HR, 20-04-2010, nr. 09/02837 H
ECLI:NL:HR:2010:BM1646
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-04-2010
- Zaaknummer
09/02837 H
- LJN
BM1646
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM1646, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑04‑2010; (Herziening)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2007:BA2383, Niet ontvankelijk
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑04‑2010
Inhoudsindicatie
Herziening. In de strafzaak heeft de aanvrager niet de mogelijkheid benut de inbeslaggenomen stukken in te zien en op basis daarvan nader aan te duiden welke van die stukken aan het dossier zouden moeten worden toegevoegd opdat ook het Hof van die stukken zou kunnen kennisnemen. De herzieningsregeling is niet bedoeld om een dergelijk verzuim te (doen) herstellen. De HR verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
20 april 2010
Strafkamer
nr. 09/02837 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 februari 2007, nummer 20/010047-05, ingediend door J.H. Sligchers, advocaat te Maastricht, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Breda van 6 juli 2005 - de aanvrager ter zake van:
(parketnummer 02-003475-02)
- opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, meermalen gepleegd (onder 1 primair ten eerste);
- opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd (onder 1 primair ten tweede);
- opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging (onder 2);
- aan hem als bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, te wijten zijn dat de boeken en bescheiden waarin ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aantekening gehouden is en de geschriften, welke ingevolge dat artikel zijn bewaard, niet in ongeschonden staat te voorschijn zijn gebracht (onder 5);
- valsheid in geschrift (onder 6);
(parketnummer 02-030139-03)
- als bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedriegelijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrekken (onder 1);
- als bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, weigeren de vereiste inlichtingen te geven (onder 3),
veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van € 300.000,-, subsidiair een jaar hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Die aanvrage is, zoals onder het hoofdje "De aanleiding voor dit verzoek tot herziening" is vermeld en zoals in de verschillende onderdelen van de aanvrage ook wordt bevestigd, gegrond op het door de aanvrager op 11 januari 2008 ter beschikking krijgen van 16 ordners die zich tot dat moment onder de Belastingdienst West-Brabant/kantoor Breda hadden bevonden. Het betreft hier klaarblijkelijk dezelfde stukken als waarvan in de hierna onder 3.1 weergegeven overweging sprake is.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Blijkens het arrest waarvan herziening wordt gevraagd, is aan het Hof door de verdediging het verzoek gedaan om toevoeging van "stukken die door de FIOD op 8 oktober 2002 in beslag zijn genomen". Het Hof overwoog dienaangaande:
"In geval een dergelijke vordering dan wel een dergelijk verzoek wordt gedaan, dient naar het oordeel van het hof expliciet te worden aangegeven om welke stukken het gaat en welk belang met de toevoeging aan de processtukken is gediend. Nu de verdediging zulks in het onderhavige geval heeft nagelaten en heeft volstaan met het enkele verzoek om toevoeging van "alle financiële stukken" die door de FIOD bij de doorzoeking op 8 oktober 2002 in beslag zijn genomen aan die processtukken, is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is van bescheiden die redelijkerwijs van belang kunnen zijn in voor de verdachte ontlastende zin.
Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
In dit verband wordt voorts overwogen dat de verdachte en zijn raadsman - blijkens de niet weersproken mededeling van de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep - in de gelegenheid waren gesteld om te allen tijde de in beslag genomen stukken in te zien en desgewenst specifieke delen ervan in afschrift te verkrijgen. Niet gezegd kan derhalve worden dat de verdachte in zijn verdediging is geschaad doordat "de stukken" niet aan het dossier zijn toegevoegd."
3.2. Het tegen deze afwijzing gerichte middel tot cassatie kon blijkens het arrest van de Hoge Raad van 20 januari 2009, nr. 07/11369, niet tot cassatie leiden.
3.3. De vraag rijst nu of de aanvrager zijn in de strafzaak gemiste kans in herziening kan herstellen. Die vraag dient ontkennend te worden beantwoord. De aanvrager had in de strafzaak de mogelijkheid de inbeslaggenomen stukken in te zien en op basis daarvan nader - gemotiveerd - aan te duiden welke van die stukken aan het dossier zouden moeten worden toegevoegd opdat ook het Hof van die stukken zou kunnen kennisnemen. Die mogelijkheid heeft de aanvrager evenwel niet benut en aangezien de herzieningsregeling niet is bedoeld om een dergelijk verzuim te (doen) herstellen, moet de aanvrage kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken op 20 april 2010.