Hof 's-Hertogenbosch, 07-05-2020, nr. 200.266.857, 01 en 200.266.857, 02
ECLI:NL:GHSHE:2020:1520
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
07-05-2020
- Zaaknummer
200.266.857_01 en 200.266.857_02
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:1520, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 07‑05‑2020; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2021:3798
- Vindplaatsen
JIN 2020/95 met annotatie van Derks, A.M.E.
Uitspraak 07‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Gezag en omgang. Benoeming bijzondere curator en gelasten ouderschapsonderzoek; doel en strekking ouderschapsonderzoek (in algemene zin). Afwijzing verzoek schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad.
Partij(en)
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 mei 2020
Zaaknummers: 200.266.857/01 en 200.266.857/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/344215/ FA RK 19-1178
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Koppelmans-de Goeij,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.V. Scheffer.
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] ( [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 19 juli 2019.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 september 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen, voor zover het betreft de vastgestelde voorlopige omgangsregeling betreffende [minderjarige 2] en [minderjarige 1] alsmede de beslissing omtrent het gezag en de vaststellingsovereenkomst en zo nodig onder verbetering en aanvulling van gronden te bepalen dat:
- -
er een (voorlopige) zorgregeling zal gelden tussen de vader en [minderjarige 2] in die zin dat [minderjarige 2] om de week op zondagochtend enkel met een professionele individueel begeleider/verzorger om 09.30 uur naar de vader toegaat en de vader op zondagavond [minderjarige 2] en [minderjarige 1] weer afzet bij de moeder;
- -
te bepalen dat indien en voor zover er op de zaterdag eveneens een professioneel individueel begeleider/verzorger ten behoeve van [minderjarige 2] aanwezig is, de zorgregeling ook ten aanzien van [minderjarige 2] kan worden uitgebreid met de zaterdag;
- -
te bepalen dat er een zorgregeling zal gelden in die zin dat [minderjarige 1] om de week van de zaterdagochtend tot en met zondagavond bij de vader zal verblijven en onder de voorwaarde dat de vader professionele behandeling voor [minderjarige 1] (momenteel [instelling] ) en zichzelf accepteert en toelaat bij hem thuis;
- -
ten aanzien van de vakantieregeling te bepalen de [minderjarige 2] enkel gedurende een langere periode dan een dag bij de vader kan zijn indien en voor zover over de gehele vakantieperiode of aansluitende dagen een professionele begeleider/verzorger aanwezig is;
- -
te bepalen dat het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 3] wordt beëindigd en wordt bepaald dat het gezag eenhoofdig zal worden uitgeoefend door de moeder.
2.1.1.
Bij incidenteel verzoek verzoekt de moeder de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking te schorsen. Dit verzoek is ingeschreven onder nummer 200.266.857/02.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 januari 2020, heeft de GI verzocht het ingestelde beroep van de moeder tot schorsing en de wijziging van de omgangsregeling af te wijzen en dat gedeelte van de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 januari 2020, heeft de vader verzocht de verzoeken in hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.1.
Tevens heeft de vader incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht voormelde beschikking (het hof begrijpt) gedeeltelijk te vernietigen en:
- -
te bepalen dat tussen de vader en de kinderen met ingang van de datum van onderhavige beschikking een zorgregeling geldt, inhoudende dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eens per twee weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader (mogen) verblijven, al of niet onder aanwezigheid van een hulpverlener of begeleider volledig of gedeeltelijk op de zondag voor [minderjarige 2] , waarbij de moeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op de vrijdag bij de vader brengt en de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op de zondag bij de moeder terugbrengt;
- -
te bepalen dat tussen de man en de kinderen met ingang van de datum van onderhavige beschikking een vakantieregeling geldt, inhoudende dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tijdens de zomervakantie drie weken, tijdens de kerstvakantie één week, tijdens de meivakantie één week (indien deze twee weken duurt) en de helft van de herfst- en voorjaarsvakantie, alsmede de helft van alle feestdagen bij de vader verblijven, al of niet onder aanwezigheid van een hulpverlener of begeleider volledig of gedeeltelijk op of tijdens een aantal dagen (afhankelijk van de lengte van de vakantie) per week voor [minderjarige 2] , waarbij de moeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan het begin van iedere vakantie of feestdag bij de vader brengt en de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan het eind van iedere vakantie of feestdag bij de moeder terugbrengt;
- -
de afspraken in de vaststellingsovereenkomst d.d. 28 december 2016 ter zake de verdeling van de beslissingsbevoegdheid en de informatie- en consultatieregeling met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te vernietigen.
