Hof Arnhem, 30-08-2012, nr. 21-003919-10
ECLI:NL:GHARN:2012:BX6121, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
30-08-2012
- Zaaknummer
21-003919-10
- LJN
BX6121
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:BX6121, Uitspraak, Hof Arnhem, 30‑08‑2012; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBARN:2010:BO2047, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 287 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 30‑08‑2012
Inhoudsindicatie
Het hof veroordeelt de verdachte ter zake van het medeplegen van doodslag na een ripdeal in de Huissensestraat in Arnhem. Gevangenisstraf 11 jaar.
Partij(en)
Sector strafrecht
Parketnummer: 21-003919-10
Uitspraak d.d.: 30 augustus 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 28 oktober 2010 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-901055-08 en 05-600895-09, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 13-467360-08, tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 10 februari 2012 en 10 augustus 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr A.A. Holleeder, advocate te Amsterdam, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 05-901055-08
primair
hij op of omstreeks 26 september 2008 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met (een) vuurwapen(s) een of meer patronen/projectielen heeft/hebben afgevuurd op voornoemde [slachtoffer], welke patronen/projectielen voornoemde [slachtoffer] hebben getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 26 september 2008 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk met (een) vuurwapen(s) één of meer patronen/projectielen heeft/hebben afgevuurd op voornoemde [slachtoffer], welke patronen/projectielen voornoemde [slachtoffer] hebben getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 26 september 2008 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid drugs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, en welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) met (een) vuurwapen(s) één of meer patronen/projectielen heeft/hebben afgevuurd op die [slachtoffer], tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Zaak met parketnummer 05-600895-09
hij op of omstreeks 25 januari 2009 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 4, te weten een blank wapen (mes) dat uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen (gelijkend op een gasaansteker), voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ter zake van het onder parketnummer
05-901055-08 tenlastegelegde
Vrijspraak ter zake van het onder parketnummer 05-901055-08 primair (medeplegen van moord op [slachtoffer])
De advocaat-generaal heeft ter zake van dit feit gerequireerd tot vrijspraak.
Ook de raadsvrouw heeft bepleit de verdachte van dit feit vrij te spreken.
Het hof is, met de advocaat-generaal en de raadsvrouw, van oordeel dat uit de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen onvoldoende volgt dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Het hof spreekt de verdachte om die reden vrij van het onder parketnummer 05-901055-08 primair tenlastegelegde feit.
Overweging met betrekking tot het bewijs ter zake van het onder parketnummer
05-901055-08 subsidiair tenlastegelegde (medeplegen van doodslag op [slachtoffer])
Standpunt openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft ter zake van het onder parketnummer 05-901055-08 subsidiair tenlastegelegde gerequireerd dat tot een bewezenverklaring zal worden gekomen.
De advocaat-generaal heeft – kort gezegd – het standpunt ingenomen dat de door getuige [getuige 1] afgelegde belastende verklaringen betrouwbaar zijn. De advocaat-generaal heeft er op gewezen dat [getuige 1] de verdachte en medeverdachte heeft herkend bij een meervoudige fotoconfrontatie en dat bovendien zowel de uitkomsten van het onderzoek naar de telecomgegevens alsook verklaringen van onder meer de getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] de door [getuige 1] afgelegde verklaring bevestigen. De ontkennende verklaring zoals afgelegd door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is volgens de advocaat-generaal niet aannemelijk geworden. Daarbij heeft zij opgemerkt dat deze verklaringen op een zeer laat tijdstip, twee jaar resp. bijna vier jaar na de datum van het tenlastegelegde, zijn afgelegd en op een tijdstip dat het procesdossier compleet was geworden. De advocaat-generaal heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld ter zake van het medeplegen doodslag.
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van het onder parketnummer
05-901055-08 subsidiair tenlastegelegde medeplegen van doodslag.
Volgens de raadsvrouw zijn de door getuige [getuige 1] alsook de door getuige [getuige 5] (de moeder van [getuige 2]) afgelegde verklaringen om diverse redenen onbetrouwbaar en dienen zij van het bewijs te worden uitgesloten.
Bovendien heeft de raadsvrouw – kort gezegd – betoogd dat zowel het forensisch bewijs (betreffende de sigarettenpeuken en het onderzoek naar de schiethanden van [getuige 1]) in het dossier alsook de resultaten van het onderzoek naar telecomgegevens de door [getuige 1] afgelegde (onbetrouwbare) verklaringen niet bevestigen. Ten aanzien van de sigarettenpeuken is opgemerkt dat verdachte in de auto heeft gerookt en dat hij zijn sigaret heeft gedoofd in één van de in die auto aanwezige glazen, die [getuige 1] vanuit Nijmegen had meegenomen en waaruit whisky was gedronken door [medeverdachte].
Voor wat betreft de schiethanden die bij [getuige 1] zijn aangetroffen is opgemerkt dat deze er op zouden kunnen wijzen dat [getuige 1] zelf heeft geschoten. [getuige 1] kan de schiethanden volgens de raadsvrouw niet hebben gekregen bij het verlenen van eerste hulp aan [slachtoffer], omdat [getuige 1] geen bloed op zijn handen of kleding had. Dat eerste hulp is verleend, is daarom niet te bewijzen.
