GHvJ, 06-04-2021, nr. CUR201903894 - CUR2020H00174
ECLI:NL:OGHACMB:2021:150
- Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum
06-04-2021
- Zaaknummer
CUR201903894 - CUR2020H00174
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGHACMB:2021:150, Uitspraak, Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 06‑04‑2021; (Hoger beroep)
Uitspraak 06‑04‑2021
Inhoudsindicatie
rechterlijk verlof verkoop aandelen 474g Rv – vordering vereffend in de zin van 441 lid 2 Rv
Partij(en)
Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201903894 – CUR2020H00174
Uitspraak: 6 april 2021
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[Appellante]
wonende in Monaco,
hierna: [Appellante],
in eerste aanleg verweerster, thans appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. E.R. de Vries,
tegen
de vennootschap
BNP PARIBAS JERSEY TRUST CORPORATION LIMITED (“BNP”),
gevestigd in Jersey,
hierna: BNP,
in eerste aanleg verzoekster, thans geïntimeerde in principaal appel, appelante in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. W. Princée,
met als belanghebbenden:
de naamloze vennootschap
CROCI INTERNATIONAL N.V.,
gevestigd te Curaçao,
hierna: Croci,
gemachtigde: M.F. Murray,
en
[deurwaarder],
wonende in Curaçao,
hierna: de deurwaarder,
in persoon.
1. Het verloop van de procedure
1.1
Bij een op 3 juni 2020 (per e-mail) en op 4 juni 2020 ter griffie ingekomen beroepschrift is [Appellante] in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 23 april 2021 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
1.2
In dat beroepschrift heeft [Appellante] beroepsgronden aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en de verzoeken van BNP alsnog zal afwijzen, met veroordeling van BNP in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij verweerschrift heeft BNP de beroepsgronden in het principaal appel bestreden, haar eis gewijzigd en harerzijds incidenteel appel ingesteld. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met dien verstande dat, op het incidenteel appel, de deelvordering I van BNP alsnog zal worden toegewezen, een en ander met veroordeling van [Appellante] in de, na veertien dagen met de wettelijke rente te vermeerderen, kosten van de beide procedures in hoger beroep, waaronder de beslagkosten en de nakosten.
1.4
Op 6 oktober 2020 is de zaak mondeling behandeld, waarbij de genoemde gemachtigden en de deurwaarder zijn verschenen en het woord hebben gevoerd.
1.5
Vervolgens is beschikking aangezegd en nader bepaald op vandaag.
2. De beoordeling
2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van het volgende.
a. Achtergrond van deze zaak is een geschil tussen [Appellante] en haar dochter [Naam 1] enerzijds, en haar andere dochter [Naam 2] anderzijds over de herstructurering van in trustverband (aanvankelijk: de Grand Trust waarin de beide dochters iedere voor 50% waren gerechtigd) ondergebracht familievermogen. Bij die herstructurering is BNP opgetreden als adviseur van [Appellante]. [Naam 2] heeft in verband met dat geschil onder meer BNP en [Appellante] te Jersey in rechte betrokken.
b. Op 11 september 2017 heeft de Royal Court of Jersey tussen onder meer BNP en [Appellante] gewezen:
- -
een ‘Jersey Trial Judgment’;
- -
een ‘Act of Court’;
- -
een ‘World Wide Freezing and Disclosure Order’ (hierna: WWFDO),
hierna te noemen: de Jersey Vonnissen.
c. De beslissingen van het Royal Court zoals vervat in de eerste twee vonnissen hielden onder meer in:
- diverse betalingsverplichtingen van BNP en [Appellante], waaronder een bevel aan BNP en [Appellante] om “jointly and severally” te betalen aan
de nieuwe trustee van de Grand Trust, Ocarian, een bedrag van US$ 100.347.046;
- een bevel aan [Appellante] om BNP schadeloos te stellen “under the two contractual indemnities and under the inherent jurisdiction of the Court”. Dit vrijwaringsbevel omvatte tevens alle kosten die BNP zou moeten maken om de vrijwaring te effectueren.
d. Nadien zijn nog drie andere Acts of Court gevolgd - van 27 maart 2018, 5 april
2018 en 18 mei 2018. Die Acts vermelden onder meer de door BNP uit
hoofde van in de Jersey Vonnissen opgenomen betalingsverplichtingen verschuldigde bedragen, zoals de Royal Court die na het horen van de advocaten van de betrokken partijen, onder wie [Appellante] en BNP, nader had geconcretiseerd en vastgesteld.
