Stb. 2007, 70.
HR, 21-09-2010, nr. 08/04680
ECLI:NL:HR:2010:BM4427
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-09-2010
- Zaaknummer
08/04680
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BM4427
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BM4427, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑09‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM4427
ECLI:NL:HR:2010:BM4427, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM4427
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2010/340
Conclusie 21‑09‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Kantonrechter te Rotterdam van 21 januari 2008 waarbij verdachte wegens ‘als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden’ veroordeeld tot een geldboete van € 500,--, subsidiair 10 dagen hechtenis. Voorts is hem de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegd voor de duur van vier maanden.
2.
Namens verdachte heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's‑Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep, althans geeft het arrest van het Hof, gezien het niet naleven van de algemeen geldende onderzoeksverplichtingen en motiveringseisen, blijk van een onjuiste rechtsopvatting dan wel is het arrest van het Hof onbegrijpelijk.
4.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Ingevolge artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt aan een schriftelijke bijzondere volmacht, verleend aan een medewerker ter griffie, tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel slechts gevolg gegeven indien de verdachte daarbij instemt met het door deze medewerker ter griffie van het gerecht waar het rechtsmiddel wordt ingesteld voor de verdachte aanstonds in ontvangst nemen van de uitreiking van de oproeping.
De verdachte is bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank te Rotterdam van 21 januari 2008 bij verstek veroordeeld.
De mededeling uitspraak van dat vonnis is op 13 februari 2008 aan de verdachte in persoon betekend.
Op 18 februari 2008 is op de griffie van de rechtbank te Rotterdam een brief van de verdachte binnengekomen, inhoudende de mededeling dat hij bezwaar wenst te maken tegen de beslissing van de kantonrechter voornoemd, welke brief het hof aanmerkt als een door de verdachte aan een griffiemedewerker verleende schriftelijke bijzondere volmacht tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel van hoger beroep.
Echter, noch uit deze schriftelijke bijzondere volmacht, noch uit enig ander gedingstuk, is gebleken dat de verdachte heeft ingestemd met het door deze griffiemedewerker aanstonds in ontvangst nemen van de uitreiking van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van heden, zodat het hoger beroep niet is ingesteld overeenkomstig de eisen die de wet daaraan stelt.’
5.
Aan de mededeling uitspraak die aan de verdachte in persoon is betekend is een bijsluiter gehecht met de volgende tekst:
‘Bijsluiter
Aanwenden van rechtsmiddelen
Een veroordeling wordt in beginsel 14 dagen na de vonnisdatum onherroepelijk. Dit betekent dat vanaf 14 dagen na de einduitspraak geen rechtsmiddelen meer tegen de veroordeling kunnen worden aangewend. In dit geval is gebleken dat de verdachte niet ter terechtzitting aanwezig is geweest. Uitsluitend in het geval de verdachte niet van tevoren op de hoogte was van de datum waarop hij/zij op enige terechtzitting in zijn/haar zaak moest verschijnen, kan binnen 14 dagen nadat de mededeling uitspraak aan de verdachte in persoon is uitgereikt een rechtsmiddel (hoger beroep of beroep in cassatie worden ingesteld.
Hierdoor wordt de uitspraak niet onherroepelijk en zal de strafzaak opnieuw, door een hogere rechter, worden behandeld. Het aanwenden van een rechtsmiddel gebeurt door het afleggen van een verklaring ter griffie van het gerecht dat de veroordeling heeft uitgesproken. Die verklaring kan worden afgelegd, hetzij door de verdachte zelf, hetzij door een advocaat of door een door de verdachte bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde. Laatstbedoelde volmacht kunt u ook per brief geven aan de griffier van het gerecht dat de beslissing nam waartegen u het rechtsmiddel wilt aanwenden. De griffier kan dan als uw gevolmachtigde namens u het betreffende rechtsmiddel aanwenden. Hij kan dit echter alleen doen als u in de brief waarin u de volmacht verleent tevens ermee instemt dat de griffier namens u de oproeping voor de eerstvolgende zitting in ontvangst neemt. Als u die instemming verleent dan heeft dit altijd tot gevolg dat de uitspraak, gedaan door de rechter die op het aangewende rechtsmiddel moet beslissen, onherroepelijk wordt op de veertiende dag na laatstbedoelde uitspraak.