2.4.
Bij verweerschrift in incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 28 februari 2020, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep, althans de verzoeken af te wijzen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 juli 2020 (dubbel ingekomen);
- het V6-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 21 februari 2020;
- het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 28 februari 2020.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Koppelmans-De Goeij;
- de vader, bijgestaan door mr. Scheffer;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.6.1.
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hof is gebleken dat de uitnodiging van het hof hen niet heeft bereikt. Hier komt het hof bij de beoordeling nog op terug.
2.7.
Na de mondelinge behandeling heeft het hof nog kennisgenomen van:
- de brief van de GI d.d. 7 april 2020;
- de brief van de raad d.d. 7 april 2020;
- het het V8-formulier-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 10 april 2020;
- het het V8-formulier-formulier met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 15 april 2020.
3. De beoordeling
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het huwelijk van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren (hierna tezamen ook: de kinderen).
Partijen hebben nog een kind gekregen, [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2002 en overleden op [datum] 2003.
3.2.
Bij beschikking van 14 januari 2011 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 18 januari 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.De rechtbank heeft eveneens de getroffen onderlinge regelingen, zoals vermeld in het bij het verzoekschrift overgelegde convenant, in de beschikking opgenomen, onder verwijzing naar de aangehechte kopie daarvan. Als bijlagen 1 bij het convenant is een ouderschapsplan gevoegd, ondertekend op 15 december 2020. In bijlage 1 van dit ouderschapsplan is de tussen partijen overeengekomen zorgregeling vastgelegd.
Op 28 december 2016 zijn partijen een vaststellingsovereenkomst overeengekomen, waarbij partijen – voor zover hier van belang – nadere afspraken hebben gemaakt over de exclusieve beslissingsbevoegdheid voor de moeder ten aanzien van de hulpverlening en onderwijs van de kinderen, alsmede over de overdracht van de kinderen, tenzij zich acute levensbedreigende situaties dan wel onomkeerbare ingrepen zich voordien bij de kinderen.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
3.3.
Bij beschikking van 8 juli 2019 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI tot 8 juli 2020.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang:
- -
het verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen en belasting van haar met het eenhoofdig gezag over hen afgewezen;
- -
ten aanzien van het verzoek van de moeder tot wijziging van de zorgregeling (het contact tussen de kinderen en de vader) en het zelfstandig tegenverzoek van de vader hierin: haar definitieve oordeel aangehouden tot 19 mei 2020 in afwachting van een voortgangsverslag van de gezinsvoogd;
- -
bij wijze van voorlopige zorgregeling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aparte voorlopige regelingen vastgesteld, inhoudende dat:
o [minderjarige 1] en de vader contact met elkaar hebben om de week van zaterdag 09.30 uur tot zondagavond 19.00 uur en in de zomervakantie 2019 van 19 juli tot 3 augustus. Ten aanzien van herfst- en kerstvakantie zal de GI een contactregeling vastleggen;
o [minderjarige 2] en de vader contact met elkaar hebben om de week van zaterdag 09.30 uur tot zondagavond 19.00 uur met daarbij het uitdrukkelijke verzoek aan de begeleidster van [minderjarige 2] , mevrouw [begeleidster] , om het gezin van vader goed te instrueren over de aanpak van en de omgang met [minderjarige 2] , ervan uitgaande dat zij op zondag al dan niet gedeeltelijk begeleiding bij de vader thuis verleent. Voor de zomervakantie heeft de rechtbank een aantal dagen vastgelegd met overnachting.
