in geval van ruwvoeder of voeder met een lage specifieke dichtheid.
Indien volgens de in punt 8 vastgelegde voorschriften voor de bemonsteringprocedure minder dan 40 basismonsters moeten worden genomen, wordt de grootte van de basismonsters bepaald afhankelijk van de vereiste grootte van het verzamelmonster (zie hoofdstuk 6).
In geval van bemonstering van kleine zendingen van verpakte diervoeders waar volgens de kwantitatieve vereisten een beperkt aantal basismonsters moeten worden genomen, bestaat het basismonster uit de inhoud van één oorspronkelijke eenheid met een inhoud van niet meer dan 1 kg of 1 liter.
In geval van bemonstering van verpakte diervoeders die zijn samengesteld uit kleine eenheden (bijvoorbeeld < 250 g), hangt de grootte van het basismonster af van de grootte van de eenheid.
Bij monsters uit de afstandsverkoop hangt de grootte van het basismonster af van de grootte van de eenheid en mag het in individuele gevallen ook minder dan 100 g of 100 ml bevatten.
9.2.1. Onverpakte diervoeders
Eventueel kunnen de monsters worden genomen wanneer de partij in beweging wordt gebracht (laden of lossen).
9.2.2. Verpakte diervoeders
Nadat het vereiste aantal te bemonsteren eenheden genomen is, zoals in punt 5 is aangegeven, wordt uit de inhoud van elke eenheid met een boor of een schop een gedeelte genomen. Eventueel worden de monsters genomen nadat de eenheden afzonderlijk zijn geledigd.
9.2.3. Vloeibare of halfvloeibare homogene of homogeniseerbare diervoeders
Nadat het vereiste aantal te bemonsteren eenheden gekozen is, zoals in punt 5 is aangegeven, wordt uit elke eenheid een monster genomen nadat zo nodig de inhoud ervan gehomogeniseerd is.
De basismonsters kunnen eventueel worden genomen bij het aftappen van het product.
9.2.4. Vloeibare of halfvloeibare niet-homogeniseerbare diervoeders
Nadat het vereiste aantal te bemonsteren eenheden genomen is, zoals in punt 5 is aangegeven, worden op verschillende niveaus monsters genomen.
De monsters mogen ook worden genomen bij het aftappen van het product, nadat de eerste fracties ervan zijn verwijderd.
In beide gevallen mag het totale volume van de monsters niet minder dan 10 liter bedragen.
9.2.5. Voederblokken en likstenen
Nadat het vereiste aantal te bemonsteren blokken of likstenen genomen is, zoals in punt 5 is aangegeven, wordt een gedeelte van elk blok of elke liksteen genomen. Indien het vermoeden bestaat dat een blok of liksteen niet-homogeen is, kan het gehele blok of de hele steen als monster worden genomen.
Voor blokken of likstenen met een massa van niet meer dan 1 kg per stuk, bestaat het basismonster uit de inhoud van één blok of liksteen.
9.3. Bereiding van de verzamelmonsters
De basismonsters worden samengevoegd zodat één verzamelmonster wordt verkregen.
9.4. Bereiding van de eindmonsters
Elk verzamelmonster wordt zorgvuldig gemengd (2).
Elk monster wordt in een daartoe geschikte recipiënt overgebracht. Alle nodige voorzorgen moeten worden genomen om elke wijziging in de samenstelling van het monster of elke verontreiniging of verandering die tijdens het vervoer of de opslag kan plaatsvinden, te voorkomen.
9.4.1. Gelijkmatig verdeelde stoffen
Als bij de controle van bestanddelen of stoffen die gelijkmatig in het diervoeder verdeeld zijn, mag het verzamelmonster op representatieve wijze worden verkleind tot ten minste 2,0 kg of 2,0 liter (deelmonster) (3), bij voorkeur met behulp van een mechanische of automatische monsterverdeler. Voor de controle op de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelenresiduen in peulvruchten, granen en noten bedraagt de minimumgrootte van het deelmonster 3 kg. Indien door de aard van het diervoeder geen monsterverdeler kan worden gebruikt of de verdeler is niet beschikbaar, mag het monster worden verkleind door kwarteren.