Bijzondere hoger beroepsprocedure voor bepaalde vonnissen; schriftuurverplichting
Ingeval hoger beroep openstaat en dit rechtsmiddel door u wordt ingesteld tegen een vonnis betreffende uitsluitend één of meer
- —
overtredingen of misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van niet meer dan vier jaren is gesteld,
waarbij geen andere straf of maatregel is opgelegd dan
- —
een geldboete tot een maximum — of, wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes werden opgelegd, geldboetes tot een gezamenlijk maximum — van EUR 500,= wordt het ingestelde hoger beroep slechts ter terechtzitting van het gerechtshof aanhangig gemaakt en behandeld
- —
indien zulks naar het oordeel van de voorzitter van het gerechtshof in het belang van een goede rechtsbedeling is vereist.
De voorzitter van het gerechtshof vormt dit oordeel niet op een zitting, doch uitsluitend op basis van de stukken. Tot deze stukken dient te behoren
- —
een door of namens u geschreven schriftuur waarin in elk geval de redenen moeten worden opgegeven voor het instellen van hoger beroep
Deze schriftuur moet ingediend worden bij de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen waartegen u hoger beroep hebt ingesteld. De schriftuur moet uiterlijk binnen 14 dagen na het instellen van hoger beroep worden ingediend.
Er zijn vervolgens twee mogelijkheden.
- [1]
Als de voorzitter beslist dat een behandeling van uw zaak ter openbare terechtzitting in het belang van een goede rechtsbedeling is vereist, dan wordt deze beslissing schriftelijk aan u medegedeeld en zult u bovendien op enig moment een dagvaarding ontvangen voor de openbare terechtzitting van het gerechtshof
- [2]
Beslist de voorzitter dat een goede rechtsbedeling geen behandeling ter openbare zitting van uw zaak vereist, dan wordt deze beslissing schriftelijk aan u medegedeeld. Laatstbedoelde beslissing betekent tevens dat er verder geen zitting van het gerechtshof meer komt waarbij u aanwezig kunt zijn. Het vonnis van de eerste rechter (veelal de kantonrechter of de politierechter) wordt door de beslissing van de voorzitter onherroepelijk. U kunt derhalve tegen deze beslissing van de voorzitter NIET nog een ander rechtsmiddel (bijvoorbeeld beroep in cassatie bij de Hoge Raad) aanwenden.’
6.
Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, houdt de aan de akte rechtsmiddel gehechte brief van verdachte in:
‘Arrondissementsparket te Rotterdam
50956
3007 BT
Sector: VC
Parketnummer. 10/911568-07
Volgnummer . 0067
17 februari 2008
Geachte heer/mevrouw,
Hiermee bevestig ik de ontvangst van uw MEDEDELING UITSPRAAK . (…)
Met dit schrijven maak ik bezwaar over de Beslissing van de kantonrechter. Ik had zelf Niet geweten dat mijn verzekering niet geldig is op 31 januari 2007.
Conform bijgaande schrijven van de verzekeringsmaatschappij is de brief geadresseerd Naar [b-straat 1] te [plaats]. Ik woonde zelf aan de [c-straat 1] te [plaats].
Vriendelijk verzoek ik u dit bezwaar in behandeling te nemen en uw mededeling uitspraak te herzien.
Vertrouwend u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd, teken ik.
Met vriendelijke groet,
[verdachte]
[a-straat 1]
[woonplaats]’
7.
Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof deze brief van verdachte inhoudende zijn bezwaar tegen het vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Rotterdam van 21 januari 2008, — zoals ook de medewerker ter griffie heeft gedaan — aangemerkt als een door de verdachte aan een griffiemedewerker verleende schriftelijke bijzondere volmacht tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel van hoger beroep (art. 450 lid 1 sub b Sv).
8.
In de toelichting op het middel wordt er onder meer op gewezen dat het Hof er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen. Met verdachtes verschijning zou het rechtsbelang dat de wetgever met de volgens art. 450 lid 3 Sv vereiste instemming heeft beogen te dienen, zijn komen te vervallen.
