Hof Amsterdam 15 februari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ4433.
Hof Amsterdam, 30-01-2015, nr. 23-005520-11
ECLI:NL:GHAMS:2015:251, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
30-01-2015
- Zaaknummer
23-005520-11
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:251, Uitspraak, Hof Amsterdam, 30‑01‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2768, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 30‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Veroordeling voor het medeplegen van handelen in strijd met artikel 2 onder B en C Opiumwet en het medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd. Vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv wegens het doorlopen van een tap zonder nieuwe toetsing door de rechter-commissaris.
Parketnummer: 23-005520-11
Datum uitspraak: 30 januari 2015
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-997030-09 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedag] 1974,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 en 27 september 2013, 16 december 2014 en 16 januari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv), het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijzigingen ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair op de terechtzitting van 12 april 2010 respectievelijk 9 november 2011 en gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging ten aanzien van feit 1 primair op de terechtzitting van 13 september 2013, waarbij het hof de nummering van de geldoverdrachten zoals door de rechtbank bij feit 2 primair en subsidiair aangebracht zal overnemen, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 december 2009 tot en met 9 december 2009 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Almere, althans in Nederland en/of in het Verenigd Koninkrijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of opzettelijk aanwezig gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 32,48 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst 1, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
1. subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 december 2009 tot en met 9 december 2009 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Almere, althans in Nederland, en/of het Verenigd Koninkrijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen van (ongeveer) 32,48 kilogram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te bereiden en/of te bevorderen;
-een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen:
-geld en/of verpakkingsmateriaal en/of een vacuumapparaat en/of versnijdingsmiddelen en/of opslagruimte bestemd voor het bestellen, vervoeren, opslaan, verbergen, verpakken, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken, kopen, verkopen, financieren van eerdergenoemde hoeveelheid heroïne voorhanden gehad en/of
-(telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) en/of (een) bespreking(en) en/of (een) afspra(a)k(en) gehad en/of gemaakt met een of meer transporteur(s), financier(s), afnemer(s), verkoper(s), tussenperso(o)n(en),verlener(s) van hand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, koop, verpakking, opslag en/of het vervoer van eerdergenoemde hoeveelheid heroïne en/of
-een of meer van eerdergenoemd(e) perso(o)n(en) voorzien van informatie en/of opdrachten en/of geld en/of een (tijdelijke) opslag- en/of verblijfplaats ten behoeve van het vervoeren, opslaan, verbergen, verpakken, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken, kopen en/of financieren van eerdergenoemde hoeveelheid heroïne en/of
-tot vorenomschreven feiten opdracht gegeven en/of daartoe hand- en spandiensten verricht;
2 primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 oktober 2009 tot en met 9 december 2009, te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Almere, althans in Nederland, en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Turkije en/of in Pakistan en/of in de Verenigde Arabische Emiraten tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, op hierna te noemen tijdstippen (telkens) (van) een voorwerp, te weten een geldbedrag,
-de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft hij verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van dat geldbedrag was of wie dat geldbedrag voorhanden had en/of
-verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat geldbedrag, gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dit geldbedrag -onmiddellijk of
middellijk- afkomstig was uit misdrijf:
9. op of omstreeks 9 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 60.000 euro en/of
12. op of omstreeks 11 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
17. in of omstreeks de periode van 11 november 2009 tot en met 12 november 2009 een
bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
22. op of omstreeks 14 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
26. op of omstreeks 17 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
40. op of omstreeks 9 december 2009 een bedrag van (ongeveer) 25.000 euro;
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 oktober 2009 tot en met 9 december 2009, te Amsterdam en/of Amstelveen en/of Almere, althans in Nederland, en/of in het Verenigd Koninkrijk en/of in Turkije en/of in Pakistan en/of de Verenigde Arabische Emiraten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op hierna te noemen tijdstippen (telkens) (van) een voorwerp, te weten een geldbedrag,
-de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft hij verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van dat geldbedrag was of wie dat geldbedrag voorhanden had en/of
-verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van dat geldbedrag,
gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dan wel redelijkerwijs moest(en)
vermoeden dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf:
9. op of omstreeks 9 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 60.000 euro en/of
12. op of omstreeks 11 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
17. in of omstreeks de periode van 11 november 2009 tot en met 12 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
22. op of omstreeks 14 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
26. op of omstreeks 17 november 2009 een bedrag van (ongeveer) 100.000 euro en/of
40. op of omstreeks 9 december 2009 een bedrag van (ongeveer) 25.000 euro.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof op onderdelen anders overweegt en tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aan de hand van zijn pleitnota op het standpunt gesteld, dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 en 2 ten laste is gelegd en heeft hiertoe kort en zakelijk weergegeven en voor zover van belang, de volgende verweren gevoerd.
Het dossier biedt met betrekking tot feit 1 primair onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij het aanwezig hebben of vervoeren van verdovende middelen. Subsidiair kan evenmin worden vastgesteld, dat de verdachte wist dat sprake was van heroïne.
Met betrekking tot feit 2 moeten de onderzoeksresultaten die zijn voortgevloeid uit de opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken (hierna: tapgesprekken) die door de verdachte zijn gevoerd in de periode van 10 november 2009 tot en met 24 november 2009 met het telefoonnummer dat eindigt op 6763, worden uitgesloten van het bewijs (het hof begrijpt: op de voet van artikel 359a Sv).
