Zie p. 2-3 van de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 augustus 2012, waarnaar wordt verwezen in de beschikking van het hof ’s-Gravenhage van 23 januari 2013.
HR, 07-02-2014, nr. 13/02107
ECLI:NL:HR:2014:274
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-02-2014
- Zaaknummer
13/02107
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:274, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑02‑2014; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2366, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2013:160, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2013:2366, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 13‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:274, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Erkenning buitenlands huwelijk. Art. 10:31 BW. Partneralimentatie. Draagkracht.
Partij(en)
7 februari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/02107
EV/GB
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],wonende te [woonplaats], Filipijnen,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[de vrouw],wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 408126/FA RK 11-9288 van de rechtbank ’s-Gravenhage van 17 augustus 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.112.946/01 van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 23 januari 2013.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de man heeft bij brief van 27 december 2013 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 7 februari 2014.
Conclusie 13‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Erkenning buitenlands huwelijk. Art. 10:31 BW. Partneralimentatie. Draagkracht.
Partij(en)
13/02107
Mr. P. Vlas
Zitting, 13 december 2013
Conclusie inzake:
[de man]
(hierna: de man)
tegen
[de vrouw]
(hierna: de vrouw)
In deze zaak gaat het hoofdzakelijk om de vraag of het op de Filippijnen voltrokken huwelijk van partijen in Nederland kan worden erkend op grond van art. 10:31 BW.
1. Feiten en procesverloop
1.1
De relevante feiten in cassatie zijn als volgt.1.Op 26 april 2003 heeft te Buhi, Camarines Sur (Filippijnen) een ceremonie plaatsgevonden, waarbij partijen tezamen met hun getuigen hun handtekening hebben gezet onder een Certificate of Marriage. Dit document (hierna: huwelijksakte) vermeldt dat het huwelijk tussen partijen is voltrokken te Buhi op 1 mei 2003 en dat op dezelfde datum een marriage license is afgegeven.2.Uit de huwelijksakte blijkt tevens dat op 26 juni 2003 de registratie van het huwelijk in het centrale register heeft plaatsgevonden. Uit een op 17 juni 2003 door de Nederlandse ambassade te Makati City (Filippijnen) afgegeven Certificate of legal capacity to contract marriage blijkt dat de man in de Nederlandse basisadministratie op 17 april 2003 stond geregistreerd als gescheiden en dat hij derhalve ingevolge het Nederlandse recht bevoegd was een huwelijk aan te gaan.3.
1.2
De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Filippijnse nationaliteit. Partijen zijn de ouders van de minderjarige [de dochter], geboren op [geboortedatum] 2003 te ’s-Gravenhage. De minderjarige verblijft bij de vrouw in Nederland.
1.3
De man heeft in de onderhavige procedure primair een verklaring voor recht gevraagd dat tussen partijen geen huwelijk bestaat en subsidiair dat de echtscheiding althans de scheiding van tafel en bed tussen partijen wordt uitgesproken. De vrouw heeft verweer gevoerd en voorts zelfstandig verzocht dat de echtscheiding tussen partijen wordt uitgesproken met nevenvoorzieningen.
1.4
Bij beschikking van 17 augustus 2012 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage beslist dat het tussen partijen op de Filippijnen gesloten huwelijk in Nederland moet worden erkend.4.Verder heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en onder andere bepaald dat de man € 780,- per maand aan kinderalimentatie en € 3.000,- per maand aan partneralimentatie dient te betalen.
1.5
De man is in hoger beroep gekomen. Bij beschikking van 23 januari 2013 heeft het hof ’s-Gravenhage de voornoemde beschikking vernietigd voor zover het de partneralimentatie betreft en opnieuw rechtdoende bepaald dat de man € 458,- per maand aan partneralimentatie dient te betalen; voor het overige is de bestreden beschikking bekrachtigd.