9.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat met de Wet Stroomlijnen hoger beroep (Stb. 2006, 470) de eisen die worden gesteld aan een bijzondere volmacht voor de griffier om namens de verdachte hoger beroep in te stellen zijn verscherpt. Het op 1 maart 2007 in werking getreden1. nieuwe derde lid van art. 450 Sv2. bepaalt dat aan een schriftelijke bijzondere volmacht, verleend aan een medewerker van de griffie, tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel slechts gevolg wordt gegeven indien de verdachte daarbij instemt met het door deze medewerker ter griffie van het gerecht waar het rechtsmiddel wordt ingesteld voor de verdachte aanstonds in ontvangst nemen van de uitreiking van de oproeping, welke uitreiking op grond van het nieuwe vierde lid heeft te gelden als een uitreiking in persoon aan verdachte.
10.
Met betrekking tot deze wijziging houdt de memorie van toelichting onder meer in:
‘Het belang van een voorspoedige uitreiking van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep dat wordt gediend met de genoemde wet van 15 januari 1998, Stb. 31, kan ook worden ondergraven doordat het instellen van hoger beroep in te stellen per brief mogelijk is (waarmee hier niet gedoeld wordt op de apart geregelde bijzondere gevallen van gedetineerde verdachten). De rechtspraak van de Hoge Raad volgens welke het instellen van hoger beroep door middel van een door een griffiemedewerker als bijzondere volmacht op te vatten brief van de verdachte is toegestaan, is ontstaan vóór de invoering van de wet van 15 januari 1998, Stb. 31. De wetgever heeft bij die gelegenheid geen aanpassing in die regeling aangebracht. Thans acht de regering het wenselijk, in het licht van de aan procespartijen redelijkerwijs te stellen eisen, te bepalen dat de verdachte die door middel van een brief een bijzondere volmacht verleent aan de griffier van een gerecht om een rechtsmiddel aan te wenden, dat slechts op deze wijze kan doen indien hij er mee instemt dat de oproeping voor de zitting aanstonds aan de griffie van dat gerecht kan worden uitgereikt en de verdachte een afschrift van de dagvaarding per post krijgt toegezonden op het door hem aangegeven adres, in welk geval de oproeping geldt als ware zij in persoon betekend. Op deze wijze wordt ondervangen, dat de verdachte door niet in persoon ter griffie te verschijnen zich onttrekt aan de uitreiking van een oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep.3.
(…)
Deze wijziging is reeds uitvoerig toegelicht in het algemeen deel. Door de onderhavige wijziging wordt nadrukkelijk beoogd de wijze van het aanwenden van het rechtsmiddel van hoger beroep strikter te regelen. De striktere regeling zal gepaard moeten gaan met een goede informatieverschaffing aan de verdachte. Ook wordt een redactionele verbetering in artikel 450 Sv voorgesteld door de invoeging van de woorden ‘door tussenkomst van’. Het is de verdachte die het rechtsmiddel aanwendt eventueel door tussenkomst van een gemachtigde. Het is de nadrukkelijke bedoeling van het nieuwe derde lid om de praktijk van het aanwenden van hoger beroep door middel van een bijzondere schriftelijke volmacht zodanig te formaliseren dat wordt voorkomen dat het aanwenden van rechtsmiddelen geschiedt in combinatie met het zich onbereikbaar houden voor gerechtelijke mededelingen. Door deze regeling worden voorts bezwaren die worden geuit tegen een vonnis in eerste aanleg en die bij andere instanties dan de griffie binnenkomen, niet meer opgevat als een bijzondere schriftelijke volmacht waaraan gevolg gegeven moet worden. Zoals gesteld, zal de informatievoorziening aan de verdachte over de wijze van instellen van rechtsmiddelen bij aanvaarding van dit voorstel aan de veranderde regeling moeten worden aangepast. Hiervoor is geen aparte regelgeving vereist.’4.
11.
In zijn arrest van 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010, 102,m.nt. M.J. Borgers, rov. 3.8 wijst de Hoge Raad erop dat
‘een strikte wetstoepassing niet in de rede ligt in het (…) geval dat de volmacht aan de griffiemedewerker door de verdachte zelf is verstrekt en hem in redelijkheid geen verwijt kan worden gemaakt van het verzuim, bijvoorbeeld als dat is begaan ten gevolge van gebreken in de — in de memorie van toelichting in het vooruitzicht gestelde — ‘informatievoorziening aan de verdachte over de wijze van instellen van rechtsmiddelen’.’
