Hof 's-Hertogenbosch, 23-12-2021, nr. 200.266.857, 01
ECLI:NL:GHSHE:2021:3798
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
23-12-2021
- Zaaknummer
200.266.857_01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:3798, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑12‑2021; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2020:1520
Uitspraak 23‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek eenhoofdig gezag.
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 23 december 2021
Zaaknummer: 200.266.857/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/344215 / FA RK 19-1178
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Koppelmans-de Goeij,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.V. Scheffer.
Deze zaak gaat over:
- -
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- -
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ; hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- -
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te [vestigingsplaats] , de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI.
- -
Ingeborg Sandig, h.o.d.n. Sandig Mediation , gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.
als vervolg op de tussenbeschikking van 7 mei 2020.
5. De beschikking van 7 mei 2020
Bij beschikking van 7 mei 2020 heeft het hof een bijzondere curator benoemd en haar verzocht onderzoek te doen naar de wijze waarop de ouders met de problematiek rond de kinderen omgaan, met het doel de contacten tussen de vader en de beide kinderen zo snel mogelijk weer op de rails te krijgen en het hof daarover te adviseren en het hof met name te informeren over de meest passende contactregeling voor [minderjarige 2] respectievelijk [minderjarige 1] en de vader.
Verder heeft het hof een ouderschapsonderzoek gelast en D. Pront benoemd tot deskundige/ouderschapsonderzoeker om, in goede samenwerking met de GI, te inventariseren wat er zowel bij de moeder als de vader dient te gebeuren/veranderen om een vorm van coöperatief dan wel, wat meer aangewezen lijkt, parallel ouderschap in te stellen, of een andere vorm van ouderschap die past bij de situatie.
Met betrekking tot de voorlopige contactregeling heeft het hof overwogen op dit moment geen aanleiding, maar ook geen mogelijkheid, te zien om anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. Hetgeen de ouders ieder voor zich met betrekking tot de voorlopig door de rechtbank vastgestelde contactregelingen voor de kinderen hebben verzocht, is derhalve afgewezen.
6. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
6.1.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- -
de brief van de bijzondere curator d.d. 10 september 2020;
- -
de brief van de deskundige d.d. 8 december 2020;
- -
de email van de GI d.d. 16 februari 2021;
- -
het deskundigenbericht van D. Pront d.d. 9 maart 2021;
- -
het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 26 maart 2021;
- -
het verslag van de bijzondere curator I. Sandig d.d. 25 mei 2021;
- -
het V5-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 31 mei 2021;
- -
het V5-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 1 juni 2021;
- -
de brief van de raad d.d. 8 juni 2021;
- -
het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 25 juni 2021;
- -
het V5-formulier van de advocaat van de vader d.d. 8 juli 2021;
- -
het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 9 juli 2021;
- -
het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 30 juli 2021;
- -
het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 5 oktober 2021;
- -
het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 15 oktober 2021;
- -
de brief van de GI met bijlage d.d. 4 november 2021;
- -
het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 5 november 2021;
- -
het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 5 november 2021;
- -
het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 8 november 2021.
6.2.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 15 november 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Koppelmans-De Goeij;
-de vader, bijgestaan door mr. Scheffer;
- de bijzondere curator;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI].
6.3.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft op 12 november 2021 met de voorzitter, vergezeld door de griffier, buiten aanwezigheid van partijen en de overige belanghebbenden, gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
7. De verdere beoordeling
7.1.
Bij beschikking van 7 mei 2020 heeft het hof beslist over de verzoeken betreffende de voorlopige zorgregeling.
7.2.
Voor wat betreft het verzoek van de vader om de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst van 28 december 2016 ter zake van de verdeling van de beslissingsbevoegdheid en de informatie- en consultatieregeling met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te vernietigen, komt het hof aan dit verzoek niet toe, aangezien de rechtbank hierover reeds heeft beslist en daarbij heeft overwogen dat deze afspraken zijn komen te vervallen dan wel niet langer hoeven te worden nagekomen, dat er voor de vader geen beperkingen gelden voor wat betreft zijn beslissingsbevoegdheid en voorts dat de moeder de vader dient te informeren en consulteren in alle zaken die de kinderen betreffen.
7.3.
Aan het hof ligt derhalve enkel nog voor de beslissing op het inleidend verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te belasten.
7.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder voornoemd verzoek met betrekking tot [minderjarige 1] ingetrokken.
7.5.