e. [Appellante] heeft zonder succes tegen de Jersey Vonnissen geappelleerd bij de Court of Appeal van Jersey. BNP heeft in appel weten te bereiken dat zij slechts verplicht is de (trustee van de) Grand Trust te compenseren voor zover het gaat om het fonds dat aan [Naam 2] toekwam. BNP behoeft, ingevolge het appelvonnis van 25 juli 2018, geen compensatie te betalen voor het deel van de Grand Trust dat aan [Naam 1] toekwam.
f. BNP heeft op 9 november 2018, na daartoe verkregen verlof van het Gerecht, conservatoir verhaalsbeslag gelegd op onder meer de aandelen van [Appellante] in Croci.
g. Op verzoek van BNP zijn vier ‘Certificates’ afgegeven door ‘officers of the Royal Court’, waaronder de op 13 maart 2019 afgegeven ‘Fourth Certificate’ door Matthew Thompson, Advocate and Master of the Royal Court of Jersey. Hierin zijn de door BNP te betalen bedragen zoals vermeld in de Acts of Court opgesomd tot een totaal van US$ 105.275.090,52 en GBP 9.967.952,46. Thompson vermeldt dat hij (aangehecht) bewijs van betaling van deze bedragen heeft gezien, waarna onder verwijzing naar de vrijwaringsverplichting van BNP, wordt geconcludeerd:
“That therefore the First Defendant [[Appellante]; Hof] is immediately liable to pay to the Third Defendant [BNP] the sums of $105,275,090.52 and £9,967,952.46.”
Voorts verklaart hij dat deze vrijwaringsverplichtingen van [Appellante] jegens BNP, na de beslissingen in appel, “res judicata” zijn, en “immediately enforeceable”.
h. BNP heeft nog geen betalingen van [Appellante] ontvangen.
i. Bij beschikking van 29 augustus 2019 (hierna: de Exequatur Beschikking) heeft het Gerecht de Jersey vonnissen erkend en aan BNP verlof verleend om deze uitspraken jegens Madame ten uitvoer te leggen. [Appellante] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 14 april 2020 heeft het Hof de beschikking van het Gerecht in hoger beroep bevestigd, met dien verstande dat het verlof tot tenuitvoerlegging is beperkt tot de Trial Judgement en de Act of Court.
j. Op 18 september 2019 heeft BNP de Exequatur Beschikking aan [Appellante] en Croci laten betekenen.
k. Uit het aandeelhoudersregister van Croci blijkt dat [Appellante] 6.000 aandelen heeft in Croci en daarmee enig aandeelhouder van Croci is. Er zijn geen andere rechten gevestigd op de Croci aandelen.
l. In de statuten van Croci van 26 oktober 1987 zijn geen bepalingen opgenomen die voorschrijven hoe de verkoop en levering van de aandelen in Croci dienen plaats te vinden.
2.2
De onderhavige procedure betreft een op 17 oktober 2019 ingeleide procedure in de zin van artikel 474g Rv waarin BNP heeft verzocht om rechterlijk verlof de aandelen binnen een door het Gerecht te bepalen termijn te verkopen, met de bepaling van enkele aan die verkoop dienstige voorzieningen.
2.3
Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht de verzoeken als volgt gedeeltelijk gehonoreerd (met veroordeling van [Appellante] in de kosten):
5.1.
verleent verlof aan BNP om over te gaan tot verkoop en overdracht van de door haar op 9 november 2018 in beslag genomen aandelen in het kapitaal van Croci, met inachtneming van hetgeen hierna is bepaald;
5.2.
bepaalt dat BNP de gelegenheid krijgt om de aandelen binnen één jaar na dagtekening van deze beschikking in het openbaar te verkopen, waarbij de wet en de statuten, voor zover van toepassing, in acht worden genomen;
5.3.
wijst [deurwaarder] aan als deurwaarder die met de executie belast is en belast hem voorts met de in de wet aan hem opgedragen taken, als onderdeel waarvan hij binnen twee maanden na de dagtekening van deze beschikking een deskundige aanstelt voor het bepalen van de waarde van de aandelen;
5.4.
draagt alle partijen op om, op eerste verzoek van de deurwaarder, dan wel de door hem aangestelde deskundige, binnen veertien dagen alle benodigde financiële stukken te verstrekken die de deurwaarder dan wel deskundige noodzakelijk acht voor een goede waardebepaling van de aandelen, op straffe van een dwangsom van NAf 10.000 voor iedere dag dat [Appellante] en/of Croci daarmee na betekening van deze beschikking in gebreke blijven, met een maximum van NAf 1.000.000;
5.5.
gelast Croci binnen één maand na dagtekening van deze beschikking een deugdelijke verklaring af te geven aan BNP als bedoeld in artikel 716 Rv, op straffe van een dwangsom van NAf 10.000 voor iedere dag dat zij daarmee na betekening van deze beschikking in gebreke blijft, met een maximum van NAf 1.000.000.