12.
In het onderhavige geval heeft de verdachte zich allesbehalve onbereikbaar gehouden voor justitie: hij verscheen zelfs op de terechtzitting. Dit betekent dat moeilijk kan worden volgehouden dat de verdachte zich onbereikbaar heeft gehouden voor gerechtelijke mededelingen. Zelfs als in het onderhavige geval sprake zou zijn geweest van niet-rechtsgeldige betekening van de dagvaarding in hoger beroep — quod non — dan zou dat gebrek door verdachtes verschijning gedekt zijn. In die omstandigheden getuigt het wel van een buitengewoon formalisme de verdachte in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren op de enkele grond dat niet is nageleefd een voorschrift dat is gegeven om te voorkomen dat de verdachte zich onbereikbaar houdt voor justitie. Daarom is het oordeel van het Hof reeds op deze grond onbegrijpelijk, in elk geval onvoldoende gemotiveerd.5.
13.
Voorts wordt er in de toelichting op het middel een beroep op gedaan dat de verdachte de brief — kennelijk het hiervoor onder aangehaalde stuk — persoonlijk heeft ingeleverd bij het parket te Rotterdam en de verdachte door een ambtelijke fout van de parketfunctionaris bij de persoonlijke overhandiging van de brief niet is verwezen naar de strafgriffie om daar op rechtsgeldige wijze hoger beroep in te stellen.
14.
Het Hof heeft vastgesteld dat op 18 februari 2008 op de griffie van de rechtbank te Rotterdam een brief van de verdachte is binnengekomen. De hiervoor aangehaalde brief is voorzien van een stempel van binnenkomst van de centrale balie met als datum 18 februari 2008. Op dezelfde dag is door de griffier de akte rechtsmiddel opgemaakt. Niettemin draagt genoemde brief een stempel van binnenkomst bij de strafgriffie van 20 februari 2008. Uit een en ander moet kennelijk worden opgemaakt dat verdachtes brief op 18 februari 2008 is binnengekomen bij de centrale balie die (mede) wordt bemand door personen die zijn aangewezen als waarnemend griffier van de rechtbank en in die hoedanigheid een akte kunnen opmaken van het instellen van een rechtsmiddel door een (ook bij de centrale balie werkzame) medewerker ter griffie, die daartoe door een verdachte is gemachtigd.6.
15.
Deze gang van zaken sluit niet uit dat de verdachte de hiervoor aangehaalde brief persoonlijk heeft ingeleverd bij de centrale balie, bij een medewerker ter griffie. Tegen deze achtergrond had het Hof dienen te onderzoeken of de verdachte zijn brief persoonlijk heeft ingeleverd ter centrale balie en zo ja of de medewerker ter griffie is tekortgeschoten in zijn plicht de verdachte op de hoogte te stellen van de formaliteiten die aan het instellen van hoger beroep kleven.7. Naar analogie van HR 30 maart 2010, LJN BL3194 zou ik menen dat een verdachte die een griffiemedewerker een volmacht voor het instellen van een rechtsmiddel verstrekt erop mag vertrouwen dat de door deze opgemaakte akte rechtsmiddel geen later fataal blijkende fouten of leemten bevat. Daarbij merk ik op dat verdachtes brief op de vijfde dag van de appeltermijn is binnengekomen, zodat er binnen de beroepstermijn nog ruimschoots gelegenheid bestond verdachte er op te wijzen — in persoon, telefonisch of bij brief — dat de door hem verleende volmacht niet toereikend was. Nu kennelijk noch de medewerker ter griffie noch de griffier van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt, zou ook nog de vraag kunnen rijzen of de medewerker ter griffie en/of de griffier de wettelijke regeling wel goed voor ogen heeft gehad. Het is ook niet onmogelijk dat ter griffie (nog)8. niet de in overeenstemming met het bepaalde in art. 450 lid 3 Sv opgestelde exemplaren van een voorgedrukte akte rechtsmiddel aanwezig zijn geweest.
16.
