ABRvS, 18-01-2017, nr. 201507121/1/A2
ECLI:NL:RVS:2017:127
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-01-2017
- Zaaknummer
201507121/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:127, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑01‑2017; (Hoger beroep)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Wet goederenvervoer over de weg
- Vindplaatsen
AR 2017/316
JOM 2017/60
Uitspraak 18‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 10 mei 2012 heeft het college aan Carwash nadeelcompensatie toegekend van € 96.562,40, vermeerderd met mogelijk te lijden belastingschade en met wettelijke rente vanaf 15 januari 2009 tot aan de dag van betaling.
201507121/1/A2.
Datum uitspraak: 18 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Carwash De Achterhoek B.V. (hierna: Carwash), gevestigd te Doetinchem,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 juli 2015 in zaak nr. 12/1229 in het geding tussen:
Carwash
en
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem.
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2012 heeft het college aan Carwash nadeelcompensatie toegekend van € 96.562,40, vermeerderd met mogelijk te lijden belastingschade en met wettelijke rente vanaf 15 januari 2009 tot aan de dag van betaling.
Carwash heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en het college verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het college heeft met dat verzoek ingestemd.
Bij uitspraak van 30 juli 2015 heeft de rechtbank het beroep van Carwash gegrond verklaard, het besluit van 10 mei 2012 deels herroepen en de nadeelcompensatie op € 303.765,12, vermeerderd met mogelijk te lijden belastingschade en met wettelijke rente vanaf 15 januari 2009 tot aan de dag van betaling, vastgesteld. Verder heeft de rechtbank de bijkomende kosten vastgesteld op € 5.152,50. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Carwash hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2016, waar Carwash, vertegenwoordigd door H.J. Hoegen Dijkhof, bijgestaan door mr. G. Koop, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door W.V.J.M. Bijer en mr. N.C. Faber, bijgestaan door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Awb heropend en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) verzocht een nader deskundigenbericht uit te brengen. De StAB heeft op 29 juni 2016 verslag uitgebracht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Carwash een zienswijze naar voren gebracht.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Carwash huurt bedrijfsgebouwen op een perceel aan de Keppelseweg 18 in Doetinchem van Hadeco Doetinchem B.V. (hierna: Hadeco). Hadeco is sinds 1952 eigenaar van het perceel en daarnaast bestuurder en enig aandeelhouder van Carwash. Hadeco heeft in 2001 en 2002 een nieuw wascentrum gerealiseerd, bestaande uit een wasstraat van 40 m en vijf wasboxen. De ingang van de wasstraat heeft Hadeco bewust verplaatst naar de achterkant van het perceel, omdat zij, op basis van plannen van de gemeenteraad van Doetinchem, de verwachting had dat het parkeerterrein dat hieraan grenst (hierna: Erdbrinkplein) zou worden uitgebreid. Na de realisatie van de nieuwbouw konden de gebruikers van de wasstraat gebruikmaken van de inrit aan het Erdbrinkplein en de bestaande in- en uitrit aan de Keppelseweg, één van de toegangswegen aan de noordwestkant van Doetinchem. Het gebied waarvan het Erdbrinkplein onderdeel uitmaakt wordt ook wel aangeduid als 't Lookwartier.
- wegonttrekkingsbesluit 1
2. Het Erdbrinkplein werd voor een groot gedeelte gebruikt als parkeerterrein en een deel - gelegen aan de oostkant - was in gebruik voor een busstation met bijbehorende bebouwing. De gemeenteraad heeft in 2007 besloten om 't Lookwartier te herontwikkelen en heeft in dat verband op 27 september 2007 het besluit genomen om het Erdbrinkplein en het voormalig busstation aan de Hofstraat aan het openbaar verkeer te onttrekken. De Afdeling heeft in de uitspraak van 12 november 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BH2161, geoordeeld dat dit besluit terecht door de rechtbank Zutphen (thans: Gelderland) is vernietigd en voorts dat er voor de instandlating van de rechtsgevolgen van dat besluit geen aanleiding bestond. De onrechtmatigheid van dat besluit staat daarmee vast. Vervolgens heeft Carwash bij de civiele rechter een vordering uit onrechtmatige daad aanhangig gemaakt. De civiele rechter heeft in het vonnis van 27 november 2013, op basis van een deskundigenbericht van mr. H.J.A. van Hoogmoed (hierna: Van Hoogmoed), de schade, bestaande uit gederfde omzet, als gevolg van dit onrechtmatige besluit vastgesteld op € 100.025,00.
- wegonttrekkingsbesluit 2
3. De gemeenteraad heeft op 6 januari 2009 opnieuw besloten om het Erdbrinkplein en het busstation aan het openbaar verkeer te onttrekken. Na een ongegrondverklaring van het bezwaar van Carwash bij besluit van 2 juni 2009, heeft de rechtbank Zutphen (thans: Gelderland) het beroep tegen dat besluit bij uitspraak van 26 januari 2011 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat dat besluit voor rechtmatig moet worden gehouden.
- besluitvorming over nadeelcompensatie
4. Carwash heeft een verzoek om nadeelcompensatie bij het college ingediend. Aan dat verzoek heeft zij wegonttrekkingsbesluit 2 ten grondslag gelegd. Het college heeft de Deskundigencommissie Nadeelcompensatie gemeente Doetinchem, bestaande uit mr. B.S. ten Kate (hierna: de commissie), om advies gevraagd. Op 14 december 2011 heeft de commissie advies uitgebracht. Het college heeft het advies in het besluit van 10 mei 2012 deels overgenomen en is hiervan afgeweken wat betreft het gebruik van kapitalisatiefactor 10 alsmede de vergoeding van bijkomende kosten. Het college heeft nadeelcompensatie aan Carwash toegekend ten bedrage van € 96.562,40 en het verzoek om de vergoeding van bijkomende kosten afgewezen. Tegen dit besluit heeft Carwash beroep bij de rechtbank ingesteld.
- totstandkoming en conclusies StAB-verslag
5. De rechtbank heeft de StAB benoemd als deskundige om onderzoek in te stellen naar de schade. Nadat Carwash en het college op het StAB-verslag van 25 juli 2014 hadden gereageerd, heeft de StAB op verzoek van de rechtbank op 17 oktober 2014 een aanvullend verslag uitgebracht, waarin zij heeft gereageerd op hetgeen Carwash en het college naar voren hebben gebracht.