Voor wat betreft de telecomgegevens heeft de raadsvrouw betoogd dat deze ook passen bij de door de verdachte en medeverdachte afgelegde verklaring, inhoudende dat zij [getuige 1] in Arnhem hebben afgezet en vervolgens in Arnhem patat hebben gegeten.
Ook heeft de raadsvrouw bepleit dat eventueel aanwezig steunbewijs volgens vaste jurisprudentie van het EHRM betrekking moet hebben op onderdelen die door de verdediging worden betwist. Daarbij heeft zij opgemerkt dat het EHRM in dat opzicht ook de ratio – het voorkomen van de bestraffing van onschuldigen door een veroordeling te baseren op de verklaring van één enkel persoon – van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering zal meewegen. Tegen dat licht geldt voorts dat verklaringen van medeverdachten niet tot het bewijs mogen worden gebezigd omdat de betrouwbaarheid van die verklaringen onvoldoende kan worden getoetst. Ook daarom kan de verklaring van [getuige 1] niet voor het bewijs worden gebezigd, aldus de raadsvrouw.
De verklaring van de verdachte – dat hij met medeverdachte [medeverdachte] in Nijmegen is geweest voor een sociaal bezoek en daarna naar Arnhem is gereden om [getuige 1] thuis af te zetten, een patatje heeft gegeten en is teruggereden naar Amsterdam – past even zo goed bij de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen. Zijn verklaring is niet aangepast aan de onderzoeksgegevens en verdachte heeft vanaf het begin van deze zaak ontkend het feit te hebben gepleegd. De raadsvrouw heeft op grond van al het voorgaande verzocht de verdachte vrij te spreken.
Oordeel hof
Op 26 september 2008 om 20.24 uur kreeg de centrale meldkamer van het Korps Landelijke Politiediensten het telefonische bericht binnen dat een man, naar later bleek [slachtoffer], was neergeschoten in een pand aan de Huissensestraat [nummer A] te Arnhem.
De hulpdiensten kwamen ter plekke, maar dit mocht niet baten. Het slachtoffer is op 26 september 2008 om 21.06 uur overleden in voornoemde woning.
Toen de hulpdiensten en politie arriveerden bij voornoemde woning, was daar [getuige 1] aanwezig. Naar nadien bleek, was hij één van de bewoners van het pand aan de Huissensestraat en was hij ook degene die gebeld had met 112.
Verklaringen getuige [getuige 1]
Op 26 september 2008 om 21.16 uur werd [getuige 1] als getuige gehoord. [Getuige 1] verklaarde niet aanwezig te zijn geweest toen [slachtoffer] werd neergeschoten. Hij zou de woning voor 10 tot 15 minuten hebben verlaten en hoorde knallen toen hij terugkwam bij zijn woning.
Op 7 oktober 2008 werd [getuige 1] buiten heterdaad aangehouden als verdachte en is hij meermalen verhoord door de politie. Nadat [getuige 1] eerst had verklaard niet in de woning aanwezig te zijn geweest toen [slachtoffer] daar met een aantal personen aanwezig was, heeft hij uiteindelijk verklaard dat hij, [getuige 1], op 26 september 2008 door tussenkomst van [getuige 6] bij diens woning in contact was gekomen met twee personen uit Amsterdam. Deze personen wilden cocaïne kopen en daarom nam [getuige 1] contact op met zijn neef [slachtoffer], die op dat moment vanuit Amsterdam onderweg was naar huis nadat hij daar een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne had gekocht. Afgesproken werd dat [slachtoffer] naar de woning van [getuige 1] in Arnhem zou komen en dat [getuige 1] met de twee Amsterdamse mannen, een lange en een kleinere, zou meerijden naar zijn woning om daar de drugsdeal te laten plaatsvinden.
[Getuige 1] zou [slachtoffer] onderweg en in zijn woning nog een aantal keren gebeld hebben om te vragen waar hij was.
Toen [slachtoffer] in de woning van [getuige 1] gearriveerd was, werd de cocaïne gekookt. Even daarna zat [getuige 1] achter zijn computer in de woonkamer toen hij iets tegen zijn hoofd voelde dat leek op de loop van een pistool. Hij voelde dat hij werd geschopt en kwam voorover op de bank terecht. Tegelijkertijd zag hij dat de lange persoon een wapen richtte op [slachtoffer]. Hij hoorde dat er een worsteling ontstond en op enig moment hoorde hij een knal, waarna [slachtoffer] op de grond viel. De twee mannen uit Amsterdam verlieten vervolgens de woning. [getuige 1] was daarop naar buiten gerend naar de neef van [slachtoffer], [getuige 7], die in de auto op [slachtoffer] wachtte om mede te delen wat er was gebeurd. Daarna is [getuige 1] naar binnen gerend, heeft hij de cocaïne naar buiten gegooid resp. door het toilet gespoeld om vervolgens 112 te bellen.