Nu is het wel zo dat het Hof overweegt dat de verdachte door de bijsluiter bij de verstekmededeling op de hoogte kan worden geacht te zijn geweest van de wijze waarop het hoger beroep moest worden ingesteld, daaronder kennelijk begrepen de in art. 450 lid 3 Sv bedoelde instemming. Tegen de achtergrond van de tekst van de bijsluiter en verdachtes mededeling ter terechtzitting dat hij de bijsluiter moeilijk vond te begrijpen, is de overweging van het Hof, zonder nadere redengeving die ontbreekt, echter onbegrijpelijk. De bijsluiter is zo ingewikkeld is dat mij deze voor de gemiddelde rechtsgenoot niet goed lijkt te begrijpen. Een verdachte die het recht niet kent of niet vertrouwd is met ingewikkelde zinsconstructies wordt geconfronteerd met samengestelde zinnen waarin nog weer bijzinnen als ‘Uitsluitend in het geval de verdachte niet van tevoren op de hoogte was van de datum waarop hij/zij op enige terechtzitting in zijn/haar zaak moest verschijnen, kan binnen 14 dagen nadat de mededeling uitspraak aan de verdachte in persoon is uitgereikt een rechtsmiddel (hoger beroep of beroep in cassatie) worden ingesteld.’ Zeker de helft van hetgeen op de dichtbedrukte, meer dan een pagina lange bijsluiter staat — hetgeen volgt na ‘Bijzondere hoger beroepsprocedure voor bepaalde vonnissen; schriftuurverplichting’ — is in verdachtes geval niet van toepassing. Het vergt echter heel wat gepuzzel om daar achter te komen. Er is geen moeite gedaan de tekst met typografische middelen iets toegankelijker te maken: er ontbreken tussenkopjes, van een behoorlijke alinea-indeling is afgezien, er is niet gepoogd met behulp van vet of cursief gedrukte tekst aan te geven waar het om hoofdzaken gaat. Er is één uitzondering: aan het slot van de bijsluiter wordt met het in kapitalen gedrukte woord ‘niet’ aangegeven dat tegen de beslissing van de voorzitter niet kan worden opgekomen. Dan gaat het echter niet over het instellen van een rechtsmiddel, maar over de onmogelijkheid daarvan, dus om het ontnemen van een illusie aan de verdachte en om het voorkomen van voor justitie arbeidsintensieve misverstanden.
De bijsluiter rept alleen in geval van bijzondere hoger beroepsprocedures van het indienen van een schriftuur. Op dat punt schiet de bijsluiter tekort; die beperking kent de wet niet (art. 410 lid 1 Sv). Overigens ook niet een schriftuurverplichting, zoals in de bijsluiter beschreven staat. Kennelijk is hier met het oog op verdachtes belang een bevoegdheid als verplichting beschreven. Dat is niet zo gek. Maar wie zou begrijpen wat een schriftuur inhoudt? Kortom, deze bijsluiter kan doorgaans niet daadwerkelijk voorzien in de in de memorie van toelichting beoogde informatievoorziening aan de niet in het lezen van ambtelijke stukken geverseerde verdachte.9.
17.
Terzijde merk ik op dat de wetgever van een verdachte die bij gelegenheid van aanhouding ter tenuitvoerlegging op grond van art. 449 lid 2 Sv hoger beroep kan instellen bij aangetekende brief, niet verlangt dat hij gewag maakt van de instemming als bedoeld in art. 450 lid 3 Sv. Dit springt vooral in het oog wanneer wordt bedacht dat degene die wordt aangehouden ter tenuitvoerlegging meer reden zal hebben om zich voor justitie onvindbaar te houden dan iemand aan wie de uitspraak anders dan bij gelegenheid van aanhouding ter tenuitvoerlegging wordt medegedeeld.
18.
Het middel slaagt.
19.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
20.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑09‑2010
Het bepaalde in dit artikel is op deze zaak van toepassing nu het hoger beroep na de inwerkingtreding van deze wet, namelijk op 18 februari 2008, is ingesteld.
Kamerstukken II 2005–2006, 30320, nr. 3, p. 28.
Kamerstukken II 2005–2006, 30320, nr. 3, p. 53.
Vgl. Hof Leeuwarden 26 januari 2009, LJN BH0879. Zie voorts Hof Den Bosch 8 juli 2008, LJN BD8979 waarin de instemming in het instellen van het hoger beroep door de raadsman besloten werd geacht. In beide gevallen was de verdachte in hoger beroep verschenen.