6. De StAB heeft bij haar onderzoek het rapport van de commissie als uitgangspunt genomen. Voorts heeft zij de overige in geding gebrachte rapporten daarbij betrokken. Het betreffen achtereenvolgens:
- het rapport van MKB Adviseurs dat Carwash in 2001 heeft laten opstellen, waarin marktonderzoek is verricht ten behoeve van de modernisering en uitbreiding van haar autowascentrum (hierna: het MKB-rapport);
- het bij het verzoek om nadeelcompensatie overgelegde schaderapport van Carwash van januari 2011 (hierna: het schaderapport van Carwash);
- het door de commissie opgestelde advies van december 2011 (hierna: het advies van de commissie);
- het rapport van ing. J. Verhagen, opgesteld in september 2012 in opdracht van Carwash (hierna: het rapport van Verhagen);
- het deskundigenbericht dat in juni 2013 door Van Hoogmoed is opgesteld in opdracht van de rechtbank Zutphen, sector civiel (hierna: het rapport van Van Hoogmoed).
7. Na het onderzoek is de StAB tot de volgende conclusies gekomen:
i) het college heeft het rapport van de commissie niet geheel kunnen gebruiken voor de toekenning van nadeelcompensatie aan Carwash;
ii) niet kan worden aangesloten bij de uitgangspunten in het rapport van Verhagen en daarnaast zijn bij het rapport van Van Hoogmoed diverse kanttekeningen te plaatsen;
iii) het jaarlijks nadeel voor de wasstraat bedraagt € 40.080,65 en voor de wasboxen € 6.108,95;
iv) het totale jaarlijkse nadeel van € 46.189,60 moet met kapitalisatiefactor 8 vermenigvuldigd worden, zodat het schadebedrag op € 369.516,80 uitkomt;
v) om het normale maatschappelijke risico te verdisconteren kan hetzij een drempel van € 32.000,00, gecombineerd met een korting van 10%, hetzij enkel een korting van 25% worden toegepast.
Uitspraak van de rechtbank
8. De rechtbank heeft in lijn met de conclusies van de StAB op het beroep van Carwash beslist en, in verband met de conclusie vermeld onder v), overwogen dat op het schadebedrag een drempel van € 32.000,00 moet worden toegepast, gecombineerd met een korting van 10%. De rechtbank heeft het beroep van Carwash gegrond verklaard, het besluit van 10 mei 2012 deels herroepen en - zelf in de zaak voorziend - de nadeelcompensatie van Carwash op € 303.765,12 vastgesteld. Verder heeft de rechtbank de te vergoeden bijkomende kosten vastgesteld op € 5.152,50.
Hoger beroep
9. Het hogerberoepschrift van Carwash richt zich tegen een aantal onderdelen van de uitspraak van de rechtbank en heeft meer algemeen betrekking op de toetsing die de rechtbank heeft verricht in aansluiting op het onderzoek dat de StAB in opdracht van de rechtbank heeft uitgevoerd. De Afdeling zal deze hogerberoepsgronden puntsgewijs behandelen en aansluitend een conclusie trekken over het hoger beroep.
I. Toets aan het StAB-verslag
10. Carwash betoogt dat de rechtbank de uitkomsten en afwegingen in het StAB-verslag aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd, zonder hierover zelf een juridisch onderbouwd oordeel te geven. Carwash verwijst in dit verband naar het verzoek van de rechtbank aan de StAB om te reageren op hetgeen Carwash en het college op het StAB-verslag naar voren brachten, welke reacties volgens haar een juridische beoordeling vergden. Voorts heeft de rechtbank wat betreft haar oordeel over de toe te passen kapitalisatiefactor, de drempel en de korting slechts gerefereerd aan hetgeen hierover in het StAB-verslag is opgenomen. Carwash stelt dat de rechtbank fundamenteel onjuist met het StAB-verslag is omgegaan en dat de aangevallen uitspraak hierdoor niet in stand kan blijven.
11. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 31 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR6329) overweegt de Afdeling dat de StAB is te beschouwen als een onafhankelijke deskundige en dat de bestuursrechter in beginsel op het uitgebrachte deskundigenbericht mag afgaan. Dat is slechts anders, indien het deskundigenbericht onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
12. De rechtbank heeft de beroepsgronden van Carwash beoordeeld, waarbij zij hetgeen in het StAB-verslag is vermeld als uitgangspunt heeft gehanteerd. Waar de rechtbank zich aansluit bij het StAB-verslag, heeft zij dit evenwel uitdrukkelijk overwogen. Zo heeft de rechtbank op het punt van de verdeling van de omzetherkomst Keppelseweg-Erdbrinkplein overwogen dat de StAB die op een ‘alleszins aanvaardbare en transparante wijze’ heeft uitgewerkt en dat de rechtbank zich ‘bij het oordeel van de StAB aansluit’ wat betreft het onderscheid tussen het verdwijnen van de in- en uitgang van het Erdbrinkplein en het besluit dit plein aan de openbaarheid te onttrekken. Verder heeft de rechtbank ten aanzien van de te hanteren kapitalisatiefactor en de te hanteren drempel en korting in verband met het normale maatschappelijke risico overwogen dat zij zich aansluit bij hetgeen de StAB hierover heeft geadviseerd, waarbij zij heeft overwogen dat de StAB de concrete omstandigheden van het geval uitgebreid in aanmerking heeft genomen en aldus tot een afgewogen advies is gekomen. In het licht van hetgeen in rechtsoverweging 11 is overwogen, heeft de rechtbank zich er naar het oordeel van de Afdeling van vergewist dat het StAB-verslag zorgvuldig tot stand is gekomen en geen zodanige gebreken bevat dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. Vervolgens heeft de rechtbank aan de hand van het StAB-verslag een juridisch oordeel gegeven over de beroepsgronden van Carwash.
Dat de rechtbank de StAB heeft verzocht te reageren op hetgeen Carwash en het college naar aanleiding van het conceptrapport en het definitieve StAB-verslag naar voren hebben gebracht, terwijl deze reacties volgens Carwash juridische standpunten over haar beroepsgronden bevatten, volgt de Afdeling niet. De reacties van Carwash en het college hebben betrekking op de inhoud van het StAB-verslag, dat wil zeggen de wijze waarop de StAB de schadeberekening heeft gemaakt. De StAB heeft zich in zijn reactie beperkt tot hetgeen betrekking heeft op de gestelde en beantwoorde onderzoeksvragen in het StAB-verslag. Uit de reactie van de StAB blijkt niet dat zij daarbij is vooruitgelopen op een juridisch oordeel over de beroepsgronden die Carwash heeft aangevoerd.
