Rb. Noord-Nederland, 14-07-2016, nr. 5085818 AR VERZ 16-113 en 5182937 AR VERZ 16-138
ECLI:NL:RBNNE:2016:3628
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
14-07-2016
- Zaaknummer
5085818 AR VERZ 16-113 en 5182937 AR VERZ 16-138
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2016:3628, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 14‑07‑2016; (Rekestprocedure, Op tegenspraak)
- Vindplaatsen
AR 2016/2244
AR-Updates.nl 2016-0848
VAAN-AR-Updates.nl 2016-0848
Uitspraak 14‑07‑2016
Inhoudsindicatie
billijke vergoeding ex artikel 7:681 lid 1 sub a BW na berusting ontslag
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummers: 5085818 AR VERZ 16-113 en 5182937 AR VERZ 16-138
Beschikking van de kantonrechter d.d. 14 juli 2016 inzake
[naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna te noemen [werknemer] ,
gemachtigde mr. J.S. Mennega, werkzaam bij FNV, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[A] GmbH,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaatsnaam] (Duitsland) aan de [adres] ,
verweerster, hierna te noemen [A] GmbH,
gemachtigde mr. J.S. Gosselaar-van Harmelen, advocaat te Winschoten.
PROCESGANG
[werknemer] heeft bij verzoekschrift met bijlagen, ter griffie binnengekomen op 18 mei 2016, verzocht dat bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [A] GmbH wordt veroordeeld tot betaling aan [werknemer] van:
€ 5.554,19 bruto aan salaris/transitievergoeding;
€ 17.963,61 bruto aan billijke vergoeding;
de wettelijke rente over genoemde bedragen vanaf 1 april 2016;
e proceskosten.
Om administratieve redenen is, met gebruikmaking van artikel 7:686a lid 10 BW, het verzoek van [werknemer] gesplitst in 2 afzonderlijke zaken. Zaak-/rolnummer 5085818 AR VERZ 16-113 betreft het verzoek tot betaling van salaris/transitievergoeding (met rente). Zaak-/rolnummer 5182937 AR VERZ 16-138 betreft het verzoek tot betaling van een billijke vergoeding (met rente).
[A] GmbH heeft op 14 juni 2016 een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de verzoeken heeft in aanwezigheid van partijen ( [A] GmbH vertegenwoordigd door [A] ) en hun gemachtigden plaatsgevonden op 23 juni 2016. Partijen hebben hun wederzijdse standpunten op de zitting nader toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen door partijen op de zitting is aangevoerd.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft [werknemer] nog producties in het geding gebracht.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
De feiten
1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.1.
[werknemer] , geboren op [geboortedatum] , is van 1 november 2011 tot 1 april 2016 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst geweest van [A] GmbH. [werknemer] was werkzaam in de functie van brandschutzbeauftragter tegen een salaris van € 3.470,00 bruto per maand exclusief vakantiegeld en € 800,00 bruto in verband met Rufbereitschaft.
1.2.
[A] GmbH heeft de arbeidsovereenkomst met [werknemer] op 20 februari 2016 zonder toestemming van het UWV en zonder instemming van [werknemer] opgezegd per 1 april 2016.
1.3.
De vergoeding voor het Rufbereitschaft is door [A] GmbH betaald tot en met februari 2016.
1.4.
Eind maart 2016 heeft [A] GmbH een gecombineerde loonstrook/eindafrekening aan [werknemer] toegezonden. Daarin heeft [A] GmbH het bedrag berekend dat zij volgens haar nog aan [werknemer] verschuldigd was. Daarbij gaat het onder meer om de volgende bedragen:
loon over maart 2016 € 3.470,00
transitievergoeding € 4.626,26
5 maanden (oktober 2015 tot en met februari 2016)
teveel betaald aan Rufbereitschaft € 4.000,00 -/-
teveel aan vakantiegeld € 42,40 -/-
€ 4.053,86.
Het netto equivalent van dat bedrag is aan [werknemer] betaald.
Het geschil
2. Kort en goed is [werknemer] van mening dat [A] GmbH ten onrechte het bedrag aan vergoeding voor het Rufbereitschaft terug claimt en over maart 2016 onbetaald heeft gelaten en dat hij aan transitievergoeding recht heeft op een hoger bedrag dan [A] GmbH heeft becijferd. Voorts kiest [werknemer] ervoor om te berusten in de opzegging van de arbeidsovereenkomst en maakt hij aanspraak op de door hem genoemde billijke vergoeding.
3. [A] GmbH heeft verweer gevoerd.
4. Waar nodig zal hierna nader op de stellingen van partijen worden ingegaan.
De beoordeling
De vergoeding voor het Rufbereitschaft
5. In de arbeidsovereenkomst staat vermeld dat [werknemer] naast het basisloon van € 3.470,00 bruto onder meer recht had op € 400,00 bruto voor een “angeordnete Rufbereitschaft (7 Tage)”.
6. Hoewel in de arbeidsovereenkomst voor 7 dagen Rufbereitschaft een bedrag van € 400,00 bruto staat vermeld, noemen beide partijen een bedrag van € 800,00 bruto per maand. De kantonrechter gaat daarom ook van dit bedrag uit.
7. [A] GmbH stelt zich op het standpunt dat [werknemer] vanaf 1 oktober 2015 geen recht meer had op de vergoeding voor het Rufbereitschaft, omdat [werknemer] niet meer (extra) beschikbaar voor het werk hoefde te zijn. Ook is dit bedrag volgens [A] GmbH niet meer door haar opdrachtgever aan haar betaald.