De tap op het nummer 6763 is doorgelopen, ook toen het de politie duidelijk was geworden dat de veronderstelde gebruiker van dit nummer niet meer [medeverdachte 1] was, maar de verdachte. Nu geen nieuwe machtiging is aangevraagd en verkregen op naam van de verdachte, dient de verdachte als gevolg van dit verzuim te worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde transacties 12, 17, 22 en 26. Voorts blijkt -volgens de raadsman- uit het dossier niet, dat de rechter-commissaris voorafgaand aan de schriftelijke machtiging van 10 november 2009 met betrekking tot het opnemen van gesprekken van het telefoonnummer eindigend op 6763, op 8 november 2009 een mondelinge machtiging heeft verstrekt. Als gevolg van het niet-aankruisen op de schriftelijke machtiging van de optie waarmee de mondeling gegeven machtiging wordt bevestigd, ontbreekt een tapmachtiging van de rechter-commissaris voor de periode van 8 tot en met 10 november 2009. Al het bewijs dat is voortgevloeid uit de tapgesprekken van 8, 9 en 10 november 2009 dient als niet rechtmatig verkregen te worden uitgesloten, hetgeen leidt tot vrijspraak van de onder 2 ten laste gelegde transacties met de nummers 9, 12 en 17.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde transacties kunnen de geldtransacties onder nummer 9, 12, 17, 22 en 26 niet aan de verdachte worden toegerekend. Zo de verdachte in verband kan worden gebracht met het verplaatsen van grote hoeveelheden (van eventueel) crimineel geld, is nog geen sprake van het witwassen van die bedragen.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van haar schriftelijk requisitoir naar voren gebracht, dat zij zich kan vinden in de bewezenverklaring van de rechtbank, met dien verstande dat zij van mening is dat in feit 1 primair bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de hoeveelheid heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Bespreking van de verweren ten aanzien van de rechtmatigheid van de telefoontaps
Het hof overweegt als volgt.
De schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris
Uit het dossier komt naar voren, dat op 11 november 2009 de officier van justitie een schriftelijke vordering heeft ingediend tot het opnemen van de gesprekken van het nummer 6763 ter bevestiging van de op 8 november 2009 mondeling gedane vordering (map 3, pagina 386-387). Op 10 november 2009 heeft de rechter-commissaris een schriftelijke machtiging verstrekt aan de officier van justitie op het nummer 6763, waarin staat vermeld dat de officier van justitie op 8 november 2009 een mondelinge vordering heeft gedaan en heeft toegelicht (map 3, pagina 388 e.v.). Wat er ook zij van deze schriftelijke machtiging: gezien het dossier is deze verleend voor een periode van 4 weken, eindigend op 5 december 2009. Het hof heeft daaruit afgeleid, dat de gehele periode van 8 november tot en met 5 december 2009 wordt gedekt door de schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris van 10 november 2009 en dat als gevolg daarvan het opnemen en uitluisteren van de gesprekken gedurende de genoemde periode op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden.
Het doorlopen van de tap
Het mondeling bevel tot opnemen van telecommunicatie van 8 november 2009 met betrekking tot het telefoonnummer 6763, dat op 11 november 2009 schriftelijk werd bevestigd door de officier van justitie, is gesteld op naam van [medeverdachte 2] (map 3, pagina 385). Op 24 november 2009 is de tap op het nummer 6763 afgesloten aangezien dit nummer niet meer actief was (map 3, pagina 390). Uit het dossier blijkt, dat vanaf 13 november 2009 de gesprekken met het nummer eindigend op 8080 zijn opgenomen (map 6, pagina 1110), van welk nummer eerder al was vastgesteld, dat de verdachte de gebruiker was. Gezien het dossier is op enig moment, door herkenning van de stem op de taplijn 8080 (map 6, pagina 1091), het vermoeden gerezen dat de verdachte, na [medeverdachte 2], de gebruiker was geworden van het nummer 6763. Anders dan de raadsman is het hof op basis van het dossier van oordeel, dat het moment dat de stem van de verdachte door de politie kan zijn herkend, moet zijn gelegen in de periode op of na 13 november 2009, nu pas vanaf die datum de taplijn 8080 kan zijn uitgeluisterd. Uit het bovenstaande kan bij het ontbreken van een exacte datum het meest ruim genomen worden afgeleid, dat de tap op de lijn 6763 die was aangevraagd op naam van [medeverdachte 2] vanaf 13 november tot en met 24 november 2009 is doorgelopen, terwijl men wist dat de verdachte de gebruiker was van dat nummer.
Het opnemen en vervolgens uitluisteren van telecommunicatie betekent een ingrijpende inbreuk op de privacy. Dit betekent dat, zoals tot uitdrukking is gebracht in het wettelijk systeem van toedeling van bevoegdheden tot het opnemen van telecommunicatie, neergelegd in artikel 126m Sv, dit dwangmiddel pas mag worden gebruikt na het passeren van drie toetsingsmomenten: de beslissing van de officier van justitie tot toepassing van de bevoegdheid, de beslissing van de rechter-commissaris daarvoor machtiging te verlenen en de controle door de zittingsrechter van de rechtmatigheid van de toepassing van de bevoegdheid, op de voet van art. 359aartikel 359a Sv. In het wettelijk systeem houdt die beoordeling door de zittingsrechter een beantwoording in van de vraag of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent die machtiging heeft kunnen komen.
Op het moment dat blijkt dat een ander dan de verdachte ten aanzien van wie de machtiging is verstrekt de gebruiker is geworden van een getapt nummer, dient op naam van die ander aan de rechter-commissaris om een nieuwe machtiging te worden verzocht. Nu na 13 november 2009 de tap op nummer 6763 niet is beëindigd, maar er nog gesprekken via dit nummer zijn getapt, terwijl geen nieuwe machtiging is gevorderd dan wel verstrekt ten aanzien van genoemd nummer en op naam van de (inmiddels bekende) verdachte, is afbreuk gedaan aan het genoemde wettelijk systeem en is de verdachte in dit geval hernieuwde controle en toetsing door een rechter onthouden. Evenmin kan, in het verlengde hiervan, door de zittingsrechter worden beoordeeld, of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent die machtiging heeft kunnen komen. Met de rechtbank is het hof daarom van oordeel dat in dit geval sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Anders dan de rechtbank bepaalt het hof voorts, dat de resultaten van het onderzoek die door dit verzuim zijn verkregen, de tapgesprekken van nummer 6763 die zijn opgenomen tussen 13 en 24 november 2009, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het onder 2 ten laste gelegde feit. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met het geschonden belang, de ernst van de inbreuk en het daardoor veroorzaakte nadeel.
