NJB 2021/920:Matiging betalingsverplichting in ontnemingsprocedure, art. 36e lid 5 Sr: ingevolge deze bepaling kan de rechter bij de vaststelling van de betalingsverplichting rekening houden met de draagkracht van de betrokkene. Ook op grond van andere omstandigheden dan die de draagkracht van de betrokkene betreffen, kan de rechter toepassing geven aan de in artikel 36e lid 5 Sr neergelegde bevoegdheid om het te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte voordeel. Het is aan de rechter die over de feiten oordeelt voorbehouden om te beslissen of hij toepassing aan deze bevoegdheid geeft; de rechter hoeft die keuze niet te motiveren. Ondertussen komt de draagkracht van de betrokkene in beginsel aan de orde in de executiefase. De betrokkene kan tijdens de executiefase aan de in artikel 6:6:26 Sv bedoelde rechter het verzoek doen het vastgestelde bedrag van de betalingsverplichting te verminderen of kwijt te schelden, waarbij dat verzoek in relatie tot de draagkracht mede mag worden gebaseerd op feiten en omstandigheden die de ontnemingsrechter al bekend waren. In de ontnemingsprocedure bestaat alleen grond voor matiging van de betalingsverplichting als aanstonds duidelijk is dat de betrokkene op dat moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Indien de ontnemingsrechter in afwijking van een daarover ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt bij de vaststelling van het te betalen bedrag geen rekening houdt met de draagkracht van de betrokkene, is hij op grond van art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv jo art. 511e Sv gehouden in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid.