Deze zaak hangt samen met nr. 10/03114 ([medeverdachte 1]) en nr. 10/03115 ([medeverdachte 2]) waarin ik vandaag ook concludeer.
HR, 01-11-2011, nr. 10/01037
ECLI:NL:HR:2011:BT1667
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-11-2011
- Zaaknummer
10/01037
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BT1667
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT1667, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑11‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BT1667
ECLI:NL:PHR:2011:BT1667, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑09‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BT1667
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht. Poging tot afpersing, gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen. Geklaagd wordt dat het Hof ten onrechte heeft bewezen verklaard dat verdachte “die X en Y meermalen heeft geslagen en/of getrapt en (daarbij) die X heeft toegevoegd “geef me het geld, ik heb de sleutel ook al, geef me het geld” of woorden van soortgelijke aard of strekking”. Het Hof heeft de tenlastelegging kennelijk aldus opgevat, dat verdachte daarin (mede) wordt verweten dat hij tezamen en in vereniging met (een) ander(en) ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf de in het middel bedoelde handelingen heeft verricht. Die uitleg van de tenlastelegging, zoals klaarblijkelijk ook de verdediging deze heeft opgevat, is met de bewoordingen van de tenlastelegging niet onverenigbaar en moet in cassatie worden geëerbiedigd. Hetgeen het Hof op de grondslag van die aldus opgevatte tenlastelegging heeft bewezenverklaard sluit de mogelijkheid in dat de bedoelde handelingen door verdachtes mededaders zijn gepleegd. Anders dan het middel tot uitgangspunt neemt, houdt de bewezenverklaring dus niet in dat het verdachte is geweest die die handelingen heeft verricht. Het middel berust dus op een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak, zodat het feitelijke grondslag mist.
1 november 2011
Strafkamer
nr. 10/01037
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 december 2009, nummer 20/001592-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft bewezen verklaard dat de verdachte "[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meermalen heeft geslagen en/of getrapt en (daarbij) [slachtoffer 1] heeft toegevoegd "geef me het geld, ik heb de sleutel ook al, geef me het geld" of woorden van soortgelijke aard of strekking".
2.2.1. Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep, primair tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 9 maart 2007 te Bocholtz, in de gemeente Simpelveld, op de openbare weg, het Bongerdplein, in elk geval in een aan/nabij het Bongerdplein gelegen park/bossage, in elk geval op (een) openbare weg(en) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met voornoemd opzet
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meermalen althans eenmaal heeft geslagen en/of getrapt en/of (daarbij)
- [slachtoffer 1] heeft toegevoegd "geef me het geld, ik heb de sleutel ook al, geef me het geld" of woorden van soortgelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2. Daarvan is bewezen verklaard dat:
"hij op 9 maart 2007 te Bocholtz, in de gemeente Simpelveld, op de openbare weg, een aan het Bongerdplein gelegen park, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met voornoemd opzet
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meermalen heeft geslagen en/of getrapt en (daarbij)
- [slachtoffer 1] heeft toegevoegd "geef me het geld, ik heb de sleutel ook al, geef me het geld" of woorden van soortgelijke aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.2.
2.2.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder meer in:
"De vraag die ter beantwoording aan Uw Gerechtshof voorligt is of er sprake is van medeplegen dan wel medeplichtigheid aan een poging tot afpersing op 9 maart 2007. Met de politierechter te Maastricht is de verdediging van mening dat er geen sprake is van medeplegen.
(...)
Naar het oordeel van de verdediging kan noch (...) in de zaak [verdachte] worden gesproken van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking.
(...)
Kortom de verdediging verzoekt u [verdachte] (...) van (...) het primair (...) tenlastegelegde vrij te spreken (...)."
2.2.5. Het Hof heeft met betrekking tot het bewijs nader onder meer het volgende overwogen:
"De verdediging heeft gesteld dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe is aangevoerd dat geen sprake is van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking.
Het hof stelt op basis van de hierboven bedoelde bewijsmiddelen het navolgende vast:
I. Op 9 maart 2007 rijden [betrokkene 1], [betrokkene 2], [verdachte], [medeverdachte 2], [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] in de blauwe Seat Ibiza van [medeverdachte 2] naar coffeeshop [A] in Heerlen.
II. Buiten bij coffeeshop [A] staan twee Duitse mannen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Zij zijn daar gekomen in de zwarte Renault Clio van [slachtoffer 1].
III. [Betrokkene 1] heeft een gesprek met één van de Duitsers, waarbij de Duitse man zegt dat hij voor EUR 750,-- wiet wil kopen. Er wordt gezegd dat er wiet geleverd kan worden en dat de Duitse mannen even moeten wachten.
IV. De zes onder I genoemde personen rijden met de Seat richting Bocholtz, gemeente Simpelveld. In de auto opperen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] het plan om de Duitsers te 'rippen'. Afgesproken wordt dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bij het Bongerdplein te Bocholtz zullen wachten op de andere vier. Er wordt gesproken over verdeling van de buit.
V. [Betrokkene 1] en [betrokkene 2] worden weer teruggebracht naar de Duitsers in Heerlen. Zij stappen bij de Duitse mannen in de auto om hen naar Bocholtz te loodsen. De auto met daarin [medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] rijdt via een andere route naar Bocholtz dan de auto met daarin de Duitse mannen en [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Onderweg belt [medeverdachte 1] met [betrokkene 1] om te vragen waar zij zijn. De Renault Clio arriveert als eerste bij het park aan het Bongerdplein te Bocholtz.
VI. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] nemen de Duitse mannen mee het park in. [Betrokkene 2] stuurt vervolgens een sms-bericht aan [betrokkene 1] met de tekst: "We pakken ze gewoon alleen." [Betrokkene 1] en [betrokkene 2] raken in gevecht met de Duitse mannen. Tijdens het gevecht bemachtigt [betrokkene 1] de autosleutel van de Renault Clio van [slachtoffer 1] en roept in de trant van: "Dein Auto oder dein Geld".
[Slachtoffer 1] weigert het geld te geven.
VII. [Medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] zijn op dat moment ook bij het park aan het Bongerdplein gearriveerd. Zij horen geschreeuw.
[Verdachte] en [medeverdachte 1] gaan op het geschreeuw af.
VIII. De Duitse mannen zien op enig moment kans weg te rennen.
Het hof stelt voorts vast dat - zoals tijdens zijn verhoor op 13 maart 2007 verklaard - verdachte, aangekomen bij de plek waar [betrokkene 1], [betrokkene 2] en de twee Duitse mannen zich bevonden, zag dat [betrokkene 1] in de struiken lag, terwijl [betrokkene 2] in de buurt van de trapjes op de grond lag te vechten. Hij hoorde [betrokkene 1] roepen dat hij hulp nodig had, waarop hij de Duitse man van [betrokkene 1] af heeft getrokken. Daarbij kreeg hij een klap in zijn gezicht, waarop hij de man heeft teruggeslagen.
Op grond van alle boven weergegeven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en bezien in samenhang met wat overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, is het hof van oordeel dat verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2], [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] het vooropgezette plan de Duitse mannen van hun geld te ontdoen door hun handelen hebben opgevolgd en ondersteund. Zij zijn naar de afgesproken plaats gereden en zijn afgegaan op het geschreeuw in het park. Het feit dat zij aanwezig waren op de plaats van de 'rip', terwijl die nog gaande was, zorgde voor een getalsmatige versterking, waardoor een meer dreigende situatie is ontstaan. Daarbij wijst het hof op de verklaring van aangever [slachtoffer 1] die heeft verklaard dat hij zag dat er meerdere personen in zijn richting kwamen, dat hij niet de indruk had dat dit passanten waren en dat dit op hem een bedreigende indruk maakte. Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zag dat er drie à vier personen bij kwamen en dat hij erg bang was en om hulp schreeuwde. Toen hij en [slachtoffer 1] wegrenden, werden zij nog even achtervolgd door een persoon. Dit was een andere persoon dan de twee jongens waarmee zij even tevoren in het feitelijk gevecht waren verwikkeld.