Navraag bij de Centrale Balie (‘Informatiecentrum Rechtspraak’) van de Rechtbank te Rotterdam leert dat deze Centrale Balie wordt bemand door griffiemedewerkers en waarnemend griffiers, die de akten rechtsmiddel opmaken. Voornoemde balie is een balie van zowel de Rechtbank als het Parket.
Bijv. HR 2 maart 2010, LJN BK8958.
Ten tijde van het instellen van het rechtsmiddel was de nieuwe wet nog geen jaar oud.
Zie over ontoereikende informatievoorziening, resulterend in een ontvankelijk appel, Hof Leeuwarden 17 juni 2008, LJN BD4869. Overzichtelijker informatie biedt de flyer van ‘de rechtspraak’ ‘U wilt in hoger beroep’. Een exemplaar van deze flyer hecht ik aan deze conclusie.
Uitspraak 21‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid verdachte in h.b. De griffiemedewerker heeft een brief van verdachte aangemerkt als een door verdachte verleende schriftelijke bijzondere volmacht tot het instellen van h.b. a.b.i. art. 450.1.b. Sv. Het Hof heeft verdachte n-o verklaard, omdat de brief niet voldoet aan de eisen voor een dergelijke volmacht. Dat oordeel is ontoereikend gemotiveerd. Het Hof had moeten doen blijken te hebben onderzocht of de griffiemedewerker op goede gronden heeft aangenomen dat verdachte niet op de wijze a.b.i. art. 449.1. Sv hoger beroep heeft willen doen instellen (verdachte leverde de brief immers persoonlijk in ter parkette), dan wel of de griffiemedewerker die de akte heeft opgemaakt, verdachte mededeling heeft gedaan van de vereisten waaraan een schriftelijke bijzondere volmacht dient te voldoen.
21 september 2010
Strafkamer
Nr. 08/04680
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 oktober 2008, nummer 22/001050-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
2.2. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter van 21 januari 2008 waarbij de verdachte ter zake van overtreding van art. 30 WAM bij verstek is veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden. De bestreden uitspraak houdt dienaangaande het volgende in:
"Ingevolge artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt aan een schriftelijke bijzondere volmacht, verleend aan een medewerker ter griffie, tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel slechts gevolg gegeven indien de verdachte daarbij instemt met het door deze medewerker ter griffie van het gerecht waar het rechtsmiddel wordt ingesteld voor de verdachte aanstonds in ontvangst nemen van de uitreiking van de oproeping.
De verdachte is bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank te Rotterdam van 21 januari 2008 bij verstek veroordeeld.
De mededeling uitspraak van dat vonnis is op 13 februari 2008 aan de verdachte in persoon betekend.
Op 18 februari 2008 is op de griffie van de rechtbank te Rotterdam een brief van de verdachte binnengekomen, inhoudende de mededeling dat hij bezwaar wenst te maken tegen de beslissing van de kantonrechter voornoemd, welke brief het hof aanmerkt als een door de verdachte aan een griffiemedewerker verleende schriftelijke bijzondere volmacht tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel van hoger beroep.
Echter, noch uit deze schriftelijke bijzondere volmacht, noch uit enig ander gedingstuk, is gebleken dat de verdachte heeft ingestemd met het door deze griffiemedewerker aanstonds in ontvangst nemen van de uitreiking van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van heden, zodat het hoger beroep niet is ingesteld overeenkomstig de eisen die de wet daaraan stelt."
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik wist niet van de zitting van de kantonrechter in eerste aanleg. Ik heb in een brief bezwaar gemaakt tegen de beslissing.
De voorzitter deelt mede dat het hoger beroep niet conform de eisen van de wet is ingesteld en dat de verdachte om die reden niet kan worden ontvangen in het hoger beroep, aangezien in de brief niet is vermeld dat wordt ingestemd met het door de medewerker van de griffie in ontvangst nemen van de uitreiking van de oproeping, terwijl dit ook niet blijkt uit andere stukken. De voorzitter deelt voorts mede dat deze gang van zaken staat beschreven in de bijsluiter bij de verstekmededeling die aan de verdachte op 13 februari 2008 is uitgereikt zodat de verdachte op de hoogte kon worden geacht van de wijze waarop hij een rechtsmiddel kon aanwenden.