1.6
De man heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van het hof. De vrouw heeft geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel keert zich tegen het oordeel van het hof omtrent de geldigheid van het op de Filippijnen gesloten huwelijk van partijen en het oordeel omtrent de draagkracht van de man in het kader van het alimentatieverzoek van de vrouw.
2.2
Het eerste onderdeel keert zich tegen het oordeel van het hof omtrent de rechtsgeldigheid van het huwelijk in rov. 14 en 15 en voert kort gezegd aan dat dit oordeel onbegrijpelijk is omdat bij de ondertekening van de huwelijksakte op 26 april 2003 geen verklaring van huwelijksbevoegdheid en evenmin een marriage license aanwezig was zoals de Filippijnse wet voor de rechtsgeldigheid van een huwelijk vereist.
2.3
Bij de beoordeling van de vraag naar de erkenning in Nederland van het Filippijnse huwelijk van partijen heeft het hof in rov. 7 terecht vooropgesteld dat naar Nederlands internationaal privaatrecht een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond (lex loci celebrationis) rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig wordt erkend (art. 10:31 lid 1 BW), terwijl een huwelijk vermoed wordt rechtsgeldig te zijn indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit (art. 10:31 lid 4 BW).5.Om te kunnen beoordelen of sprake is van een rechtsgeldig huwelijk van partijen is het hof in rov. 8 e.v. nagegaan of aan de door Filippijnse wet gestelde formele en materiële vereisten van huwelijkssluiting, neergelegd in het Familie Wetboek van de Filippijnen van 6 juli 1987, is voldaan.
2.4
Uit de in cassatie onbestreden rov. 8 t/m 11 van de beschikking volgt dat een huwelijk naar Filippijns recht geldig is indien is voldaan aan twee ‘essentiële vereisten’, te weten de bevoegdheid van de contracterende partijen die een man en een vrouw moeten zijn alsmede de vrijwillige instemming van partijen ten overstaan van de huwelijksambtenaar. De ‘formele vereisten’ van het Filippijnse recht houden volgens het hof in: i) de bevoegdheid van de huwelijksambtenaar, ii) een geldige marriage license en iii) een huwelijksplechtigheid waarbij de contracterende partijen ten overstaan van de huwelijksambtenaar en in het bijzijn van ten minste twee meerderjarige getuigen verklaren dat zij elkaar als man en vrouw aannemen. Indien één of beide contracterende partijen een buitenlander is, moet, alvorens een marriage license kan worden verkregen, een verklaring van huwelijksbevoegdheid worden overgelegd die is afgegeven door de respectieve diplomatieke of consulaire ambtenaren (rov. 11).
2.5
In rov. 12 overweegt het hof dat het huwelijk van partijen vermoed wordt rechtsgeldig te zijn omdat de huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit (art. 10:31 lid 4 BW). Het hof voegt hieraan toe, dat bovendien niet in geschil is dat partijen hun handtekening hebben gezet onder de huwelijksakte waarop is vermeld dat het huwelijk heeft plaatsgevonden te Buhi op 1 mei 2003 om 08.30 voormiddags. In de huwelijksakte wordt voorts vermeld dat op 1 mei 2003 een marriage license is afgegeven.
2.6
Partijen verschillen van mening over de vraag of de man op 26 april 2003 bevoegd was om te huwen en of er sprake was van een geldige marriage license. Daarover heeft het hof geoordeeld dat de man op 26 april 2003 bevoegd was om te huwen, omdat uit de verklaring van huwelijksbevoegdheid van 17 juni 2003 van de Nederlandse ambassade op de Filippijnen blijkt dat de burgerlijke staat van de man (in ieder geval) op 17 april 2003 werd omschreven als gescheiden en dat gelet daarop voor de man geen beletsel bestond te huwen (rov. 14). Voorts heeft het hof overwogen dat het zeer wel mogelijk is dat de in de huwelijksverklaring vermelde marriage license op de datum van de huwelijksvoltrekking nog niet voorhanden was, doch dat zulks niet ertoe leidt dat naar Filippijns recht geen rechtsgeldig huwelijk is gesloten omdat blijkens de door de bevoegde instantie afgegeven huwelijksverklaring een marriage license is afgegeven (rov. 15).
