Hof Den Haag, 23-01-2013, nr. 200.112.946/01, nr. FA RK 11-9288
ECLI:NL:GHDHA:2013:160
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
23-01-2013
- Magistraten
Mrs. Stille, Van Dijk, Mink
- Zaaknummer
200.112.946/01
FA RK 11-9288
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2013:160, Uitspraak, Hof Den Haag, 23‑01‑2013
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:274, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 23‑01‑2013
Mrs. Stille, Van Dijk, Mink
Partij(en)
[de man],
wonende te [woonplaats 1], Filippijnen, thans feitelijk verblijvende te [woonplaats 2],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.F.M. van Weegberg te Den Haag.
Procesverloop in hoger beroep
De man is op 7 september 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 augustus 2012 van de rechtbank 's‑Gravenhage.
De vrouw heeft op 26 oktober 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- —
op 7 september 2012 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
- —
op 24 september 2012 een brief van 21 september 2012 met bijlage;
- —
op 20 november 2012 een brief van 19 november 2012 met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- —
op 22 november 2012 een brief van 21 november 2012 met bijlagen.
De zaak is op 7 december 2012 mondeling behandeld. Ter zitting zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten. Voorts is de vrouw ter zitting bijgestaan door mevrouw F. Burnham-Veldhuyzen, tolk in de Engelse taal.
Procesverloop in eerste aanleg en vaststaande feiten
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang:
- —
de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
- —
uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige), aan de vrouw, die de minderjarige verzorgt en opvoedt, zal betalen een bedrag van € 780,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- —
uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 3.000,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- —
het meer of anders verzochte afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
Beoordeling van het hoger beroep
1.
In geschil zijn:
- —
de rechtsgeldigheid van het huwelijk van partijen en daarmee de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding;
- —
de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw (verder: partneralimentatie); en
- —
de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (verder: kinderalimentatie).
2.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende: primair te verklaren voor recht dat tussen de man en de vrouw geen huwelijk bestaat, zulks onder afwijzing van alle verzoeken van de vrouw, nu deze alle gebaseerd zijn op het bestaan van een huwelijk tussen partijen;
subsidiair bij afwijzing van het primaire verzoek, tussen partijen de echtscheiding uit te spreken, zulks onder afwijzing van de verzoeken van de vrouw tot toekenning van kinderalimentatie en partneralimentatie;
meer subsidiair de bedoelde bijdragen vast te stellen op nihil, althans op lagere bedragen dan € 780,- en € 3.000,- per maand;
kosten rechtens.
3.
De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep zijdens de man ongegrond te verklaren, althans zijn verzoeken af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure in beide instanties.
Rechtsgeldigheid van het huwelijk
4.
De man stelt zich op het standpunt dat tussen partijen naar Filippijns recht nimmer een rechtsgeldig huwelijk tot stand is gekomen en dat de rechtbank derhalve ten onrechte de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken. De man voert daartoe aan dat niet aan de formele huwelijksvereisten is voldaan. Zo was hij niet huwelijksbevoegd, nu de verklaring (Certificate of Legal capacity to contract marriage) door de Nederlandse ambassade in de Filippijnen eerst op 17 juni 2003 is afgegeven en derhalve op het moment dat partijen voornemens waren in het huwelijk te treden, op 26 april 2003, nog niet beschikbaar was. De man stelt dan ook dat vóór het voorgenomen huwelijk tussen hem en de vrouw nimmer een marriage licence als bedoeld in het Filippijns recht is afgegeven. Voormelde verklaring van 17 juni 2003 is daartoe immers noodzakelijk. Voorts stelt de man dat de huwelijksakte van [trouwdatum]2003 vals is. Partijen waren op die datum niet in de gemeente [a-plaats], waar de akte zou zijn getekend, aanwezig. De huwelijksakte mag volgens de man dan ook niet worden gebruikt om te bewijzen dat er op [trouwdatum]2003 een marriage license onder nummer [001] met als datum [trouwdatum]2003 aanwezig was. De man ontkent dat er ooit een marriage license is afgegeven en is bereid zichzelf daarvoor als getuige te doen horen. Volgens de man kan aan de authentication certificate, afgegeven op 17 november 2011 door het Filippijnse Ministerie van Buitenlandse Zaken, met betrekking tot de juistheid van de huwelijksakte geen waarde worden gehecht. Dit certificaat is een apostille waarmee de handtekening wordt gecertificeerd van degene die een eensluidend afschrift van de huwelijksakte heeft afgegeven. Voor de juistheid van de inhoud van het gecertificeerde stuk wordt geen verantwoordelijkheid aanvaard.
5.
De vrouw betoogt dat op de Filippijnen wel degelijk een rechtsgeldig huwelijk is gesloten. Zij voert daartoe aan dat uit een uittreksel uit de huwelijksakte van het vorige huwelijk van de man blijkt dat hij per 17 april 2003 formeel was gescheiden van zijn vorige echtgenote en derhalve wist dat hij huwelijksbevoegd was om met de vrouw in het huwelijk te treden op de Filippijnen. Dat een verklaring van huwelijksbevoegdheid pas op een later moment zou zijn afgegeven, doet aan de huwelijksbevoegdheid zelf volgens de vrouw niet af. Voorts was er een marriage licence aanwezig, hetgeen blijkt uit de huwelijksakte. Daarnaast betwist de vrouw dat de huwelijksakte vals zou zijn.