Het betoog van Carwash dat de rechtbank fundamenteel onjuist is omgegaan met het StAB-verslag en de uitspraak hierdoor voor vernietiging in aanmerking komt, faalt.
II. MKB-rapport
13. Carwash betoogt dat de rechtbank onvoldoende acht heeft geslagen op het MKB-rapport en de terzijdelating van dat rapport door de StAB bij de schadeberekening. Dat de aannames arbitrair zouden zijn, geldt voor een groot deel van de schadeberekening, zodat dit volgens Carwash geen reden zou mogen zijn om het MKB-rapport terzijde te stellen.
14. In het StAB-verslag is over het MKB-rapport vermeld dat op basis van specifiek onderzoek een berekening is gemaakt van het aantal mogelijk te behalen wasbeurten (het marktaandeel) dat Carwash zou kunnen uitvoeren. Volgens de StAB kan uit het MKB-rapport evenwel niet zonder meer worden afgeleid dat Carwash een jaarlijks groei van 20% zou kunnen doormaken, omdat bij de tabellen in het rapport een nadere verklaring van de hoogte van de percentages (lees: van het marktaandeel), de benodigde tijd voor het halen van het marktaandeel en informatie over het huidige marktaandeel ontbreken. Verder maakt het rapport, aldus de StAB, niet duidelijk welke inspanningen Carwash op zijn minst zou moeten verrichten om het genoemde marktaandeel te kunnen realiseren en is in het MKB-rapport bovendien gebruik gemaakt van gedateerde gegevens uit 1999.
De Afdeling volgt deze conclusie van de StAB. In het MKB-rapport is voor de wasstraat en de wasboxen slechts berekend wat het maximale marktaandeel kan bedragen en hoeveel wasbeurten daarvoor moeten worden uitgevoerd. Daarbij is geen nader inzicht geboden in de door de StAB hiervoor weergegeven punten. Dat, zoals Carwash stelt, uit het MKB-rapport en de kanttekeningen daarbij van de StAB, kan worden afgeleid dat zij over een periode van 6 jaar een jaarlijkse groei van 20% zou kunnen doormaken, kan de Afdeling, gelet op de inhoud van het MKB-rapport, derhalve niet volgen.
Het betoog van Carwash dat de rechtbank in aansluiting op de StAB het MKB-rapport ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten, faalt.
III. Groeipercentages, aandeel Erdbrinkplein en invloed van de crisis 15.
Carwash betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangesloten bij de methodiek van de StAB voor het berekenen van de schade.
Allereerst heeft de rechtbank zich volgens Carwash ten onrechte niet uitgelaten over het standpunt van de StAB dat de groeipercentages die de commissie en Van Hoogmoed hanteren aannemelijker zijn dan de groeipercentages waar Verhagen in aansluiting op het MKB-rapport vanuit gaat. Daarbij wijst Carwash erop dat de commissie slechts uit één persoon bestond, niet zijnde een schade-expert of econoom.
Voorts heeft de StAB volgens Carwash bij het berekenen van de normomzet ten onrechte een onderscheid gemaakt tussen de inkomsten die worden gegenereerd vanwege de inrit aan de Keppelseweg en de inkomsten vanwege het Erdbrinkplein en de inrit aan die zijde. Dat het aandeel van het Erdbrinkplein op de omzetgeneratie 15% bedraagt, is volgens Carwash een onderschatting. De StAB is er daarbij ten onrechte vanuit gegaan dat het belang van de tweede toegang beperkt was, omdat de toegangsweg aan de zijde van het Erdbrinkplein na 2008 weer beschikbaar was en geen sprake is geweest van een stijging van de omzet. Volgens Carwash was de tweede toegangsweg evenwel pas op 5 april 2012 weer beschikbaar.
Verder leidt de methode van de StAB ertoe dat indien het aandeel dat als gevolg van onttrekkingsbesluit II is ontstaan, van de totale schade wordt afgetrokken, sprake is van een restschade. De uitleg in het StAB-verslag dat dit aandeel kan worden verklaard door de crisis, acht Carwash onhoudbaar. In het StAB-verslag wordt niet nader onderbouwd waar deze crisis op ziet en welke gevolgen deze heeft gehad voor de bedrijfsvoering van Carwash. Zo de crisis al van invloed is geweest op de bedrijfsvoering van Carwash, is het percentage daarvan in de totale schade in ieder geval overschat. Dat is het geval omdat de StAB bij de schatting van de groeipercentages voor de wasstraat is uitgegaan van de percentages die Van Hoogmoed heeft gehanteerd en Van Hoogmoed al rekening heeft gehouden met andere negatieve factoren dan de onttrekking van het Erdbrinkplein aan de openbaarheid. Volgens Carwash past de StAB hierdoor een ongerechtvaardigde dubbele correctie toe.
Doordat de rechtbank de StAB heeft gevolgd wat betreft de groeipercentages, het aandeel Erdbrinkplein in de berekening van de omzet en de verklaring van de restschade, komt de aangevallen uitspraak volgens Carwash voor vernietiging in aanmerking.
Rekenmethodiek
16. In het StAB-verslag is vermeld dat het voor schadeberekeningen gebruikelijk is om te kijken naar de gemiddelde omzet in een periode voorafgaand aan het moment dat de schade is opgetreden en deze gemiddelde omzet (de normomzet inclusief een groeipercentage) te vergelijken met de gerealiseerde omzet in de jaren na het moment dat er daadwerkelijk schade is opgetreden. Het verschil tussen de normomzet en de daadwerkelijk gerealiseerde omzet geeft een indicatie van de schade die optreedt. Voor de berekening van de schade als gevolg van de afsluiting van het Erdbrinkplein acht de StAB deze rekenmethode evenwel niet geschikt. Door de feitelijk behaalde aantallen wasbeurten en omzetten van de wasboxen te vergelijken met de normomzetten, wordt het aandeel dat de tweede in- en uitrit in combinatie met het Erdbrinkplein heeft behaald steeds groter, hetgeen de StAB niet aannemelijk acht. Volgens de StAB kan een daling van het aantal gerealiseerde wasbeurten en een daling van de groei in de behaalde omzet van de wasboxen niet uitsluitend worden toegeschreven aan de afsluiting van het Erdbrinkplein. Daarom dient, aldus de StAB, na het vaststellen van de normomzet te worden vastgesteld wat de verhouding is tussen de inkomsten die worden gegenereerd door klanten die gebruik maken van de inrit aan de Keppelseweg en de inkomsten die worden gegenereerd door klanten die via het Erdbrinkplein komen. Vervolgens kunnen het feitelijk aantal gerealiseerde wasbeurten en de feitelijk behaalde omzet worden afgetrokken van de geschatte normomzet. Hieruit volgt wat de totale schade is. Het verschil dat tussen de totale schade en de schade als gevolg van wegonttrekkingsbesluit 2 overblijft, kan volgens de StAB worden toegeschreven aan een combinatie van crisis, concurrentie, wegwerkzaamheden en werkzaamheden in de buurt van de locatie van Carwash.