3.5.
De moeder en de vader kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in (incidenteel) hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift en in het verweerschrift in incidenteel hoger beroep – samengevat – het volgende aan.
Het is in het belang van de kinderen dat de moeder belast wordt met het eenhoofdig gezag. De ouders kregen steeds meer problemen in de uitvoering van het gezag. Dat heeft uiteindelijk tot de vaststellingsovereenkomst geleid waarbij de moeder de uitvoerende bevoegdheid kreeg om snel te handelen zonder toestemming van de vader ten aanzien van zaken rondom school en hulpverlening. De vader heeft PDD/NOS en dat beperkt hem in de uitvoering van zijn gezag. Ook stelt hij de diagnoses van de kinderen en de benodigde medicatie voor de kinderen ter discussie.
Hoewel de vader stelt dat hij wil deelnemen aan overleggen met hulpverleners en school, komt hij in praktijk niet opdagen of houdt hij zich niet aan de gemaakte afspraken, bijvoorbeeld door zijn eigen coach mee te nemen naar dergelijke bijeenkomsten.
Feitelijk oefent de moeder al sinds 2016 het gezag over de kinderen alleen uit. De vader is door de moeder altijd geïnformeerd en betrokken maar tot op heden toont de vader zelf geen enkel initiatief of trekt hij de gestelde diagnoses in twijfel.
Momenteel stagneert de hulpverlening voor de kinderen en loopt ook de GI in het kader van de ondertoezichtstelling vast. Het is evident dat de kinderen klem zitten in deze situatie en dat het in het belang van de kinderen is dat het gezag alleen door de moeder moet worden uitgeoefend. Ten aanzien van de zorgregeling heeft te gelden dat uitsluitend wijziging van een voorlopige regeling voor ligt. Omtrent een periode dat bij omgang met de vader er geen begeleiding voor [minderjarige 2] was, waren er grote zorgen. Van belang is dat er nu eerst begeleiding van [minderjarige 2] bij de vrouw thuis wordt ingezet, om daarna door te werken naar de situatie bij de vader. Met [naam] lopen daarover nu contacten. Ten aanzien van [minderjarige 1] : er loopt een regeling, de vader wil uitbreiding: dat is niet in het belang van [minderjarige 1] . Het is niet in het belang van de kinderen dat de door de vader verzochte vakantieregeling zonder meer wordt toegewezen.
Ten aanzien van [minderjarige 1] kunnen de verzoeken voor de vakanties buiten de zomervakantie worden toegewezen, rekening houdende met dagen dat [minderjarige 1] bij [instelling] moet zijn. Het verzoek van de man met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst dient te worden afgewezen.
3.7.
De vader voert in het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep – samengevat – het volgende aan.
Uit de correspondentie waar de vader uitvoerig naar verwijst, blijkt dat hij erg betrokken is bij de uitvoering van zijn gezag en dat niet hij, maar de moeder veelal tegenwerkt. De vader stelt slechts kritische vragen en kanttekeningen bij de hulpverlening.
De vader krijgt niet de kans van de moeder om samen met haar het gezag over de kinderen uit te oefenen. De moeder heeft na de bestreden beschikking aan de hulpverlening verkondigd dat de eerdere vaststellingsovereenkomst nog gewoon geldig is en de vader daarmee buiten spel gezet.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift– kort samengevat – het volgende aan.
De GI kan geen uitvoering meer geven aan de bestreden beschikking als gevolg van de strijd tussen de ouders. De GI wenst een raadsonderzoek naar het gezag, maar vraagt ook om een bekrachtiging van de bestreden beschikking.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
In de hoofdzaak (200.266.857/01)
3.9.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof kunnen vaststellen dat het bij het oproepen van de kinderen voor het kindgesprek niet goed is gegaan: de moeder heeft namelijk zelf besloten om de kinderen niet te informeren over de oproep omdat zij het niet in het belang van de kinderen achtte dat zij met het hof zouden spreken.
