Hof Amsterdam, 27-02-2014, nr. 12/00341
ECLI:NL:GHAMS:2014:1408
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
27-02-2014
- Zaaknummer
12/00341
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:1408, Uitspraak, Hof Amsterdam, 27‑02‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NTFR 2014/1596 met annotatie van mr. H.A. Elbert
Uitspraak 27‑02‑2014
Inhoudsindicatie
BPM. Nieuw of gebruikt voertuig. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de kilometerstand op het moment van het belastbare feit een andere was dan die vermeld is in het door haar bij de aangifte overgelegde taxatierapport (20 km). Ook anderszins heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de auto op enigerlei wijze in gebruik is genomen voordat het belastbare feit heeft plaatsgevonden. Een auto met een kilometerstand van 20, die nog niet in gebruik is genomen, dient als nieuw te worden gekwalificeerd
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk 12/00341
27 februari 2014
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven (Netcar Automotive v.o.f.)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk 10/2390 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Noord, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft op 10 november 2009 aangifte van belasting van personenauto’s
en motorrijwielen (hierna: BPM) gedaan ter zake van de registratie van een Audi, type Q5 2.0 TFSI QUATTRO S-TRONIC met het voertuigidentificatienummer [***] van een te betalen bedrag van € 15.213. De inspecteur heeft de BPM ter zake van de registratie berekend op € 15.214. Belanghebbende heeft dat bedrag voldaan.
1.2.
De inspecteur heeft met dagtekening 18 november 2009 aan belanghebbende een
naheffingsaanslag BPM opgelegd van € 5.271.
1.3.
De inspecteur heeft bij uitspraak, gedagtekend 13 april 2010, het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
1.4.
Bij uitspraak van 30 maart 2012 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 27 april 2012, aangevuld bij faxbrief ingekomen op 22 mei 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Op 11 juni 2013 zijn nadere stukken ontvangen van de inspecteur. Op 30 oktober 2013 is van de gemachtigde van belanghebbende een pleitnota ontvangen.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2014. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiseres’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Tot de stukken van het geding behoort een factuur met dagtekening 27 oktober 2009, afkomstig van [A] die is gericht aan eiseres. Op deze factuur staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Merk/model : Audi / Q5 2.0 TFSI Quattro S-tronic (…) € 40.443,80
(…)
Chassisnr. : [***]
Subtotaal € 40.443,80
BTW € 7.684,32
BPM €
Totaal € 48.128,12”
De op de factuur bedoelde auto wordt hierna aangeduid als: de auto.
2.2.
Eiseres heeft ten behoeve van de voor de auto in te dienen aangifte BPM een taxatierapport laten opmaken door de gemachtigde met dagtekening 4 november 2009. In dit rapport vermeldt de gemachtigde onder andere het volgende:
- datum 1ste toelating: 20 oktober 2009;
- kilometerstand: 20 km;
- consumentenprijs: € 84.855;
- handelswaarde: € 63.395;
- in het onderdeel “voertuigkenmerken” staat vermeld dat de carrosserie een goede indruk maakt en dat het voertuig geen zichtbare beschadigingen heeft. De gebruikssporen zijn in lijn met de kilometrage;
- in het onderdeel “motivering vaststellingen waardevermindering” staat vermeld dat sprake is van een bovengemiddelde kilometrage.
Bij het rapport is een aantal foto’s gevoegd.
2.3.
Op 10 november 2009 heeft eiseres voor de auto een aangifte BPM ingediend waarin een te betalen bedrag van € 15.213 aan BPM staat vermeld. Op het aangifteformulier heeft eiseres aangegeven dat de historische nieuwprijs € 84.855 bedraagt, dat de huidige verkoopwaarde € 63.395 bedraagt en dat de verschuldigde BPM dientengevolge € 15.213 bedraagt. Bij de berekening van de verschuldigde BPM is eiseres ervan uitgegaan dat het gaat om een gebruikte auto. Eiseres heeft op 10 november 2009 € 15.214 voldaan.
2.4.
Op 11 november 2009 heeft verweerder een naheffingsaanslag aangekondigd.
2.5.
Op 13 november 2009 heeft eiseres ter zake van de verkoop van de auto een factuur opgemaakt met nummer 0000437. Op deze factuur staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Datum deel 1 : 26-10-2009
KM stand. : 300
Bruto BPM : € 15.847
(…)
Voor de prijs van € 43.473,00
(…)
Rest BPM € 20.485,00
BTW 19% € 8.259,88
Totaal € 72.217,88”
2.6.