- gehanteerde groeipercentages
17. Ter bepaling van de normomzet heeft de StAB aangesloten bij de door de commissie en Van Hoogmoed gehanteerde methodiek, waarbij is uitgegaan van de daadwerkelijk gerealiseerde aantallen wasbeurten tot en met 2006.
Voor de wasstraat vermeldt de StAB dat met de aanname dat het bedrijf over een periode van zes jaar een groei doormaakt, de door de commissie gehanteerde groeipercentages over 2007 en 2008 het meest verdedigbaar zijn. Daarbij heeft de StAB opgemerkt dat de commissie bij de bepaling van de groeipercentages geen rekening heeft gehouden met de eventuele invloed van de crisis en de concurrentie. Voor de wasstraat is de StAB derhalve uitgegaan van een groei van 15% voor 2007 en 10% voor 2008. Dit resulteert in een normomzet van 38.450 wasbeurten.
Over de groeipercentages voor de wasboxen vermeldt de StAB dat de percentages van Van Hoogmoed aannemelijker voorkomen dan de percentages die door de commissie worden gehanteerd. Van Hoogmoed baseert zich op de daadwerkelijk gerealiseerde groeipercentages van 2003 tot 2006, welke percentages hoger liggen dan de percentages voor de wasstraat in die periode. Het uitgangspunt van de commissie dat de wasboxen globaal dezelfde groei doormaken als de wasstraat, kan volgens de StAB om die reden niet worden gevolgd. Met de aanname dat het bedrijf over een periode van zes jaar een groei doormaakt en de wasboxen eerst in week 32 van 2003 in gebruik zijn genomen, is het volgens de StAB verdedigbaar om voor het bepalen van de normomzet uit te gaan van het jaar 2009. De StAB heeft meegewogen dat Van Hoogmoed bij het bepalen van de groeipercentages de invloed van de concurrentie en de werkzaamheden op het plein heeft afgewogen. Voor de wasboxen is de StAB in aansluiting op Van Hoogmoed uitgegaan van een groei van 20% in 2007 en 17% in 2008. Voor 2009 heeft de StAB de groei op 7% geschat. Dit resulteert in een normomzet van € 40.726,34.
18. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank zich terecht aangesloten bij het StAB-verslag wat betreft de gehanteerde groeipercentages voor zowel de wasstraat als de wasboxen. In het StAB-verslag zijn de berekeningen van de commissie en Van Hoogmoed op een inzichtelijke wijze betrokken bij de vraag welke groeipercentages reëel zijn, waarbij er blijk van is gegeven dat voor het bepalen van deze percentages gebruik is gemaakt van inschattingen waaraan bepaalde keuzes ten grondslag liggen. De keuzes die de StAB heeft gemaakt laten evenwel zien dat het aantal arbitraire elementen, waar mogelijk, wordt verkleind, onder meer door uit te gaan van de feitelijk behaalde groei over de jaren 2003 tot en met 2006, waaraan vervolgens verwachtingen worden ontleend voor de groei over de jaren 2006 tot en met 2008 voor de wasstraat en over 2006 tot en met 2009 voor de wasboxen.
De omstandigheid dat de commissie bestaat uit één persoon, geeft op zichzelf geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid van de commissie en de deugdelijkheid van de groeipercentages die de commissie heeft gehanteerd voor de wasstraat. Carwash heeft in dit verband onvoldoende naar voren gebracht om de door de StAB gehanteerde groeipercentages voor de wasstraat, die zijn ontleend aan het advies van de commissie, buiten beschouwing te laten. Wat betreft de groeipercentages die Verhagen hanteert en die zijn ontleend aan het MKB-rapport, wijst de Afdeling op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 14 is overwogen. Voorts heeft de StAB uitvoerig toegelicht waarom niet kan worden uitgegaan van een groei van 20% over zes jaar, waar Verhagen vanuit gaat. Het betoog dat de StAB niet heeft gemotiveerd waarom niet van de door Verhagen gehanteerde groeipercentages kan worden uitgegaan, faalt gelet hierop.
Het betoog van Carwash dat de rechtbank niet heeft kunnen uitgaan van de in het StAB-verslag gehanteerde groeipercentages, faalt. Dat betekent dat voor de wasstraat dient te worden uitgegaan van een normomzet van 38.450 wasbeurten en voor de wasboxen van € 40.726,34.
- geschatte aandeel Erdbrinkplein
19. Bij het bepalen van de hoogte van het aandeel Erdbrinkplein in de omzet van Carwash, heeft de StAB de omvang van het klantenpotentieel, de locatie in samenhang met de bereikbaarheid en het aantal verkeersbewegingen langs de locatie, de aanwezigheid van concurrenten, de geboden diensten/service en het prijsniveau betrokken. Voorts heeft de StAB uit de rapporten van de commissie en Van Hoogmoed percentages afgeleid, door het aantal gemiste wasbeurten te vergelijken met het totaal aantal wasbeurten dat Carwash zou hebben kunnen halen. Deze percentages bedragen 5,9% en 29,78%, zodat het aandeel Erdbrinkplein, aldus de StAB, in ieder geval niet hoger kan zijn dan 29,78%. De StAB komt vervolgens tot de conclusie dat het niet onaannemelijk is dat het aandeel Erdbrinkplein in combinatie met de tweede in- en uitrit op 15% van de totaal te behalen omzet kan worden geschat.