Het verweer dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking wordt verworpen."
2.2.6. Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "poging tot afpersing, gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen".
2.3. Het Hof heeft, naar moet worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, de nadere bewijsoverweging en de kwalificatie, de tenlastelegging kennelijk aldus opgevat, dat de verdachte daarin (mede) wordt verweten dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf de bedoelde handelingen heeft verricht. Die uitleg van de tenlastelegging, zoals klaarblijkelijk ook de verdediging deze heeft opgevat, is met de bewoordingen van de tenlastelegging niet onverenigbaar en moet in cassatie worden geëerbiedigd. Hetgeen het Hof op de grondslag van die aldus opgevatte tenlastelegging heeft bewezenverklaard sluit de mogelijkheid in dat de bedoelde handelingen niet door de verdachte zelf maar door zijn mededaders zijn gepleegd. Anders dan het middel tot uitgangspunt neemt, houdt de bewezenverklaring dus niet in dat het de verdachte is geweest die die handelingen heeft verricht. Het middel berust daarom op een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak, zodat het feitelijke grondslag mist en niet tot cassatie kan leiden.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 1 november 2011.
Conclusie 06‑09‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft bij arrest van 3 december 2009 verdachte ter zake van primair ‘poging tot afpersing, gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 150 uren.
2.
Mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, heeft beroep in cassatie ingesteld en heeft een schriftuur ingediend, houdende twee middelen van cassatie. Alvorens ik toekom aan de bespreking van de middelen, zal ik onder 3.1 tot en met 3.3 eerst de bewezenverklaring, de door het hof gebezigde bewijsmiddelen respectievelijk 's hofs bewijsoverwegingen uiteenzetten.
3.1
Het hof heeft ten aanzien van het onder primair tenlastegelegde bewezenverklaard dat:
‘hij op 9 maart 2007 te Bocholtz, in de gemeente Simpelveld, op de openbare weg, een aan het Bongerdplein gelegen park, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met voornoemd opzet
- —
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meermalen heeft geslagen en/of getrapt en (daarbij)
- —
[slachtoffer 1] heeft toegevoegd ‘geef me het geld, ik heb de sleutel ook al, geef me het geld’ of woorden van soortgelijke aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.’
3.2
Het hof heeft de volgende bewijsmiddelen gebezigd:
- 1.
Een, van het proces-verbaal van de regiopolitie Limburg Zuid, District Kerkrade, met registratienummer 2007034757 deel uitmakend proces-verbaal van verhoor van aangever, op 10 maart 2007 op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1] (blz. 20–22):
‘Heden, vrijdag 9 maart 2007, kwam ik met een vriend van mij, [slachtoffer 2], naar Nederland om verdovende middelen te kopen. Ik reed met mijn auto, een Renault Clio, kleur zwart, naar de coffeeshop [A] te Heerlen. Nadat ik in deze zaak marihuana gekocht had, ging ik naar buiten. Toen ik naar buiten liep, zag ik een auto staan, waarin meerdere personen zaten. Het betrof een Seat, die verlaagd was. Naar ik meen zaten in dit voertuig vijf personen. Ik werd door de persoon, gezeten rechtsvoor in de auto, aangesproken. Hij vroeg mij of ik meer marihuana wilde kopen. Toen ik zei dat ik nog wel wat marihuana wilde kopen, reed die auto met alle inzittenden weg. Ik moest even ter plaatse wachten, werd mij gezegd door de persoon die rechtsvoor zat, omdat hij met zijn leverancier moest bellen. Na ongeveer 10 minuten kwam voornoemde persoon, alsmede een andere inzittende van voornoemde auto, te voet naar ons terug. Beide personen gaven mij op te zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Vervolgens stapten beiden bij mij in de auto. Door [betrokkene 1] werd me de weg gewezen.
Opmerking verbalisant: aan de hand van een plattegrond verklaart aangever dat hij via de Akerstraat-Heesterberg-Heerlerbaan-Locht-Beitel naar de N281 reed, welke hij weer onmiddellijk verliet bij de afslag Simpelveld. Via Avantis naar een woonkern, waar hij op een parkeerplaats stopte voor een gebouw.
[Betrokkene 1] deelde ons toen mede dat wij moesten uitstappen en met hem mee moesten gaan. Hij liep toen met ons een bosperceel in. Toen kwamen we bij een trap, waar wij moesten wachten. [Betrokkene 1] en [betrokkene 2] gingen die trap op. Na ongeveer 5 à 10 minuten kwamen ze weer terug. [Betrokkene 1] zei dat zijn leverancier zou komen. Wij bleven wachten, maar de leverancier kwam niet. Ik zag vervolgens dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zich [het hof begrijpt: elkaar] aankeken en vervolgens dat [betrokkene 1] mij met een vuist in mijn gezicht sloeg. Ik zag dat [betrokkene 2] naar [slachtoffer 2] sloeg. Ik weet dat ik meerdere slagen en trappen kreeg van [betrokkene 1]. Op enig moment ben ik van [betrokkene 1] losgekomen. [betrokkene 1] zei toen tegen mij dat ik mijn geld moest geven, anders kreeg ik mijn autosleutels niet en kon ik niet meer wegkomen. Ik hoorde ook sleutels rammelen. Ik zag dat er nu meerdere personen in onze richting kwamen. Ik had niet de indruk dat dit passanten waren en dit maakte op mij een behoorlijk bedreigende indruk. Ik zei vervolgens tegen [slachtoffer 2], niets dan weg hier, waarna we beiden weggerend zijn.’
- 2.
Een, van het proces-verbaal van de regiopolitie Limburg/ District Kerkrade, met registratienummer 2007034757 deel uitmakend proces-verbaal van verhoor van aangever, op 10 maart 2007 op ambtseed opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2] (blz. 23–27):
‘Op vrijdag 9 maart 2007 ben ik samen met mijn vriend [slachtoffer 1] naar Nederland gegaan om wiet te kopen. We zijn met de auto van [slachtoffer 1], Renault Clio kleur zwart, naar Heerlen gereden. Ik ben in de auto blijven wachten tot [slachtoffer 1] terug kwam. Voor onze auto stond een zeer sportieve, verlaagde Seat met Nederlands kenteken. In deze auto zaten vijf personen. Enkele minuten later kwam een jongen de coffeeshop [het hof leest verbeterd:] uit en stapte in de kofferbak van de Seat.