6.
Gelet op voormelde standpunten van partijen, ligt in hoger beroep allereerst voor de vraag of er al dan niet sprake is van een tussen partijen gesloten rechtsgeldig huwelijk.
7.
Ingevolge artikel 10:31 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de Staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig erkend. Ingevolge het vierde lid wordt een huwelijk vermoed rechtsgeldig te zijn indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
8.
Om te kunnen beoordelen of sprake is van een rechtsgeldig huwelijk dient vastgesteld te worden of aan de desbetreffende door de wet gestelde formele en materiële vereisten van huwelijkssluiting is voldaan. Hierbij is het Familie Wetboek van de Filippijnen van 6 juli 1987 (hierna: FW) van belang.
9.
Ingevolge artikel 2 van het FW is een huwelijk slechts geldig indien aan de volgende essentiële vereisten is voldaan:
- —
bevoegdheid van de contracterende partijen die een man en een vrouw moeten zijn; en
- —
instemming vrijwillig gegeven ten overstaan van de ambtenaar die het huwelijk voltrekt.
10.
Ingevolge artikel 3 FW zijn de formele vereisten van een huwelijk de volgende:
- —
bevoegdheid van de ambtenaar die het huwelijk voltrekt;
- —
een geldige marriage licence; en
- —
een huwelijksplechtigheid, waarbij de contracterende partijen ten overstaan van de ambtenaar die het huwelijk voltrekt en in het bijzijn van niet minder dan twee meerderjarige getuigen verklaren dat zij elkaar als man en vrouw aannemen.
11.
Op grond van artikel 21 FW dient, indien één of beide contracterende partijen een buitenlander is, alvorens een marriage licence kan worden verkregen, een verklaring van huwelijksbevoegdheid te worden overgelegd, afgegeven door de respectieve diplomatieke of consulaire ambtenaren.
12.
Tussen partijen is niet in geschil dat er in de middag van 26 april 2003 te [a-plaats] op de Filippijnen een ceremonie heeft plaatsgevonden als bedoeld in de derde voorwaarde van artikel 3 FW. Voorts is niet in geschil dat voldaan is aan de in artikel 2 FW vermelde tweede voorwaarde. Daarnaast is niet in geschil dat is voldaan aan de in artikel 3 FW vermelde eerste voorwaarde. Het huwelijk van partijen wordt dan ook vermoed rechtsgeldig te zijn, nu de huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit (artikel 10:31 lid 4 BW). Bovendien is niet in geschil dat partijen hun handtekening hebben gezet onder de huwelijksakte of huwelijksverklaring waarop staat vermeld dat het huwelijk heeft plaatsgevonden te [a-plaats] op [trouwdatum]2003 om 8.30 voormiddags. In deze huwelijksverklaring wordt vermeld dat op [trouwdatum]2003 een marriage licence is afgegeven.
13.
Partijen twisten met betrekking tot de rechtsgeldigheid van het huwelijk over de vraag of de man op 26 april 2003 bevoegd was om te huwen (de eerste voorwaarde van artikel 2 FW) en of er sprake was van een geldige marriage licence (de tweede voorwaarde van artikel 3 FW). Het hof zal, in het licht van vorenstaande, beoordelen of aan deze voorwaarden is voldaan.
14.
Het hof is van oordeel dat de man op 26 april 2003 bevoegd was om te huwen. Uit de verklaring van huwelijksbevoegdheid van 17 juni 2003 van de Ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden op de Filippijnen blijkt immers dat de burgerlijke staat van de man (in ieder geval) op 17 april 2003 werd omschreven als gescheiden en dat gelet daarop er voor de man geen beletsel bestond (opnieuw) te huwen.
15.
Het is zeer wel mogelijk dat de in de huwelijksverklaring vermelde marriage licence op de datum van de huwelijksvoltrekking nog niet voorhanden was. Dit maakt echter naar het oordeel van het hof niet dat er naar Filippijns recht geen rechtsgeldig huwelijk is gesloten, nu blijkens de door de bevoegde instantie afgegeven huwelijksverklaring een marriage licence, wat daar verder ook van zij, is afgegeven. Die marriage licence is een formeel vereiste voor een rechtsgeldig huwelijk.
16.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het uitgangspunt is dat tussen partijen een rechtsgeldig huwelijk is gesloten op de Filippijnen. Het hof zal het primaire verzoek van de man in hoger beroep, nu verder niet in geschil is dat indien sprake is van een naar Filippijns recht rechtsgeldig huwelijk dit voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, dan ook afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
17.
Dit leidt er ook toe dat het hof niet zal ingaan op het door de man in zijn beroepschrift geformuleerde bewijsaanbod.
Echtscheiding
18.