Dit brengt mee dat de moeder in haar verzoek om met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] te worden belast, niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De (nadere) standpunten
7.6.
De deskundige (Pront) constateert dat het voor de ouders lastig is om een gesprek te hebben op gelijkwaardige basis. Veel problemen zijn ontstaan nadat de ouders uit elkaar zijn gegaan. Voor die tijd hadden zij een modus gevonden om tot afspraken met elkaar te komen. Het nieuw gevonden evenwicht heeft voor ruis op de lijn gezorgd. Mogelijk speelt de inbreng van direct betrokkenen rondom de ouders hierbij een rol; beide ouders hebben problemen met de nieuwe partner van de andere ouder. De gesprekken tussen de deskundige en de ouders zijn veelal over de kinderen gegaan, zoals over praktische zaken. Er is veel sprake van onderling onbegrip, verontwaardiging en wantrouwen.
Ten aanzien van [minderjarige 2] heeft de moeder geen vertrouwen in de wijze waarop de vader invulling geeft aan de zorgtaken. Vader wil juist het vertrouwen van moeder krijgen en erkenning voor zijn rol.
In het verleden had de moeder een soort van zorgautonomie. De vader heeft daar spijt van.
Beide ouders voelen zich door de andere ouder onvoldoende geïnformeerd. De indruk bestaat verder dat zowel de moeder als de vader behoefte hebben aan zorgautonomie. Dit komt voort uit een individueel bepaalde overtuiging, mede gevormd door advies van derden (deskundigen), dat de eigen gevormde mening de juiste is.
De gesprekken zijn uiteindelijk constructief geweest, ondanks dat er nog geen tastbare resultaten zijn. De gesprekken hebben getoond dat er voor de ouders mogelijkheden zijn om de weg terug te vinden om samen de regie te nemen over de zorg van de kinderen. Omdat de ouders regelmatig hun eigen posities innemen over wat zij wenselijk voor de kinderen vinden en het hen regelmatig niet lukt om tot overeenstemming te komen, kan gedacht worden aan een vorm van parallel ouderschap.
7.7.
De bijzondere curator heeft zich op verzoek van het hof gericht op de zorgregeling en in het bijzonder op het herstarten van de omgang tussen [minderjarige 2] en de vader. Zij heeft bewerkstelligd dat het contact tussen [minderjarige 2] en de vader weer is hersteld, nadat er een jaar lang geen contact is geweest. Inmiddels is het contact door de moeder weer beëindigd.Het valt de bijzondere curator op dat de ouders ieder een andere beleving hebben over hoe het met de kinderen gaat. De vader vindt, net als de begeleider van de contacten tussen hem en [minderjarige 2] , dat het goed met [minderjarige 2] gaat, terwijl er bij de moeder juist veel zorgen zijn over [minderjarige 2] in de thuissituatie bij de vader. Ook [minderjarige 1] heeft in een gesprek met de GI en de bijzondere curator aangegeven dat [minderjarige 2] goed functioneert in de thuissituatie van de vader en dat [minderjarige 2] het bij de vader naar zijn zin heeft. [minderjarige 2] zou volgens [minderjarige 1] na een bezoek aan de vader niet anders reageren dan na een andere activiteit.
De bijzondere curator acht het zorgelijk dat er steeds een dreiging is dat de kinderen uit beeld raken bij de vader. Wanneer de moeder alleen het gezag over de kinderen krijgt, dan zal deze zorg reëel blijven.
7.8.
De moeder heeft, samengevat, nog het volgende aangevoerd.
Er was geen goede klik tussen de begeleider ([begeleider]) die bij de vader in de thuissituatie voor [minderjarige 2] aanwezig was en [minderjarige 2] . Het ging steeds slechter met [minderjarige 2] en hij vertoonde op een gegeven moment destructief en zorgelijk gedrag. De moeder heeft geen vertrouwen in de begeleiding van [begeleider]. [minderjarige 2] heeft verder aangegeven niet bij de vader te willen logeren, maar bij de vader slechts te willen wandelen en koffie drinken.
De moeder wil terug naar de situatie waarbij de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst golden. De moeder nam toen alle gezagsbeslissingen en informeerde de vader. Dit is binnen het vrijwillige kader lange tijd goed gegaan. De vader is deze afspraken en de beslissingen van de moeder ter discussie gaan stellen. Hij blijft aangeven dat [minderjarige 2] veel meer kan, hetgeen een terugkerend patroon is. Dit is niet in het belang van [minderjarige 2] . Wanneer de moeder het eenhoofdig gezag zou krijgen, dan zal zij ervoor zorgen dat de vader in beeld blijft. De moeder heeft al andere hulpverleners bereid gevonden om de omgang tussen de vader en [minderjarige 2] te begeleiden. Zij heeft verder geen bezwaren indien de vader contact heeft met school.
7.9.
De vader heeft, samengevat, nog het volgende aangevoerd.
Hij acht het van belang dat [minderjarige 2] zo snel mogelijk begeleid kan wonen, zodat hij door professionele, deskundige begeleiders in de gaten kan worden gehouden en hij kan verblijven met gelijkgestemden. De vader denkt dat [minderjarige 2] dan beter tot zijn recht kan komen. Bovendien kan [minderjarige 2] vanuit deze neutrale positie met beide ouders onbelast contact onderhouden.
[minderjarige 2] functioneert goed in de thuissituatie van de vader. Echter, de moeder frustreert de zorgregeling en zij houdt [minderjarige 2] bij de vader weg. Verder wordt de vader onvoldoende door de moeder geïnformeerd en handelt zij alsof de vaststellingsovereenkomst nog van kracht is. Alhoewel de vader erkent dat [minderjarige 2] kindeigen problematiek heeft, is [minderjarige 2] tot meer staat dan wat hij nu laat zien. Bij de moeder kan [minderjarige 2] onvoldoende tot zijn ontwikkeling komen.
7.10.
De GI heeft, samengevat, nog het volgende aangevoerd.
Er zijn twee nieuwe jeugdzorgwerkers betrokken, waaronder de zittingsvertegenwoordiger. Laatstgenoemde heeft alle betrokkenen slechts eenmaal gesproken, met uitzondering van [minderjarige 2] , die hij nog niet heeft gezien.
De GI ziet dat beide ouders veel liefde voor de kinderen hebben. Zij hebben echter een totaal andere visie op de kinderen en op hetgeen zij nodig hebben. Er ligt bij de ouders veel aandacht op het willen halen van het eigen gelijk, hetgeen de samenwerking extreem bemoeilijkt. De kinderen zijn hiervan de dupe. Vermoedelijk ligt de waarheid in het midden.
De vorige jeugdzorgwerkers zijn gestopt omdat de ondertoezichtstelling wat hen betreft onuitvoerbaar was. Zo werd de zorgregeling niet nagekomen. Zij beschreven het als trekken aan een dood paard. De huidige jeugdzorgwerkers zullen opnieuw moeten starten.
Er is al een redelijk goed beeld van de situatie. De GI acht het zorgelijk wanneer het gezag naar één ouder zou gaan. Het risico bestaat dat de andere ouder dan buiten beeld zal raken.
7.11.
De raad heeft, zakelijk weergegeven, het volgende geadviseerd.
De situatie van [minderjarige 2] is lastig. De problemen zien meer op de omgang dan op het gezag. [minderjarige 2] heeft veel hulp en ondersteuning nodig. De raad ziet niet dat de vader dit niet accepteert. Desalniettemin komt de zorgregeling niet van de grond, hetgeen schadelijk is voor [minderjarige 2] . De raad acht het van belang dat de ondertoezichtstelling blijft doorlopen. De vader dient zijn positie te behouden en vanuit de ondertoezichtstelling betrokken te blijven.
De motivering van de beslissing
7.12.
Het hof overweegt verder als volgt.
7.12.1.
Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen.
Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
- a.
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
- b.
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
7.12.2.
Het hof is op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat [minderjarige 2] tussen de ouders klem of verloren raakt of zal raken en/of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige 2] is.
7.12.3.
[minderjarige 2] heeft te kampen met kindeigen problematiek. Er is bij [minderjarige 2] onder meer sprake van een aandoening in het autistisch spectrum, waardoor hij veel structuur nodig heeft en waarbij het noodzakelijk is dat hij niet teveel prikkels krijgt. [minderjarige 2] heeft daarnaast een verstandelijke beperking.