8. De kantonrechter volgt [A] GmbH niet in dat verweer. Niet in geschil is namelijk dat partijen van meet af aan zijn overeengekomen dat [werknemer] zich (extra) beschikbaar voor het werk zou houden (het Rufbereitschaft) en dat dit in ieder geval tot de zomer van 2015 heeft voortgeduurd. De vergoeding voor het Rufbereitschaft is dan ook een vast bestanddeel van het salaris geworden. Dat [A] GmbH vanaf de zomer van 2015 kennelijk geen inhoud meer kon geven aan deze afspraak, ligt in haar risicosfeer. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de opdrachtgever de vergoeding kennelijk vanaf de zomer van 2015 niet meer aan [A] GmbH heeft betaald. Voorts heeft [A] GmbH in september 2015 de vergoeding voor het Rufbereitschaft nog nabetaald, nadat [werknemer] erover had geklaagd dat hij deze niet had ontvangen. Onder deze omstandigheden had [werknemer] tot aan het einde van het dienstverband recht op de vergoeding voor het Rufbereitschaft en kon [A] GmbH de vergoeding dan ook niet van [werknemer] terug claimen.
De transitievergoeding
9. [werknemer] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
10. Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd. Aan deze beide voorwaarden is voldaan. [werknemer] heeft dus aanspraak op een transitievergoeding. Voor de hoogte daarvan geldt als grondslag het loon van [werknemer] inclusief de vergoeding voor het Rufbereitschaft en vakantiegeld. Partijen zijn het erover eens dat daarvan uitgaande de transitievergoeding € 4.996,80 bruto bedraagt. In plaats daarvan heeft [A] GmbH € 4.626,26 bruto aan transitievergoeding betaald en daarom € 370,54 bruto te weinig.
Het salaris over maart 2016 en de eindafrekening
11. Over maart 2016 was [A] GmbH aan loon en vakantiegeld € 4.611,25 bruto verschuldigd. De som van het basisloon (€ 3.470,00), de vergoeding voor de Rufbereitschaft (€ 800,00) en het vakantiegeld (8% over deze bedragen) is weliswaar € 4.611,60 bruto maar omdat [werknemer] zelf aanspraak maakt op het bedrag van € 4.611,25 bruto, zal van dat bedrag worden uitgegaan. Verder had [A] GmbH € 4.996,80 bruto aan transitievergoeding moeten betalen. Het totaal daarvan bedraagt € 9.608,05 bruto. Aan loon en transitievergoeding heeft [A] GmbH slechts € 4.053,86 bruto betaald (over maart 2016 is geen vakantiegeld betaald), zodat [werknemer] terecht aanspraak maakt op het verschil tussen deze bedragen, € 5.554,19 bruto.
11. Onder verwijzing naar artikel 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de resterende transitievergoeding (€ 370,54 ) worden toegewezen vanaf 1 mei 2016. Vanaf 1 april 2016 is [A] GmbH rente verschuldigd over het te weinig betaalde salaris en vakantiegeld (€ 5.183,65).
De billijke vergoeding
13. [werknemer] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd
13. Nu [werknemer] in de opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft berust, kan hij op grond van het bepaalde in artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW aanspraak maken op een billijke vergoeding. Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van dit artikel voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, nu de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd (zie: Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113).
13. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord hoe hoog deze vergoeding in het onderhavige geval dient te zijn. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer (zie: Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en Kamerstukken II, 2013-2104, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In de billijke vergoeding kan niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, omdat dit al is verdisconteerd in de transitievergoeding. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. Er kan wel rekening worden gehouden met de financiële situatie van de werkgever.
13. Uitgaande van het voorgaande zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag gelijk aan 2 bruto maandsalarissen (inclusief vergoeding voor Rufbereitschaft en vakantiegeld). Dat komt neer op een bedrag van € 9.222,50 bruto. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat [A] GmbH een relatief klein bedrijf is en dat zij zich als Duitse onderneming niet heeft gerealiseerd dat zij, anders dan in Duitsland, voor het ontslag toestemming nodig had van het UWV. Die omstandigheid komt weliswaar voor haar rekening en risico, maar van een doelbewuste actie om de Nederlandse wetgeving te omzeilen is niet gebleken. Bij de vaststelling van de billijke vergoeding gelijk aan 2 maanden salaris heeft de kantonrechter voorts aangenomen dat als [A] GmbH zich wel tot het UWV zou hebben gewend, [werknemer] zich waarschijnlijk bij het ontslag zou hebben neergelegd. Dat heeft hij nu immers ook gedaan. Naar moet worden aangenomen zou de procedure bij het UWV daarom relatief kort hebben geduurd, waarna [werknemer] met inachtneming van een opzegtermijn van een maand had kunnen worden ontslagen.
13. De rente over de billijke vergoeding is toewijsbaar vanaf 14 dagen na betekening van deze beschikking.
De proceskosten
18. [A] GmbH zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING
De kantonrechter:
1. veroordeelt [A] GmbH om aan [werknemer] te betalen:
a. € 370,54 bruto aan (resterende) transitievergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
b. € 5.183,65 bruto aan te weinig betaald salaris en vakantiegeld, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
c. € 9.222,50 bruto aan billijke vergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;
2. veroordeelt [A] GmbH tevens in de kosten van het geding, aan de zijde van [werknemer] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 79,00 aan griffierecht en € 600,00 voor salaris van de gemachtigde;
3. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. Oostdijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juli 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
MH