Met de verdediging heeft het hof geconstateerd dat [getuige 1] in de eerste verklaringen die hij heeft afgelegd afwijkend heeft verklaard van hetgeen hij nadien heeft verklaard. Vanaf 10 oktober 2008 te 10.39 uur heeft [getuige 1] verklaard (tot en met de verklaringen die hij ter terechtzitting van het hof op 10 februari 2012 en 10 augustus 2012 heeft afgelegd) dat hij twee mannen (naar later bleek: [verdachte] en [medeverdachte]) op 26 september 2008 in Nijmegen heeft ontmoet bij hun gemeenschappelijke kennis [getuige 6. [Verdachte] en [medeverdachte] zouden drugs willen kopen en daarom nam [getuige 1] contact op met [slachtoffer]. [slachtoffer] had in Amsterdam drugs gekocht en was bereid naar Arnhem, naar het huis van [getuige 1], te komen voor de verkoop van de drugs. Daarop is [getuige 1] met [verdachte] en [medeverdachte] vanuit Nijmegen in een ‘Jeep-achtige’ auto naar Arnhem gereden. Eenmaal in Arnhem was [slachtoffer] nog onderweg vanuit Amsterdam en hebben [getuige 1] en [slachtoffer] nog een aantal keren gebeld. Eenmaal in de woning werden de drugs getest, waarna [getuige 1] op enig moment door [medeverdachte] onder schot werd gehouden en werd geschopt, terwijl [verdachte] een wapen richtte op [slachtoffer] en hem heeft geschoten omdat [slachtoffer] de drugs niet wilde afgeven. Direct na het schieten hebben [verdachte] en [medeverdachte] de woning verlaten. [Getuige 1] is naar buiten gerend om te kijken of hij de auto van de daders nog zag en om de neef van [slachtoffer] aldaar te waarschuwen. Daarna heeft hij binnen geprobeerd de sporen van de drugsdeal te maskeren en heeft hij 112 gebeld.
[Getuige 1] heeft zowel [verdachte] als [medeverdachte] tijdens een meervoudige fotoconfrontatie alsook ter terechtzitting van het hof van 10 augustus 2012 herkend als de personen waarover hij belastend heeft verklaard.
[Verdachte] is op 25 januari 2009 aangehouden en zit sindsdien in detentie. Pas op 30 september 2010 heeft hij tegenover de rechter-commissaris als getuige in de zaak van onder andere medeverdachte [medeverdachte] voor het eerst een verklaring afgelegd. Als verdachte heeft hij voor het eerst op de zitting van de rechtbank van 14 oktober 2010 een verklaring afgelegd. Daarna heeft hij ter terechtzitting van het hof van 10 augustus 2012 verklaard. Volgens zijn verklaringen is hij op 26 september 2008 met [medeverdachte] vanuit Amsterdam naar Nijmegen gegaan. [Medeverdachte] wilde een vriend van [medeverdachte], [getuige 6], opzoeken voor een sociaal gesprek. Omdat [medeverdachte] geen vervoer had en [verdachte] wel, reed [verdachte] hen beiden naar Nijmegen in de Kia Sorento die [verdachte] van [getuige 8] had geleend. Ondanks de lange autorit naar Nijmegen zijn [verdachte] en [medeverdachte] slechts kort in Nijmegen geweest. Ze hadden haast omdat ze ’s avonds nog op verjaardagsvisite moesten in Amsterdam. In Nijmegen, bij [getuige 6] was ook de voor [verdachte] tot dat moment onbekende [getuige 1] aanwezig. [Getuige 1] vroeg of hij op de terugweg in Arnhem afgezet kon worden. [Verdachte] en [medeverdachte] hebben [getuige 1] in Arnhem afgezet, hetgeen slechts enkele seconden duurde. Daarna hebben zij patat gegeten in Arnhem en zijn zij teruggegaan naar Amsterdam. [Verdachte] is vanaf het vertrek van Amsterdam naar Nijmegen die dag steeds samen geweest met [medeverdachte]. [Verdachte] heeft gedetailleerd verklaard dat hij in de auto van Nijmegen naar Arnhem heeft gerookt en dat hij zijn sigarettenpeuk in de auto heeft uitgedrukt in een glas waaruit [medeverdachte] whisky had gedronken. Toen [getuige 1] bij zijn woning uitstapte heeft [getuige 1] volgens [verdachte] niet alleen het glas meegenomen waaruit [getuige 1] zelf whisky had gedronken, maar ook het glas waarin [verdachte] zijn sigarettenpeuk had uitgedrukt.
[Medeverdachte] is tijdens de terechtzitting van 10 augustus 2012 als getuige gehoord en heeft gelijkluidend verklaard.
[Verdachte] en [medeverdachte] ontkennen in de woning van [getuige 1] te zijn geweest, alsook dat sprake was van een drugsdeal, het bedreigen van [getuige 1] en het neerschieten van [slachtoffer].
Anders dan de raadsvrouw acht het hof de verklaringen die [getuige 1] vanaf 10 oktober 2008 te 10.39 uur (achtste verklaring) heeft afgelegd en die betrekking hebben op de betrokkenheid van [medeverdachte] en [verdachte] betrouwbaar en niet de ontkennende verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte.