De gezinsvoogd erkent dat bij nader inzien met [minderjarige 1] wel gesproken zou kunnen worden. Het hof heeft partijen voorgehouden dat, met name gelet op de situatie rond [minderjarige 2] , het aanbeveling verdient om een bijzondere curator te benoemen met de opdracht te onderzoeken hoe de kinderen de situatie beleven en wat er in het belang van de kinderen dient te gebeuren en het hof daarover te informeren, teneinde op deze wijze invulling te geven aan het recht van de kinderen om gehoord te worden. Partijen zijn hiermee akkoord gegaan.
3.9.2.
Aan het hof ligt voor de kwestie van gezag, daaronder begrepen ook de vraag naar de werking van de vaststellingsovereenkomst die de ouders hebben gesloten, alsmede de voorlopige contactregeling die de rechtbank in afwachting van de resultaten van een raadsonderzoek heeft vastgesteld.
De rechtbank heeft weliswaar het verzoek tot eenhoofdig gezag afgewezen, maar ook overwogen daarop te willen terugkomen indien de zaak daartoe aanleiding geeft.
3.9.3.
Het hof heeft aan de hand van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, vastgesteld dat er over de rol van ouders, met name ten aanzien van de vader en de kinderen, een impasse is ontstaan.
3.9.4.
De moeder heeft de problemen die zij ervaart als volgt beschreven:
- 1.
De beperkingen van [minderjarige 2] zijn fors.
- 2.
Het kost de moeder enorm veel moeite om met name de regie te behouden in de voortgang van zaken rondom [minderjarige 2] , doordat overleggen die gepland worden in de afgelopen tijd vaak niet doorgingen.
- 3.
De moeder vindt dat zij moet vechten voor alles wat nodig is; om hulp in gang te zetten en in gang te houden.
- 4.
De communicatie tussen de ouders is thans slechter dan ooit tevoren.
3.9.5.
De vader heeft de problemen die hij ervaart als volgt beschreven:
- 1.
De informatievoorziening die er voor hem zou moeten zijn, werkt niet. De vader voelt zich niet serieus genomen.
- 2.
De vader heeft geen contact met [minderjarige 2] .
- 3.
De vader acht [instelling] niet de juiste omgeving voor de begeleiding en behandeling van [minderjarige 1] .
3.9.6.
De gezinsvoogd heeft uitgesproken dat hij niet ziet hoe in de bestaande situatie verbetering moet worden gebracht. De gezinsvoogd ziet dat partijen autonoom hun eigen gang gaan en dat zij niet open staan voor adviezen (en aanwijzingen) die de gezinsvoogd aan de ouders geeft. Voor de gezinsvoogd is het derhalve niet duidelijk hoe verder te gaan. De gezinsvoogd zal bij het nemen van de beslissing over het al dan niet voortzetten van de ondertoezichtstelling de in deze zaak door het hof te nemen beslissing betrekken.
3.9.7.
De raad vraagt zich af wat maakt dat de gezinsvoogd geen directiever rol op zich neemt, bijvoorbeeld door te bevorderen dat de GI tijdelijk met de voogdij wordt belast zodat de ouders tijdelijk geen strijd over gezagskwesties met elkaar kunnen voeren en in die periode te bezien hoe gezag, zorg en opvoedtaken/contacten tussen de vader en de kinderen geregeld zouden moeten worden.
3.9.8.
Het hof heeft gevraagd naar de uiteindelijk te stellen doelen door de ouders.
De doelen zoals door de moeder geformuleerd zijn:
- 1.
De ouders accepteren beiden de problematiek van [minderjarige 2] ; bij de opstart van het contact met de vader is er begeleiding vanuit [naam] .
- 2.