Op 14 november 2009 is de auto in Nederland geregistreerd met het kenteken
[kenteken].
Datum 1ste toelating: 26-10-2009
Datum 1ste afgifte in Nederland: 14-11-2009
2.7.
Met dagtekening 19 april 2010 is de factuur genoemd onder 2.5 volledig gecrediteerd en is een nieuwe factuur afgegeven, waarbij de bedragen als volgt zijn gewijzigd:
- Bruto BPM : € 20.485
- Verkoopprijs excl. BTW/BPM : € 47.370,49
- Rest BPM : € 15.847,00
- BTW 19% : € 9.000,39
- Totaal € 72.217,88
2.8.
In het dossier bevindt zich een document met betrekking tot de registratie van de auto in het Verenigd Koninkrijk. In dit document wordt aangegeven dat het gaat om een registratie voor permanente export en dat het gebruik van de weg is verboden. Als datum van eerste registratie staat 26 oktober 2009 vermeld en op het document staat een stempel met dagtekening 20 oktober 2009. Het betreft een handelsregistratie en niet een gebruiksregistratie.
2.9.
De auto is uitgerust met een stuur aan de linker kant.
2.10.
Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de auto als nieuw dient te worden aangemerkt. Op basis daarvan heeft verweerder de verschuldigde BPM berekend op
€ 20.485. Voor het verschil met de BPM die op aangifte is voldaan (€ 15.214) heeft verweerder op 18 november 2009 de in geschil zijnde naheffingsaanslag opgelegd.”
3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij, voor zover in hoger beroep nog van belang, het volgende heeft overwogen:
“4.3.1. Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat de BPM moet worden geheven alsof de auto gebruikt is. Eiseres voert hiertoe twee punten aan. Ten eerste dat daadwerkelijk sprake is van een gebruikte auto, gelet op de kilometerstand, de registratie in het Verenigd Koninkrijk en het gebruik in de dagen voorafgaand aan de registratie in Nederland als demonstratieauto (met groene kentekenplaten). Ten tweede dat verweerder, gelet op de chronologie, niet bevoegd is om de BPM na te heffen als ware de auto nieuw en ongebruikt. Het belastbare feit is immers de registratie in Nederland, en op dat moment was de auto al gebruikt. Hieruit volgt tevens dat de naheffingsaanslag te vroeg is opgelegd, namelijk vóór de registratie. Eiseres verwijst naar de aankondiging van 11 november 2009.
4.3.2.
Verweerder bestrijdt dit standpunt. Het belastbare feit is hier de aanvang van het gebruik van de openbare weg in Nederland. Dat hierbij gebruik werd gemaakt van groene kentekenplaten is niet van belang. De naheffingsaanslag is opgelegd nadat eiseres zelf aangifte voor de BPM heeft gedaan. De naheffingsaanslag is een reactie op deze aangifte en is dus niet voortijdig opgelegd. Ten tijde van het eerste gebruik van de openbare weg in Nederland was de auto nieuw en ongebruikt, gelet op de bevindingen in het taxatierapport van de gemachtigde. Aan de registratie in het Verenigd Koninkrijk komt geen betekenis toe gelet op de aard van deze registratie en de positie van het stuur in de auto.
4.4.
De rechtbank leidt uit de gedingstukken af dat eiseres op 10 november 2009 BPM op aangifte heeft voldaan. Ter zitting hebben de gemachtigde en [B] namens eiseres benadrukt dat de auto in de periode tussen de voldoening van de BPM en de registratie van de auto op 14 november 2009 is gebruikt als demonstratieauto – met gebruik van handelaarskentekenplaten –, hetgeen heeft geleid tot sporen van gebruik en een toename van het aantal kilometers op de kilometerteller. De rechtbank komt tot de conclusie dat de BPM op 10 november 2009 verschuldigd is geworden op grond van artikel 1, vijfde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM). Er is in deze periode namelijk sprake van gebruik van de openbare weg in Nederland terwijl de auto feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland gevestigd lichaam (eiseres). Het standpunt van eiseres dat het belastbare feit zich eerst op 14 november 2009 heeft voorgedaan, namelijk bij de registratie van de auto, gaat niet op. De verschuldigdheid van BPM vloeit immers voort uit de Wet BPM en is niet afhankelijk van de keuze van de belastingplichtige betreffende het aan te geven belastbare feit.