De verdachte deelt mede -zakelijk weergegeven-:
Ik wist niet dat het zo moest. Ik dacht dat ik had gedaan wat in de verstekmededeling stond. Wat erin staat is moeilijk te begrijpen. De brief heb ik wel persoonlijk ingeleverd bij het parket in Rotterdam."
2.4. Bij de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434, eerste lid, Sv toegezonden stukken bevinden zich:
(i) een brief, voorzien van een stempel van binnenkomst bij de centrale balie van de Rechtbank te Rotterdam met als datum 18 februari 2008, met de volgende inhoud:
"Arrondissementsparket te Rotterdam
50956
3007 BT
Sector: VC
Parketnummer. 10/911568-07
Volgnummer. 0067
17 februari 2008
Geachte heer/mevrouw,
Hiermee bevestig ik de ontvangst van uw MEDEDELING UITSPRAAK.
(...)
Met dit schrijven maak ik bezwaar over de Beslissing van de kantonrechter.
Ik had zelf Niet geweten dat mijn verzekering niet geldig is op 31 januari 2007.
(...)
Vriendelijk verzoek ik u dit bezwaar in behandeling te nemen en uw mededeling uitspraak te herzien.
Vertrouwend u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd, teken ik.
Met vriendelijke groet,
[Verdachte]
[a-straat 1]
[woonplaats]."
(ii) een akte rechtsmiddel, waaraan de onder (i) vermelde brief is gehecht, met de volgende inhoud:
"Rechtbank Rotterdam
Parketnr 10/911568-07
Appelnr 08/486
Op 18 februari 2008 kwam ter griffie van deze rechtbank M.A.G. Brand ambtenaar ter griffie van deze rechtbank die - daartoe gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte volmacht - verklaarde namens
naam [verdachte]
voornamen [verdachte]
geboren [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
adres [a-straat 1]
Beroep in te stellen tegen
Het eindvonnis d.d. 21 januari 2008
in de zaak met bovenvermeld parketnummer gewezen/gegeven door de Kantonrechter in deze rechtbank."
2.5. De in deze zaak toepasselijke wetsbepalingen luiden:
- art. 449, eerste lid, Sv:
"1. Voor zover de wet niet anders bepaalt, wordt hoger beroep of beroep in cassatie ingesteld door een verklaring, af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt, op de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven."
- art. 450, eerste lid, Sv:
"1. Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
b. een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd."
2.6. Het Hof heeft klaarblijkelijk voormelde brief van de verdachte - zoals ook de medewerker ter griffie heeft gedaan - aangemerkt als een door de verdachte aan een griffiemedewerker verleende schriftelijke bijzondere volmacht tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel van hoger beroep, als bedoeld in art. 450, eerste lid sub b, Sv. Dat oordeel is ontoereikend gemotiveerd. Gelet op de hiervoor onder 2.3 weergegeven verklaring van de verdachte dat hij de brief persoonlijk heeft ingeleverd bij het parket, waarmee blijkens de op de brief vermelde stempel van datum van binnenkomst kennelijk de centrale balie is bedoeld, had het Hof moeten doen blijken te hebben onderzocht of de daar dienstdoende griffiemedewerker op goede gronden heeft aangenomen dat de verdachte niet op de wijze als bedoeld in art. 449, eerste lid, Sv hoger beroep heeft willen doen instellen, dan wel of de griffiemedewerker die de akte heeft opgemaakt, de verdachte mededeling heeft gedaan van de vereisten waaraan een schriftelijke bijzondere volmacht dient te voldoen. Bij gebreke van een zodanige mededeling zou immers de omstandigheid dat het beroep niet is ingesteld op de wijze als voorgeschreven in art. 450, eerste lid aanhef en onder b, Sv het gevolg kunnen zijn van een niet aan de verdachte toe te rekenen ambtelijk verzuim, in welk geval de verdachte ontvankelijk zou dienen te worden verklaard in zijn hoger beroep (vgl. HR 20 januari 2009, LJN BG5562, NJ 2009, 231).
2.7. Nu van zo een onderzoek niet blijkt, is de bestreden beslissing ontoereikend gemotiveerd. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 21 september 2010.