Nadat we een half uurtje buiten stonden, kwam een jongen aangelopen. Die jongen kwam regeIrecht op ons af en sprak ons aan. Hij zei: ‘Ihr wollt marihuana kaufen?’ Wij zeiden dat dat het geval was. Die jongen zei toen dat hij iemand kende die een hennepplantage had. Toen is de jongen ongeveer 10 minuten weggeweest. Toen hij terug kwam, was hij in het gezelschap van een tweede jongen. We spraken af dat we naar die jongen van die wietplantage zouden rijden. De beide jongens zijn achter in onze auto gestapt. De jongen met het pokdalig gezicht zei dat hij [betrokkene 1] heette, de andere jongen stelde zich voor als [betrokkene 2]. We reden ongeveer 10 à 15 minuten en stopten toen bij een of andere parkeerplaats in de buurt van een park. We zijn vervolgens samen met die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] het park in gelopen. We kwamen na ongeveer 300 meter bij trapjes. [Betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn vervolgens de trappen omhoog gelopen. [Betrokkene 1] en [betrokkene 2] zouden naar die persoon gaan welke de hennepplantage had. Na ongeveer 5 minuten kwamen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] weer terug. [Betrokkene 1] ging op de trapjes zitten. [Betrokkene 1] draaide een sigaret en rookte de sigaret op. Hierna stond [Betrokkene 1] op, de jongens keken elkaar aan en vervolgens begonnen beiden met ons te vechten. [betrokkene 1] begon [slachtoffer 1] te slaan en te schoppen en [betrokkene 2] begon mij te slaan. Ik hoorde dat [betrokkene 1] tegen [slachtoffer 1] riep: ‘Geef me het geld, ik heb de sleutel ook al, geef me het geld.’ Op datzelfde moment zag ik dat nog drie à vier persoon erbij kwamen. Ik voelde dat [betrokkene 2] mij met vuisten in mijn gezicht sloeg. Ik voelde op dat moment hevige pijn in mijn gezicht en proefde bloed in mijn mond. Ik voelde dat [betrokkene 2] mij vier keer met een gebalde vuist tegen mijn achterhoofd sloeg. Ik schreeuwde om hulp omdat ik erg bang was. Ik probeerde te vluchten en rende weg. Ik viel vervolgens in een struik en [betrokkene 2] kwam achter mij aan gerend. [Betrokkene 2] stond vervolgens naast mij en schopte mij met zijn geschoeide voet in mijn zij. Ik voelde wederom hevige pijn en was bang. Vervolgens kwam [betrokkene 2] over mij heen hangen en sloeg en schopte mij. Op enig moment stopte [betrokkene 2] met slaan en liep richting [betrokkene 1]. Ik hoorde [slachtoffer 1] roepen: ‘Ich gebe euch kein Geld.’ Op dat moment keek ik in de richting van [slachtoffer 1] en zag ik dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bij [slachtoffer 1] stonden en dat [betrokkene 1] de autosleutels van [slachtoffer 1] in de handen hield.
[Slachtoffer 1] zag vervolgens een kans om weg te rennen en rende mijn kant op. Vervolgens renden we beiden in de richting van de auto. Ik bemerkte dat tijdens het rennen een persoon achter ons aan rende. Dit was niet [betrokkene 1] of [betrokkene 2].’
- 3.
Een, van het proces-verbaal van de regiopolitie Limburg/ District Kerkrade, met registratienummer 2007034757 deel uitmakend proces-verbaal van verhoor van verdachte, op 12 maart 2007 op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1] (blz. 48–53):
‘Vraag verbalisant: Bij wie was je vrijdag 9 maart 2007?
Antwoord verdachte: Met [betrokkene 3], [betrokkene 2], [verdachte] en [medeverdachte 2]. Die avond troffen wij ons achter de kerk in Bocholtz. Op een gegeven moment kreeg iemand het idee om naar de coffeeshop te gaan. Zij wilden naar de coffeeshop ‘[A]’ in Heerlen. Wij gingen met de auto van [medeverdachte 2], een blauwe Seat Ibiza. [medeverdachte 2] parkeerde de auto tegenover de coffeeshop. Op een gegeven moment kwam een man naar onze auto toe. Ik hoorde dat deze man Duits sprak en vroeg of hij ‘gras’ kon kopen. Ik hoorde dat hij ‘gras’ wilde kopen. [Medeverdachte 2] sprak met hem af dat wij binnen een half uur terug zouden komen met meer informatie voor hem. Wij zijn toen naar Bocholtz, naar het Bongerdplein, teruggereden. De Duitsers zouden in Heerlen op onze terugkomst wachten. Toen werd het idee geopperd om de Duitsers in elkaar te slaan. Volgens mij dacht iedereen hetzelfde. Daarop zijn we naar Heerlen, naar de wachtende Duitsers terug gereden. In Heerlen aangekomen, in de buurt van de coffeeshop, stapten [betrokkene 2] en ik uit. Wij waren voornemens om naar de Duitsers te gaan. Wij zouden de Duitsers naar het Bongerdplein in [plaats 1] rijden en aldaar de Duitsers in elkaar slaan. Met de anderen werd afgesproken dat zij ook naar het Bongerdplein zouden rijden om mee te helpen om de Duitsers in elkaar te slaan.
Vraag verbalisant: In welke auto reden jullie met de Duitsers mee?
Antwoord verdachte: Volgens mij een Renault Clio. [Betrokkene 2] en ik zouden met de Duitsers naar het Bongerdplein rijden. Daar zouden wij wachten tot de anderen erbij kwamen. Dan zouden wij de Duitsers in de val Iokken en het geld van hen afnemen. Wij liepen met hen naar het park. Terwijl wij bij elkaar stonden, kreeg ik een sms-bericht van [betrokkene 2], waarin hij schreef:
‘We pakken ze alleen’ of zoiets. Daarop zei ik tegen [betrokkene 2] dat wij de Duitsers zouden pakken op het moment dat ik mijn sigaret weg zou schieten. Zo gebeurde het dan ook. Ik wilde de Duitser die het kortst bij mij stond een klap geven. Daarbij pakte deze Duitser echter mijn arm vast, waarna wij op de grond vielen. Wij worstelden op de grond verder. Tijdens de worsteling zag ik autosleutels liggen. Ik ging ervan uit dat dat de sleutels van de Duitser waren en pakte ze op. Vervolgens kon ik opstaan en de Duitser bleef liggen. Ik had zijn autosleutels vast. Ik riep toen: ‘Dein auto oder dein Geld’ of zoiets. Ik heb dat een paar keer geroepen. Daarbij liet ik hem de autosleutels zien. Ik zag dat de Duitser, waarmee ik had gevochten, wegrende. De Duitser, waar [betrokkene 2] mee had gevochten, rende daarna ook weg.’
- 4.
Een, van het proces-verbaal van de regiopolitie Limburg/ District Kerkrade, met registratienummer 2007034757 deel uitmakend proces-verbaal van verhoor van verdachte, op 14 maart 2007 op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1] (blz. 56–59):
‘Vraag verbalisant: Jullie waren op die avond met zes personen: jij, [betrokkene 3], [betrokkene 2], [verdachte] en [medeverdachte 2]. Wie is die zesde persoon?
Antwoord verdachte: Dat was [medeverdachte 1].
[Medeverdachte 2] had met die Duitsers afgesproken dat ze een half uur moesten wachten. In dat half uur zijn we met de auto van [medeverdachte 2] onder ons zessen naar Bocholtz gereden. Tijdens die rit kwam het plan ter sprake om die Duitsers het geld af te nemen, ze dus zogenaamd te rippen. Volgens mij was het een idee van ons allemaal.
Vraag verbalisant: [medeverdachte 1] heeft naar jou gebeld om te vragen waar jullie waren, wat heb je daarover te verklaren?
Antwoord verdachte: Toen [medeverdachte 1] belde, waren we nog onderweg, ongeveer op industrieterrein Avantis.
Vraag verbalisant: [verdachte] verklaart dat hij een Duitser van jou heeft afgetrokken en daarbij een klap kreeg en ook een klap uitdeelde. Wat heb je daarop te zeggen?