Daarbij acht het hof van belang dat de verklaringen van [getuige 1] (vanaf zijn achtste verklaring) over de betrokkenheid van [medeverdachte] en [verdachte] op essentiële onderdelen consistent zijn en op relevante punten bovendien worden ondersteund door ander (technisch en forensisch) bewijs, zoals hierna zal blijken.
Dat [getuige 1] in eerste instantie anders heeft verklaard, acht het hof verklaarbaar vanwege de omstandigheden waaronder [slachtoffer] om het leven is gekomen. [Getuige 1] heeft hierover ter terechtzitting van 10 februari 2012 ook verklaard dat hij eerst niet de waarheid heeft gesproken omdat hij bang was voor de verdachten alsook voor de politie, dit laatste vanwege de achtergrond van de dood van [slachtoffer], een verkeerd gelopen drugstransactie waarbij ook [getuige 1] betrokken was.
Voor zover de raadsvrouw nog heeft betoogd dat de verklaringen van [getuige 1] niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd omdat dit in strijd zou zijn met artikel 6 EVRM, verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw op dit punt.
De raadsvrouw heeft tweemaal de mogelijkheid gekregen – en benut – om [getuige 1] als getuige ter terechtzitting van het hof te ondervragen (op 10 februari 2012 en 10 augustus 2012) en tegen diens verklaring in te brengen wat zij noodzakelijk achtte. Bovendien is de onderzoeksleider van deze zaak, de heer [getuige 9], inspecteur van politie te Arnhem, eveneens ter terechtzitting van het hof ondervraagd, ook door de verdediging. De verdediging is bovendien in de gelegenheid gesteld tegen diens verklaring in te brengen wat zij noodzakelijk achtte. Gelet op voorgaande is het hof van oordeel dat de verdediging voldoende in de gelegenheid is gesteld de betrouwbaarheid van de door [getuige 1] afgelegde verklaringen te onderzoeken. Het ondervragingsrecht zoals neergelegd in artikel 6, derde lid van het EVRM is om die reden niet geschonden.
Voorts bestaat er geen (Europeesrechtelijk) beletsel tegen het gebruik van de verklaring van een medeverdachte. Het enkele feit dat [getuige 1] zelf ook enige tijd als verdachte is aangemerkt, staat er niet aan in de weg dat gebruik wordt gemaakt van zijn belastende verklaringen in de zaken tegen [verdachte] en [medeverdachte].
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat de verklaring van mevrouw [getuige 5], de moeder van [getuige 6], niet betrouwbaar is en eveneens van het bewijs moet worden uitgesloten. Het hof zal voornoemde verklaring evenwel niet tot het bewijs bezigen, zodat het niet nodig is op dit punt verder in te gaan.
Naast voornoemde verklaringen van [getuige 1] zijn in het dossier bewijsmiddelen aanwezig die de lezing van [getuige 1] bevestigen. Het hof zal hieronder op deze bewijsmiddelen ingaan.
Telecomgegevens en andere informatie
Uit het dossier blijkt dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer
[nummer B] en [medeverdachte] van het nummer [nummer C]. Dit is noch door [verdachte], noch door [medeverdachte] betwist ter terechtzitting van het hof. Evenmin is betwist dat zij op 26 september 2008 gebruik maakten van voornoemde nummers.
Voornoemde telefoons van [verdachte] en [medeverdachte] zijn beide onder het bereik van een aantal dezelfde zendmasten geweest op 26 september 2008. Dit betreft achtereenvolgens zendmasten te Amsterdam Zuidoost, Vinkeveen, Nieuwer Ter Aa, Utrecht, Nijmegen, Oosterhout en Arnhem (p. 2315).
Uit opgevraagde zendmastgegevens van de afzonderlijke telefoons, zoals weergegeven in de tijdslijn (achter p. 2318), volgt dat de telefoon van [medeverdachte] zich op 26 september 2008 om 16.11.57 uur in Amsterdam Zuidoost, binnen het bereik van de zendmast aan de Kuiperbergweg, bevond. Vervolgens is dit toestel onder het bereik van zendmasten te Abcoude en Nijmegen gekomen, en om 18.37.55 uur binnen het bereik van de zendmast aan de Muldersweg te Nijmegen. De woning van[getuige 6] aan de Triangelstraat [nummer D] te Nijmegen, bevindt zich ook binnen het bereik van deze zendmast (p. 2247).
Het toestel van [medeverdachte] is volgens de tijdslijn op 26 september 2008 om 19.36.31 uur voor het eerst te Arnhem aangestraald, bij de Akkerwindestraat. Vervolgens kwam het toestel van [medeverdachte] om 20.04.44 uur binnen het bereik van de zendmast aan de Snelliusweg te Arnhem. De woning van [getuige 1], waar [slachtoffer] om het leven is gebracht, gelegen aan de Huissensestraat te Arnhem, ligt binnen het bereik van deze twee zendmasten (zie tijdslijn achter p. 2318).
Vervolgens bevond de telefoon van [medeverdachte] zich omstreeks 20.25.35 uur binnen het bereik van de zendmast aan de Burgemeester Matsersingel te Arnhem. Onder meer de Nijmeegseweg ligt binnen het bereik van deze mast. De telefoon van [medeverdachte] bevond zich vervolgens om 20.29.07 uur binnen het bereik van de zendmast aan de Snelliusweg te Arnhem. Onder meer de Pleijweg bevindt zich binnen het bereik van die zendmast. Zoals verbalisanten in de tijdslijn hebben aangegeven, kan Arnhem vanaf de Huissensestraat via de Nijmeegseweg en de Pleijweg worden verlaten.
