Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 6.3 Onderhoudsverplichtingen
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
02-07-2014, Stb. 2014, 270 (uitgifte: 15-07-2014, kamerstukken: 33161)
- Inwerkingtreding
01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-07-2014, Stb. 2014, 271 (uitgifte: 15-07-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Inkomstenbelasting / Persoonsgebonden aftrek
1
Onderhoudsverplichtingen zijn:
- a.
periodieke uitkeringen en verstrekkingen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting, tenzij deze worden gedaan aan bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn;
- b.
afkoopsommen van dergelijke uitkeringen of verstrekkingen die worden gedaan aan de gewezen echtgenoot;
- c.
op grond van paragraaf 6.5 van de Participatiewet verhaalde kosten van bijstand tot voorziening in het levensonderhoud van de duurzaam van de belastingplichtige gescheiden levende echtgenoot of gewezen echtgenoot;
- d.
bedragen die in het kader van echtscheiding of scheiding van tafel en bed worden voldaan ter zake van de verplichting tot verrekening van pensioenrechten en van lijfrenten en andere inkomensvoorzieningen waarvan de betaalde premies als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen;
- e.
in rechte vorderbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen die berusten op een wettelijke verplichting tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud;
- f.
in rechte vorderbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen die berusten op een dringende morele verplichting tot voorziening in het levensonderhoud.
2.
Onderhoudsverplichtingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, e of f, worden ingeval deze de vorm hebben van periodieke verstrekkingen van huisvesting in een woning of een gedeelte van een woning en indien zij worden verstrekt door een beperkt gerechtigde tot die woning of dat gedeelte van een woning, bij hem in aanmerking genomen voor het bedrag waarvoor die verstrekkingen bij degene die deze geniet, in aanmerking worden genomen op de voet van artikel 3.101, tweede lid.