Het geschonden voorschrift, de in de GrondwetGrondwet (hierna Gw) gewaarborgde rechten zoals in dit geval het in art. 10artikel 10 Gw gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer dat ook in art. 8artikel 8 van het EVRM wordt gegarandeerd, is van groot belang en de mate van verwijtbaarheid van het verzuim, het opzettelijk en gedurende twee weken laten doorlopen van de genoemde tap, is naar het oordeel van het hof ernstig. De verdachte is door het niet-naleven van de voorschriften in zijn belang getroffen.
Het hof acht uitsluiting van het bewijs van de resultaten die door het verzuim zijn verkregen in dit geval een geëigend rechtsgevolg. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van de transactie met nummers 22 (de geldtransactie op 14 november 2009 van een bedrag van € 100.000) en 26 (de geldtransactie op 17 november 2009 van een bedrag van € 100.000).
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Op grond van een Engels onderzoek naar de invoer en verspreiding van grote hoeveelheden heroïne via Nederland naar Engeland, is een verdenking ontstaan jegens [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn vervolgens in Nederland intensief telefonisch afgeluisterd en geobserveerd. Op grond hiervan is de verdenking ontstaan dat beiden zich in Nederland bezighielden met de voorbereiding van een heroïnetransport. Door het opnemen en uitluisteren van de gesprekken kwamen ook [verdachte] en [medeverdachte 3] als verdachte in beeld. Op 9 december 2009 zijn alle vier genoemde verdachten aangehouden en in een woning in gebruik bij [medeverdachte 1] is op die dag 32,48 kilo heroïne aangetroffen. In een andere woning waarvan [medeverdachte 1] vanaf september 2009 de huur betaalde en waar hij in de ten laste gelegde periode voorafgaand aan 8 december 2009 ook heeft verbleven, is een hoeveelheid van ruim 8 kilo van een mengsel van paracetamol en coffeïne aangetroffen, alsmede mixers, persmallen en een mengbak met resten heroïne.
Naar aanleiding van de opgenomen en uitgeluisterde gesprekken en de observaties zijn op 27 januari 2010 ook [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] als verdachte aangehouden. De inhoud van de gesprekken heeft aanleiding gegeven te veronderstellen, dat door de verdachten gebruik werd gemaakt van een systeem van informele geldtransacties, ter verplaatsing van geldbedragen in Engeland en Nederland. Bij [medeverdachte 5] en de eveneens als verdachte aangehouden geldkoerier genaamd [medeverdachte 6], zijn documenten gelijkend op een administratie aangetroffen.
Feit 1
Uit het dossier is het volgende naar voren gekomen.
Met ingang van 1 september 2009 heeft verdachte ten behoeve van [medeverdachte 1] de woning aan de [adres 2] te Almere gehuurd (map 16, pagina 427 e.v. en 445 e.v.). Het huurcontract is op verzoek van de verdachte door de verhuurder op naam van een derde gesteld, [naam]. Eind augustus 2009 heeft de verdachte € 5000 huur betaald aan de eigenaar van een woningbemiddelingsbureau. [medeverdachte 1] heeft vervolgens de huur van oktober, november en december 2009 betaald. [medeverdachte 1] had twee sleutels van de woning.
De woning gelegen aan de [adres 3] te Almere is ook na bemiddeling van de verdachte door [medeverdachte 1] gehuurd (map 16, pagina 427 e.v., 559 e.v. en 562 e.v.). Het contract, dat inging op
11 november 2009, stond opnieuw op naam van [naam]. De verdachte heeft eerst de huur voldaan, vervolgens heeft [medeverdachte 1] (contant) de huur betaald. [medeverdachte 1] heeft de sleutels van de woning ontvangen.
De verhuurder van beide woningen, de getuige [getuige], heeft verklaard zowel de verdachte als [medeverdachte 1] te herkennen op haar getoonde foto’s.
Op 8 en 9 december 2009 verbleef [medeverdachte 1] met zijn gezin in de woning aan de [adres 3] te Almere, getuige de hieronder weergegeven tapgesprekken die gedurende die twee dagen plaatsvonden.
Op 8 december 2009 hebben verschillende telefoongesprekken plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1], de verdachte en [medeverdachte 3], waar het volgende uit blijkt (cd-rom taplijn 1003 [medeverdachte 1]).
Om 10.26 uur vraagt [medeverdachte 1] per sms aan [medeverdachte 3]: ‘Any news bro? wen i can give’. [medeverdachte 3] bericht direct terug: ‘I call 2 clock’.
De verdachte vraagt [medeverdachte 1] om 12.55 uur of hij de ‘horse’ heeft. [medeverdachte 1] zegt dat hij nog op de ‘horse’ zit te wachten. Verdachte meldt dat een derde, ‘die gozer’ hier zit te wachten, daarom. [medeverdachte 1] vraagt of de verdachte van hem wil nemen, maar die heeft niets om ‘het’ in te stoppen. [medeverdachte 1] kan het evenmin nemen aangezien hij ‘problemen heeft met mensen die weten waar ik woon’. Hij wil dat risico niet nemen. [medeverdachte 1] zegt de verdachte te wachten, aangezien hij om 2 uur een afspraak heeft met die kerel.
[medeverdachte 1] en verdachte bespreken om 12.59 uur dat ‘het’ nu moet worden (af)genomen van de derde, want die kan niet langer wachten. Zij overleggen waar ‘het’ zolang kan worden neergezet en in dat verband wordt het ‘nieuwe huis’ van [medeverdachte 1] genoemd. [medeverdachte 1] zegt met zijn kinderen te verblijven in het nieuwe huis.
Om 13.00 uur belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 3] om te vragen wat hij moet doen. [medeverdachte 3] zegt: ‘ik heb 2 uur tegen je gezegd…2 uur is mijn vriend er’. [medeverdachte 1] zegt vervolgens: ‘als je hem ziet, zeg tegen hem: neem het. Want ik heb niks om het in te stoppen. [medeverdachte 3] antwoordt: ‘geen probleem’.