Antwoord verdachte: Ja, dat klopt.
Vraag verbalisant: Wie is er nog meer naar die vechtpartij toe gekomen?
Antwoord verdachte: [medeverdachte 1] stond er ook bij.’
- 5.
Een, van het proces-verbaal van de regiopolitie Limburg/ District Kerkrade, met registratienummer 2007034757 deel uitmakend proces-verbaal van verhoor van verdachte, op 10 maart 2007 op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokken[betrokkene 2] (blz. 74–79):
‘Gisteren [hof: 9 maart 2007] was ik samen met [betrokkene 1], [medeverdachte 2] en [betrokkene 3]. Later op die dag werd besloten om naar een coffeeshop in Heerlen te gaan.
Vraag verbalisant: Naar welke coffeeshop reden jullie?
Antwoord verdachte: [A] te Heerlen. Vlakbij de coffeeshop parkeerde [medeverdachte 2] de auto.
Vervolgens kwam een jongen met langer haar op ons af en sprak ons aan. Hij sprak in de Duitse taal. De jongen vertelde dat hij een grotere hoeveelheid wiet wilde hebben en vroeg aan ons of wij dat voor hem konden regelen. [Betrokkene 1] spreekt als beste van ons Duits, zodoende voerde voornamelijk hij ook het gesprek. Ik zag toen dat de jongen in de richting van zijn auto liep. Dit was volgens mij een Renault Clio, donker gekleurd, Duits kenteken. In de auto ging het gesprek over de Duitse jongen en zijn voorstel. Op een gegeven moment werd een voorstel gedaan om de Duitser naar [plaats 1] te lokken. In onze groep werd gevraagd wie met de Duitsers zou meerijden. [Betrokkene 1] gaf aan met mij mee te gaan. Daarop stapten wij bij de Duitsers in de auto en reden weg. Wij reden niet achter [medeverdachte 2] aan. Wij reden een eigen weg. Wel hadden we afgesproken dat [medeverdachte 2] ook naar Bocholtz zou rijden. Er werd op het Bongerdplein te Bocholtz afgesproken. De Duitsers gaven in de auto aan dat zij voor EUR 750,-- wilden kopen. Onderweg naar Bocholtz werd [betrokkene 1] door [medeverdachte 1] gebeld. Dit betreft [medeverdachte 1], hij vroeg waar we waren. Ik hoorde [betrokkene 1] antwoorden dat we zo op het Bongerdplein zouden zijn. Nadat de Duitsers hun auto op het Bongerdplein geparkeerd hadden, stapten we uit en rookten een sigaret. Vervolgens vroegen de Duitsers waar de man van de levering van wiet bleef. [Betrokkene 1] zei toen dat hij en ik zouden gaan kijken waar die man bleef. [Betrokkene 1] en ik liepen toen naar het huisadres van [betrokkene 1]. Wij liepen de trap naar zijn woning omhoog. (…) Daarop liepen wij weer naar de wachtende Duitsers. Vervolgens begon de ruzie. Ik hoorde dat [betrokkene 1] schreeuwde: ‘Geld, geld, ik wil geld hebben’ of zoiets. [Betrokkene 1] zei dat in de Duitse taal.’
- 6.
Een, van het proces-verbaal van de regiopolitie Limburg/ District Kerkrade, met registratienummer 2007034757 deel uitmakend proces-verbaal van verhoor van verdachte, op 11 maart 2007 op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 2] (blz. 80–83):
‘Ik kan nog wel verklaren dat tijdens de vechtpartij met de Duitsers de autosleutels van een van hen op de grond viel. Ik zag dat [betrokkene 1] deze autosleutels oppakte.
Vraag verbalisant: Wie zaten er in de auto van [medeverdachte 2]?
Antwoord verdachte: Ik heb ze allemaal al genoemd. Ik moet er nu echter bij zeggen dat mij later inviel dat [verdachte] ook in de auto zat.
Vraag verbalisant: Waar waren [betrokkene 3], [medeverdachte 2] en [verdachte] op het moment dat jullie in [plaats 1] aan kwamen?
Antwoord verdachte: We hadden afgesproken dat we elkaar in het park in [plaats 1] zouden treffen. Dat ligt in de buurt van het Bongerdplein, vlakbij het woonadres van [betrokkene 1]. (…) Ik stond met een Duitser te vechten, ik zag dat [betrokkene 1] met de andere Duitser aan het vechten was. Ik hoorde [betrokkene 1] iets over sleutels en geld schreeuwen. Volgens mij riep hij: ‘Je krijgt de sleutels, als ik het geld krijg’ of zoiets. Ik hoorde de sleutels rammelen. Op het laatst zag ik dat [medeverdachte 2], [verdachte] en [betrokkene 3] verschenen. [betrokkene 1] was nog aan het vechten. [Verdachte] Iiep in de richting van de vechtende [betrokkene 1].’
- 7.
Een, van het proces-verbaal van de regiopolilie Limburg/ District Kerkrade, met registratienummer 2007034757 deel uitmakend proces-verbaal van verhoor van verdachte, op 12 maart 2007 op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 2] (blz. 84–86):
‘Vraag verbalisant: [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij van jou een sms-bericht kreeg op het moment dat jullie met de twee Duitsers op het Bongerdplein stonden. Daarin stond de tekst: ‘We pakken ze alleen.’ Wat kun je daarover verklaren?
Antwoord verdachte: Dat klopt. (…) [betrokkene 1] zei daarop dat hij een Duitser zou pakken op het moment dat zijn sigaret weg zou schieten. Zo gebeurde het dan ook. Ik zag dat [betrokkene 1] zijn sigaret wegschoot en vervolgens de Duitser een klap wilde geven. Ik zag toen dat de Duitser [betrokkene 1] vast greep en dat beiden ten val kwamen en met elkaar worstelden. Verder zag ik dat de andere Duitser mij aankeek en toen ontstond er een worsteling tussen ons.
Vraag verbalisant: Op een gegeven moment kwamen [betrokkene 3], [medeverdachte 2] en [verdachte] ook. Wat deden zij?
Antwoord verdachte: [betrokkene 3] en [verdachte] kwamen korter bij. Ik zag dat [verdachte] naar [betrokkene 1] liep. Toen vocht [betrokkene 1] nog met de Duitser.’
- 8.
Een, van het proces-verbaal van de regiopolitie Limburg/ District Kerkrade, met registratienummer 2007034757 deel uitmakend proces-verbaal van verhoor van verdachte, op 15 maart 2007 op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 2] (blz. 87–90):
‘Vraag verbalisant: Met hoeveel man zijn jullie naar Heerlen gereden?
Antwoord verdachte: We waren met zes personen.
Vraag verbalisant: Wie was die zesde persoon?
Antwoord verdachte: Dat was [medeverdachte 1].
Vraag verbalisant: Wat waren de afspraken over het geld als dat geroofd was?
Antwoord verdachte: [betrokkene 1] bood iedereen een deel van de buit aan. Toen [betrokkene 1] met dat voorstel kwam, wilde iedereen daar wel aan meewerken. ledereen is [betrokkene 3], [verdachte], [medeverdachte 2], ik en [medeverdachte 1]. ledereen vond dat wel mooi meegenomen.
Vraag verbalisant: Hoe hebben jullie je voorgesteld bij die Duitsers?
Antwoord verdachte: Ik heb me voorgesteld als [betrokkene 2] en [betrokkene 1] heeft zich voorgesteld als [betrokkene 1].
Vraag verbalisant: Hoe ging die beroving in zijn werk?
