Rb. Rotterdam, 15-10-2015, nr. 4374767
ECLI:NL:RBROT:2015:7335
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
15-10-2015
- Zaaknummer
4374767
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2015:7335, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 15‑10‑2015; (Beschikking)
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2015/2005
AR 2016/418
JIN 2016/7 met annotatie van E.M.Y. S⊘rensen, K.G. Kapel
AR-Updates.nl 2015-1040
GZR-Updates.nl 2016-0187
VAAN-AR-Updates.nl 2015-1040
Uitspraak 15‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Toepassing van artikel XXII lid 7 WWZ is in deze gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Wn heeft recht op transitievergoeding, ondanks voorziening/vergoeding ogv CAO
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 4374767 VZ VERZ 15-17162
uitspraak: 15 oktober 2015
beschikking ex artikel 7:671b lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek (BW) van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonvisie,
gevestigd te Ridderkerk,
verzoekster,
gemachtigde: mr. G.E.M. Gijsberts te Woerden,
tegen
[verweerster] ,
wonende te Hoogvliet, Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. J.H.M. Nijhuis.
Partijen worden hierna ‘Woonvisie’ en ‘[verweerster]’ genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- -
het verzoekschrift, ter griffie ontvangen op 12 augustus 2015;
- -
het verweerschrift, ter griffie ontvangen op 11 september 2015;
- -
de pleitnotities van Woonvisie.
1.2
Het verzoek is op 24 september 2015 mondeling behandeld. Namens Woonvisie is de heer [L.] (P&O) verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. [verweerster] is in persoon verschenen, eveneens bijgestaan door de gemachtigde.
1.3
De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1
[verweerster], geboren op [geboortedatum] 1977, is met ingang van 1 mei 2009 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij de rechtsvoorgangster van Woonvisie, A.W. Volksbelang gevestigd te Rhoon, in de functie van verhuurmakelaar/woonconsulent, voor 32 uur per week.
2.2
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Woondiensten, hierna te noemen: “de CAO” van toepassing. In artikel 2.12 lid 1 staat het volgende: “Een werknemer krijgt na het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij onvrijwillig ontslag, van zijn ex-werkgever een aanvulling op zijn uitkering volgens de Werkloosheidswet (WW). De eerste drie maanden wordt de WW-uitkering door de ex-werkgever aangevuld tot 80 procent van het nettosalaris dat gold voor de ex-werknemer bij zijn uitdiensttreding”.
2.3
Met ingang van 1 juni 2011 is A.W. Volksbelang gefuseerd met Woonvisie. Woonvisie was fusiedrager. Zij is een woningcorporatie, een toegelaten instelling als bedoeld in de Woningwet.
2.4
In het kader van de reorganisatie in 2012 is [verweerster] bij Woonvisie in eerste instantie geplaatst in een combinatie van twee functies, die van Verhuurmedewerker en Administratief medewerker BOG (bedrijf onroerend goed).
2.5
Vanaf januari 2013 bekleedt [verweerster] alleen nog de functie van Verhuurmedewerker. Haar laatstverdiende salaris bedraagt € 2.954,70 bruto exclusief vakantietoeslag.
2.6
Gedurende het dienstverband heeft [verweerster] wegens ziekte langdurig niet gewerkt. De eerste langdurige ziekteperiode betrof de periode 8 oktober 2009 tot 15 mei 2012. De tweede ziekteperiode betrof de periode 24 oktober 2013 tot 1 mei 2014.
2.7
In die periodes hebben diverse gesprekken met de leidinggevende van [verweerster], met collega’s van [verweerster] en met de Arbo-arts plaatsgevonden. Ook zijn er verschillende rapportages opgemaakt.
2.8
Medio oktober 2013 is een mediationtraject aangevangen. De mediation heeft uiteindelijk niet tot een oplossing tussen partijen geleid.
2.9
De conclusie van de Rapportage arbeidsdeskundig onderzoek van 21 februari 2014 was dat terugkeer bij de eigen werkgever in eigen of een passende functie niet mogelijk is vanwege de bestaande beperkingen aan de zijde van [verweerster] alsook vanwege de verstoorde arbeidsrelatie.
2.10
Naar aanleiding van deze rapportages en het advies is een re-integratie tweede spoor ingezet.
2.11
Met ingang van 1 mei 2015 is [verweerster] weer volledig arbeidsgeschikt. Omdat het niet is gelukt [verweerster] in een passende functie elders te plaatsen, heeft Woonvisie voorgesteld om het tweede spoortraject om te zetten in een jobcoachingtraject. Daarmee heeft [verweerster] ingestemd. Dit traject loopt tot op de dag van vandaag.
2.12
Medio mei 2015 is aan [verweerster] een voorstel gedaan dat ziet op de beëindiging van het dienstverband, met voortzetting van het jobcoachingstraject. [verweerster] is niet op het voorstel ingegaan.