De moeder neemt, zoals in het verleden, de beslissingen; zij is aanspreekpunt voor artsen en begeleiders, de vader wordt wel steeds geïnformeerd.
- 3.
De vader kan aansluiten bij overleggen over de kinderen; bij verhindering van de vader gaan deze overleggen wel door.
- 4.
Bij overdrachtsmomenten kunnen de ouders elkaar even aanspreken en gedag zeggen.
3.9.9.
De doelen zoals door de vader geformuleerd zijn:
- 1.
De vader wordt volledig geïnformeerd, hetgeen hem veel vrije tijd zal opleveren.
- 2.
Beide kinderen komen tezamen naar de vader gedurende de vastgestelde contactregeling; ook vakanties zijn geregeld.
- 3.
[minderjarige 1] krijgt één hulpverlener/begeleider waarop hij kan terugvallen.
Bijzondere curator
3.9.10.
Het hof is van oordeel dat de bestaande situatie zowel voor de kinderen als voor de ouders niet aanvaardbaar is. Tussen de beide kinderen en de vader zou een contactregeling moeten lopen. De redenen waarom dat in het geval van [minderjarige 2] momenteel niet het geval is, liggen meer in de wijze waarop ouders met de problematiek omgaan dan in de overigens op zich wel bijzondere situatie rond [minderjarige 2] .
Het hof zal de te benoemen bijzondere curator verzoeken juist ook op dit punt onderzoek in te stellen met het doel de contacten tussen de vader en de beide kinderen zo snel mogelijk weer op de rails te krijgen en het hof daarover te adviseren. Het hof wenst met name geïnformeerd te worden over de meest passende contactregeling voor [minderjarige 2] respectievelijk [minderjarige 1] en de vader.
3.9.11.
Op grond van het bovenstaande is het hof voornemens om tot bijzondere curator te benoemen drs. I. Sandig, kantoorhoudend aan [adres] ( [postcode] [kantoorplaats] ), telefoon [telefoonnummer] ; e-mail: [e-mailadres] om de belangen van de kinderen in deze kwestie te behartigen en hen zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen, met de opdracht met beide kinderen te spreken, althans in contact te treden op de wijze die voor deze kinderen gepast is, uitsluitend te beoordelen door de bijzondere curator (en niet door de ouders) en het hof over de uitkomsten daarvan te informeren.
3.9.12.
De bijzondere curator – die zich tot de benoeming bereid heeft verklaard – zal ten behoeve van de kinderen voor een toevoeging in aanmerking komen.
Het hof is – met het oog op de toepassing van de vergoedingsregeling inzake rechtsbijstand- en toevoegcriteria – van oordeel dat er sprake is, althans hoogstwaarschijnlijk zal zijn, van per kind uiteenlopende belangen.
3.9.13.
Het hof heeft bij brief van 31 maart 2020 partijen, de GI en de raad in de gelegenheid gesteld om het hof te berichten of zij instemmen met de benoeming van drs. I. Sandig tot bijzondere curator.
3.9.14.
Partijen, de GI en de raad hebben ingestemd met de benoeming van drs. I. Sandig tot bijzondere curator (stukken vermeld onder 2.7 van deze beschikking).
3.9.15.
Het hof wijst er op dat de bijzondere curator vanuit de professionele beroepsuitoefening gezien bij het onderzoek en de rapportage het navolgende in acht zal nemen:
- i.
het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
- ii.
het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
- iii.
in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
- iv.
het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, waaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen; en
- v.
de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
3.9.16.
Het hof zal bepalen dat de advocaten van partijen de bijzondere curator van adres-, e-mail- en/of telefoongegevens zullen voorzien, zodat zo spoedig als mogelijk afspraken kunnen worden gemaakt.
3.9.17.
Het hof wijst partijen erop dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator in het kader van de aan haar verstrekte opdracht te geven instructies gevolg te geven en de bijzondere curator in staat te stellen in contact met de kinderen te treden.
Slechts op verzoek van de bijzondere curator mogen de ouders zelf stukken aan de bijzondere curator doen toekomen.