4.5.
De rechtbank zal de argumenten van eiseres over de staat van de auto beoordelen op het moment van verschuldigdheid van de BPM volgens artikel 1, vijfde lid, van de Wet BPM, namelijk op 10 november 2009. Eiseres heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat de staat van de auto tussen 4 en 10 november 2009 is gewijzigd, zodat de rechtbank het taxatierapport als basis zal gebruiken om de staat van de auto op 10 november 2009 te beoordelen. Op dat moment is, gelet op de kenmerken en eigenschappen van de auto zoals beschreven in het taxatierapport, geen sprake van een gebruikte auto. De auto vertoont volgens het taxatierapport geen sporen van gebruik en heeft een kilometerstand van 20. Op de foto’s bij het rapport is bovendien te zien dat de vanuit de fabriek aangebrachte bescherming voor het interieur van de auto nog aanwezig is. De auto is dan ook voor de heffing van BPM als nieuw aan te merken. Eiseres heeft derhalve terecht op 10 november 2009 BPM voldaan, doch ten onrechte voor een gebruikte auto.
4.6.
Gelet op het tijdstip waarop de BPM verschuldigd is geworden en (deels) voldaan, slaagt het argument van eiseres over de voortijdige oplegging van de naheffingsaanslag evenmin. Nog afgezien van het antwoord op de vraag of de aankondiging van 11 november 2009 dient te worden beschouwd als een (voortijdig en dus ten onrechte) opgelegde naheffingsaanslag, heeft te gelden dat verweerder pas in actie is gekomen nadat het belastbare feit zich op 10 november 2009 heeft voorgedaan.
4.7.
Eiseres wijst voorts op de volgende waardeverminderende omstandigheden:
- De registratie in het Verenigd Koninkrijk;
- Dat de auto bijna een maand onderweg c.q. in gebruik is geweest alvorens hij is geregistreerd, en dat hij bij aankomst/inspectie zichtbaar in gebruik was genomen;
- Wanneer een consument een voertuig aanschaft met een dubbele registratie op het kenteken, zal hij deze niet zien als een nieuw en ongebruikt voertuig;
- De RDW heeft de auto als gebruikt aangemerkt;
- Een binnenlandse handelaar of marktdeelnemer zal voor een geïmporteerd voertuig met twee verschillende data op het kentekenbewijs beslist een (fors) lager bedrag betalen dan voor een nieuw en ongebruikt voertuig;
- Eiseres heeft de auto gekocht voor een fors lager bedrag dan de geldende netto catalogusprijs exclusief btw en BPM.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat nu het belastbare feit zich heeft voorgedaan op 10 november 2009 en de auto op dat tijdstip als nieuw en ongebruikt is aan te merken, de Wet BPM geen ruimte laat om dergelijke omstandigheden in aanmerking te nemen. De maatstaf van heffing is voor alle nieuwe en ongebruikte auto’s immers gelijk.
4.9.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, gelet op de aard en de omvang van de registratie in het Verenigd Koninkrijk, het taxatierapport en de foto’s, niet aannemelijk is dat de gebeurtenissen voorafgaand aan de voldoening van de BPM op 10 november 2009 enige waardeverminderende invloed hebben gehad.”
4. Geschil in hoger beroep
4.1.
Partijen hebben ter zitting de geschilpunten ter zitting in hoger beroep als volgt gepreciseerd.
4.2.
Primair is in geschil of voor de berekening van de BPM sprake is van een nieuw voertuig, zoals de inspecteur stelt, dan wel van een gebruikt voertuig, zoals belanghebbende bepleit.
4.3.
Zo het gelijk ten aanzien van het primaire geschilpunt aan belanghebbende is, is tussen partijen in geschil of zij voor de vaststelling van de leeftijdskorting alsnog een beroep kan doen op inkoopwaarde die zij heeft afgeleid uit het XRAY-systeem, in plaats van de waarde vermeld in het taxatierapport dat zij bij haar aangifte heeft overgelegd.
4.4.