Het toestel van [verdachte] bevond zich op 26 september 2008 om 16.11.57 uur te Amsterdam Zuidoost aan de Kuiperbergweg. Vervolgens is de telefoon om 18.34.13 uur aangestraald aan de Horstacker [nummer E] te Nijmegen. De telefoon is om 19.26.53 uur voor het eerst in Arnhem aangestraald en wel bij de zendmast aan de Cabaret [nummer F], vervolgens om 19.30 uur bij de zendmast aan het Croydonplein, daarna om 19.40 uur bij de zendmast aan de Akkerwindestraat, om 19.50 uur bij de zendmast aan de Snelliusweg en daarna nog om 20.01.33 uur bij de zendmast aan de Akkerwindestraat [nummer G] te Arnhem (tijdslijn achter p. 2318).
Uit voornoemde historische printgegevens van [verdachte] en [medeverdachte] volgt dat zij op 26 september 2008 van Amsterdam naar Nijmegen zijn gegaan en vervolgens van 19.26.53 uur tot in ieder geval 20.29.07 uur, dus ruim één uur, in Arnhem zijn geweest.
Het hof gaat er verder van uit dat [verdachte] en [medeverdachte], zoals verbalisanten in de tijdslijn hebben aangegeven, op 26 september 2008 om 20.25 uur en 20.29 uur bezig waren Arnhem te verlaten. Om 21.11 uur die dag werd de auto waarin de verdachten zich bevonden namelijk in verband met een snelheidsovertreding geflitst op de A12 ter hoogte van Woerden. Het betreft de rijbaan op Rijksweg A12 komende vanuit de richting Arnhem en gaande in de richting van Den Haag (p. 1737). Gelet op de af te leggen afstand tussen Arnhem en Woerden en het feit dat verdachten reeds 42 minuten na het laatste gepeilde tijdstip in Arnhem zich bij Woerden bevonden, is het dus aannemelijk dat [verdachte] en [medeverdachte] om 20.25 uur en 20.29 uur bezig waren Arnhem uit te rijden.
Uit de historische printgegevens van de telefoonnummers van [getuige 1] ([nummer H]) en [slachtoffer] (nummer I]) op 26 september 2008 volgt dat tussen hen op die dag over en weer veelvuldig contact is geweest, zoals ook [getuige 1] heeft verklaard, waarbij het laatste contact die dag is geweest om 19.53.04 uur toen [getuige 1] door [slachtoffer] werd gebeld (p. 2244). Niet van alle contacten zijn zendmastgegevens beschikbaar. Van het één na laatste contact zijn wel gegevens beschikbaar. Dit contact vond plaats op 26 september 2008 om 19.49 uur. Het toestel van [getuige 1] bevond zich toen binnen het bereik van de zendmast aan de Akkerwindestraat en dus in of in de omgeving van de woning van [getuige 1].
[Getuige 7] (de neef van [slachtoffer]) heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij met [slachtoffer] op 26 september 2008 naar de Huissensestraat is gereden. [Getuige 7] bleef in de auto wachten. Hij weet niet hoe laat ze daar precies waren. Hij noemt onder meer het tijdstip 20.00 uur. Het was net donker. Hij denkt dat hij tussen de 20 minuten en een half uurtje heeft gewacht. Op een gegeven moment hoorde hij iemand op de ruiten slaan. Dit was [getuige 1]. [getuige 1] zei dat ze [slachtoffer] hadden geschoten.
Verder blijkt uit het dossier dat [slachtoffer] met zijn telefoon om 20.19.40 uur heeft gebeld naar [getuige 10] (p. 176). [Getuige 10] heeft over dit telefoontje verklaard dat hij de stem van [slachtoffer] herkende. [slachtoffer] vroeg waar hij was. Op de achtergrond hoorde [getuige 10] ‘Wat doe je, wat doe je?’ Hij hoorde daarna niets meer en heeft de verbinding verbroken. Direct daarna heeft hij teruggebeld, maar er werd niet meer opgenomen (p. 769).
Om 20.24 uur is door [getuige 1] naar de meldkamer gebeld om melding te maken van het schietincident. [getuige 1] heeft verklaard dat hij niet onmiddellijk 112 heeft gebeld. Eerst heeft hij de neef van [slachtoffer], die buiten in een auto zat te wachten, gewaarschuwd en heeft hij de drugs weggegooid.
Voor wat betreft de tijd die is gelegen tussen het bellen van [slachtoffer] naar [getuige 10] en het bellen door [getuige 1] met het alarmnummer geldt dat deze tijd, anders dan betoogd door de raadsvrouw, slechts vijf minuten bedraagt. Het hof acht het heel wel mogelijk dat [getuige 1] in die tijd naar buiten is geweest, de sporen van de drugsdeal heeft uitgewist en 112 heeft gebeld. Dit heeft in ieder geval niet opmerkelijk lang geduurd zoals opgemerkt door de raadsvrouw.