Van het verzamelmonster of de deelmonsters worden vervolgens de eindmonsters (voor controle-, verhaal- en mogelijk arbitragedoeleinden) genomen met ongeveer dezelfde massa of hetzelfde volume dat overeenstemt met de kwantitatieve vereisten van punt 7.
9.4.2. Niet-gelijkmatig verdeelde stoffen
In geval van controle van de bestanddelen, inclusief genetisch gemodificeerd materiaal of stoffen die waarschijnlijk niet gelijkmatig in diervoeder zijn verdeeld, wordt het verzamelmonster:
- i)
volledig gehomogeniseerd. Van het gehomogeniseerde verzamelmonster worden vervolgens de eindmonsters (voor controle-, verhaal- en mogelijk arbitragedoeleinden) genomen met ongeveer dezelfde massa of hetzelfde volume dat overeenstemt met de kwantitatieve vereisten van punt 7, of
- ii)
verkleind tot ten minste 2 kg of 2 liter (4) met een mechanische of automatische monsterverdeler. Alleen wanneer door de aard van het diervoeder geen monsterverdeler kan worden gebruikt, mag het monster worden verkleind door kwarteren. Voor de controle op de aanwezigheid van genetisch gemodificeerd materiaal in het kader van Verordening (EU) nr. 619/2011 moet het deelmonster minimaal 35 000 zaden/granen omvatten om het mogelijk te maken om definitieve monsters voor controle-, verhaal- en mogelijk arbitragedoeleinden van ten minste 10 000 zaden/granen te verkrijgen (zie voetnoot (**) in punt 6 en voetnoot (*) in punt 7).
Van het deelmonster worden vervolgens de eindmonsters genomen met ongeveer dezelfde massa of hetzelfde volume dat overeenstemt met de kwantitatieve vereisten van punt 7.
9.5. Verpakking van de monsters
De recipiënten of verpakkingen moeten zodanig worden verzegeld en geëtiketteerd dat het onmogelijk is deze te openen zonder het zegel te beschadigen. Het hele etiket moet deel uitmaken van het zegel. Een andere mogelijkheid is dat het monster wordt opgeslagen in een recipiënt die zodanig kan worden gesloten dat openen niet mogelijk is zonder de recipiënt onherstelbaar te beschadigen, zodat hergebruik ervan onmogelijk is.
9.6. Verzending van de monsters naar het laboratorium
Het monster wordt zonder onnodig uitstel verzonden aan het aangewezen analyselaboratorium, samen met de voor de analist noodzakelijke gegevens.
10. Monsternemingsverslag
Voor elk monster wordt een verslag opgesteld aan de hand waarvan de bemonsterde partij en de grootte ervan op ondubbelzinnige wijze kan worden geïdentificeerd.
In het verslag moet tevens melding worden gemaakt van elke afwijking van de bemonsteringsprocedure zoals voorgeschreven in deze verordening.
Het verslag wordt niet alleen ter beschikking gesteld aan het officiële controlelaboratorium, maar ook aan de exploitant van het diervoederbedrijf en/of het door de exploitant van het diervoederbedrijf aangewezen laboratorium.
11. Monster uit de afstandsverkoop
- —
Voor een monster uit de afstandsverkoop verzoekt de bevoegde instantie de exploitant van het diervoederbedrijf om het diervoeder door middel van een techniek voor communicatie op afstand. De autoriteit is niet verplicht zich bij het verzoek aan de exploitant van het diervoederbedrijf te identificeren met een officiële identiteit en mag een fictieve identiteit gebruiken.
- —
Het verzamelmonster en de eindmonsters van het monster uit de afstandsverkoop moeten onmiddellijk na ontvangst van de zending worden genomen door daartoe gemachtigde personen. Voor het samenstellen van het verzamelmonster moet een passend aantal basismonsters op aselecte en gelijkmatige wijze uit de totale verkregen hoeveelheid worden genomen en zorgvuldig worden gemengd/gehomogeniseerd, waarbij de in de punten 5, 9.2 en 9.3 vastgestelde beginselen worden gevolgd, voor zover dat mogelijk is. Indien het diervoeder in afzonderlijke eenheden wordt verpakt, moeten ten minste 4 eenheden worden verkregen waarvan ten minste één basismonster moet worden genomen. Indien in voorkomend geval blijkt dat de verkregen eenheden van verschillende partijen afkomstig zijn, moet het aantal te bemonsteren eenheden worden verminderd en beperkt tot de eenheden die van dezelfde partij afkomstig zijn. Bij het onderzoek van het monster uit de afstandsverkoop op bestanddelen of stoffen die niet gelijkmatig in diervoeders zijn verdeeld, moet het aantal basismonsters ten minste 2,5 keer zo groot zijn als het aantal monsters dat wordt onderzocht op stoffen die gelijkmatig over het diervoeder zijn verdeeld.