De Afdeling heeft naar aanleiding van het verhandelde ter zitting de StAB verzocht nader inzicht te bieden in de totstandkoming van het percentage van 15. Daarbij heeft de Afdeling de StAB verzocht te betrekken dat de tweede in- en uitrit niet in 2008, maar pas na dat jaar weer toegankelijk is gemaakt. In het nadere StAB-verslag van 29 juni 2016 heeft de StAB uiteengezet dat het grootste deel van de omzetgeneratie wordt bepaald door andere factoren dan het Erdbrinkplein, met name het type en de kwaliteit van de dienstverlening, de specifieke ligging, de omvang van het klantenpotentieel, de verkeersstructuur en verkeersintensiteit in de buurt en de aanwezigheid van concurrerende bedrijven. Bij het schatten van het aandeel van het Erdbrinkplein in de omzet heeft de StAB voorts onderscheid gemaakt tussen impulswassingen en het gemak om een bezoek aan andere instellingen/voorzieningen te kunnen combineren met een bezoek aan het autowascentrum. De StAB is ervan uitgegaan dat het grootste deel van de bezoekers vaste klant is. Volgens de StAB is het aandeel impulswassingen daardoor beperkt, namelijk zo rond de 8%. Vanwege de ingang aan de Keppelseweg is dit percentage door 2 gedeeld, zodat het aandeel impulswassingen is geschat op 4%. Het combinatiebezoek is door de StAB geschat op 10%, waarbij is betrokken dat niet het gemak om activiteiten te combineren bepalend is voor een bezoek, maar de wens om de auto schoon te (laten) maken. Afgerond komt de StAB uit op een totaal aandeel van 15%. Daarbij heeft de StAB opgemerkt dat de aanwezigheid van een tweede toegang ter plaatse van het parkeerterrein van marginaal belang is geacht omdat de afstand tot de toegang aan de Keppelseweg slechts 80 m bedroeg. Dit blijkt volgens de StAB ook uit de omzet na 2008, die niet aantoonbaar is gestegen.
20. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de StAB in de berekening van de schade onderscheid heeft kunnen maken tussen het aandeel dat het Erdbrinkplein op de omzet zou hebben gehad en andere factoren. Daarbij ligt het voor de hand dat de omzetgeneratie niet uitsluitend werd bepaald door de aanwezigheid van het Erdbrinkplein en de tweede toegangsweg die hieraan grensde. Nu thans de vraag voorligt hoe hoog de schade is als gevolg van het nemen van wegonttrekkingsbesluit 2, is uitsluitend van belang de vraag welk aandeel het Erdbrinkplein in de omzetgeneratie had.
21. Over de vraag of de rechtbank zich terecht heeft aangesloten bij het standpunt van de StAB dat het aandeel van het Erdbrinkplein kan worden geschat op 15% van de totale omzetgeneratie, overweegt de Afdeling als volgt. De StAB heeft terecht opgemerkt dat dit aandeel berust op een schatting omdat de mogelijkheid ontbreekt om dit te berekenen. Bezien dient te worden of aan de schatting van de StAB een deugdelijke en inzichtelijke motivering ten grondslag ligt en of deze stand kan houden, gelet op hetgeen Carwash hiertegen heeft ingebracht. Carwash heeft wat betreft de benadering van de StAB kritiek geuit op de opvatting van de StAB dat de tweede in- en uitrit aan de zijde van de Ruimzichtlaan in combinatie met het Erdbrinkplein van beperkte invloed is geweest op de omzetgeneratie. De StAB heeft in het nadere verslag erkend dat bij de schatting rekening is gehouden met de aanwezigheid van een tweede toegang ter plaatse van het parkeerterrein, ook al is in de brief van de Afdeling aan de StAB, waarin is verzocht op dit onderdeel nader in te gaan, vermeld dat de tweede in- en uitrit niet in 2008, maar pas na dat jaar weer toegankelijk is gemaakt. Deze omstandigheid doet er evenwel niet aan af dat de in- en uitritten op korte afstand (80 m) van elkaar liggen. De Afdeling ziet gelet hierop geen grond voor het oordeel dat het marginale belang dat aan de in- en uitrit aan de zijde van het Erdbrinkplein is toegekend, onredelijk is en ertoe zou moeten leiden dat het aandeel Erdbrinkplein in de omzetgeneratie hoger is dan 15%.
In hetgeen Carwash heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de schatting van 15%, zijnde het aandeel dat het Erdbrinkplein op de totale omzetgeneratie had, geen stand kan houden.
- restschade
22. De StAB heeft vervolgens voor de wasstraat berekend dat indien het feitelijk aantal verrichte wasbeurten in 2008 in mindering wordt gebracht op de geschatte normomzet voor 2008, er een verschil resteert van 10.802 wasbeurten (38.450 - 27.648). Een gedeelte hiervan, te weten 5.767 wasbeurten, zijnde 15% van de totale normomzet van 38.450, kan volgens de StAB worden toegerekend aan wegonttrekkingsbesluit 2. Dat betekent dat een gemist aantal wasbeurten resteert van 5.035 (10.802 - 5.767).
Voor de wasboxen heeft de StAB berekend dat indien de feitelijke omzet in 2009 in mindering wordt gebracht op de geschatte normomzet in 2009, er een verschil resteert van € 14.278,34 (€ 40.726,34 - 26.488,00). Een gedeelte hiervan, te weten € 6.108,95, zijnde 15% van de totale normomzet van € 40.726,34, kan volgens de StAB worden toegerekend aan wegonttrekkingsbesluit 2. Dat betekent dat een schade resteert van € 8.169,39 (€ 14.278,34 - € 6.108,95).
Het resterende gemiste aantal wasbeurten van de wasstraat van 5.035 en de resterende gemiste omzet van de wasboxen van € 8.169,39, dat door Carwash als restschade wordt aangeduid, kan volgens de StAB grotendeels worden toegerekend aan de crisis.
23. Over het betoog van Carwash dat de gekozen rekenmethodiek ter bepaling van de omvang van de schade heeft geleid tot een onverklaarbare restschade, overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling volgt de StAB in haar standpunt dat de restschade het gevolg is van de gehanteerde berekeningsmethodiek. Een verlaging van het percentage van de restschade die zou kunnen worden toegerekend aan de crisis, heeft inderdaad geen gevolgen voor het aandeel Erdbrinkplein van 15%, zoals dat in de berekening is gehanteerd. Het heeft uitsluitend tot gevolg dat de verdeling van de restschade in een aandeel crisis en andere oorzaken, wijzigt. Indien voor de wasstraat evenwel het aandeel Erdbrinkplein procentueel wordt afgezet tegen de totale omzetschade, bedraagt dit 53,4% (5.767 van 10.802). Dat betekent dat 53,4% van de schade is veroorzaakt door de afsluiting van het Erdbrinkplein en het overige gedeelte, zijnde 46,6%, dient te worden toegeschreven aan andere oorzaken, waaronder - zo stelt de StAB - de crisis. Voor de wasboxen bedraagt het aandeel Erdbrinkplein in de totale omzetschade 41,5% (€ 6.108,95 van € 14.728,34). Dat betekent dat 41,5% van de schade is veroorzaakt door de afsluiting van het Erdbrinkplein en het overige gedeelte, zijnde 58,5%, dient te worden toegeschreven aan andere oorzaken, waaronder, aldus de StAB, de crisis.
