Hof Den Haag, 21-02-2018, nr. 2200187316
ECLI:NL:GHDHA:2018:322
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
21-02-2018
- Zaaknummer
2200187316
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:322, Uitspraak, Hof Den Haag, 21‑02‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1486
Uitspraak 21‑02‑2018
Inhoudsindicatie
art. 420bis Sr. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen en aldus een woning, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven, verworven. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Het hof veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 60.000,00
Rolnummer: 22-001873-16
Parketnummer: 09-997134-14
Datum uitspraak: 21 februari 2018
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 april 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] (Turkije) op [dag] 1964,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 7 februari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 100.000,- subsidiair 365 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 1 september 2009
te Den Haag, in elk geval in Nederland,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte,
A. stelselmatig en/of op meerdere tijdstippen in voormelde periode (een) voorwerpen, te weten (een) geldbedragen (van in totaal ongeveer 188.090 Euro) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of
B. een woning/pand (gelegen aan het [adres] te Den Haag) verworven,
althans gebruik heeft gemaakt van voornoemde voorwerpen, terwijl hij (steeds) wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de woning van de verdachte aan het [adres] te Den Haag, alsmede een geldbedrag van
€ 1.500,-, verbeurd zullen worden verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 1 september 2009
te Den Haag, in elk geval in Nederland,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte,
A. stelselmatig en/of op meerdere tijdstippen in voormelde periode (een) voorwerpen, te weten (een) geldbedragen (van in totaal ongeveer 188.090 Euro) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of
B. een woning/pand (gelegen aan het [adres] te Den Haag) verworven,
althans gebruik heeft gemaakt van voornoemde voorwerpen, terwijl hij (steeds) wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Voorwaardelijke getuigenverzoeken
Bij gelegenheid van het pleidooi is door de raadsvrouw – op gronden zoals vermeld in haar pleitaantekeningen – voorwaardelijk verzocht om de getuigen [A, B, en C] te kunnen horen.
Het hof overweegt allereerst dat ten aanzien van deze getuigen het zogenaamde noodzakelijkheidsbeginsel van toepassing is. Gegeven enerzijds de aan deze verzoeken ten grondslag gelegde onderbouwing en anderzijds de inhoud van het dossier, acht het hof het horen van deze getuigen niet noodzakelijk. Het hof acht zich voldoende ingelicht op grond van het thans voorliggende procesdossier. De verzoeken worden derhalve afgewezen, nu de noodzaak hiertoe niet aannemelijk is geworden.
Bewijsoverwegingen
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsvrouw – op gronden zoals vermeld in haar pleitaantekeningen – de betrouwbaarheid van de door de rechtbank voor het bewijs gebezigde verklaring van de getuige [D] in twijfel getrokken.
Het hof overweegt hieromtrent dat de verklaring van de getuige [D] door het hof niet voor het bewijs zal worden gebezigd. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof evenwel niet dat thans het bewijs ontbreekt dat de door de verdachte verrichte stortingen van contante geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn.
De verdachte heeft immers ter terechtzitting in hoger beroep zelf verklaard dat hij sinds zijn aankomst in Nederland in 1985 zo ongeveer dag en nacht heeft gewerkt en niet alleen wit heeft gewerkt, maar ook zwarte inkomsten heeft genoten. De stelling van de raadsvrouw dat de verdachte met zwarte inkomsten doelt op inkomsten die hij heeft verworven, terwijl hij niet over een werkvergunning beschikte, acht het hof niet aannemelijk. Sedert 1987 beschikt hij over een SOFI-nummer. Behoudens een paar maanden dat hij in 2008 in vreemdelingendetentie heeft gezeten heeft hij vanaf zijn aankomst in Nederland tot en met de in de tenlastelegging begrepen periode altijd gewerkt. Hij maakte weinig kosten en spaarde al het geld dat hij overhield op. De verdachte heeft al in eerste aanleg alle (“witte”) jaaropgaven, waarover hij beschikt, overgelegd. Dat betreft de jaren 1989, 1990, 1991, 1994, 1996, 1997, 1998, 1999, 2000, 2002, 2005, 2006 en 2007.
Bestudering van deze jaaropgaven, mede in het licht van deze verklaring, leidt het hof tot de volgende overwegingen. Over een aantal jaren - waarbij het hof voorbijgaat aan de jaren 1985 tot en met 1988 - (1992, 1993, 1995, 2002, 2003, 2004, 2008 en 2009) zijn geen loonopgaven. Het hof acht aannemelijk dat alle inkomsten die de verdachte over die jaren heeft genoten op geen enkele wijze in de belastingheffing zijn betrokken.
Met betrekking tot de jaren, waarover wel een (ten aanzien van 1995 zelfs twee) jaaropgave aanwezig is valt op dat er een grote variatie is in de per jaar verdiende bedragen. Over een groot aantal jaren zijn die bedragen veel lager dan over andere jaren. Het hof acht aannemelijk dat de verdachte ook over die jaren (te weten 1990, 1994, 1996, 2002 en 2007) substantiele “zwarte” inkomsten, waarover geen belasting is afgedragen, heeft verworven. Voorts acht het hof aannemelijk dat ten aanzien van de contante geldbedragen, waarover de verdachte heeft beschikt en die hij op zijn rekening heeft gestort, vermenging is opgetreden tussen de rechtens en feitelijk wel aan de belastingheffing onderworpen inkomsten en de feitelijk niet aan belastingheffing onderworpen (zwarte) inkomsten.
Nu voorts de contante stortingen, rekening houdend met redelijkerwijs normaal, althans minimaal, te achten kosten van levensonderhoud, geen aannemelijke herkomst vinden in de door de verdachte overgelegde jaaropgaves kan het niet anders zijn dan dat de gestorte bedragen deels afkomstig zijn van enig misdrijf, namelijk het verwerven van inkomsten en van vermogen zonder dat daar belasting over is afgedragen.
Zoals hiervoor uiteengezet strookt de door het hof aannemelijk geachte feitelijke verwerving van dergelijke inkomsten ook volledig met de eigen verklaring van de verdachte. Uiteindelijk heeft de verdachte met het geld dat hij contant heeft gestort op zijn bankrekening mede de woning aan het [adres] in Den Haag gekocht. Hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de inkomsten van de echtgenote van de verdachte, alsmede de door de verdachte en zijn echtgenote ontvangen huwelijksgeschenken, maakt dit naar het oordeel van het hof niet wezenlijk anders.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen en aldus een woning, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven, verworven. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt. Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
De op te leggen geldboete is lager dan de door de eerste rechter opgelegde geldboete, nu deze eerder opgelegde geldboete het maximum van de voor zowel gewoontewitwassen als witwassen geldende vijfde categorie te boven gaat.
Beslag
Anders dan de advocaat-generaal acht het hof geen termen aanwezig om de onder conservatoir beslag liggende woning aan het [adres] te Den Haag en het geldbedrag van
€ 1.500,- verbeurd te verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 60.000,00 (zestigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 318 (driehonderdachttien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. W.J. van Boven en mr. B.W. Streefland, in bijzijn van de griffier mr. J.C.A. Verhoef.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 februari 2018.
Mr. B.W. Streefland is buiten staat dit arrest te ondertekenen.