Antwoord verdachte: Op een gegeven moment zag ik dat [betrokkene 1] een sleutel in zijn handenhield. Ik hoorde [betrokkene 1] zeggen: ‘Gib mir das Geld, dann kriegst du deine Schlüssel.’ Toen begonnen die Duitsers ‘Polizei, polizei’ te roepen. Intussen waren de anderen: [betrokkene 3], [verdachte] en [medeverdachte 1] ook erbij gekomen.
Vraag verbalisant: Wie heeft er nog meer geslagen van jullie groep?
Antwoord verdachte: Ik geloof dat [verdachte] nog naar een van die Duitsers getrapt heeft.’
- 9.
Een, van het proces-verbaal van de regiopolitie Limburg/ District Kerkrade, met registratienummer 2007034757 deel uitmakend proces-verbaal van verhoor van verdachte, op 13 maart 2007 op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte 2] (blz. 107- 110):
‘Vraag verbalisant: Wie waren vrijdag 9 maart 2007 bij je?
Antwoord verdachte: [betrokkene 3], [verdachte], [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [medeverdachte 1]. Op een gegeven moment kwam het idee naar voren om naar coffeeshop ‘[A]’ in Heerlen te gaan. Vervolgens reed ik als bestuurder van mijn auto, een Seat Ibiza, kleur blauw met de anderen naar [Heerlen]. In [Heerlen] parkeerde ik de auto in de buurt van de coffeeshop.
[Medeverdachte 1] ging naar binnen. Op een gegeven moment zag ik iemand naar mij toe komen. Ik zag dat deze jongen uit een auto stapte, welke achter mij stond geparkeerd. Ik zag dat op deze auto Duitse kentekenplaten zaten. Ik hoorde dat deze jongen Duits sprak. Hij vroeg of wij voor hem ‘gras’ konden regelen. Wij gaven aan dat we wel iets konden regelen.
Tussentijds hoorde ik dat [betrokkene 2] zei dat hij de Duitsers in elkaar wilde slaan en vervolgens rippen. Vervolgens kwam [medeverdachte 1] uit de coffeeshop en ben ik weggereden. Ik reed richting Bocholtz. In de auto werd verder gesproken over het in elkaar slaan van de Duitsers en het rippen. Ik moest van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] terug rijden. Voorts zei [betrokkene 2] of [betrokkene 1] dat ik ook geld zou krijgen als ik terug zou rijden. Toen besloot ik toch naar Heerlen terug te rijden. In Heerlen aangekomen ben ik in de buurt van de schouwburg gestopt. [Betrokkene 2] en [betrokkene 1] stapten uit en liepen weg. Ik reed met de anderen naar Bocholtz terug.
Vraag verbalisant: Wat werd met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] afgesproken?
Antwoord verdachte: Dat wij hen in Bocholtz zouden treffen. Ik zag en hoorde dat [medeverdachte 1] met [betrokkene 2] of [betrokkene 1] belde en vroeg waar ze uithingen. Hij kreeg als antwoord dat zij in het park waren. Wij liepen vervolgens naar het park toe. Toen we hij het park aankwamen hoorde ik geschreeuw. [Verdachte] en [medeverdachte 1] renden als gekken het park in.’
- 10.
Een, van het proces-verbaal van de regiopolitie Limburg/ District Kerkrade, met registratienummer 2007034757 deel uitmakend proces-verbaal van verhoor van verdachte, op 13 maart 2007 op ambtseed opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 3], onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte 2] (blz. 116–119):
‘Vraag verbalisant: [betrokkene 3] verklaarde dat [betrokkene 1] had gezegd dat ieder die meedeed EUR 100,-- zou krijgen, althans de buit zou verdeeld worden. Wat kun je daarover verklaren?
Antwoord verdachte: Dat is wel gezegd door [betrokkene 1].’
- 11.
Een, van het proces-verbaal van de regiopolitie Limburg/ District Kerkrade, met registratienummer 2007034757 deel uitmakend proces-verbaal van verhoor van verdachte, op 13 maart 2007 op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 3] (blz. 123–124):
‘Op vrijdag 9 maart ben ik samen met vijf andere jongens naar Heerlen gegaan. We wilden naar de coffeeshop [A]. Die andere jongens waren [medeverdachte 1], [betrokkene 2], [betrokkene 1], [verdachte] en [medeverdachte 2]. We zijn met een auto gegaan. Dat was de blauwe Seat van [medeverdachte 2]. Bij de [A] aangekomen, is [medeverdachte 1] uitgestapt en de coffeeshop naar binnen gegaan. Op een gegeven moment kwam een Duits sprekende jongen vragen of wij wiet konden regelen ter waarde van EUR 750,--. [Betrokkene 2] en [betrokkene 1] zeiden dat ze dat wel konden. Ik zag dat die Duitse jongen nog iemand hij zich had. Die jongen zat te wachten in een zwarte Renault CIio met Duits kenteken.’
- 12.
Een, van het proces-verbaal van de regiopolitie Limburg/ District Kerkrade, met registratienummer 2007034757 deel uitmakend proces-verbaal van verhoor van verdachte, op 13 maart 2007 op ambtseed opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 3], onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 3] (blz. 130–132):
‘Ik wist wel van het idee af om die Duitsers te rippen. Dat is in de auto van [medeverdachte 2] ter sprake gekomen. Toen die Duitser bij onze auto was geweest, zijn we met ons zessen eerst weggereden. Wij zijn toen naar [plaats 1] gereden. ledereen was geld toegezegd als we mee zouden werken aan de beroving. Dat wil zeggen het neerslaan en beroven van die twee Duitse jongens. Dat werd door [betrokkene 1] toegezegd. We zijn weer met de hele club van zes man richting [Heerlen] gereden. Daar hebben we [betrokkene 2] afgezet. Toen we bij de schouwburg aankwamen, is [betrokkene 1] uitgestapt en zijn ze samen richting de coffeeshop gelopen. Wij, ik, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn toen naar Bocholtz gereden. De afspraak was in principe dat als [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met die Duitse jongens in het parkje zouden aankomen, wij met ons vieren daarheen zouden gaan om te helpen. [Medeverdachte 1] heeft gebeld met [betrokkene 1] en die zei dat ze met die twee Duitse jongens in het parkje waren. Wij zijn toen richting het parkje gelopen. Toen we in het park kwamen, hoorde ik geschreeuw en geritsel van struiken. Ik hoorde [betrokkene 1] op een agressieve manier roepen: ‘Geld oder den Schlüssel’. Ik ben een meter of twee die richting op gelopen.’
- 13.
Een, van het proces-verbaal van de regiopolitie Limburg/ District Kerkrade, met registratienummer 2007034757 deel uitmakend proces-verbaal van verhoor van verdachte, op 15 maart 2007 op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] en [verbalisant 4], wachtmeester 1 Koninklijke Marechaussee, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte 1] (blz. 136–139):
‘Op vrijdag 9 maart zijn wij bij elkaar gekomen achter de kerk in [plaats 1]. Met wij bedoel ik:
ik, [verdachte], [medeverdachte 2], [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 1]. We wilden naar Heerlen naar de coffeeshop [A]. We zijn met de auto van [medeverdachte 2] naar Heerlen gereden. Die auto is een blauwe Seat Ibiza. We zijn gestopt bij de [A]. Ik ben uit de auto gestapt. Ik ben in de [A] ongeveer vijf minuten binnen geweest. Ik ben achter in de bak gestapt en we zijn weggereden. We wilden naar [plaats 1]. In de auto werd er toen gepraat over iemand die bij de auto was gekomen en die voor een bepaald bedrag, EUR 750,--, wiet wilde kopen. In eerste instantie wilden die twee [hof: [betrokkene 1] en [betrokkene 2]] de drugs regelen, maar gaandeweg het gesprek wilden ze de Duitsers gewoon beroven. We reden toen inmiddels op het industrieterrein Avantis en zijn daar weer omgedraaid richting Heerlen om [betrokkene 2] en [betrokkene 1] daar af te zetten. [Betrokkene 1] en [betrokkene 2] zeiden tegen [medeverdachte 2] dat wij naar het park in Bocholtz moesten komen.