2.13
Woonvisie heeft op 30 juni 2015 een verzoek tot het verkrijgen van een ontslagvergunning (op grond van een verstoorde arbeidsrelatie) bij het UWV ingediend.
2.14
[verweerster] heeft bij het UWV verweer ingediend. In het verweer staat dat [verweerster] zwanger is en dat de vermoedelijke bevallingsdatum is vastgesteld op 7 december 2015.
2.15
Vanwege het opzegverbod heeft Woonvisie besloten om de procedure bij het UWV in te trekken.
3. Het verzoek en de grondslag daarvan
3.1.
Het verzoek van Woonvisie strekt er primair toe de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden, op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g BW – een verstoorde arbeidsverhouding -, subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub h BW – andere omstandigheden – te ontbinden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:671b lid 8 BW en zonder toekenning van een transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 lid 1 onder a BW, gelet op het bepaalde in artikel 2 lid 1 van het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding.
3.2.
Aan haar verzoek heeft Woonvisie het volgende – voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd.
3.2.1
Er is sprake van een verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd. Woonvisie heeft in mei 2012 bemerkt dat zich regelmatig situaties voordeden die aanleiding gaven tot fricties tussen [verweerster] en haar collega’s. Ook kreeg Woonvisie vanuit de organisatie en [verweerster] zelf concrete aanwijzingen dat [verweerster] niet op haar plaats zat in haar (nieuwe) functie van verhuurmedewerker. Er hebben diverse gesprekken plaatsgevonden. Het ontstaan van de vele ziekmeldingen was werkgerelateerd. [verweerster] had niet alleen problemen in haar functie. Er hadden ondanks concrete werkafspraken met collega’s diverse incidenten tussen [verweerster] en haar collega’s plaatsgevonden. Medio 2013 bestonden al concrete aanwijzingen dat er sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie. De bedrijfsarts heeft vastgesteld dat [verweerster] arbeidsongeschikt was en beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren had. Het mediationtraject heeft niet tot een oplossing tussen partijen kunnen leiden. Ook in de conclusie van de Rapportage arbeidsdeskundig onderzoek van 21 februari 2014 staat dat terugkeer bij de eigen werkgever in de eigen of een passende functie niet mogelijk is vanwege de bestaande beperkingen aan de zijde van [verweerster] alsook vanwege de verstoorde arbeidsrelatie. Ook de inzet van het tweede spoor re-integratietraject om [verweerster] te plaatsen in een passende functie elders, is niet gelukt. Terugkeer zal opnieuw leiden tot conflicten met uitval van [verweerster] tot gevolg, zonder dat Woonvisie enig verwijt kan worden gemaakt. Woonvisie betwist dat er slechts sprake zou zijn van een conflictueuze situatie met slechts één collega, zoals door [verweerster] gesteld.
3.2.2
Indien er geen grond is voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van de verstoorde arbeidsverhouding dan is er (subsidiair) wel grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van andere omstandigheden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub h BW. Er is geen sprake van arbeidsongeschiktheid van [verweerster] op dit moment. Medisch gezien is er geen sprake van ziekte of beperking op grond waarvan [verweerster] de bedongen arbeid niet zou kunnen verrichten. Echter, blijkens de diverse in het geding gebrachte rapportages staat vast dat de beperkingen aan de zijde van [verweerster] zodanig zijn dat het is te verwachten dat zij opnieuw wegens ziekte uitvalt wanneer zij terugkeert bij Woonvisie in een eigen of passende functie. Er kan van Woonvisie niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten.
3.2.3
Het verzoek tot ontbinding houdt geen verband met de zwangerschap van [verweerster]. Woonvisie heeft reeds eerder verzocht om beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Pas ten tijde van de UWV procedure is Woonvisie op de hoogte dat [verweerster] zwanger is. Een voortzetting van de arbeidsovereenkomst of een eventuele beëindiging kort na het bevallingsverlof brengt in feite een schijnrust met zich mee.
3.2.4
Op de arbeidsovereenkomst met [verweerster] is de CAO van toepassing, deze heeft nawerking. In casu geldt een opzegtermijn van twee maanden. Ingevolge artikel 7:671 b lid 8 sub a BW wordt de proceduretijd in mindering gebracht op deze opzegtermijn.
Gelet op artikel 2 lid 1 van het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding komt [verweerster] niet in aanmerking voor de transitievergoeding. Indien de werknemer aanspraak maakt op een collectieve afspraak, dan gaat deze voor op de transitievergoeding. Het overgangsrecht is bedoeld om dubbele betalingen te voorkomen.
3.2.5
Indien de transitievergoeding wel moet worden toegekend, dan meent Woonvisie dat er rekening gehouden moet worden met het Besluit voorwaarden in mindering brengen kosten op transitievergoeding op grond waarvan op de transitievergoeding de transitie- en inzetbaarheidskosten onder voorwaarden in mindering worden gebracht. De maanden van vrijstelling en de kosten voor het jobcoachingstraject bedragen tezamen ruim € 12.000,00.