Om 13.01 uur belt [medeverdachte 1] weer met verdachte en zegt: ‘mijn vriend gaat die kerel ontmoeten om 2 uur. En ik heb gezegd tegen hem: ‘ik heb een probleem, haal het voor mij om 2 uur’.
Om 13.08 uur wordt [medeverdachte 3] gebeld door een onbekende, die zegt dat hij ‘hem’ pas na drieën ziet.
[medeverdachte 1] en de verdachte spreken in het gesprek van 14.17 uur af, dat ze ‘het’ zolang in het nieuwe huis van [medeverdachte 1] neerzetten en dat [medeverdachte 1] zolang in een hotel gaat logeren. De verdachte zegt in dit gesprek dat hij ‘het’ net heeft opgehaald. [medeverdachte 1] merkt op dat het geen zin heeft om ‘het’ in de auto te stoppen, er kan van alles gebeuren op die manier…Ze maken een afspraak bij het ‘nieuwe huis’ van [medeverdachte 1].
Om 14.18 uur vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] wat diens vriend heeft gezegd. [medeverdachte 3] zegt vier uur. [medeverdachte 1] zegt tegen [medeverdachte 3] dat hij tegen zijn vriend moet zeggen dat hij ze moet meenemen, omdat [medeverdachte 1] nergens heeft om ze te stoppen.
Om 14.44 uur meldt de verdachte dat hij de auto pakt en er over 10 tot 15 minuten is.
In een telefoongesprek met een onbekende derde zegt verdachte om 15.11 uur dat hij met vijf minuten terug is in de winkel (cd-rom taplijn 8080 verdachte).
[medeverdachte 1] heeft vanaf 23 november 2009 gebruik gemaakt van een Peugeot met kenteken [kentekennummer 1], die op zijn verzoek door een derde op diens naam werd gehuurd. Deze auto was voorzien van een zogenaamd track & trace systeem; gezien de uitdraai heeft de auto op 8 december 2009 stil gestaan in de [adres 3] tussen 14.48 uur en 14.57 uur (map 15, pagina 153).
[medeverdachte 1] belt om 17.45 uur met [medeverdachte 3], die zegt dat het vrijdag wordt. Vandaag is het dinsdag.
[medeverdachte 1] wil morgen geven. [medeverdachte 3] zal het aan ‘hem’ vragen. [medeverdachte 1] vraagt of [medeverdachte 3] ook aan Crystal kan komen. [medeverdachte 3] zegt van niet, maar zal het zijn vriend vragen. [medeverdachte 1] zegt dat [medeverdachte 3] de jongens moet zeggen dat hij ([medeverdachte 1]) morgen wil geven. [medeverdachte 3] zal dat doen.
De volgende dag, op 9 december 2009 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3], waar het volgende uit blijkt.
Om 12.08 uur belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 3]. [medeverdachte 1] vraag [medeverdachte 3] wat zijn vriend zegt en of ze vrijdag gaan. [medeverdachte 3] zegt dat hij om één uur een afspraak heeft en dat hij om 2 uur alles weet. [medeverdachte 1] zegt dan: ‘probeer hen te zeggen dat ze het vandaag ophalen, bij mij. Regel het met je vriend en zeg het me en dan geef ik hem vandaag’. [medeverdachte 3]: ok.
Geobserveerd is dat [medeverdachte 1] zich op 9 december 2009 tussen 11.18 uur en 16.06 uur in de woning aan de [adres 3] te Almere heeft bevonden (map 15, pagina 47 e.v.).
In de woning aan de [adres 3] te Almere, die op 8 en 9 december 2009 in gebruik was bij [medeverdachte 1], is later op de dag van 9 december 2009 in een rolkoffer een hoeveelheid van 32,48 kilo heroïne aangetroffen. In de woning aan de [adres 2] te Almere, waarvan [medeverdachte 1] vanaf september 2009 de huur betaalde en waar hij in de ten laste gelegde periode voorafgaand aan 8 december 2009 ook heeft verbleven, is een hoeveelheid van ruim 8 kilo van een mengsel van paracetamol en coffeïne aangetroffen, alsmede mixers, persmallen en een mengbak met resten heroïne.
Het hof verwijst voor alle bewijsmiddelen inzake feit 1 naar de aanvulling op dit verkort arrest.
Overwegingen en conclusies van het hof
Het hof leidt uit het voorgaande het volgende af.
De verdachte heeft voor [medeverdachte 1] huisvesting geregeld en betaald, met betrekking tot twee verschillende woningen in Almere.
De verdachte en [medeverdachte 1] hebben noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep een redengevende en ontzenuwende verklaring gegeven voor de inhoud van de genoemde, door beiden gevoerde telefoongesprekken.
Uit de gesprekken tussen [medeverdachte 1] en de verdachte kan worden afgeleid, dat ‘het’ iets is dat een hoog risico vormt dat beiden het liefst zo kort mogelijk aanwezig willen hebben. Opslag in een auto of in de ‘oude woning’ van [medeverdachte 1] is vanwege risico’s geen optie. Voor [medeverdachte 1] geeft de tijdelijke opslag van hetgeen waarover gesproken wordt in zijn ‘nieuwe woning’ aanleiding om die nacht met zijn gezin in een hotel door te brengen.
Met de rechtbank is het hof daarom van oordeel, dat de partij van 32,48 kilo heroïne die in de woning van [medeverdachte 1] is aangetroffen, het onderwerp is in de genoemde telefoongesprekken.
Voorts kan worden afgeleid, dat het de verdachte is geweest die de heroïne op 8 december 2009 in ontvangst heeft genomen van een derde (die niet langer kon wachten) en de drugs na overleg met [medeverdachte 1] rond 15.00 uur naar diens nieuwe woning heeft gebracht, alwaar [medeverdachte 1], zoals afgesproken, de heroïne in ontvangst heeft genomen.