3.9.18.
Het hof zal de bijzondere curator verzoeken om het verslag vóór 1 augustus 2020 aan het hof te doen toekomen en partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om binnen twee weken na toezending van dit verslag door de griffier schriftelijk hun reactie op het verslag te geven, waarna partijen en andere betrokkenen nader zullen worden geïnformeerd over het verdere verloop van de procedure.
Ouderschapsonderzoek
3.9.19.
Daarnaast acht het hof het aangewezen om een ouderschapsonderzoek te gelasten.
Het betreft hier een deskundigenbericht in de zin van artikel 194 e.v. Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv).
De te benoemen ouderschapsonderzoeker/deskundige krijgt de opdracht om, in goede samenwerking met de GI, te inventariseren wat er zowel bij de moeder als de vader dient te gebeuren/veranderen om een vorm van coöperatief dan wel, wat meer aangewezen lijkt, parallel ouderschap in te stellen, of een andere vorm van ouderschap die past bij de situatie.
Daarvoor dient de deskundige, in afstemming met de GI en de bijzondere curator, onderzoek te verrichten naar de mogelijkheden van de ouders in het gezamenlijk ouderschap dan wel indien gezamenlijk ouderschap niet langer verantwoord zou blijken, naar de mogelijke rol van de moeder, dan wel de vader, dan wel een neutrale instantie in de voorziening van het gezag.
3.9.20.
Het hof is voornemens om als ouderschapsonderzoeker/deskundige te benoemen drs D. Pront, psycholoog, kantoorhoudende te aan [adres] ( [postcode] [kantoorplaats] ), telefoon: [telefoonnummer] ; e-mail: [e-mailadres] .
Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundige kan zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan over het verloop en de voortgang van het onderzoek.
3.9.21.
De deskundige – die zich bereid heeft verklaard het onderzoek te verrichten – wordt verzocht tijdens de onderzoeksfase gesprekken met de ouders te voeren en zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken te bewerkstelligen dat de ouders in het belang van hun kinderen in staat zullen zijn tot constructief overleg met betrekking tot hetgeen hen thans verdeeld houdt en waar mogelijk, hun geschillen kunnen beëindigen.
3.9.22.
Het hof heeft bij voormelde brief van 31 maart 2020 eveneens partijen, de GI en de raad in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het voornemen van het hof om een ouderschapsonderzoek te gelasten en hen tevens in de gelegenheid gesteld om het hof te berichten of zij instemmen met de benoeming van deze deskundige, alsmede de vraagstelling, gericht op hetgeen hiervoor is vermeld, aan deze deskundige aan het hof over te laten.
3.9.23.
Partijen, de GI en de raad hebben ingestemd met de benoeming van drs. D. Pront als deskundige. Zij hebben er voorts mee ingestemd de vraagstelling aan de deskundige aan het hof over te laten, met dien verstande dat de vader heeft voorgesteld tevens onderzoek te laten doen naar het systeem van de kinderen alsmede partijen, waarbij ook onderzoek gedaan moet worden naar de hulpverlening c.q de mogelijkheden en beperkingen van partijen (stukken vermeld onder 2.7. van deze beschikking). Het hof wijst er op dat een ouderschapsonderzoek niet zo ver kan strekken. Onderzoek naar beperkingen van partijen komt neer op een psychologisch onderzoek van de ouders en dat valt niet binnen de bevoegdheden van een ouderschapsonderzoeker. Evenmin mag van een ouderschapsonderzoeker worden verwacht dat hij onderzoek doet naar de (kwaliteit van) hulpverlening. Wat mag er wel van worden verwacht: het ouderschapsonderzoek richt zich op de vraag waarom het ouderschapssysteem niet functioneert, geeft inzicht in het gedrag van de ouders, en biedt ouders de mogelijkheid om destructieve interactiepatronen waar de kinderen schade van ondervinden te veranderen. Bovendien geeft het deskundigenbericht niet alleen zeer nuttige informatie aan de rechter maar is het voor ouders tevens een stok achter de deur om mee te werken aan het zoeken naar een oplossing (bron: Evaluatie van het ouderschapsonderzoek: een follow-up
Prof. Dr. E. S. Kluwer Universiteit Utrecht & Radboud Universiteit, Utrecht, Juli 2018).
