HR, 17-01-2012, nr. S 10/05470 B
ECLI:NL:HR:2012:BU3983
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-01-2012
- Zaaknummer
S 10/05470 B
- LJN
BU3983
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU3983, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑01‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU3983
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0025
Uitspraak 17‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Beklag. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BL2823. De Rb heeft een onjuiste maatstaf aangelegd.
17 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/05470 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Utrecht van 16 november 2010, nummer RK 10/1031, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover het beklag ongegrond is verklaard en in zoverre tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift de verkeerde maatstaf heeft aangelegd.
2.2. De Rechtbank heeft het beklag ten aanzien van het inbeslaggenomen bedrag van € 800,- gegrond verklaard en de teruggave van dat bedrag aan de klaagster gelast en het beklag ten aanzien van het inbeslaggenomen bedrag van € 5.400,- ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klaagster in beslag is genomen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94a Sv is daarbij in dit geval van belang of het voortduren van het beslag nodig is voor het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
(...)
Hetgeen van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank gedeeltelijk de conclusie dat het belang van strafvordering zich in dit geval verzet tegen de teruggave van een gedeelte van voornoemd geldbedrag aan klaagster. Immers, het beslag dient grotendeels voort te duren voor het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de zoon van klaagster en derhalve zal de strafzaak jegens hem moeten worden afgewacht.
De rechtbank oordeelt tevens dat hetgeen van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd niet de conclusie rechtvaardigt dat het belang van strafvordering zich in dit geval verzet tegen de teruggave van het in de woning van klaagster aangetroffen en in beslagenomen bedrag van € 800,00. Immers, het is niet onaannemelijk te achten dat klaagster een bedrag van € 800,00 aan spaargeld contant in haar bezit heeft, waardoor niet valt in te zien dat het beslag dient voort te duren voor het aantonen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, hetgeen in beslag is genomen zal verbeurd verklaren of onttrekken aan het verkeer."
2.3. Ingeval een beslag is gelegd als bedoeld in art. 94a Sv en een derde - als zodanig kan ook gelden degene onder wie het beslag feitelijk is gelegd, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht - die stelt eigenaar te zijn, op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend, dient de rechter als maatstaf aan te leggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk te geven. Indien de klager als eigenaar wordt aangemerkt, zal de rechter tevens moeten onderzoeken en daarvan blijk moeten geven of zich de situatie van art. 94a, derde of vierde lid, Sv voordoet (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.15).
2.4. De Rechtbank heeft een andere en dus een onjuiste maatstaf aangelegd. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2012.