Zo het gelijk ten aanzien van het primaire geschilpunt aan de inspecteur is, is tussen partijen in geschil of artikel 110 VWEU noopt tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 412, zoals belanghebbende voorstaat, doch de inspecteur bestrijdt.
4.5.
Partijen hebben zich ter zitting eenparig op het standpunt gesteld dat de bestreden naheffingsaanslag € 120 te hoog is vastgesteld.
4.6.
Voor de nadere onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
5. Beoordeling van het geschil
Nieuw of gebruikt
5.1.
Belanghebbende heeft op 10 november 2009 een bedrag van € 15.214 aan BPM op aangifte voldaan, voor een Audi, type Q5 2.0 TFSI Quattro, welke door haar in haar aangifte als gebruikte auto is aangemerkt. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de auto nieuw is.
5.2.
Het Hof stelt voorop dat de stelling van belanghebbende, dat een eerdere registratie (in casu in Groot-Brittannië, op een exportkenteken) op zichzelf voldoende is om een auto als ‘gebruikt’ te kwalificeren, geen steun vindt in de jurisprudentie (vgl. Hoge Raad 29 mei 2009, nr. 08/00824, punt 3.3.3, ECLI:NL:GHARN:2008:BC2744).
5.3.
Als bewijs van het gebruikt zijn van de auto en de daaruit voortvloeiende waarde(vermindering) van de auto, heeft belanghebbende een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 4 november 2009, waarin een kilometerstand van 20 km is vermeld. Daarnaar gevraagd heeft belanghebbende in hoger beroep toegelicht dat zij zich op het standpunt stelt dat de kilometerstand weliswaar slechts 20 km bedroeg op 4 november 2009, doch dat deze op het moment van de registratie – op 14 november 2009 – inmiddels 300 km bedroeg, zodat op dat moment sprake was van een gebruikte auto.
5.4.
Naar ’s Hofs oordeel heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de kilometerstand op het moment van het belastbare feit een andere was dan die vermeld is in het door haar bij de aangifte overgelegde taxatierapport. Ook anderszins heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de auto op enigerlei wijze in gebruik is genomen voordat het belastbare feit heeft plaatsgevonden. Zoals belanghebbende ter zitting heeft erkend dient een auto met een kilometerstand van 20, die nog niet in gebruik is genomen, als nieuw te worden gekwalificeerd. Het hoger beroep faalt in zoverre.
Artikel 110 VWEU
5.5.
Ter zitting heeft belanghebbende haar beroep op schending van artikel 110 VWEU als volgt toegelicht.
Er kan sprake zijn van een verschil in de te verlenen teruggaaf bij export tussen een via parallelimport geregistreerde auto en een via de officiële importeur geregistreerde auto, ingeval een naheffingsaanslag ter zake van de registratie van eerstbedoelde auto pas na het verstrijken van de periode waarbinnen een verzoek om teruggaaf dient te worden gedaan (13 weken), onherroepelijk komt vast te staan. Alsdan, aldus belanghebbende, kan geen teruggaaf meer worden verkregen van een evenredig deel van het nageheven belastingbedrag.
5.6.
Het Hof overweegt als volgt. De stelling van belanghebbende is gebaseerd op de vooronderstelling dat een verzoek om teruggaaf op de voet van artikel 14a Wet BPM pas mogelijk is indien een eventuele naheffingsaanslag onherroepelijk is komen vast te staan. Uit het arrest Hoge Raad 14 januari 2014, nr. 12/05759, ECLI:NL:HR:2014:281, volgt dat deze vooronderstelling onjuist is, zodat het beroep op schending van artikel 110 VWEU reeds om die reden dient te worden verworpen.
Berekening
5.7.
Partijen hebben zich ter zitting eenparig op het standpunt gesteld dat de naheffingsaanslag € 120 te hoog is vastgesteld. Het beroep van belanghebbende slaagt in zoverre. Zij heeft ter zitting verklaard te dezer zake geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten.
Slotsom
5.8.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.
6. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof:
- -
vernietigt de uitspraak van de rechtbank.
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de naheffingsaanslag tot € 5.151;
- -
gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht ad € 298 (beroep bij de rechtbank) en € 466 (hoger beroep bij het Hof), in totaal € 764 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, A. Bijlsma en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 27 februari 2014 in het openbaar uitgesproken. Bij afwezigheid van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door de oudste raadsheer. De griffier is verhinderd te tekenen.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.