Dan kwamen zij daar ook met die Duitsers. Ze wilden dat wij hun gingen helpen bij die beroving. Wij zijn toen gereden naar de parkeerplaats op de Steenberg, daar hebben we de auto neergezet. Wij zijn uit de auto gestapt en zijn via het voetpad richting het Bongerdplein gelopen. Daar zijn we het parkje binnengegaan. Ik hoorde geschreeuw uit de richting van de pIek waar [betrokkene 1] woont. We zijn toen met zijn vieren in de richting van dat geschreeuw gelopen. Ik zag [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en die twee Duitsers op de grond rollen. [Betrokkene 1] had zo'n Duitser op zich zitten. Ik ben naar [betrokkene 2] toegelopen. [Betrokkene 2] lag beneden in de struiken in het snoeiafval met zo'n Duitser. Ik zag [betrokkene 1] met een sleutel in zijn handen staan.’
- 14.
Een, van het proces-verbaal van de regiopolitie Limburg/ District Kerkrade, met registratienummer 2007034757 deel uitmakend proces-verbaal van verhoor van verdachte, op 13 maart 2007 op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte (blz. 94–96):
‘Op vrijdag 9 maart 2007 zijn wij naar de coffeeshop [A] in Heerlen gegaan. Met wij bedoel ik: [betrokkene 1], [betrokkene 2], [medeverdachte 2], [betrokkene 3], [medeverdachte 1] en ik. Wij zijn naar Heerlen gegaan met de auto van [medeverdachte 2]. Dat is een Seat Ibiza, blauw van kleur. In Heerlen aangekomen, parkeerden we die auto voor de coffeeshop. [Medeverdachte 1] is toen uitgestapt en is in de [A] naar binnen gegaan. Toen we op [medeverdachte 1] zaten te wachten, zagen we een jongen onze richting op komen lopen. Die jongen kwam bij onze auto staan en vroeg of wij voor hem wiet konden regelen ter waarde van EUR 750,--. (…) Wij zijn toen naar het parkje bij het Bongerdplein gereden. We zijn naar het bankje gelopen waar we altijd zitten. Er is nog telefonisch contact geweest met [betrokkene 1]. Ik geloof dat [medeverdachte 1] hem gebeld heeft. [betrokkene 1] zei dat ze over een kwartiertje in het park zouden zijn. (…) Opeens hoorde ik geschreeuw. Ik ben toen gaan kijken. Ik zag dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aan het vechten waren met twee jongens. Ik ben toen [betrokkene 1] gaan helpen. [Medeverdachte 1] was nog erbij gekomen.’
- 15.
Een, van het proces-verbaal van de regiopolitie Limburg/ District Kerkrade, met registratienummer 2007034757 deel uitmakend proces-verbaal van verhoor van verdachte, op 13 maart 2007 op ambtseed opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 3], onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte (blz. 101–103):
‘Op een gegeven moment kwam een Duitser bij de auto en vroeg of er iemand wiet kon regelen. Toen zei [betrokkene 1] dat hij dat wel kon regelen. We zijn toen met de auto van [medeverdachte 2] weggereden. [Medeverdachte 1] lag in de kofferbak van de auto. Naast mij zaten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op de achterbank. Een van die twee opperde het plan om die Duitsers te rippen. Toen zijn we richting Bocholtz gereden. Op Avantis, een industrieterrein, zijn we gekeerd en weer naar Heerlen gereden. We hebben daar [betrokkene 2] en [betrokkene 1] afgezet. In de auto heeft [betrokkene 1] nog aangeboden om het geld te delen als we meededen. Toen we voor de tweede keer in Heerlen kwamen, was het plan om met zes man die Duitsers te rippen.
Vraag verbalisant: [medeverdachte 2] en [betrokkene 3] zeggen dat ze auto op de Steenberg hebben geparkeerd, maar jij zegt dat jij op het Bongerdplein het park in bent gegaan. Wat is waar?
Antwoord verdachte: we zijn vanaf de parkeerplaats op de Steenberg het park ingelopen.
[betrokkene 3] en [medeverdachte 2] namen de bovenste weg en ik en [medeverdachte 1] namen het onderste pad.
Ik zag dat [betrokkene 1] in de struiken lag in een helling terwijl [betrokkene 2] in de buurt van de trapjes op de grond lag te vechten. Ik hoorde [betrokkene 1] roepen dat hij hulp nodig had en ik heb die Duitser van hem afgetrokken. Daarbij kreeg ik een klap in mijn gezicht. Ik heb toen teruggeslagen.
Vraag verbalisant: Heb je gezien of [betrokkene 1] iets in zijn handen had?
Antwoord verdachte: Ja, hij had een sleutel in zijn handen. Hij riep: ‘Das Geld oder den Schlüssel’ of zoiets.’
- 16.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Maastricht d.d. 3 april 2008, voor zover inhoudende de ten overstaan van de politierechter afgelegde verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
‘Op 9 maart 2007 te Bocholtz werden wij gevraagd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] om mee te doen aan een afpersing van twee Duitse drugsgebruikers. Wij zouden daarvoor geldelijk worden beloond. Het is juist dat ik een van de Duitse mannen van [betrokkene 1] heb af getrokken.’
3.3
Voorts heeft het hof met betrekking tot het bewijs het volgende overwogen:
‘Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft gesteld dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe is aangevoerd dat geen sprake is van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking.
Het hof stelt op basis van de hierboven bedoelde bewijsmiddelen het navolgende vast:
- I.
Op 9 maart 2007 rijden [betrokkene 1], [betrokkene 2], [verdachte], [medeverdachte 2], [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] in de blauwe Seat Ibiza van [medeverdachte 2] naar coffeeshop [A] in Heerlen.
- II.
Buiten bij coffeeshop [A] staan twee Duitse mannen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Zij zijn daar gekomen in de zwarte Renault Clio van [slachtoffer 1].
- III.
[Betrokkene 1] heeft een gesprek met één van de Duitsers, waarbij de Duitse man zegt dat hij voor EUR 750,-- wiet wil kopen. Er wordt gezegd dat er wiet geleverd kan worden en dat de Duitse mannen even moeten wachten.
- IV.
De zes onder I genoemde personen rijden met de Seat richting Bocholtz, gemeente Simpelveld. In de auto opperen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] het plan om de Duitsers te ‘rippen’. Afgesproken wordt dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bij het Bongerdplein te Bocholtz zullen wachten op de andere vier. Er wordt gesproken over verdeling van de buit.
- V.
[Betrokkene 1] en [betrokkene 2] worden weer teruggebracht naar de Duitsers in Heerlen.
Zij stappen bij de Duitse mannen in de auto om hen naar [plaats 1] te loodsen. De auto met daarin [medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] rijdt via een andere route naar Bocholtz dan de auto met daarin de Duitse mannen en [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Onderweg belt [medeverdachte 1] met [betrokkene 1] om te vragen waar zij zijn. De Renault Clio arriveert als eerste bij het park aan het Bongerdplein te Bocholtz.