Nu sprake is van een rechtsgeldig huwelijk dat voor erkenning in Nederland in aanmerking komt en de gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk niet is betwist, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken. Het hof zal ook in zoverre de bestreden beschikking bekrachtigen.
Kinder- en partneralimentatie
19.
Het hof overweegt als volgt. Indien en voor zover de man met zijn derde grief heeft bedoeld te stellen dat sprake is van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, nu de kwestie van de alimentatie onderbelicht zou zijn geweest tijdens de zitting in eerste aanleg, dan is dit gebrek in hoger beroep hersteld. De man is in hoger beroep immers ten volle in de gelegenheid geweest om zijn standpunt omtrent het inleidend verzoek van de vrouw, tot vaststelling van kinder- en partneralimtentatie ten laste van de man, naar voren te brengen.
Eigen aandeel kosten van kinderen
20.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat het eigen aandeel van de oudere in de kosten van de minderjarige € 780,- per maand bedraagt.
Behoefte van de vrouw
21.
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de zogenaamde ‘hofnorm’ heeft gehanteerd bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw. De man acht toepassing van deze norm in strijd met de redelijkheid en billijkheid, nu de feitelijke samenwoning slechts kort heeft geduurd en al meer dan vijf jaar voor indiening van het echtscheidingsverzoek was verbroken. Daarbij komt nog dat de wouw gedurende geruime tijd heeft kunnen leven van een bedrag van € 1.176,90 per maand, vermeerderd met de inkomsten die zij genoot
22.
Het hof stelt voorop dat, nu door de man in het kader van de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw de toepassing van de ‘hofhorm’ is bestreden, de behoefte aan partneralimentatie dient te worden bepaald met inachtneming van alle door partijen aangevoerde relevante omstandigheden, waarbij zoveel mogelijk rekening dient te worden gehouden met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud. In het licht van het vorenstaande ligt het op de weg van de vrouw om haar behoefte nader te specificeren en met verificatoire bescheiden te onderbouwen.
23.
Het hof heeft ter zitting uitdrukkelijk de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw aan de orde gesteld. In reactie daarop heeft de advocaat van de vrouw enkel verklaard dat wat hem betreft uitgegaan dient te worden van de ‘hofnorm’. Nu het hof over geen andere informatie aangaande de behoefte van de vrouw beschikt, acht het hof het redelijk en billijk om uit te gaan van het normbedrag voor een alleenstaande krachtens de Wet Werk en Bijstand van € 936,- netto per maand.
Behoeftigheid vrouw
24.
Voorts stelt de man dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een verdiencapaciteit van de vrouw van € 530,- netto per maand. Volgens de man kan de verdiencapaciteit van de vrouw gesteld worden op het wettelijk minimumloon. Bovendien duidt het uitgavenpatroon van de vrouw volgens de man ook op het hebben van eigen inkomsten. Daarnaast dient, zo betoogt de man, rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat aan de vrouw ten laste van de onderneming van de man nog altijd een huurwoning met een huurwaarde van € 750,- om niet ter beschikking wordt gesteld, waardoor de behoefte van de vrouw vermindert.
25.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden de vrouw een Verdiencapaciteit van € 530,- netto per maand heeft toegedicht. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen de man daartoe nog in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Niet is gebleken dat de vrouw naast de door haar ontvangen bijstandsuitkering nog ander inkomen geniet. Overigens zou de vrouw, indien zij een ander inkomen zou genieten, worden gekort op haar bijstandsuitkering en daarvan is niet gebleken.
26.
Gelet op het vorenstaande stelt het hof de behoefte van de vrouw aan een aanvullende bijdrage vast op € 458,- bruto per maand.
Draagkracht man
27.
De man stelt zich op het standpunt dat hij geen draagkracht heeft de door de rechtbank opgelegde alimentatiebedragen te betalen. Hij stelt op dit moment geen inkomen te hebben. Zijn bedrijven hebben het afgelopen jaar een aanzienlijk verlies geleden, hetgeen blijkt uit de geconsolideerde jaarrekening van All-round Beheer B.V., zodat hij ook niet meer van de rekening-courantverhouding met de bedrijven kan leven. De man stelt alle bedrijven af te bouwen. Daarnaast heeft hij gezondheidsproblemen waardoor hij niet in staat is veel te werken. De man voert aan thans van het inkomen van een vriendin te leven.
28.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat de man zijn draagkrachtverweer niet met (voldoende) bescheiden heeft onderbouwd. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen de man daartoe nog in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Ook in hoger beroep heeft de man het door hem gestelde met betrekking tot zijn draagkracht onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat er dan ook van uit dat de man in staat is om een kinderalimentatie van € 780,- per maand en een partneralimentatie van € 458,- per maand te betalen. Het hof zal de bestreden beschikking voor wat betreft de vastgestelde partneralimentatie vernietigen.
29.
Mitsdien beslist het hof als volgt.
Beslissing op het hoger beroep
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de door de rechtbank vastgestelde uitkering tot levensonderhoud betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, op € 458,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Van Dijk en Mink, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2013.