Voornoemde gegevens, in het bijzonder dat:
- -
[verdachte] en [medeverdachte] op 26 september 2008 zich in ieder geval van 19.36 uur tot 20.04 uur in de omgeving van de woning van [getuige 1] hebben bevonden,
- -
[slachtoffer] op 26 september 2008 rond 20.00 uur de woning van [getuige 1] is binnengegaan,
- -
[slachtoffer] tussen 20.19 uur en 20.24 uur is neergeschoten,
- -
[verdachte] en [medeverdachte] op 26 september 2008 van 19.26 uur tot 20.29 uur zich in Arnhem bevonden,
- -
dat [verdachte] en [medeverdachte] kort nadat [slachtoffer] was neergeschoten bezig waren Arnhem te verlaten,
zijn volledig te rijmen met de gang van zaken, zoals [getuige 1] heeft geschetst en ondersteunen diens verklaringen.
Zij zijn echter lijnrecht in tegenspraak met de verklaring van verdachten, dat zij [getuige 1] alleen hebben afgezet, hetgeen volgens eigen zeggen nauwelijks tijd kostte, en dat zij haast hadden omdat [verdachte] naar de viering van zijn vaders verjaardag in Amsterdam moest.
DNA-sporen [verdachte]
In de woning waar [slachtoffer] is neergeschoten en overleden, is op de salontafel een glas aangetroffen met daarin twee sigarettenpeuken en in de keuken is een identiek glas aangetroffen.
Onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) aan het op de salontafel aangetroffen glas waarin de peuken zaten en onderzoek aan het in de keuken aangetroffen glas wees uit dat op beide geen speekselsporen aanwezig waren (p. 698 technisch dossier).
Onderzoek aan de peuken heeft uitgewezen dat celmateriaal op beide peuken afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte]. Daarbij is door het NFI gerapporteerd dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard (p. 704 technisch dossier).
Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat de glazen uit Nijmegen komen, geldt het volgende. Gelet op de verschillende verklaringen die over de aangetroffen glazen zijn afgelegd, kan het hof niet uitsluiten dat de glazen inderdaad afkomstig zijn uit Nijmegen en via de auto waarvan verdachte en medeverdachte gebruik maakten in de woning van [getuige 1] terecht zijn gekomen.
Het is, naar het oordeel van het hof, echter opvallend dat één glas in de keuken is aangetroffen en één glas op de salontafel. Dat ligt alleen voor de hand wanneer na binnenkomst in de woning te Arnhem één van de glazen daar in de woonkamer nog als asbak is gebruikt. Bovendien wordt door niemand verklaard, dat [verdachte] in de auto méér dan één sigaret zou hebben gerookt. Het hof leidt hieruit af dat (tenminste) één van beide sigaretten door [verdachte] in de woning van [getuige 1] is gerookt.
Anders dan de raadsvrouw is het hof derhalve van oordeel dat de DNA-sporen die zijn aangetroffen in de woning van [getuige 1], de plaats delict, er wel degelijk op duiden dat [verdachte] op 26 september 2008 in de woning van [getuige 1] is geweest. Deze sporen bevestigen aldus op een essentieel punt de belastende verklaring van [getuige 1] en weerspreken de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte].
Drugsdeal
Uit de verklaringen van onder meer [getuige 4] (de vriendin van [slachtoffer]) en [getuige 10] (een vriend van [slachtoffer]) komt naar voren dat het slachtoffer [slachtoffer] in drugs handelde.
[Getuige 4] heeft in het bijzonder verklaard dat zij op 26 september 2008 een groot bedrag aan geld vond in hun slaapkamer en dat zij in de keuken een plastic tas zag met daarin een witte doos waarin drugs in een zakje zaten. Om ongeveer 19.00-19.30 uur die dag zag [getuige 4] dat [slachtoffer] het zakje met drugs uit de doos haalde. Even daarna gingen [slachtoffer] en [getuige 7] (de neef van [slachtoffer]) weg (p. 584).
[Getuige 10] heeft op 22 januari 2010 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer] op 25 september 2008 tegen hem had gezegd dat [slachtoffer] drugs probeerde te halen.
Het hof ziet in het voorgaande een bevestiging van de verklaring van [getuige 1] dat hij op 26 september 2008 in de avonduren [slachtoffer] zou ontmoeten in verband met een drugsdeal.
Schiethanden [getuige 1]
Voor zover de raadsvrouw enig belang heeft gehecht aan de schiethanden die bij [getuige 1] zijn aangetroffen, is het hof van oordeel dat uit het onderzoek van het NFI volgt dat de hypotheses zoals die zijn geformuleerd (inhoudende dat [getuige 1] schiethanden had omdat hij de schutter was, ofwel omdat hij in de buurt van de schutter stond, danwel omdat hij na het schieten dichtbij het slachtoffer is geweest) alle ongeveer even waarschijnlijk worden geacht door het NFI. Het hof is daarom van oordeel dat hieraan geen belang kan worden gehecht in het kader van de bewijsvoering.