- VI.
[Betrokkene 1] en [betrokkene 2] nemen de Duitse mannen mee het park in. [Betrokkene 2] stuurt vervolgens een sms-bericht aan [betrokkene 1] met de tekst: ‘We pakken ze gewoon alleen.’
[Betrokkene 1] en [betrokkene 2] raken in gevecht met de Duitse mannen. Tijdens het gevecht bemachtigt [betrokkene 1] de autosleutel van de Renault Clio van [slachtoffer 1] en roept in de trant van: ‘Dein Auto oder dein Geld’. [Slachtoffer 1] weigert het geld te geven.
- VII.
[Medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] zijn op dat moment ook bij het park aan het Bongerdplein gearriveerd. Zij horen geschreeuw.
[verdachte] en [medeverdachte 1] gaan op het geschreeuw af.
- VIII.
De Duitse mannen zien op enig moment kans weg te rennen.
Het hof stelt voorts vast dat — zoals tijdens zijn verhoor op 13 maart 2007 verklaard — verdachte, aangekomen bij de plek waar [betrokkene 1], [betrokkene 2] en de twee Duitse mannen zich bevonden, zag dat [betrokkene 1] in de struiken lag, terwijl [betrokkene 2] in de buurt van de trapjes op de grond lag te vechten. Hij hoorde [betrokkene 1] roepen dat hij hulp nodig had, waarop hij de Duitse man van [betrokkene 1] af heeft getrokken. Daarbij kreeg hij een klap in zijn gezicht, waarop hij de man heeft teruggeslagen.
Op grond van alle boven weergegeven feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en bezien in samenhang met wat overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, is het hof van oordeel dat verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2], [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] het vooropgezette plan de Duitse mannen van hun geld te ontdoen door hun handelen hebben opgevolgd en ondersteund. Zij zijn naar de afgesproken plaats gereden en zijn afgegaan op het geschreeuw in het park. Het feit dat zij aanwezig waren op de plaats van de ‘rip’, terwijl die nog gaande was, zorgde voor een getalsmatige versterking, waardoor een meer dreigende situatie is ontstaan. Daarbij wijst het hof op de verklaring van aangever [slachtoffer 1] die heeft verklaard dat hij zag dat er meerdere personen in zijn richting kwamen, dat hij niet de indruk had dat dit passanten waren en dat dit op hem een bedreigende indruk maakte. Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zag dat er drie à vier personen bij kwamen en dat hij erg bang was en om hulp schreeuwde. Toen hij en [slachtoffer 1] wegrenden, werden zij nog even achtervolgd door een persoon. Dit was een andere persoon dan de twee jongens waarmee zij even tevoren in het feitelijk gevecht waren verwikkeld.
Het verweer dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking wordt verworpen.’
4.1
Het eerste middel klaagt over de bewezenverklaring van de onder de twee gedachtenstreepjes opgenomen uitvoeringshandelingen, zoals deze primair aan verdachte zijn tenlastegelegd.
De steller van het middel heeft aangevoerd dat het hof door de onder de twee gedachtenstreepjes opgenomen uitvoeringshandelingen bewezen te verklaren tot uitdrukking heeft gebracht dat verdachte deze uitvoeringshandelingen als dader heeft gepleegd, terwijl uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte deze uitvoeringshandelingen alleen heeft gepleegd. Het hof had bewezen dienen te verklaren dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen (en met voornoemd opzet) deze uitvoeringshandelingen heeft gepleegd. Met de bewezenverklaring van het hof wordt feitelijk invulling gegeven aan het daderschap, terwijl uit 's hofs motivering van de bewezenverklaring blijkt dat er sprake is van mededaderschap. 's Hofs motivering van de bewezenverklaring is niet te verenigen met de bewezenverklaring, nu het hof heeft bewezenverklaard dat verdachte de onder voornoemde gedachtenstreepjes opgenomen uitvoeringshandelingen heeft gepleegd, terwijl uit de motivering van het hof kan worden afgeleid dat verdachte geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, doch zich niet heeft gedistantieerd en zich dusdoende schuldig heeft gemaakt aan medeplegen.
4.2
De steller van het middel wijst er terecht op dat uit de bewezenverklaring lijkt te volgen dat verdachte de onder de twee gedachtenstreepjes opgenomen uitvoeringshandelingen zelfstandig heeft gepleegd. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en 's hofs bewijsoverwegingen leid ik echter af dat niet verdachte, maar twee mededaders, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], deze uitvoeringshandelingen hebben gepleegd en dat verdachte volgens het hof zodanig bewust en nauw met hen heeft samengewerkt dat hij als medepleger van de poging tot afpersing valt aan te merken. Kennelijk heeft het hof de tenlastelegging aldus begrepen dat verdachte het verwijt wordt gemaakt dat hij een poging tot afpersing heeft medegepleegd, waarbij de tenlastegelegde uitvoeringshandelingen ook door de mededaders kunnen zijn gepleegd, en niet — zoals de steller van het middel dat doet — dat verdachte ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om met anderen derden af te persen zelf de tenlastegelegde uitvoeringshandelingen heeft gepleegd. Een en ander is het gevolg van een verkeerde plaatsing van de woorden ‘tezamen en in vereniging met anderen’ in de tenlastelegging. Uit hetgeen in feitelijke aanleg is aangevoerd, kan worden afgeleid dat ook de verdediging, gelijk het hof, de tenlastelegging aldus heeft opgevat dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot afpersing. Kennelijk heeft het hof het niet noodzakelijk geacht een en ander in de bewezenverklaring recht te zetten. Mijns inziens behoeft dit, onder bovengenoemde omstandigheden, niet tot cassatie te leiden. De strekking van de tenlastelegging is duidelijk, er blijkt bij de verdediging daarover geen misverstand te hebben bestaan. De Hoge Raad kan de bewezenverklaring verbeterd lezen door de woorden ‘tezamen en in vereniging met anderen’ aldus te verplaatsen dat deze voor de zinsnede ‘ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf’ komen te staan, waarna aan de klacht de grond komt te ontvallen.
5.1
Het tweede middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit, in het bijzonder ten aanzien van het medeplegen, niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
In de toelichting op het middel is aangevoerd dat de samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders niet zodanig nauw is geweest dat van medeplegen kan worden gesproken. Indien er geen sprake is van directe betrokkenheid van een verdachte bij de uitvoering, kan slechts sprake zijn van medeplegen wanneer verdachte een actieve — initiërende, organiserende of coördinerende — of tenminste een aan zijn mededaders die bij de uitvoering wel direct betrokken zijn geweest gelijkwaardige rol in de voorfase heeft gehad. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte de poging tot afpersing heeft medegepleegd, nu hieruit niet volgt dat verdachte uitvoeringshandelingen heeft gepleegd, lijfelijk aanwezig is geweest op de plaats van de afpersing noch dat er sprake is geweest van een gezamenlijk plan in de voorfase waarbij hij een dergelijke actieve of gelijkwaardige rol heeft gehad. Voor zover het hof heeft overwogen dat verdachte en diens mededaders aanwezig zijn geweest op de plaats van de ‘rip’ terwijl die nog gaande was en mitsdien zorgde voor een getalsmatige versterking waardoor een meer dreigende situatie is ontstaan, miskent het hof, aldus de steller van het middel, dat het zich niet distantiëren ondanks de bij verdachte aanwezige wetenschap omtrent hetgeen stond te gebeuren niet voldoende is om de vereiste bewuste en nauwe samenwerking te kunnen opleveren.