Vervolgens worden van het verzamelmonster de dienovereenkomstige eindmonsters (voor controle-, verhaal- en mogelijk arbitragedoeleinden) genomen, waarbij de in punt 9.4 vastgestelde beginselen worden gevolgd, voor zover dat haalbaar is, en wordt in het bemonsteringsverslag genoteerd dat het monster een monster uit de afstandsverkoop betreft. Vervolgens stelt de bevoegde autoriteit de exploitant van het diervoederbedrijf onmiddellijk in kennis van de bemonstering. De bevoegde autoriteit stelt de exploitant van het diervoederbedrijf er ook van in kennis dat, indien mogelijk, één monster voor verhaaldoeleinden ter beschikking wordt gehouden, op een gespecificeerde locatie, of dat dit monster naar de exploitant van het diervoederbedrijf of het door hem aangewezen laboratorium wordt toegezonden overeenkomstig de toepasselijke nationale regels.
Indien het monster rechtstreeks naar het officiële laboratorium wordt verzonden, moet het eindmonster in het laboratorium worden bereid en verzegeld door of in aanwezigheid van daartoe gemachtigde personen. Het bemonsteringsverslag van het monster uit de afstandsverkoop moet onmiddellijk na de samenstelling van de eindmonsters worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit, die de exploitant van het diervoederbedrijf in kennis stelt van de bemonstering.
De door de exploitant van het diervoederbedrijf aan de bevoegde autoriteit geleverde hoeveelheid vertegenwoordigt een deel van een partij diervoeder van dezelfde klasse of omschrijving. Overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (5) wordt, wanneer is vastgesteld dat dat deel niet aan de EU-veiligheidsvoorschriften voor diervoeders voldoet, ook in geval van een monster uit de afstandsverkoop, aangenomen dat dit geldt voor al het diervoeder in die partij of zending, tenzij er na een uitvoerig onderzoek (indien passend, tijdens een inspectie ter plaatse) geen aanwijzingen zijn dat de rest van de partij of zending niet aan de EU-veiligheidsvoorschriften voldoet.
Voetnoten
Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29).
Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10).
Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1).
Indien de uitkomst een gebroken getal is, moet dit getal op het eerstvolgende hogere gehele getal worden afgerond.
Wanneer de vloeistof niet homogeen kan worden gemaakt, moet het aantal basismonsters worden verhoogd.
Wanneer de vloeistof niet homogeen kan worden gemaakt, moet het aantal basismonsters worden verhoogd.
Als het openen van een eenheid de analyse zouden kunnen beïnvloeden (bv. bederfelijke natte diervoeders) bestaat een basismonster uit de niet-geopende eenheid.
Voor eenheden met een inhoud van niet meer dan 1 kg of 1 liter bestaat het basismonster uit de inhoud van één oorspronkelijke eenheid.
Voor eenheden met een inhoud van niet meer dan 1 kg of 1 liter bestaat het basismonster uit de inhoud van één oorspronkelijke eenheid.
Voor eenheden met een inhoud van niet meer dan 1 kg of 1 liter bestaat het basismonster uit de inhoud van één oorspronkelijke eenheid.
Indien de uitkomst een gebroken getal is, moet dit getal op het eerstvolgende hogere gehele getal worden afgerond.
Erkend wordt dat in sommige gevallen (bv. kuilopslagplaatsen) de vereiste basismonsters niet kunnen worden genomen zonder dat de partij onaanvaardbaar wordt beschadigd. In die gevallen mag een alternatieve bemonstering worden toegepast. Voor de bemonstering van dergelijke partijen zijn richtsnoeren opgesteld die beschikbaar zijn op https://food.ec.europa.eu/system/files/2016-10/animal-feed-guidance_documents_691_2013_en.pdf.
