NJB 2023/2556
Klachtdelict en termijn voor indienen klacht, art. 66 lid 1 Sr: wanneer voor het instellen van een vervolging een klacht is vereist en de klacht niet is ingediend binnen drie maanden nadat de klachtgerechtigde heeft kennis genomen van het gepleegde delict, stuit de vervolging daarop af. In het geval dat de klacht weliswaar niet voldoet aan alle formele wettelijke eisen of niet is ingediend bij de bevoegde ambtenaar, maar vaststaat dat de klachtgerechtigde de vervolging heeft gewenst, zal van die wens binnen die termijn van drie maanden moeten zijn gebleken. Wanneer een stuk wel een aangifte maar geen verzoek tot vervolging inhoudt, kan het bestaan van een klacht als bedoeld in art. 164 lid 1 Sv worden aangenomen als op grond van het onderzoek ter terechtzitting komt vast te staan dat de klager tijdig de wens had dat een vervolging zou worden ingesteld. In casu oordeelt de Hoge Raad i.v.m. verschillende tenlastegelegde chantages (art. 284 Sr) kort gezegd: - dat het niet relevant voor de aanvang van de klachttermijn is dat sprake is een ‘voortdurende compromitterende situatie’ waarin de aangevers steeds opnieuw door de verdachte werden geconfronteerd met een seksueel chatgesprek; - dat hof kon oordelen dat de aangever ten tijde van het doen van de aangifte de bedoeling had dat vervolging van de verdachte zou worden ingesteld en dus met die aangifte de vervolging van de verdachte heeft gewenst, en dat van die wens binnen de termijn van drie maanden is gebleken; - dat de enkele omstandigheid dat in de tenlastelegging mede feitelijkheden zijn opgenomen die niet bestaan uit smaad of smaadschrift, niet tot gevolg heeft dat geen betekenis toekomt aan het klachtvereiste van art. 284 lid 2 Sr. Geen ambtshalve cassatie op de grond dat het hof na terugwijzing door de Hoge Raad ten onrechte niet één straf heeft opgelegd voor alle feiten.
HR 17-10-2023, ECLI:NL:HR:2023:1440
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17 oktober 2023
- Magistraten
Mrs. M.J. Borgers, A.L.J. van Strien, C. Caminada
- Zaaknummer
21/04444
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2023:1440, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑10‑2023
ECLI:NL:PHR:2023:905, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑06‑2023
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑01‑2023
- Wetingang
Essentie
Klachtdelict en termijn voor indienen klacht, art. 66 lid 1 Sr: wanneer voor het instellen van een vervolging een klacht is vereist en de klacht niet is ingediend binnen drie maanden nadat de klachtgerechtigde heeft kennis genomen van het gepleegde delict, stuit de vervolging daarop af. In het geval dat de klacht weliswaar niet voldoet aan alle formele wettelijke eisen of niet is ingediend bij de bevoegde ambtenaar, maar vaststaat dat de klachtgerechtigde de vervolging heeft gewenst, zal van die wens binnen die termijn van drie maanden moeten zijn gebleken. Wanneer een stuk wel een aangifte maar ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.