5.2
Vooropgesteld wordt dat medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking vereist.2. De bewuste en nauwe samenwerking kan tot uitdrukking komen in een gezamenlijke uitvoering, maar noodzakelijk is dat niet.3. Ook iemand die enkel aanwezig is, zonder uitvoeringshandelingen te verrichten, kan als medepleger worden aangemerkt. Dat er sprake is van voldoende bewuste en nauwe samenwerking blijkt dan bijvoorbeeld uit betrokkenheid bij het plan of actieve aansporing van de feitelijke uitvoerders.4. Bewuste en nauwe samenwerking kan worden opgemaakt uit hetgeen zich heeft afgespeeld in de fase voorafgaand aan het plegen van de uitvoeringshandelingen.5. De omstandigheid alleen dat de verdachte, die geen van de uitvoeringshandelingen heeft verricht, zich daarvan niet heeft gedistantieerd is onvoldoende om van medeplegen te kunnen spreken.6. Het zich niet distantiëren van de strafbare gedraging kan een voldoende mate van samenwerking overigens wel indiceren. Een dergelijke betrokkenheid kan onder omstandigheden reeds worden afgeleid uit de enkele bedreigende aanwezigheid van de verdachte bij het delict.7.
5.3
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, [betrokkene 1], [betrokkene 2], [medeverdachte 2], [betrokkene 3] en [medeverdachte 1], nadat zij de twee Duitse mannen bij de coffeeshop in Heerlen hebben achtergelaten in afwachting van een mogelijke levering van wiet en in een auto richting [plaats 1] reden, hebben afgesproken om de Duitse mannen te ‘rippen’. Afgesproken is dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bij [het Bongerdplein] in Bocholtz op de andere vier zouden wachten, zodat dezen konden helpen de Duitse mannen in elkaar te slaan en te beroven (bewijsmiddelen 3, 4, 5, 6, 9, 12, 13, 15 en 16). Tevens zijn er tijdens die autorit afspraken gemaakt over de verdeling van de buit, iedereen zou 100 euro of in elk geval een deel van de buit krijgen (bewijsmiddelen 8, 9, 10, 12, 15 en 16). Nadat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn teruggebracht naar Heerlen, alwaar zij bij de Duitse mannen in de auto stappen om hen naar Bocholtz te loodsen, zijn verdachte, [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] apart en via een andere route naar Bocholtz gereden (bewijsmiddelen 3, 5, 9, 12, 13 en 14). Onderweg heeft [medeverdachte 1] nog met [betrokkene 1] gebeld om te vragen waar zij op dat moment waren (bewijsmiddelen 4, 5, 9, 12 en 14). Toen verdachte, [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] zijn gearriveerd, en de vechtpartij tussen de Duitse mannen en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] reeds gaande was, zijn zij op het geschreeuw in het park afgegaan (bewijsmiddelen 1, 2, 4, 6, 7, 8, 9, 13, 14 en 15). Vervolgens is verdachte [betrokkene 1] te hulp geschoten door één van de Duitse mannen van hem af te trekken, waarbij verdachte een klap in zijn gezicht heeft gekregen en waarop hij de man heeft teruggeslagen (bewijsmiddelen 4, 8, 14, 15 en 16).
5.4
Anders dan het middel stelt, heeft het hof de bewuste en nauwe samenwerking in het onderhavige geval niet slechts afgeleid uit de omstandigheid dat verdachte zich niet heeft gedistantieerd en de groep getalsmatig heeft versterkt. Verdachte heeft weliswaar geen uitvoeringshandelingen gepleegd, maar heeft wel een rol gespeeld bij het beramen van het plan. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte degene is geweest die het plan de Duitse mannen te ‘rippen’ heeft geopperd, maar wel dat hij daarmee heeft instemd (bewijsmiddelen 8 en 15). Ook hebben verdachte en zijn mededaders afspraken over de ‘rip’ gemaakt. Zo is afgesproken dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op verdachte, [medeverdachte 2], [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] zouden wachten zodat ook de laatstgenoemden konden meehelpen de Duitse mannen in elkaar te slaan en te beroven. Daartoe is afgesproken dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met de Duitse mannen naar Bocholtz zouden rijden en dat verdachte en de anderen in een aparte auto via een andere route daarheen zouden komen. Ook hebben zij afspraken gemaakt over de verdeling van de buit. Verdachte is ter uitvoering van de gemaakte afspraken met de drie anderen naar de afgesproken plek gereden en is bij de ‘rip’ lijfelijk aanwezig geweest. Verdachte heeft zich van de ‘rip’, of eigenlijk de poging tot afpersing, die bij zijn aankomst reeds en nog steeds in volle gang was, niet gedistantieerd8. en heeft [betrokk[betrokkene 1] zelfs nog geholpen door één van de Duitse mannen van hem af te trekken en deze (terug) te slaan. De aanwezigheid van verdachte, [medeverdachte 2], [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] heeft gezorgd voor een getalsmatige versterking en is door de aangevers als bedreigend ervaren (bewijsmiddelen 1 en 2).
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen hetgeen onder 5.2 is vooropgesteld, is 's hofs oordeel dat verdachte zodanig bewust en nauw met de andere verdachten heeft samengewerkt dat gesproken kan worden van medeplegen niet onbegrijpelijk en is de bewezenverklaring van medeplegen voldoende met redenen omkleed. Het middel faalt derhalve.
6.
De voorgestelde middelen falen. Het tweede middel kan naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Gronden waarop uw Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑09‑2011
Zie bijvoorbeeld HR 17 december 2002, NS 2003, 62.
Zie bijvoorbeeld HR 25 maart 1975, NJ 1975, 270 m.nt. ThWvV; HR 6 juli 2004, LJN AO9905.
De Hullu, Materieel strafrecht, vierde druk, p. 437.
Zie bijvoorbeeld HR 17 november 1981, NJ 1983, 84 m.nt. ThWvV.
HR 18 maart 2008, LJN BC6157.
HR 11 januari 2000, NJ 2000, 228.
Hierbij merk ik nog het volgende op. De steller van het middel heeft nog aangevoerd dat het niet distantiëren moet zien op het volledige delict en niet slechts op een onderdeel daarvan. Verdachte is slechts aanwezig geweest bij een onderdeel van de afpersing, te weten het geweld. Bij het gronddelict van afpersing, volgens de steller van het middel is dat diefstal, tenlastegelegd als het dwingen tot afgifte, is verdachte niet aanwezig geweest en daarvan kon verdachte zich dan ook niet distantiëren. Het hof heeft dit, aldus de steller van het middel, miskend door in zijn motivering tot uitdrukking te brengen dat verdachte zich niet heeft gedistantieerd van het geweld. Aan een inhoudelijke bespreking van dit onderdeel van het middel kom ik niet toe, omdat het feitelijke grondslag mist. Het hof heeft in zijn motivering niet tot uitdrukking gebracht dat verdachte zich niet heeft gedistantieerd van (enkel) het geweld, maar heeft overwogen dat het feit dat zij aanwezig waren op de plaats van de ‘rip’, terwijl die nog gaande was, zorgde voor een getalsmatige versterking, waardoor een meer dreigende situatie is ontstaan. Voorts volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat verdachte ook aanwezig is geweest bij het dwingen tot afgifte (zie de bewijsmiddelen 12 en 15 waaruit volgt dat verdachte, [medeverdachte 2], [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] reeds aanwezig waren toen [betrokkene 1] riep: ‘Das Geld oder den Schlüssel’).