3.9.24.
Het hof wijst op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv dat bepaalt dat partijen verplicht zijn aan het ouderschapsonderzoek mee te werken en dat wanneer partijen niet aan deze verplichting voldoen, het hof daaruit de gevolgtrekking kan maken die het hof geraden acht.
3.9.25.
De advocaat van de moeder dient binnen veertien dagen nadat deze beschikking is gegeven de deskundige te voorzien van afschriften van de processtukken. Daarmee krijgt de deskundige, zoals door de moeder gewenst, eveneens informatie over de eigen problematiek en beperkingen van de kinderen.
De deskundige dient eventuele nadere informatie die hij nodig heeft en die geen deel uitmaakt van de processtukken, bij de advocaten op te vragen.
De advocaat die informatie verschaft dient een afschrift daarvan toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij.
De deskundige wordt verzocht de verkregen informatie (niet zijnde de reeds bij het hof bekende processtukken) als bijlage(n) bij het deskundigenrapport te voegen. Indien de deskundige voor het onderzoek gebruik maakt van informatie van derden, dient hij daarvan melding te maken in het rapport.
Voorts overweegt het hof dat de deskundige de ouders de gelegenheid dient te geven opmerkingen te maken over het rapport en dat uit het deskundigenbericht dient te blijken dat dat is gebeurd.
3.9.26.
De deskundige dient het hof schriftelijk binnen zes maanden na dagtekening van deze beschikking, uiterlijk op 16 november 2020, te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Na binnenkomst van het rapport van de deskundige zal het hof de advocaten van partijen de gelegenheid bieden daarop te reageren. Hierna zullen partijen nader worden geïnformeerd over het verdere verloop van de procedure.
3.9.27.
Bij toepassing van de artikelen 195, 199 en 200 Rv komen de kosten van een deskundigenonderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van de kinderen nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte de kosten van zo een onderzoek geheel of gedeeltelijk ten laste van het Rijk te brengen indien sprake is van geen of verminderde draagkracht aan de zijde van (een van) de ouders.
Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak ten aanzien van de ouders aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten van de deskundige, tot een maximum bedrag van in totaal € 4.500,- inclusief voorschotten en BTW, ten laste van het rijk zullen komen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de totale kosten laatstgenoemd bedrag niet te boven zullen gaan. De deskundige dient te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 116,09 per uur, exclusief BTW.
Algemeen
3.9.28.
Zowel ten aanzien van de bijzondere curator als ten aanzien van de ouderschapsonderzoeker geldt dat zij de bevindingen van de GI vanuit de ondertoezichtstelling bij hun onderzoek en advies zullen betrekken.
Gelet op hetgeen het hof onder 3.9.6 heeft overwogen komt het het hof noodzakelijk voor dat de ondertoezichtstelling voor de duur van deze procedure gehandhaafd blijft.
3.9.29.
De resultaten van de onderzoeken door de bijzondere curator en de ouderschapsonderzoeker zullen ook door de rechtbank in de bodemzaak mogen worden betrokken.
Het verdere verloop van de procedure
3.9.30.
De gezagskwestie zal pro forma gedurende het tijdsverloop van het onderzoek van de bijzondere curator en de deskundige worden aangehouden in afwachting van de resultaten van de onderzoeken.
3.9.31.
Met betrekking tot de voorlopige contactregeling ziet het hof op dit moment geen aanleiding, maar ook geen mogelijkheid anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. Immers, op basis van de beslissing van de rechtbank dient er gewoon contact te zijn. Het hof wijst erop dat de rechter geen handhavingsfunctie heeft.