De partij heroïne is in de woning aan de [adres 3] geplaatst, terwijl [medeverdachte 1] de nacht elders heeft doorgebracht met zijn gezin. Op 9 december 2009 is [medeverdachte 1] teruggekeerd in de woning, waar hij nog enige tijd verbleven heeft.
Gezien de aard en de samenhang van de hierboven omschreven feiten en omstandigheden, acht het hof aannemelijk dat de verdachte heeft geweten dat sprake was van heroïne. De omstandigheid dat bij de verdachte niets is aangetroffen dat verband houdt met de handel in verdovende middelen, doet daar -naar het oordeel van het hof- niet aan af. Anders dan de raadsman acht het hof niet aannemelijk, dat de verdachte in de veronderstelling kan hebben verkeerd dat de rolkoffer een grote hoeveelheid geld bevatte. Nog daargelaten dat niet is gebleken dat de verdachte de heroïne in de rolkoffer heeft vervoerd
waarin deze is aangetroffen, is het hof van oordeel dat, nu de verdachte zelf niets heeft verklaard over het onderwerp van de telefoongesprekken, niet van deze veronderstelling kan worden uitgegaan.
Voorts heeft het hof uit de gesprekken kunnen afleiden, dat de verdachte een onmisbare schakel is geweest bij (de voorbereiding van) het hier boven geschetste vervoer en bij de uitvoering van de overdracht van de verdovende middelen. De rol die hij daarbij heeft gespeeld is daarom van voldoende gewicht en zodanig geweest, dat naar het oordeel van het hof sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, gericht op de planning en de uitvoering van het feit, dat is voldaan aan de voorwaarden voor de strafbare vorm van samenwerking die als medeplegen kan worden gekwalificeerd. Het hof heeft bij de beoordeling van de mate van samenwerking vooral acht geslagen op de intensiteit van de (telefonische) contacten in een korte tijdspanne en de taakverdeling die spreekt uit de hierboven weergegeven gesprekken.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [medeverdachte 1] op 8 december 2009 gezamenlijk de heroïne aanwezig hebben gehad, waarbij [medeverdachte 3] behulpzaam is geweest en waarbij de verdachte de partij heeft vervoerd en heeft afgeleverd aan [medeverdachte 1]. Het verweer wordt verworpen.
Feit 2
Toerekening van de telefoonnummers
Het dossier in deze zaak bevat vele uitgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken (tapgesprekken), die van belang zijn voor de bewijsvoering.
De medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], de verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] hebben noch in eerste aanleg noch in hoger beroep betwist, dat zij de personen zijn die gebruik hebben gemaakt van de telefoonnummers zoals die in de weergave van de in dit arrest besproken opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken worden genoemd. Het hof sluit zich daarom aan bij de toerekening door de rechtbank van de verschillende, door alle verdachten gebruikte telefoonnummers onder paragraaf 6.2.1.2 en 6.2.1.3 van het vonnis, inclusief de verwijzingen daarin naar onderdelen van het dossier.
Toerekening van de administraties
Uit het dossier blijkt, dat in deze zaak op verschillende locaties twee zogenaamde administraties zijn aangetroffen.
Op 17 november 2009 is de geldkoerier [medeverdachte 6] aangehouden, met in zijn bezit een opschrijfboekje met daarin een administratie over de periode van 21 oktober tot en met 14 november 2009 (map 11, bijlage 3, pagina 24 e.v.).
Op 27 januari 2010 zijn bij de doorzoeking van een woning aan de [adres 4] te Amsterdam, de verblijfplaats van de medeverdachte [medeverdachte 5], twee schriften in beslag genomen en een aantal losse pagina’s met aantekeningen, die duiden op een administratie (map 2, pagina 276 e.v.).
De medeverdachte [medeverdachte 5] heeft betrokkenheid bij de bij hem aangetroffen stukken niet betwist.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn betoog dat de administratie van de geldkoerier [medeverdachte 6] voor zover die zou zien op geldtransacties van de verdachte, niet voor het bewijs mag worden gebruikt, aangezien [medeverdachte 6] ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 16 december 2014 heeft verklaard dat hij de verdachte niet herkende van een foto. Het hof hecht aan de enkele ontkenning van [medeverdachte 6] dat hij de verdachte heeft gekend geen waarde, nu uit de inhoud van het dossier naar voren is gekomen, dat [medeverdachte 6] en de verdachte op verschillende momenten telefonisch contact met elkaar hebben gehad en dat geobserveerd is dat zij elkaar minst genomen op 11 november 2009 hebben ontmoet (cd-rom observaties en transactie 12).
De rechtbank heeft onder paragraaf 6.2.3.1.2 uitvoerig uiteen gezet dat de op 17 november 2009 aangetroffen administratie toebehoorde aan de geldkoerier [medeverdachte 6] en de op 27 januari 2010 aangetroffen administratie aan [medeverdachte 5]. Voorts is aan de hand van onder meer een vergelijking van beide documenten en de duiding van de namen en de bedragen de conclusie getrokken, dat in de beide administraties uitsluitend een gezamenlijk tegoed is bijgehouden ten behoeve van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
Het hof onderschrijft deze conclusie onder paragraaf 6.2.3.1.2 van het vonnis en neemt de overwegingen daarin over, inclusief de verwijzingen daarin naar onderdelen van het dossier.
Met de rechtbank gaat het hof ervan uit, dat de inkomsten en uitgaven die zijn geboekt in de administraties, telkens zien op geldbedragen die door of namens [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] zijn ingebracht, of op geldbedragen die aan hen zijn uitgekeerd, dan wel aan derden die het geld in hun opdracht in ontvangst hebben genomen.
De transacties
Het dossier bevat ten aanzien van de ten laste gelegde periode vele opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken en sms-verkeer, vooral tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], de verdachte en [medeverdachte 4]. Uit de inhoud van die telefoongesprekken is op te maken dat er een nagenoeg dagelijks onderling contact was tussen deze personen. Door de inhoud en het karakter van deze gesprekken, in samenhang met de aangetroffen administraties, de verschillende observaties en het op enig moment aantreffen van een geldbedrag bij de geldkoerier, is het hof tot de conclusie gekomen dat steeds sprake is van het (grensoverschrijdend) verplaatsen, dan wel wisselen, verrekenen of uitbetalen van geldbedragen, voornamelijk door [medeverdachte 4] en in opdracht van [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2].
