NJ 2020/238
Opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. Geen vormverzuim bij toepassing van het dwangmiddel ‘strotten’.
HR 17-12-2019, ECLI:NL:HR:2019:1966, m.nt. J.M. Reijntjes
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17 december 2019
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, Y. Buruma, M.T. Boerlage
- Zaaknummer
18/04129
- Conclusie
A-G mr. D.J.C. Aben
- Noot
J.M. Reijntjes
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS204941:1
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Strafprocesrecht / Voorfase
Politierecht / Bevoegdheden
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:1966, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑12‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:1047, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑10‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑01‑2019
- Wetingang
Art. 2 onder C, art. 9 lid 3 Opiumwet; art. 3, 7 Politiewet 2012
Essentie
Opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. Oordeel dat geen vormverzuim heeft plaatsgevonden bij de toepassing van het dwangmiddel ‘strotten’ (het verdachte bij de keel grijpen en bevelen de zich in de mond bevindende voorwerpen uit te spugen) is niet onjuist.
Samenvatting
In de vaststellingen van het hof ligt besloten dat met het optreden van de verbalisant dat bestond uit het naar de keel grijpen en het gelijktijdig bevelen de zich in de mond bevindende voorwerpen — vermoedelijk bolletjes met verdovende middelen — uit te spugen, niet alleen werd beoogd het gevaar af te wenden dat het doorslikken van die ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.