Conclusie hof
Naar het oordeel van het hof bevestigen de hiervoor genoemde bewijsmiddelen betreffende de historische printgegevens, het DNA-onderzoek en de informatie over de drugsdeal de door [getuige 1] afgelegde belastende verklaringen op essentiële onderdelen en ook op die onderdelen die door de verdachte zijn betwist.
De verklaringen die [verdachte] en [medeverdachte] daar tegenover hebben gesteld passen, anders dan betoogd door de raadsvrouw, niet bij de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
De door [verdachte] en [medeverdachte] afgelegde verklaring past niet bij de historische printgegevens en zendmastgegevens. De haast die [verdachte] en [medeverdachte] zeggen te hebben gehad in verband met een verjaardag in Amsterdam, verdraagt zich niet met deze gegevens waaruit immers volgt dat [verdachte] en [medeverdachte] een uur in Arnhem zijn geweest. Het enkele afzetten van [getuige 1] kan niet veel tijd gekost hebben. Ook in geval patat is gegeten, blijft een verblijfsduur van een uur in Arnhem zonder andere activiteiten onwaarschijnlijk lang. Daarbij komt dat [verdachte] en [medeverdachte] geen enkel detail van de patatzaak, zoals naam en plaats, weten te benoemen. Omdat zij zeggen geen bijzonderheden meer te weten, kan niet worden nagegaan of de patatzaak bestaat en zo ja, of de plek van de patatzaak past bij bijvoorbeeld de telecomgegevens. Het zou kunnen dat vanwege het late tijdstip waarop [verdachte] en [medeverdachte] zijn gaan verklaren, zij geen heldere herinnering meer hebben aan de patatzaak. De vraag rijst dan wel waarom zij zo laat zijn gaan verklaren over een voor hen mogelijk ontlastend gegeven en hoe het kan dat ze zich wel gedetailleerd kunnen herinneren dat [verdachte] in de auto heeft gerookt en zijn sigaret heeft uitgedrukt in een glas dat was meegenomen uit Nijmegen.
Voorts is van belang dat de Kia Sorento die door [verdachte] is bestuurd op de terugweg van Arnhem naar Amsterdam om 21.11 uur is geflitst op de Rijksweg A12 onder Woerden, waarbij de rijrichting van Arnhem naar Den Haag was (p. 1737). Deze rijrichting is eveneens strijdig met de verklaring van [verdachte] en [medeverdachte] dat zo snel mogelijk teruggegaan moest worden naar Amsterdam.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat de verklaringen van [getuige 1], in samenhang met de conclusies uit het onderzoek naar de telecomgegevens, het DNA-onderzoek naar de sigarettenpeuken en de verklaringen van [getuige 10] en [getuige 4], tot de conclusie leiden dat [verdachte] en [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor de dood van [slachtoffer].
Het hof acht bewezen dat sprake is geweest van medeplegen van doodslag. Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking die kan bestaan uit het gezamenlijk maken van een plan en/of het gezamenlijk verrichten van uitvoeringshandelingen. [Verdachte] en [medeverdachte] hebben een drugsdeal gesloten waarna zij, beiden gewapend, naar Arnhem zijn gegaan. Volgens [getuige 1] is [medeverdachte] in de woning van [getuige 1] als eerste begonnen met het bedreigen en uitoefenen van geweld in de richting van [getuige 1], waarna [verdachte] de confrontatie met [slachtoffer] zocht, die is uitgemond in het neerschieten van [slachtoffer]. [Verdachte] heeft met een vuurwapen geschoten op [slachtoffer], waaruit reeds volgt dat hij opzet had op de dood van [slachtoffer]. Daarnaast is het hof van oordeel dat reeds vóór het overhalen van de trekker [verdachte] en [medeverdachte] de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat er één of meer doden zouden vallen. Er is gekozen voor een overval waarbij gebruik zou worden gemaakt van tenminste één geladen vuurwapen (waarschijnlijk een UZI). In geval mensen worden gedwongen waardevolle spullen af te staan, kan dit voorzienbaar leiden tot (gewelddadig) verzet met als gevolg dat het geladen vuurwapen waarmee wordt gedreigd daadwerkelijk wordt gebruikt. Als er met een vuurwapen (in dit geval waarschijnlijk een UZI) op het slachtoffer wordt geschoten, is de kans vervolgens groot dat het getroffen slachtoffer komt te overlijden.
Deze stappen – dreigen met een geladen vuurwapen om het slachtoffer te dwingen waardevolle spullen af te geven, (gewelddadig) verzet van het slachtoffer, schieten met het wapen en overlijden van het slachtoffer – zijn zodanig voorzienbaar dat het uitvoeren van een overval met een geladen wapen naar het oordeel van het hof impliceert dat de uitvoerders van die gewapende overval de aanmerkelijke kans aanvaarden dat een slachtoffer ten gevolge van vuurwapengebruik komt te overlijden.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ter zake van het onder parketnummer
05-600895-09 tenlastegelegde (voorhanden hebben aanstekermes).
De advocaat-generaal heeft ter zake van dit feit gerequireerd tot een bewezenverklaring omdat het aanstekermes in de slaapkamer van de verdachte is aangetroffen.