Voor de conclusie dat sprake is geweest van voltooide geldoverdrachten heeft het hof met name de volgende omstandigheden in onderling verband in aanmerking genomen:
- uit de observaties is gebleken dat de verdachten elkaar en de geldkoerier op verschillende momenten hebben ontmoet, na het voeren van gesprekken waarin wordt gevraagd om ‘messages’ en codes en waarin veelvuldig verschillende getallen en het woord ‘geven’ voorkomen;
- bij de observatie van 17 november 2009 is de geldkoerier [medeverdachte 6] aangehouden, met onder zijn arm geklemd een doos met daarin € 100.000;
- in de aangetroffen administraties is sprake van berekeningen die corresponderen met bedragen die genoemd worden in de telefonische berichten en bij de datum van 17 november staat een bedrag genoemd van 100.000;
- als sluitstuk van een transactie heeft vaak een telefoongesprek plaats dat als terugkoppeling kan worden beschouwd dat de transactie is voltooid, zoals afgesproken.
De gesprekken worden gevoerd door personen met verschillende nationaliteiten, hebben een versluierend, enigszins cryptisch karakter, worden gekenmerkt door herhaalde patronen en gaan bij de voorbereiding van de geldoverdrachten gepaard met het veelvuldig noemen van getallen, al dan niet gevolgd door de mededeling ‘ok’. Ook wordt er bericht over zogenaamde ‘tokens’, combinaties van getallen en letters, die kennelijk fungeren als legitimatie bij het overdragen dan wel afleveren van de geldbedragen.
Met de rechtbank heeft het hof uit de inhoud van de tapgesprekken afgeleid, dat ‘Lahore’ een manier is om ‘Londen’ aan te duiden en dat met ‘Multan’ een andere Engelse plaatsnaam wordt bedoeld. ‘B’ blijkt te staan voor Birmingham en ‘Topi’ is een manier om Turkije aan te duiden. Voorts is uit de gesprekken in samenhang met de aangetroffen administraties op te maken, dat in geval sprake is van ‘1’ bedoeld wordt een geldbedrag van € 100.000.
Het hof neemt met betrekking tot het taalgebruik de overwegingen van de rechtbank over onder paragraaf 6.2.3.1.1 onder versluierend taalgebruik, inclusief de verwijzingen daarin naar onderdelen van het dossier. Voorts neemt het hof over de overwegingen van de rechtbank onder paragraaf 6.2.3.8.1 met betrekking tot de herkenbare patronen en de rol die de verschillende verdachten binnen het hawala systeem hebben gespeeld.
Al met al is naar het oordeel van het hof sprake van de uitvoering van geldtransacties buiten het formele geldcircuit, door personen die daarvoor in het bezit dienden te zijn van een krachtens de Wft verleende vergunning of ontheffing. Het op deze manier overboeken van (grote) geldbedragen in grensoverschrijdend verband wordt ook wel aangeduid met de term ondergronds of hawala bankieren.
Hawala bankieren1.is een informele vorm van het verrichten van geldtransacties die berust op het principe van verrekening, binnen een vaak grensoverschrijdende kring van vertrouwenspersonen, die allen hun eigen rol vervullen. Kort gezegd, komt het systeem erop neer, dat tegen verrekening van de geldende wisselkoers, zonder gebruik te maken van een betaalrekening, door een ‘bankier’ en met behulp van een of meer tussenpersonen een geldbedrag betaalbaar wordt gesteld, dat op een eerder moment elders is ingebracht. De hierdoor ontstane schuld bij de uitkerende bankier wordt voldaan door (latere) onderlinge verrekening tussen de bankiers. Het systeem minimaliseert de noodzaak van de fysieke verplaatsing van geld, maar uiteindelijk wordt bij de daadwerkelijke uitbetaling wel vaak gebruik gemaakt van geldkoeriers.
Voor de inwoners van bepaalde landen en emigranten uit die landen is, gelet op het ontbreken van een veilig en betaalbaar bancair systeem, hawala bankieren in feite de enige betrouwbare en voor een ieder toegankelijke manier om betalingen te doen of geld naar familieleden over te maken.
Het hof is van oordeel dat in het geval van de verdachte alleen die transacties wettig en overtuigend kunnen worden bewezen waarbij sprake is van zowel relevante en inhoudelijk duidelijke tapgesprekken waar de verdachte aan deel heeft genomen, als van een daarmee samenhangend deel van de administratie waarin een of meer van de in de gesprekken genoemde bedragen terugkomen.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof daarom van oordeel, dat de verdachte als gevolg daarvan moet worden vrijgesproken van de transacties met de nummers 9 en 17.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn betoog dat de verdachte niet of onvoldoende betrokken is geweest bij de hem ten laste gelegde geldtransactie met nummer 12. De verdachte heeft blijkens de bewijsmiddelen, waaronder behalve de tapgesprekken ook observaties en administraties, contacten onderhouden met [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en de geldkoerier [medeverdachte 6]. Hierbij is versluierend gesproken over personen, geldbedragen en plaatsen. Uit de per transactie genoemde bewijsmiddelen, is naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk af te leiden, dat de verdachte hetzij na een overdracht als geldkoerier heeft gefungeerd (geldtransactie 40 van € 25.000), hetzij als tussenpersoon voor de opdrachtgevers [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] of de geldkoerier [medeverdachte 6] (geldtransactie 12 van € 100.000).
Het hof acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte als medepleger de geldtransacties met de nummers 12 en 40 heeft uitgevoerd. Het hof verwijst voor de bewijsmiddelen inzake de administraties en de transacties naar de aanvulling op dit verkort arrest.