2.4
De principale beroepsgronden 1 tot en met 8, zoals opgenomen in het beroepschrift, bevatten naar de kern genomen (uitwerkingen van) de klacht dat de omvang van de vordering van BNP op [Appellante] nog niet in een (erkend) vonnis van de bevoegde rechter te Jersey is vastgesteld (“vereffend”), waaraan [Appellante] (onder meer) de consequentie verbindt dat de executie – zo al geoorloofd – ingevolge artikel 441 lid 2 Rv is geschorst.
2.5
In de Exequaturbeschikking heeft het Hof reeds verlof gegeven om de twee relevante Jersey Vonnissen in Curaçao ten uitvoer te leggen en daarbij geoordeeld dat is voldaan aan het vereiste van artikel V lid 1 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk […] en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke zaken, ’s-Gravenhage, 17 november 1967, (Nederlands-Brits ExecutieVerdrag) dat ingevolge het te executeren vonnis een geldsom verschuldigd is waarvan het beloop uit het vonnis zelf, althans uit een nadere beslissing blijkt. De huidige procedure is niet bedoeld om deze oordelen, die inmiddels in kracht van gewijsde zijn gegaan, te heroverwegen en het Hof ziet daartoe ook geen aanleiding.
2.6
Al aangenomen dat naast deze toetsing aan de Verdragsvoorwaarden in het kader van deze procedure ex artikel 474g RV nog plaats is voor toetsing aan artikel 441 Rv kan dat er, om de navolgende redenen, niet toe leiden dat het verlof moet worden geweigerd.
2.7
Het geldelijk beloop van de vordering is voldoende bepaalbaar voor het leggen en handhaven van executoriaal beslag. Dat lijkt ook niet werkelijk ter discussie te staan. In geschil is of de vordering voldoende is vereffend in de zin van het tweede lid van artikel 441 Rv. Dat is het geval. De bedragen die BNP ter voldoening aan de veroordelingen uit de Jersey-vonnissen diende te betalen zijn in de vier Acts of Court, steeds na het horen van partijen, vastgesteld en omschreven. Over die bedragen, ook waar het om (proces)kosten van de eisers ([Naam 2]) ging, heeft [Appellante] zich dus kunnen uitlaten. Gelet op de onherroepelijke en duidelijke veroordeling van [Appellante] om BNP te vrijwaren ging het er dan nog slechts om of BNP deze bedragen – ter uitvoering van die “hoofdveroordeling” – vervolgens ook daadwerkelijk heeft betaald. Dat dit zo is heeft (een functionaris van) de Royal Court na kennisneming van de door BNP overgelegde bescheiden en onder verwijzing naar de desbetreffende Acts of Court geconstateerd en in het vierde Certificate uitdrukkelijk vastgesteld. Zoals uit de tekst van dat Certificate reeds blijkt, en door de door BNP overgelegde “legal opinions” van M. Redgrave wordt bevestigd, is daarmee, met het oog op de tenuitvoerlegging, de omvang van de vrijwaringsvordering voldoende bepaald en kan deze in Jersey zonder meer ten uitvoer worden gelegd. Daarmee is voldaan aan het door artikel 441 lid 2 Rv gestelde vereiste. Dat het Certificate geen vonnis is, en niet berust op een procedure op tegenspraak, en dat het (dus ook) niet in de Exequaturprocedure is erkend, doet daaraan niet af.
