NJB 2022/548:Beslagbeklag, art. 98 lid 4 jo art. 552a Sv: verschoningsrecht van een van strafbare feiten verdachte advocaat die de neef is van een andere verdachte die verblijft in de EBI. Het verschoningsrecht van de advocaat is niet absoluut. Er laten zich zeer uitzonderlijke omstandigheden denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de advocaat als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Het verschoningsrecht en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden moeten dan in zoverre wijken voor het belang van de strafvordering. Daarbij moet zorg worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de advocaat dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de advocaat wordt verdacht, onevenredig worden getroffen. De Hoge Raad zet de procedure en daarbij geldende waarborgen i.v.m. de rechter-commissaris uiteen. Indien de rechtbank bij de behandeling van een op grond van art. 552a Sv ingediend klaagschrift vaststelt dat de klager met betrekking tot inbeslaggenomen stukken of vastgelegde gegevens zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen en dat de rechter-commissaris daarover (nog) niet heeft beslist, dient zij de behandeling van het klaagschrift aan te houden en de zaak in handen van de rechter-commissaris te stellen teneinde een beschikking te geven als bedoeld in artikel 98 lid 1 Sv. Dat is in casu niet gebeurd