Voor de duiding van de bewijsmiddelen per transactie verwijst het hof naar de overwegingen van de rechtbank onder paragraaf 6.2.3.3 (transactie 12) en 6.2.3.6 (transactie 40).
Criminele herkomst van de geldbedragen
Het hof stelt om te beginnen vast, dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de geldbedragen waarmee de verdachte handelde, van een voorafgaand misdrijf afkomstig waren.
Voorts kan het enkele ondergronds, dan wel hawala bankieren, niet zonder meer worden gekenschetst als het handelen met geldbedragen die van misdrijf afkomstig zijn. Hoewel in de wijze waarop hawala bankieren in de praktijk wordt gebracht verschillende kenmerken van witwassen zouden kunnen worden herkend, kan het bewijs van witwassen in geen geval worden gestoeld op de omstandigheid dat sprake is van hawala bankieren.
Het hof is vervolgens van oordeel dat uit de navolgende feiten en omstandigheden voortvloeit, dat er zonder meer sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan het delict witwassen ten aanzien van de verdachte.
Feiten en omstandigheden
Uit de inhoud van het dossier is gebleken, dat de verdachte, als schakel in het ondergrondse systeem zoals hierboven beschreven, in de ten laste gelegde periode in opdracht en door tussenkomst van medeverdachten op verschillende momenten een groot contant geldbedrag na een overdracht voorhanden heeft gehad, dan wel dat hij deze overdracht als tussenpersoon mogelijk heeft gemaakt.
Hierbij is sprake geweest van het buiten het officiële financiële circuit, zonder overheidstoezicht verplaatsen van grote geldbedragen, terwijl in Nederland een toegankelijk, veilig en goedkoop bancair systeem in gebruik is. Voorts is een groot geldbedrag op risicovolle wijze vervoerd in een auto, dan wel in een doos over straat.
De verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben niet verklaard over de (legale) herkomst dan wel de bestemming van de geldbedragen die in hun opdracht door onder meer de verdachte werden verplaatst.
De verdachte heeft met betrekking tot zijn bron van inkomsten verklaard, dat hij destijds een eigen winkel in sportkleding had en dat het bedrag van € 25.000 dat in zijn auto is aangetroffen (transactie 40) handelsgeld is dat uit zijn eigen zaak afkomstig was. De verdachte heeft niet verklaard over de geldtransactie met nummer 12, zoals hierboven genoemd, van een bedrag van € 100.000.
Voor zover de medeverdachten hebben verklaard over hun eigen legale inkomen, staat dat in geen enkele verhouding tot de hoogte van de bedragen waarmee gehandeld werd.
De verdachten hebben op deze manier onvoldoende inzicht gegeven in de omvang en de frequentie van de transacties, noch in de herkomst dan wel de bestemming van het geld.
Aldus is sprake van handelingen die geen redelijk bedrijfseconomisch doel lijken te dienen.
De hier boven geschetste feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof van dien aard, dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van het witwassen van de opbrengsten uit een of meer misdrijven.
Bijkomende omstandigheden
Het hof acht bewezen dat de verdachte op 11 november 2009 betrokken is geweest bij een geldtransactie waarbij, na tussenkomst van medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], door de geldkoerier [medeverdachte 6] een bedrag van € 100.000 aan de verdachte is overgedragen (transactie 12).
De verdachte is op 9 december 2009 aangehouden, met in zijn auto een geldbedrag van € 25.000 (transactie 40).
Overwegingen en conclusies van het hof
Gelet op bovengenoemd vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft omtrent de herkomst van de geldbedragen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk is aan te merken.
De verdachte heeft slechts een verklaring gegeven met betrekking tot de transactie op 9 december 2009, nummer 40. Het hof acht de daarbij door de verdachte ingenomen stelling, dat de bij hem aangetroffen
€ 25.000 zijn eigen handelsgeld is, niet aannemelijk. Het hof betrekt bij dit oordeel de inhoud van de tapgesprekken die voorafgingen aan deze transactie, waaruit kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] (door tussenkomst van [medeverdachte 4]) van een derde op 8 december een bedrag van € 25.000 heeft ontvangen en dat hij dat bedrag op 9 december 2009 aan de verdachte zal overhandigen. Gezien de bewijsmiddelen onder genoemde transactie, is de auto van [medeverdachte 1] op 9 december 2009 in de buurt van de winkel van de verdachte in Almere geweest. Bij de aanhouding van de verdachte op 9 december 2009 is in zijn auto een bedrag van € 25.000 aangetroffen. Het hof acht daarom aannemelijk, gelet ook op de werkwijze bij de overige transacties, dat de verdachte het bedrag van € 25.000 van [medeverdachte 1] heeft ontvangen in het kader van zijn rol binnen de organisatie. Het hof acht de door de verdachte gegeven verklaring, dat hij genoemd bedrag in de winkel had liggen voor het doen van inkopen voor de maand december, dat hij ook een schuld heeft bij iemand waarvan hij de naam niet wil noemen, dat hij het geld gespaard heeft voor die schuld, dat hij het bij zich had in de auto omdat het een risico is om het in de winkel te laten liggen, dat het geld enkele dagen in de winkel maar ook thuis heeft gelegen en dat hij het heeft meegenomen omdat hij niet toekwam aan het doen van inkopen, mede gelet op voornoemde tapgesprekken, als volslagen onwaarschijnlijk. Nu de verdachte niet eenduidig heeft verklaard over de herkomst van het geld gaat het hof voorbij aan de stelling van de verdediging dat de verdachte geen gefundeerde verklaring kan geven bij gebreke aan de administratie van zijn winkel nu deze door het Openbaar Ministerie in het geheel in beslag is genomen (PD verdachte, pagina 23 en 24).
Over de herkomst en bestemming van het bedrag van € 100.000 (transactie 12) heeft de verdachte niets verklaard, waarmee hij onvoldoende tegenwicht heeft geboden tegen de verdenking dat de gelden afkomstig waren uit enig misdrijf.