2.8
Daarbij komt het volgende. Er is geen enkele aanwijzing dat zowel BNP als de functionaris van de Royal Court, Thompson, onjuist heeft verklaard en/of dat laatstgenoemde door BNP met valse stukken is misleid. Het is ook hoogst onaannemelijk dat BNP over de gehele wereld kostbare pogingen zou ondernemen om haar vrijwaringsvordering te innen in de wetenschap dat zij (nog) niet heeft voldaan aan haar eigen prealabele verplichtingen en zij dus nog geen vordering heeft en tot verhaal en executie niet bevoegd is. Evenmin aannemelijk is dat de crediteuren van die verplichtingen, nieuwe Trust en/of [Naam 2], dat zouden laten gebeuren. Had BNP - anders dan zij stelt - nog niet betaald, dan hadden deze partijen zich ongetwijfeld tot BNP en/of [Appellante] gewend, maar dat zij dat hebben gedaan is gesteld noch gebleken. Het door [Appellante] gesuggereerde motief van samenspanning tussen BNP en [Naam 2] wordt door de in deze kwestie reeds gewezen (deels onherroepelijke) uitspraken genoegzaam ontkracht. De betwisting van [Appellante] is er al met al een bij gebrek aan wetenschap, die naar het voorkomt “pour besoin de la cause”, met het oogmerk van vertraging, is gedaan. [Appellante] stelt ook niet dat zij bij BNP of de Royal Court om inzage in de betalingsbewijzen heeft gevraagd. Het voeren van een nieuw geding in Jersey, zoals het verweer van [Appellante] impliceert, voor het verkrijgen van een naar het lokale recht overbodige nieuwe vaststelling van de omvang van de vordering mist dan ieder redelijk doel. Er is, anders dan [Appellante] betoogt, geen sprake van enig gevaar dat zij in Curaçao zal worden uitgewonnen voor meer dan zij BNP ingevolge de onherroepelijke Jersey Vonnissen verschuldigd is.
2.9
In aanvulling op de beroepsgronden uit het beroepschrift heeft [Appellante] bij pleidooi nog bezwaar gemaakt tegen de veroordeling onder 5.4 van de bestreden beschikking. Anders dan [Appellante] betoogt echter, houdt deze voorziening – het verschaffen van alle voor de waardering van de aandelen relevante informatie – zodanig verband met de hier ten lande te verrichten executieverkoop dat deze in het kader van een 474g Rv-procedure door de Curaçaose rechter kan worden toegewezen. De (proces)houding van [Appellante] zoals die meerdere deels procedures is gebleken, maakt een forse dwangsom als stok achter de deur noodzakelijk - zozeer dat de aanzienlijke kans op executiegeschillen voor lief moet worden genomen.
2.10
Het vorenstaande betekent dat het principaal hoger beroep faalt. De kosten van BNP in dat appel zullen voor rekening van [Appellante] worden gebracht.
2.11
Het incidenteel hoger beroep strekt er in de eerste plaats toe dat de termijn waarbinnen de verkoop dient plaats te vinden met een jaar wordt verlengd. Daartegen heeft [Appellante] noch de andere belanghebbenden bezwaar gemaakt. Het verzoek zal daarom worden toegewezen. De redenen die BNP aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd kunnen onbesproken blijven.
2.12
Voor het overige heeft het appel van BNP betrekking op haar in eerste aanleg afgewezen deelvordering I die ertoe strekt dat [Appellante] en Croci op straffe van verbeurte van een dwangsom wordt verboden om handelingen te verrichten waardoor de waarde van de aandelen Croci zouden dalen en dat hen wordt geboden die handelingen te verrichten die nodig zijn om zo’n waardedaling te voorkomen. Een dergelijke ruim omschreven veroordeling is echter, mede gelet op de mogelijkheid dat legitieme bedrijfsbeslissingen tot verminderingen van de waarde van de aandelen leiden, wenselijk noch nodig, naast de reeds geldende algemene verplichting tot behoud van het beslagene waarop [Appellante] bij overtreding zo nodig civiel- en/of strafrechtelijk kan worden aangesproken.
2.13
Het incidenteel appel slaagt daarmee ten dele en de kosten van dit geding zullen daarom tussen BNP en [Appellante] worden gecompenseerd.
2.14
Voor een kostenbeslissing met betrekking tot Croci en de deurwaarder bestaat geen aanleiding. Zij hebben daarom ook niet verzocht.
2.15
De beschikking waarvan beroep dient gelet op dit alles te worden bevestigd, met dien verstande dat de daarbij bepaalde termijn voor verkoop van de aandelen wordt verlengd. Een en ander met de onder 2.10 en 2.13 vermelde beslissingen inzake de proceskosten.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de beschikking waarvan beroep, met dien verstande dat de onder 5.2 van die beschikking bedoelde termijn wordt verlengd met een jaar, derhalve tot 23 april 2022;
veroordeelt [Appellante] in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van BNP gevallen en tot op heden begroot op NAf 6.000,- voor salaris van de gemachtigde;
compenseert de proceskosten van het incidenteel hoger beroep, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.W.J. Meijer, M.W. Scholte en O. Nijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 6 april 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.