Met al het bovenstaande, gaat het hof ervan uit dat de rechtbank te gelegener tijd met betrekking tot de contactregeling het voortouw zal nemen, zodat het hof de verzoeken van de ouders op dit punt zal afwijzen.
Op het incident (200.266.857/02)
3.9.32.
Het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking wordt achterhaald door de beslissingen van het hof met betrekking tot de voorlopige contactregelingen, zoals vastgesteld in de bestreden beschikking en met betrekking tot de afwijzing van het verzoek van de vader tot vernietiging van de vaststellingsovereenkomst inzake de gezagsuitoefening.
9.10.
Alles wat hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing van het hof.
4. De beslissing
Het hof:
op het incident (zaaknummer 200.266.857/02):
wijst af het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 19 juli 2019;
op het principaal en incidenteel hoger beroep (zaaknummer 200.266.857/01):
bijzondere curator
benoemt tot bijzondere curator over [minderjarige 1] ( [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] :
drs. I. Sandig,
kantoorhoudende aan [adres] ,
[postcode] [kantoorplaats] ,
om in deze procedure de belangen van de kinderen te behartigen met de taakomschrijving als hiervoor beschreven onder 3.9.1. en 3.9.10.;
draagt de bijzondere curator op verslag uit te brengen vóór 1 augustus 2020 schriftelijk bericht te geven over de bevindingen uit haar onderzoek;
bepaalt dat de griffier van dit hof:
- -
er voor zorgdraagt dat de bijzondere curator de beschikking krijgt over de actuele adresgegevens van de belanghebbenden (en eventueel te benaderen derden);
- -
er voor zorgdraagt dat de bijzondere curator de beschikking krijgt over alle door het hof relevant geachte stukken;
- -
een afschrift van het verslag van de bijzondere curator aan partijen, de GI en de raad zal toezenden;
bepaalt dat partijen, de GI en de raad tot uiterlijk twee weken na toezending van het verslag van de bijzondere curator schriftelijk kunnen reageren, waarna partijen over het verdere verloop van de procedure nader zullen worden geïnformeerd;
ouderschapsonderzoek
gelast een deskundigenonderzoek zoals in het lichaam van deze beschikking bedoeld (zie met name 3.9.19., 3.9.21 (en 3.9.23.));
benoemt tot deskundige drs. D. Pront, kantoorhoudende aan [adres] ( [postcode] ) [kantoorplaats] , telefoon: [telefoonnummer] , e-mail: [e-mailadres] .;
bepaalt dat de kosten van de deskundige ten laste zullen komen van ‘s Rijks kas, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging bepaalde;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. C.A.R.M. van Leuven;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat de partij die het hoger beroep heeft ingesteld binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken ter beschikking van de deskundige zal stellen;
bepaalt dat het de deskundige vrij staat in het uit te brengen verslag al datgene op te merken wat naar zijn inzicht dienstig kan zijn, óók indien dit niet rechtstreeks uit de opdracht voortvloeit;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen door de deskundige in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
bepaalt dat de deskundige het hof schriftelijk uiterlijk op 16 november 2020 zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek;
verzoekt de deskundige bij eventuele vertraging van het onderzoek de raadsheer-commissaris hierover tijdig schriftelijk, met afschrift aan partijen, te informeren onder vermelding van de oorzaak;
verzoekt de deskundige een afschrift van de rapportage toe te zenden aan de advocaten van partijen alsmede aan de GI en de raad;
algemeen
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt in afwachting van het verloop en de resultaten van voornoemd onderzoek van de bijzondere curator en het deskundigenonderzoek iedere verdere beslissing inzake het gezag aan tot pro forma 1 augustus 2020;
wijst af hetgeen overigens door de ouders is verzocht met betrekking tot de voorlopig door de rechtbank vastgestelde contactregelingen voor de kinderen;
draagt de griffier op een afschrift van deze beschikking te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en A.J.F. Manders en is op 7 mei 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.