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte van dit feit vrij te spreken. Verdachte heeft ontkend dat het aanstekermes van hem was en dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van het mes in de woning. In de kamer waar het aanstekermes is aangetroffen, sliep bovendien niet alleen verdachte, maar ook zijn broer, waardoor niet kan worden uitgesloten dat het mes niet van verdachte is.
Uit het dossier blijkt dat verbalisanten op 25 januari 2009 in de woning gelegen aan de [adres X] een aanstekermes hebben aangetroffen. Deze woning betrof de woning van de moeder van verdachte. Verdachte sliep samen met zijn broer in één kamer. Naar het oordeel van het hof kan niet worden uitgesloten dat voornoemd aanstekermes van een ander dan verdachte is en dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van dat aanstekermes. Het hof spreekt verdachte om die reden vrij van dit feit.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het in de zaak met parketnummer 05-901055-08 onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 05-901055-08
subsidiair
hij op 26 september 2008 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk met een vuurwapen projectielen heeft afgevuurd op voornoemde [slachtoffer], welke projectielen voornoemde [slachtoffer] hebben getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het in de zaak met parketnummer 05-901055-08 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De officier van justitie heeft in eerste aanleg geëist dat verdachte ter zake van het medeplegen van doodslag en het voorhanden hebben van een wapen wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank Arnhem heeft de verdachte ter zake van het medeplegen van doodslag en het voorhanden hebben van een wapen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat verdachte ter zake van voornoemde feiten tot dezelfde straf wordt veroordeeld als opgelegd door de rechtbank.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden – de volgende omstandigheden.
De verdachte heeft zich in het kader van een op handen zijnde drugsdeal schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag op [slachtoffer]. De verdachte en de medeverdachte zijn, met tussenkomst van onder meer getuige [getuige 1], in de woning van [getuige 1] in contact gekomen met [slachtoffer], welke laatste cocaïne zou leveren aan de verdachte en zijn medeverdachte. Daarbij waren zowel de verdachte als de medeverdachte gewapend. Toen [slachtoffer] zich verzette tegen het zonder betaling wegnemen van de drugs heeft de verdachte [slachtoffer], met gebruikmaking van een automatisch vuurwapen neergeschoten, waarna deze ter plekke aan zijn verwondingen is overleden.
Verdachte en zijn mededader hebben door hun gezamenlijk optreden een ander het leven ontnomen. Met dit handelen is de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed en verdriet aangedaan.
Bovendien is bijgedragen aan het ontstaan van gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Het hof heeft bij de strafoplegging eveneens ten nadele van de verdachte in aanmerking genomen dat de verdachte, blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 juli 2012 al eerder tot (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld ter zake van onder meer bedreiging, straatroof, bezit van vuurwapens en munitie, diefstal met geweld en poging tot doodslag.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een van de ernstigste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. De omstandigheden waaronder de verdachte en zijn medeverdachte het feit hebben begaan, getuigen van een professioneel crimineel handelen en rechtvaardigen, mede in het licht van de documentatie van de verdachte zoals hiervoor genoemd, het opleggen van een langdurige gevangenisstraf.
Het hof is van oordeel dat aan de verdachte en de medeverdachte een gevangenisstraf van gelijke duur dient te worden opgelegd, omdat beiden in gelijke mate verantwoordelijk zijn voor de dood van [slachtoffer]. Beiden hebben immers besloten een gewapende overval te plegen waarbij gebruik is gemaakt van tenminste één geladen vuurwapen. Voor beiden was voorzienbaar dat dergelijk handelen één of meer doden tot gevolg kon hebben.
De rechtbank heeft [medeverdachte] een gevangenisstraf van 11 jaar opgelegd voor het medeplegen van doodslag, vuurwapenbezit en bezit van cocaïne.
Het hof vindt deze straf ook passend voor de verdachte [verdachte]. Weliswaar veroordeelt het hof verdachte alleen voor het medeplegen van doodslag (en niet ook voor het aanwezig hebben van een verboden mes) en is 11 jaar gevangenisstraf voor doodslag hoger dan wat er gemiddeld voor doodslag wordt opgelegd, maar daar staat tegenover dat het feit onder verzwarende omstandigheden is gepleegd en dat verdachte reeds eerder voor ernstige feiten is veroordeeld.
De inbeslaggenomen voorwerpen
Het inbeslaggenomen aanstekermes is bij gelegenheid van het onderzoek naar verdachte aangetroffen. Verdachte wordt weliswaar vrijgesproken van het voorhanden hebben van dit voorwerp, maar dat neemt niet weg dat kan worden vastgesteld dat (door een onbekend gebleven dader) met betrekking tot dit aanstekermes een strafbaar feit is begaan. Het zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 15 juli 2008 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, parketnummer 13-467360-08. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 36b, 36c, 47, 63, en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 05-901055-08 primair en in de zaak met parketnummer 05-600895-09 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 05-901055-08 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 05-901055-08 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een aanstekermes.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 15 juli 2008, parketnummer 13-467360-08, te weten van:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken.
Aldus gewezen door
mr B.W.M. Hendriks, voorzitter,
mr R. van den Heuvel en mr J.D. den Hartog, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L.J.J.G. Verhaeg, griffier,
en op 30 augustus 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.