2.7
Het cassatiemiddel voldoet niet aan de gestelde eisen waar het, zonder enige onderbouwing, betoogt dat het in rov. 14 gegeven oordeel met betrekking tot de verklaring van huwelijksbevoegdheid onbegrijpelijk is. Voorts faalt het middel waar het zich keert tegen het in rov. 15 gegeven oordeel met betrekking tot de marriage license. Toegegeven zij dat de gang van zaken bij de huwelijksvoltrekking van partijen op de Filippijnen merkwaardig is te noemen6., met name omdat de op 26 april 2003 door partijen ondertekende Certificate of Marriage vermeldt dat het huwelijk heeft plaatsgevonden op 1 mei 2003 en dat de registratie van het huwelijk in het centrale register heeft plaatsgevonden op 26 juni 2003. Dit neemt echter niet weg dat het huwelijk van partijen, dat krachtens art. 10:31 lid 4 BW vermoed wordt rechtsgeldig te zijn omdat een huwelijksverklaring door een bevoegde autoriteit is afgegeven, naar Filippijns recht als rechtsgeldig moet worden beschouwd omdat het hof met zijn oordeel in rov. 15 kennelijk heeft bedoeld dat het ontbreken van de marriage license op de datum van de huwelijksvoltrekking naar Filippijns recht geen absolute nietigheidsgrond voor het huwelijk is.7.
2.8
Aldus heeft het hof kunnen oordelen dat het huwelijk van partijen naar Filippijns recht rechtsgeldig tot stand is gekomen en krachtens art. 10:31 BW in Nederland kan worden erkend. Anders dan het middel betoogt bestond voor het hof geen aanleiding om in te gaan op het door de man gedane bewijsaanbod. Alle klachten van het eerste onderdeel zijn dan ook tevergeefs voorgesteld.
2.9
Het tweede onderdeel keert zich tegen rov. 28 van de bestreden beschikking waarin het hof, in het kader van de beoordeling van het recht op kinder- en partneralimentatie, over de draagkracht van de man het volgende overweegt:
‘Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat de man zijn draagkrachtverweer niet met (voldoende) bescheiden heeft onderbouwd. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen de man daartoe nog in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Ook in hoger beroep heeft de man het door hem gestelde met betrekking tot zijn draagkracht onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat er dan ook van uit dat de man in staat is om een kinderalimentatie van € 780,- per maand en een partneralimentatie van € 458,- per maand te betalen. Het hof zal de bestreden beschikking voor wat betreft de vastgestelde partneralimentatie vernietigen.’
De rechtbank heeft in haar beschikking van 17 augustus 2012 met betrekking tot de draagkracht van de man als volgt overwogen8.:
‘De rechtbank stelt vast dat de man zijn draagkrachtverweer niet met bescheiden heeft onderbouwd. Zo heeft de man nagelaten om inzage te geven in zijn inkomsten uit zijn ondernemingen in Nederland en op de Filippijnen. Hij heeft verzuimd recente jaarstukken van zijn ondernemingen in het geding te brengen. Evenmin heeft hij fiscale stukken overgelegd of andere verificatoire bescheiden waaruit de juistheid van zijn stellingen met betrekking tot zijn inkomen blijkt. Tot slot heeft de man ook zijn huidige vaste lasten niet inzichtelijk gemaakt. De rechtbank concludeert derhalve dat de man – mede in het licht van de gemotiveerde stellingname van de vrouw – het door hem gestelde met betrekking tot zijn draagkracht onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verweer van de man en gaat ervan uit dat de man in staat is om een kinderalimentatie van € 780,-- per maand en een partneralimentatie van € 3.000,-- te voldoen’.
2.10
Het middel betoogt dat rov. 28 van de beschikking van het hof onbegrijpelijk is in het licht van de door de man in appel in het geding gebrachte stukken, waaronder de jaarrekeningen 2009 t/m 2011 van All Round Beheer en van de daaronder hangende vennootschappen, de aangiftes Omzetbelasting 2012 en de laatste loonstrook van de man uit 2005. Nog daargelaten of de man geacht kan worden met de overgelegde bescheiden voldoende inzicht te hebben gegeven in zijn inkomsten uit zijn Nederlandse ondernemingen, heeft hij op geen enkele manier inzicht verschaft in zijn inkomsten uit de Filippijnse onderneming(en) waarvan het bestaan door de man is erkend9.en evenmin heeft de man (voldoende) inzicht verschaft in zijn vaste lasten. Bij deze stand van zaken is het niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat de man het door hem gestelde met betrekking tot zijn draagkracht onvoldoende heeft onderbouwd. De klachten van het tweede onderdeel stuiten hierop af.
2.11
Het derde onderdeel (onder 2.3) heeft geen zelfstandige betekenis en deelt het lot van de eerdere onderdelen.
2.12
Nu de aangevoerde klachten naar mijn mening niet tot cassatie kunnen leiden en niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, geef ik Uw Raad in overweging het beroep af te doen met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑12‑2013
Blijkens p. 3 van de beschikking van de rechtbank van 17 augustus 2012 heeft de als informant in deze procedure aangemerkte ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage opgemerkt ‘dat uit het bij de huwelijksakte gevoegde Authentication Certificate met nummer [001], afgegeven op 17 november 2011 door het Filippijnse Ministerie van Buitenlandse Zaken, blijkt dat de huwelijksakte authentiek is’.
Voorafgaand aan de ceremonie zijn partijen bij notariële akte van 25 april 2003 huwelijksvoorwaarden overeengekomen inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap van goederen zonder enig verrekenbeding.
Vermeldenswaardig is hetgeen de rechtbank overweegt op p. 5 van de beschikking: ‘De omstandigheden dat de ondertekening van de huwelijksakte heeft plaatsgevonden vóór de in de akte opgenomen huwelijksdatum en dat de marriage license is afgegeven voordat de verklaring omtrent de huwelijksbevoegdheid van de man beschikbaar was, wekken naar Nederlandse maatstaven verwondering. Niettemin zijn deze omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat erkenning van het naar Filippijns recht rechtsgeldig gesloten huwelijk strijd zou opleveren met de Nederlandse openbare orde’.
Boek 10 BW is op 1 januari 2012 in werking getreden. In dit geval is art. 10:31 BW temporeel van toepassing, omdat het niet een huwelijk betreft dat is voltrokken vóór 1 januari 1990 (art. 10:34 lid 1 BW).
Zie over deze merkwaardige gang van zaken de uitlatingen van partijen zoals neergelegd in het proces-verbaal eerste aanleg van 9 mei 2012, alsmede MvA nr. 12: ‘De vrouw heeft uitgelegd waardoor data van 26 april 2013 en 1 mei 2013 worden verklaard, namelijk de verdere administratieve afhandeling van het huwelijk, zoals in de Filippijnen niet ongebruikelijk is’.
Zie in dit verband ook S.E.W. Rutten, Huwelijk en burgerlijke stand, Praktijkreeks IPR, deel 2, 2011, p. 89-90.
Zie p. 8-9 van de beschikking van de rechtbank.
Zie bijv. proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 9 mei 2012, p. 3 alsmede proces-verbaal van de zitting in appel van 7 december 2012, p. 2. Zie in dit verband ook de stellingen van de vrouw in het verweerschrift echtscheiding tevens houdende zelfstandig verzoek, nr. 24: ‘(…) Voor zover de vrouw bekend, verdiende de man zeker € 5.000,00 netto besteedbaar per maand in de periode voorafgaande aan het feitelijk uiteengaan van partijen in mei 2011, mede ook door het inkomen uit de eigendommen in de Filippijnen, die bestemd zijn voor verhuur, zie productie 3’.