Indien de uitkomst een gebroken getal is, moet dit getal op het eerstvolgende hogere gehele getal worden afgerond.
Indien het bemonsterde diervoeder een hoge waarde vertegenwoordigt, mag een kleinere hoeveelheid van het verzamelmonster worden genomen, mits dit wordt vermeld en gedocumenteerd in het monsternemingsverslag.
In overeenstemming met de bepalingen van Verordening (EU) nr. 619/2011 van de Commissie van 24 juni 2011 tot vaststelling van de bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders wat betreft de aanwezigheid van genetisch gemodificeerd materiaal waarvoor de vergunningsprocedure hangende is of waarvan de vergunning is verstreken (PB L 166 van 25.6.2011, blz. 9), moet het verzamelmonster voor de controle op de aanwezigheid van genetisch gemodificeerd materiaal minstens 35 000 granen/zaden bevatten. Dit houdt in dat de massa van het verzamelmonster voor maïs minstens 10,5 kg en voor sojabonen 7 kg moet bedragen. Voor andere zaden en granen zoals gerst, gierst, haver, rijst, rogge, tarwe en raapzaad komt een verzamelmonster van 4 kg overeen met meer dan 35 000 zaden/granen.
In het geval van verpakte diervoeders, kan het ook onmogelijk zijn om voor het verzamelmonster de massa van 4 kg te bereiken, afhankelijk van de grootte van de individuele eenheden.
Als het gaat om ruwvoeder- of voedergewassen met een lage specifieke dichtheid (bv. hooi, stro), bedraagt de minimumgrootte van het verzamelmonster 1 kg.
In overeenstemming met de bepalingen van Verordening (EU) nr. 619/2011 bevat het eindmonster voor de controle op de aanwezigheid van genetisch gemodificeerd materiaal ten minste 10 000 zaden/granen. Dit houdt in dat de massa van het eindmonster voor maïs minstens 3 000 g en voor sojabonen 2 000 g moet bedragen. Voor andere zaden en granen zoals gerst, gierst, haver, rijst, rogge, tarwe en raapzaad komt een eindmonster van 500 g overeen met meer dan 10 000 zaden/graden.
Als de grootte van het verzamelmonster aanzienlijk minder dan 4 kg of liter bedraagt (zie de voetnoten in hoofdstuk 6), mag ook een kleinere hoeveelheid van het eindmonster worden genomen, mits dit wordt vermeld en gedocumenteerd in het monsternemingsverslag.
Voor bemonstering van peulvruchten, granen en noten voor de bepaling van bestrijdingsmiddelenresiduen bedraagt de minimumgrootte van het eindmonster 1 kg overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2002/63/EG van de Commissie van 11 juli 2002 houdende vaststelling van communautaire bemonsteringsmethoden voor de officiële controle op residuen van bestrijdingsmiddelen in en op producten van plantaardige en van dierlijke oorsprong en tot intrekking van Richtlijn 79/700/EEG (PB L 187 van 16.7.2002, blz. 30).
Bij onderzoek door middel van visuele inspectie of microscopie bedraagt de hoeveelheid van het eindmonster voor onderzoek 1 kg.
In overeenstemming met de bepalingen van Verordening (EU) nr. 619/2011 bevat het eindmonster voor de controle op de aanwezigheid van genetisch gemodificeerd materiaal ten minste 10 000 zaden/granen. Dit houdt in dat de massa van het eindmonster voor maïs minstens 3 000 g en voor sojabonen 2 000 g moet bedragen. Voor andere zaden en granen zoals gerst, gierst, haver, rijst, rogge, tarwe en raapzaad komt een eindmonster van 500 g overeen met meer dan 10 000 zaden/graden.
Eventuele klonten moeten worden fijngemaakt (indien nodig door ze van de massa te scheiden en vervolgens het geheel weer samen te voegen).
Behalve bij ruwvoeder of voeder met een lage dichtheid.
Behalve bij ruwvoeder of voeder met een lage dichtheid.
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).