Indien een door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding had gegeven, zou het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie hebben gelegen om nader onderzoek te doen naar de uit de verklaring van de verdachte blijkende alternatieve herkomst van het geld. In deze zaak is een dergelijk aanknopingspunt, gelet op de hoogte van de geldbedragen, echter onvoldoende concreet gemaakt.
Anders dan de raadsman is het hof bij deze stand van zaken van oordeel, dat van het Openbaar Ministerie niet hoeft te worden verlangd dat het nader onderzoek doet naar de bron van de geldbedragen.
Alles afwegende, mede bezien in het licht van de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het vermoeden van witwassen, blijft dit vermoeden bestaan en komt het hof tot de conclusie, dat het niet anders kan dan dat de geldbedragen die de verdachte heeft verworven en voorhanden heeft gehad, middellijk of onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf en dat de verdachte dat wist.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen komt het hof tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 2 primair is ten laste gelegd ten aanzien van de transacties 12 en 40. Het hof verwerpt het verweer in alle onderdelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 8 december 2009 te Almere, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd en aanwezig gehad, een hoeveelheid van 32,48 kilogram van een materiaal bevattende heroïne;
2 primair
hij in de periode van 11 november 2009 tot en met 9 december 2009 te Amsterdam en Almere tezamen en in vereniging met anderen, op hierna te noemen tijdstippen telkens een geldbedrag verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit misdrijf:
12. op 11 november 2009 een bedrag van 100.000 euro en
40. op 9 december 2009 een bedrag van 25.000 euro.
Hetgeen onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Het hof verwijst daartoe naar de aanvulling op dit verkort arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft met betrekking tot de straf(maat) het volgende aangevoerd. In deze zaak is de redelijke termijn overschreden, de verdachte heeft voorafgaand aan de onderliggende feiten en nadien geen contacten met politie en justitie gehad en heeft in de organisatie waarvan hij deel uitmaakte slechts een beperkte rol gespeeld; de verdachte werd immers ‘de jongen’ genoemd. Voorts heeft de raadsman gewezen op de omstandigheid, dat de verdachte de afgelopen jaren middels een nieuwe eigen onderneming een legaal inkomen heeft gerealiseerd. De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een forse werkstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, in georganiseerd verband, schuldig gemaakt aan het in vereniging vervoeren en voorhanden hebben van een grote hoeveelheid heroïne. De aangetroffen hoeveelheid vertegenwoordigde een zodanige handelswaarde, dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere doorvoer, verspreiding en verkoop.
De verdachte heeft bij deze drugshandel een weliswaar faciliterende, maar naar het oordeel van het hof onmisbare rol gespeeld, door huisvesting te regelen voor zijn opdrachtgever/medeverdachte en door de verdovende middelen van een derde aan te nemen, te vervoeren en vervolgens op het afgesproken tijdstip over te dragen aan de medeverdachte. De verdachte heeft met zijn handelen, louter ingegeven door eigen winstbejag, een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de harddrugshandel en de verspreiding van verdovende middelen. Hij heeft zich hierbij geen rekenschap gegeven van alle negatieve gevolgen die daaruit voortvloeien voor de samenleving.
De verdachte heeft zich voorts, samen met anderen, schuldig gemaakt aan het witwassen van uit misdrijf voortgekomen opbrengsten. In de ten laste gelegde en bewezenverklaarde periode, heeft de verdachte in opdracht grote contante geldbedragen verworven en voorhanden gehad, zijnde een schakel binnen het systeem van ondergronds bankieren waar de verdachten zich van bedienden.
Door het verrichten van informele geldtransacties heeft de verdachte aldus bewerkstelligd dat deze geldstromen zijn onttrokken aan de voorschriften die gelden voor geldtransacties en ook aan het toezicht op de naleving daarvan. De verdachte heeft daarmee de herkomst van crimineel vermogen verhuld. Witwassen tast de integriteit van het formele, aan regels gebonden financieel-economische verkeer aan en vormt een bedreiging voor het vertrouwen dat de samenleving in de integriteit daarvan behoort te kunnen stellen.
Het hof acht dit ernstige feiten en is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf, hoewel het hof de verdachte heeft vrijgesproken van enkele transacties, in beginsel passend is. Met de rechtbank is het hof van oordeel, dat bij de bepaling van de strafmaat het zwaartepunt bij het eerste feit ligt. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen heroïne en de mate van organisatie, is in dit geval alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige omvang passend. Anders dan de raadsman is het hof daarom van oordeel, dat een straf gelijk aan het voorarrest, dan wel een andere strafmodaliteit, niet aan de orde kan zijn. Het hof zal evenwel, gelet op de kleinere rol die de verdachte in de organisatie heeft vervuld in vergelijking met de medeverdachten, de door de rechtbank opgelegde straf (enigszins) matigen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 december 2014 is de verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de omstandigheid, dat in deze zaak in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden, nu het dossier op 31 oktober 2012 bij het hof is binnengekomen en het hof eerst heden op 30 januari 2015 arrest wijst.
De zaak wordt niet afgerond met een eindbeslissing binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep op 23 december 2011, ten gevolge waarvan de redelijke termijn is overschreden met een jaar en een maand. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat, in die zin dat het hof de door de rechtbank opgelegde straf zal matigen met zes maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
Het onder 2 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet terug gegeven geldbedrag van € 25.000. Het behoort de verdachte toe en daarom zal het worden verbeurd verklaard.
Het onder 2 primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, de personenauto met kenteken [kentekennummer 2]. Het behoort de verdachte toe en zal daarom worden verbeurdverklaard.
Het hof acht, anders dan de rechtbank en met de advocaat-generaal, de verbeurdverklaring van de auto van de verdachte passend en geboden nu de auto een wezenlijke rol heeft vervuld bij het bewezenverklaarde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een geldbedrag van € 25.000 en
de personenauto Audi A4 Tdi 85 kleur zwart met kenteken [kentekennummer 2].
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel en mr. J.W.H.G. Loyson, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2015.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑01‑2015