24. Zoals Carwash evenwel terecht stelt, heeft Van Hoogmoed bij het vaststellen van de groeipercentages - waarbij de StAB in haar berekening voor de wasboxen heeft aangesloten - ter bepaling van de normomzet al rekening gehouden met andere factoren die een negatieve invloed hebben op de omzetontwikkeling. Dat betekent dat in de berekening van de normomzet voor de wasboxen reeds is verdisconteerd dat andere oorzaken dan wegonttrekkingsbesluit 2 een negatief effect hebben op de omzetontwikkeling. Het hiervoor genoemde percentage van 58,5 dat in de berekening van de wasboxen vervolgens resteert en dat niet kan worden toegerekend aan wegonttrekkingsbesluit 2, acht de Afdeling met het oog hierop niet in redelijke verhouding tot het schadepercentage van 41,5 dat als gevolg van wegonttrekkingsbesluit 2 is ontstaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank wat betreft de schadeberekening voor de wasboxen in zoverre dan ook ten onrechte aangesloten bij het StAB-verslag.
Dit betoog van Carwash slaagt.
25. Wat betreft de schadeberekening voor de wasstraat, overweegt de Afdeling dat de StAB heeft aangesloten bij de groeipercentages die de commissie heeft gehanteerd. Het betoog van Carwash dat Van Hoogmoed bij het vaststellen van de groeipercentages reeds rekening heeft gehouden met andere negatieve effecten, geldt derhalve niet voor de schadeberekening van de wasstraat. Zoals op p. 28 van het StAB-verslag is weergegeven, heeft de commissie bij het schatten van de groeipercentages voor de wasstraat geen rekening gehouden met andere effecten, zoals de eventuele invloed van de crisis en de concurrentie. Gelet hierop, alsmede gelet op hetgeen Carwash heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de schade veroorzaakt door wegonttrekkingsbesluit 2, zijnde 53,4%, en de omzetdaling die is veroorzaakt door andere oorzaken, zijnde 46,6%, niet in aanvaardbare verhouding tot elkaar staan. Over het betoog van Carwash dat niet aannemelijk is dat de crisis een oorzaak kan zijn voor een verminderde omzet, overweegt de Afdeling dat de StAB heeft toegelicht dat dit aandeel grotendeels kan worden toegeschreven aan de invloed van de crisis en dat concurrentie en (weg)werkzaamheden daarnaast van invloed zijn geweest op de omzetdaling. Dat de crisis enige (negatieve) invloed heeft gehad op de omzetontwikkeling, acht de Afdeling niet onaannemelijk. Welk percentage van de restschade dit bedraagt en welk percentage aan de overige oorzaken dient te worden toegeschreven, acht de Afdeling evenwel niet van belang in het kader van de schadeberekening. Van belang is welk aandeel van de schade is veroorzaakt door het nemen van wegonttrekkingsbesluit 2 en hoe dit aandeel zich verhoudt tot het aandeel dat dient te worden toegeschreven aan overige oorzaken.
Het betoog van Carwash dat de schadeberekening voor de wasstraat geen stand kan houden vanwege de verdeling van de zogenoemde restschade, faalt.
Kapitalisatiefactor
26. Carwash betoogt dat de rechtbank ten onrechte de StAB heeft gevolgd in de toe te passen kapitalisatiefactor. Zij betoogt dat de rechtbank had moeten aansluiten bij de notitie van Verhagen en het rapport van de commissie, die beiden op kapitalisatiefactor 10 zijn uitgekomen. Daartoe stelt zij dat haar positie niet op een lijn is te stellen met een huurder, maar met die van een eigenaar, omdat Hadeco enig aandeelhouder en enig bestuurder is van Carwash. De gekozen vennootschapsrechtelijke structuur levert voorts nog andere voordelen op die een gebruikelijke huurder niet heeft, zo stelt zij. Dat bij Carwash enkel sprake zou zijn van inkomensschade en dat de vermogensschade bij Hadeco zou liggen, bestrijdt Carwash.
27. De rechtbank heeft onder verwijzing naar het StAB-verslag geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van kapitalisatiefactor 8. Daartoe acht de rechtbank allereerst van belang dat tussen Carwash en Hadeco sprake is van een huurovereenkomst. Verder acht de rechtbank van belang dat Hadeco niet zelf een verzoek om nadeelcompensatie heeft ingediend en dat bij Carwash geen vermogensschade optreedt. Van vereenzelviging van vennootschappen is volgens de rechtbank geen sprake, zodat in dit geval geen aanleiding bestaat de positie van Carwash gelijk te stellen aan die van een eigenaar.
28. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het hanteren van kapitalisatiefactor 8 in dit geval aanvaardbaar is. Bij dit oordeel betrekt de Afdeling dat Carwash als huurster van de locatie een in beginsel beëindigbaar recht heeft. Dat Hadeco bestuurder en enig aandeelhouder is van Carwash, maakt niet dat de sterkte van het recht van Carwash gelijk gesteld kan worden met het eigendomsrecht. Zoals de StAB evenwel terecht opmerkt, behoeft Carwash, gelet op de vennootschapsrechtelijke structuur, geen rekening te houden met het opzeggen van de huurovereenkomst, zodat zij in die zin een sterke positie als huurster heeft. Volgens de StAB is bij Carwash, naast inkomensschade, niet tevens sprake van vermogensschade nu Carwash geen eigenares is van de bebouwing waarin zij is gevestigd. Carwash heeft met de enkele stelling dat ook zij vermogensschade leidt, niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Het vorenstaande in aanmerking genomen alsmede dat voor huurders het hanteren van kapitalisatiefactor 7 gebruikelijk is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5932), is met de toepassing van kapitalisatiefactor 8 afdoende rekening gehouden met de positie van Carwash in haar vennootschapsrechtelijke relatie met Hadeco.
Het betoog van Carwash dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van kapitalisatiefactor 8 faalt.