Alhoewel [minderjarige 2] twee ouders heeft die heel veel om hem geven en die er beiden voor strijden dat hij de juiste zorg krijgt, groeit hij op in een systeem waarbij sprake is van een forse, langdurige, strijd omdat de ouders veelal lijnrecht tegenover elkaar staan, zij ieder een eigen opvoedstijl hanteren en zij ieder een eigen zienswijze hebben over de (on)mogelijkheden van [minderjarige 2] (en [minderjarige 1] ). Tussen de ouders is sprake van een groot onderling wantrouwen. Dit heeft ertoe geleid dat er al meerdere malen voor een langere periode geen contact heeft plaatsgevonden tussen [minderjarige 2] en de vader en dat er op dit moment geen contact is tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . [minderjarige 2] heeft er evenwel belang bij, net als zijn broer [minderjarige 1] , dat hij zowel met beide ouders als met zijn broer onbelast contact kan hebben.
De ondertoezichtstelling, de inzet van een deskundige en van een bijzondere curator heeft er tot op heden niet toe geleid dat het contact tussen de vader en [minderjarige 2] op structurele wijze en conform de vastgestelde zorgregeling van de grond komt. Alhoewel het hof begrijpt dat de moeder veel zorgen over [minderjarige 2] heeft en dat zij als hoofdopvoerder van [minderjarige 2] een duidelijke visie heeft op wat [minderjarige 2] nodig heeft, brengt dit niet mee dat zij beslissingen over [minderjarige 2] alleen, zonder instemming van de vader, kan nemen en dat zij de aanwijzingen van de GI naast zich neer kan leggen.
De vader stelt zich ten aanzien van zijn kinderen weliswaar kritisch op, maar niet is gebleken dat hij beslissingen aangaande [minderjarige 2] frustreert en dat door toedoen van de vader noodzakelijke hulpverlening voor [minderjarige 2] uitblijft. Hiertoe heeft de moeder geen, althans onvoldoende, concrete voorbeelden gesteld. Integendeel, het is juist de moeder geweest die zich, weliswaar om haar moverende redenen, niet achter de ingezette hulpverlening kon scharen, waardoor het contact tussen [minderjarige 2] en de vader alweer geruime tijd niet van de grond komt. Aangezien [minderjarige 1] op dit moment bij de vader verblijft, brengt dit tevens mee dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] elkaar niet zien en zij elkaar enorm missen.
Het hof deelt de zorgen van de bijzondere curator, de GI en de raad dat wanneer de moeder het eenhoofdig gezag krijgt, dit het risico meebrengt dat [minderjarige 2] nog meer van de vader verwijderd zal raken. Indien er al sprake zou zijn van een situatie waarbij [minderjarige 2] klem of verloren tussen de ouders raakt, dan is de oplossing naar het oordeel van het hof in het geval van [minderjarige 2] niet gelegen in toekennen van het eenhoofdig gezag aan de moeder.
Het belang van [minderjarige 2] brengt vooralsnog mee dat beide ouders het gezag behouden, zodat de GI met beide ouders kan werken aan de problemen op ouderniveau, waarbij zij onder professionele begeleiding weer in staat worden gesteld om met elkaar te communiceren over hetgeen de kinderen nodig hebben. Mocht dit niet haalbaar blijken, dan gaat het hof ervan uit dat de GI inzet op het - zo mogelijk - tot stand brengen van een parallel ouderschap of andere vormen van ouderschap.
Daarbij stelt de ondertoezichtstelling de GI in staat om zo nodig bij beide ouders eventuele noodzakelijke hulpverlening in te zetten. Dit alles dient ertoe te leiden dat zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] met beide ouders - en met elkaar - een onbelast contact kunnen hebben. Van de GI wordt derhalve verwacht dat zij hierin de regie zullen nemen en dat zij strakker zullen inzetten op de nakoming van de zorgregeling.
7.13.
Op grond van het voorgaande kan het beroep van de moeder niet slagen en zal het hof het verzoek van de moeder om te bepalen dat het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] wordt beëindigd en dat de moeder alleen met het gezag over [minderjarige 2] wordt belast, afwijzen.
7.14.
Het hof zal de bijzondere curator van haar taak ontslaan. Het hof acht het overigens denkbaar dat de rechtbank in een eventueel volgende procedure de bijzondere curator opnieuw zal benoemen.
7.15.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
8. De beslissing
Het hof:
ontslaat de bijzondere curator van haar taak;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek om te bepalen dat het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] wordt beëindigd en dat zij alleen met het gezag over [minderjarige 1] wordt belast;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover het verzoek van de moeder om te bepalen dat het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] wordt beëindigd en dat zij alleen met het gezag over [minderjarige 2] wordt belast, is afgewezen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.J.F. Manders, C.N.M. Antens en E.P. de Beij en is op 23 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.