V. Normaal maatschappelijk risico
29. Carwash betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat toepassing van een drempel van € 32.000,00 in combinatie met een korting in verband met het normale maatschappelijke risico aanvaardbaar is. Volgens haar kan een drempel slechts worden gehanteerd indien sprake is van een schadeoorzaak die op zichzelf als normaal kan worden gekwalificeerd. Daarvan is in dit geval geen sprake, omdat het gaat om een definitieve onttrekking van een terrein dat direct (een gedeelte van) de omzet genereert. De rechtbank heeft ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen een tijdelijke afsluiting en een definitieve onttrekking zoals hier aan de orde. Ook bij de toepassing van een korting is ten onrechte een vergelijking gemaakt met tijdelijke wegafsluitingen. Een tijdelijke afname van de bereikbaarheid is meer voorzienbaar dan een definitieve afsluiting, aldus Carwash.
30. De rechtbank heeft aangesloten bij het StAB-verslag en het bestreden besluit op dit onderdeel. Volgens de rechtbank zijn bij het bepalen van de drempel en de korting de concrete omstandigheden van het geval uitgebreid in aanmerking genomen.
31. Het college heeft in aansluiting op het advies van de commissie terecht het standpunt ingenomen dat de herinrichting van het ‘t Lookkwartier - waarvan het Erdbrinkplein onderdeel uitmaakt - kan worden aangemerkt als een normale maatschappelijke ontwikkeling. Weliswaar is in dit geval sprake van een grootscheepse herinrichting van het centrumgebied, maar dit is aan de rand van het centrum van Doetinchem en gelet op de geplande functies van onder meer woningbouw en culturele voorzieningen, geen ontwikkeling die ongebruikelijk is. De herontwikkeling of inbreiding van centrumgebieden komt met enige regelmaat voor. Daarbij acht de Afdeling tevens van belang dat het gebruik van de gronden als parkeerterrein, aansluitend aan het voormalige busstation, een historisch gegroeide situatie is, nu de gronden oorspronkelijk niet waren bestemd als parkeerterrein. Carwash had er naar het oordeel van de Afdeling rekening mee kunnen houden dat de gronden op enig moment zouden worden herontwikkeld, zodat in die zin de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen. Voor zover Carwash betoogt dat geen sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling, omdat geen sprake is van een tijdelijke afsluiting, maar van een permanente onttrekking, overweegt de Afdeling dat ook gemeentelijke besluiten ter onttrekking van gronden aan de openbaarheid en/of het weghalen of verplaatsen van parkeerplaatsen met het oog op herontwikkeling van een centrumgebied met enige regelmaat worden genomen. Deze omstandigheid leidt er derhalve niet toe dat het college niet heeft kunnen overgaan tot het toepassen van een drempel en een korting in verband met het normale maatschappelijke risico.
32. Aan het college komt bij de vaststelling van de omvang van het normale maatschappelijke risico of normale ondernemersrisico beoordelingsruimte toe. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4668. In dit geval heeft het college een omzetdrempel gehanteerd van 10%, zijnde € 32.000, alsmede een korting van 10% op het schadebedrag. In het advies van de commissie is wat betreft de hoogte van de drempel en de korting rekening gehouden met de omstandigheid dat het hier geen gebruikelijke infrastructurele werkzaamheden betreffen, maar dat het gaat om een ingrijpende herstructurering van een deel van de binnenstad. Om die reden is evenmin gekozen voor het hanteren van een jaarlijks terugkerende omzetdrempel, maar voor een combinatie van een omzetdrempel en een korting. In hetgeen Carwash heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de toepassing van de drempel en de korting alsmede de hoogte ervan onredelijk zijn. Daarbij overweegt de Afdeling dat de omstandigheid dat sprake is van een permanente onttrekking aan de openbaarheid, is verdisconteerd in het schadebedrag, door dit bedrag te kapitaliseren met in dit geval factor 8.
VI. Bijkomende kosten
33. Carwash betoogt dat de rechtbank ten onrechte een groot deel van de gevorderde bijkomende kosten niet voor vergoeding in aanmerking heeft laten komen, terwijl Carwash duidelijk schade heeft geleden en op terechte gronden beroep heeft ingesteld. In het bijzonder stelt Carwash dat door toedoen van het college de schadeprocedure is opgesplitst in een civielrechtelijke en een bestuursrechtelijke procedure, dit terwijl zij verschillende malen aan het college heeft voorgesteld om een integrale schadebeoordeling op te stellen. De kosten voor rechtsbescherming die van deze keuze van het college het gevolg zijn, moeten voor rekening van het college worden gebracht, zo stelt zij. Verder voert Carwash aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat de kosten voor juridische bijstand betrekking hebben op wegonttrekkingsbesluit 2, nu zij wel degelijk een onderbouwing heeft gegeven. De rechtbank heeft de kosten voor juridische bijstand ten onrechte grotendeels voor rekening van haar gelaten, aldus Carwash.
34. De rechtbank heeft over de gevorderde advocaatkosten geoordeeld dat Carwash niet aannemelijk heeft gemaakt dat een gedeelte van de kosten is gemaakt ter voorkoming en beperking van dreigende schade door wegonttrekkingsbesluit 2. Voorts heeft de rechtbank een vergoeding voor advocaatkosten toegekend die zij heeft gemaakt in het kader van het voorbereiden en indienen van het nadeelcompensatieverzoek en de daarop gevolgde procedure voorafgaand aan het bestreden besluit.
35. Anders dan Carwash betoogt, volgt uit de uitspraak van de rechtbank niet dat het verzoek om vergoeding van de kosten voor juridische bijstand is afgewezen omdat het verzoek niet is onderbouwd. De rechtbank heeft bij het beoordelen van de vergoedbaarheid van de opgevoerde bijkomende kosten de door Carwash gegeven nadere onderbouwing betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze onderbouwing evenwel niet worden opgemaakt dat de advocaatkosten zijn gemaakt ter voorkoming en beperking van dreigende schade als gevolg van het nemen van wegonttrekkingsbesluit 2, zoals Carwash stelt. De Afdeling volgt de rechtbank hierin. Bij de omschrijving van de werkzaamheden, behorend bij de verschillende overgelegde declaraties in verband met de gemaakte advocaatkosten, volgt dat daar bijvoorbeeld ook het opstellen van een bezwaarschrift tegen het bouwplan van diverse woningen in ‘t Lookkwartier onder valt, alsmede het opstellen van een reactie op de parkeernormen, het opstellen van een memo ten aanzien van onteigening en erfdienstbaarheden en het opstellen van voorlopige beroepschriften tegen het bouwplan Amphion en Schouwburgblok. Dat deze kosten zijn gemaakt ter voorkoming en beperking van de schade als gevolg van wegonttrekkingsbesluit 2, zoals Carwash betoogt, volgt de Afdeling niet.
36. Uit de uitspraak van de rechtbank volgt verder dat de gevorderde advocaatkosten, die zijn gemaakt in het kader van het voorbereiden en indienen van het nadeelcompensatieverzoek en de daarop gevolgde procedure voorafgaand aan het bestreden besluit, voor een bedrag van € 1.750,00 (10 uur x € 175,00) voor vergoeding in aanmerking zijn gebracht. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank een groter gedeelte van de gevorderde advocaatkosten voor vergoeding in aanmerking had moeten laten komen vanwege de omstandigheid dat naast de onderhavige bestuursrechtelijke procedure een civielrechtelijke procedure aanhangig is die ziet op wegonttrekkingsbesluit 1. Dat deze opeenvolgende besluitvorming ertoe heeft geleid dat Carwash meer kosten heeft gemaakt voor het inschakelen van juridische bijstand en waaruit die kosten bestaan, volgt niet uit de onderbouwing die Carwash op verzoek van de rechtbank heeft gegeven op de door haar in beroep gevorderde bijkomende kosten, noch uit hetgeen zij in hoger beroep heeft aangevoerd. Bovendien kan Carwash in de civiele procedure om vergoeding van gemaakte kosten vragen. De Afdeling ziet gelet op de omvang van de zaak, de ingewikkeldheid en de stukken die in dat verband door Carwash voorafgaand aan het nemen van het besluit van het college van 10 mei 2012 zijn ingediend, evenwel aanleiding het aantal uren aan juridische bijstand te verhogen van 10 naar 20. Tegen een uurtarief van € 175,00 stelt de Afdeling de vergoeding vast op € 3.500,00.
37. In hetgeen Carwash in algemene zin heeft gesteld over de vergoeding van de bijkomende kosten, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank geen stand kan houden. In rechtsoverwegingen 37 tot en met 40 is de rechtbank uitgebreid ingegaan op de verschillende kostenposten die door Carwash zijn opgevoerd en op de vraag of, en zo ja voor welk bedrag, deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De enkele stelling van Carwash dat de rechtbank onvoldoende acht heeft geslagen op haar positie en zij, naar niet in geschil is, schade heeft geleden, is onvoldoende om de inhoudelijke beoordeling van de rechtbank onjuist te achten. Dit betoog van Carwash faalt.
V. Redelijke termijn
38. Carwash betoogt dat de rechtbank het geschil niet binnen een redelijke termijn heeft afgedaan, waarbij zij erop wijst dat het primaire besluit van 10 mei 2012 dateert, tegen dit besluit rechtstreeks beroep is ingesteld en de rechtbank pas op 30 juli 2015 uitspraak heeft gedaan. Zij verzoekt de Afdeling om een schadevergoeding uit te spreken.
39. De Afdeling zal in een afzonderlijke uitspraak oordelen over het verzoek van Carwash om schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn, waartoe de Afdeling het onderzoek zal heropenen. Aan deze zaak is het nr. 201700067/1/A2 toegekend.
Definitieve geschilbeslechting
40. Gelet op het tijdsverloop en de (financiële) belangen, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
41. De Afdeling ziet, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 24 is overwogen, aanleiding om de schadeberekening voor de wasboxen naar redelijkheid en billijkheid aan te passen door de verdeling van de schade als gevolg van wegonttrekkingsbesluit 2 en de overige oorzaken procentueel gelijk te stellen aan de wasstraat. Dat betekent dat van de totale schade van € 14.278,34 een percentage van 53,4 dient te worden toegeschreven aan wegonttrekkingsbesluit 2. Daarmee komt de schade voor de wasboxen uit op € 7.624,63.
Conclusie hoger beroep
42. Het hoger beroep van Carwash is gegrond. Wat betreft de schadeberekening dient voor de wasstraat te worden uitgegaan van een schade van € 40.080,65, zijnde 5.767 gemiste wasbeurten vermenigvuldigd met de gemiddelde prijs per wasbeurt van € 6,95. Voor de wasboxen dient te worden uitgegaan van een schade van € 7.624,63. Daarmee bedraagt de schade als gevolg van wegonttrekkingsbesluit 2 voor de wasstraat en de wasboxen in totaal € 47.705,28. De gekapitaliseerde schade bedraagt, uitgaande van factor 8, € 381.642,24. Met toepassing van een omzetdrempel van € 32.000,00 en een korting van 10% komt een bedrag van € 314.678,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2009 tot aan de dag van algehele voldoening, voor nadeelcompensatie in aanmerking.
Wat betreft de vergoeding van de advocaatkosten die zijn gemaakt in het kader van het voorbereiden en indienen van het nadeelcompensatieverzoek en de daarop gevolgde procedure voorafgaand aan het bestreden besluit, dient te worden uitgegaan van 20 uur tegen een uurtarief van € 175,00, derhalve in totaal € 3.500,00.
De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
43. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van Carwash De Achterhoek B.V. gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 juli 2015 in zaak nr. 12/1229, voor zover:
a. aan Carwash De Achterhoek B.V. nadeelcompensatie is toegekend ten bedrage van € 303.765,12, vermeerderd met mogelijk te lijden belastingschade en met wettelijke rente vanaf 15 januari 2009 tot aan de dag van betaling;
b. aan Carwash De Achterhoek B.V. € 1.750 aan advocaatkosten is vergoed die zijn gemaakt in het kader van het voorbereiden en indienen van het nadeelcompensatieverzoek en de daarop gevolgde procedure voorafgaand aan het bestreden besluit;
III. bepaalt dat de gemeente Doetinchem aan Carwash B.V. betaalt:
a. € 314.678,02 (zegge: driehonderdveertienduizendzeshonderdachtenzeventig euro en twee cent) aan nadeelcompensatie, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2009 tot aan de dag van algehele voldoening;
b. € 3.500,00 (zegge: vijfendertighonderd euro) aan advocaatkosten die zijn gemaakt in het kader van het voorbereiden en indienen van het nadeelcompensatieverzoek en de daarop gevolgde procedure voorafgaand aan het bestreden besluit;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI. bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder nummer 201700067/1/A2 ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent de gevorderde schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem tot vergoeding van bij Carwash De Achterhoek B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.237,50 (zegge: twaalfhonderdzevenendertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem aan Carwash De Achterhoek B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Fenwick
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2017
608.