4. Het verweer
4.1
Het verweer strekt primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair indien het verzoek wordt ingewilligd tot ontbinding met toekenning van een billijke vergoeding in de zin van artikel 7:671b lid 8 onder c BW van € 15.000,- bruto wegens ernstig verwijtbaar handelen van Woonvisie als werkgever alsmede een transitievergoeding.
4.2
[verweerster] heeft daartoe het volgende aangevoerd.
4.2.1
Nadat [verweerster] op 15 juli 2015 een verweerschrift bij het UWV heeft ingediend en daarin melding heeft gemaakt dat zij zwanger is, heeft Woonvisie op 11 augustus 2015 de ontslagaanvraag bij het UWV ingetrokken en op 12 augustus 2015 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. Het nauwe verband tussen de indiening van het onderhavige verzoek en het ontslagverbod tijdens zwangerschap is hiermee gegeven. [verweerster] heeft zeer sterk de behoefte om haar zwangerschap niet te laten belasten door een ontslag en werkloosheid. Gelet op het ontslagverbod tijdens zwangerschap en gedurende het bevallingsverlof dient het verzoek tot ontbinding te worden afgewezen.
4.2.2
[verweerster] betwist dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Tussen [verweerster] en één van haar collega’s bij Woonvisie zijn verschillen van inzicht ontstaan over de wijze waarop invulling dient te worden gegeven aan de functie. Dit leverde langzaam maar zeker spanningen op in de werkrelatie en in juni 2013 heeft [verweerster] gevraagd om een gesprek tussen haar en die collega. Het gesprek heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd. In plaats van een bespreking met de desbetreffende collega, heeft de afdeling P&O aan het gesprek deelgenomen. De mediation heeft hierdoor een ander karakter gekregen. Uiteindelijk is er dan ook geen overeenstemming bereikt over een oplossing van het geschil en is de mediation gestaakt. Indien de relatie tussen [verweerster] en haar collega wordt geoptimaliseerd, dan zou een terugkeer naar de afdeling woonservice goed realiseerbaar zijn.
4.2.3
Voorzover er wel sprake zou zijn van een ernstig verstoorde relatie, dan is deze situatie het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Woonvisie. Sinds mei 2015 is Woonvisie weer volledig arbeidsgeschikt en zou [verweerster] weer kunnen hervatten, maar Woonvisie wenst geen werkhervatting door [verweerster] binnen haar organisatie. Deze keuze van Woonvisie dient voor haar rekening en risico te komen. Woonvisie heeft immers nagelaten op een adequate manier mediation tussen [verweerster] en haar collega in te zetten. Gelet op de verwijten van Woonvisie dient aan [verweerster] in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst een billijke vergoeding te worden toegekend.
4.2.4
Voorts betwist [verweerster] dat er sprake zou zijn van andere omstandigheden die een ontbinding op de “h” grond rechtvaardigt.
4.2.5
Voor zover de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden heeft [verweerster] in beginsel (naast een eventueel toegekende billijke vergoeding) recht op een transitievergoeding. Het bepaalde in artikel XXII onder 7 van de WWZ en het besluit Overgangsrecht Transitievergoeding artikel 2 lid 1 is niet van toepassing. Voor zover deze artikelen wel gelden, dienen die bepalingen buiten toepassing te blijven, omdat toepassing van deze bepaling onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5. De beoordeling
5.1
Beoordeeld moet worden of de arbeidsovereenkomst tussen partijen dient te worden ontbonden.
5.2
De kantonrechter stelt vast dat een opzegverbod geldt, omdat [verweerster] momenteel zwanger is. Dit opzegverbod staat gezien het bepaalde in artikel 7:671b lid 6 BW echter niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek geen verband houdt met de zwangerschap van [verweerster]. Het verzoek is immers gebaseerd op de stelling dat de arbeidsverhouding tussen partijen verstoord is en dat staat los van de zwangerschap van [verweerster].
5.3
Vooropgesteld wordt dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (zoals in het geval van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer als bedoeld in lid 3 onder e), waarbij in lid 3 van dat wetsartikel nader en limitatief is omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan.
5.4
Woonvisie stelt dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW. De verstoorde arbeidsverhouding is zodanig ernstig dat van Woonvisie in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te laten voortduren. [verweerster] heeft dit standpunt van Woonvisie betwist, maar niet met nadere feiten en omstandigheden onderbouwd.
5.5
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de door Woonvisie overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling voldoende dat er sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder g BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.6
Als onweersproken staat vast dat [verweerster] sinds de fusie tussen A.W. Volksbelang met Woonvisie moeite had met de functies waarin zij werd geplaatst. Vanwege de opheffing van haar oude functie werd zij in twee verschillende functies geplaatst. Naast het feit dat er sprake was van een onplezierige werksituatie, kon [verweerster] haar functies niet uitoefenen vanwege langdurige ziekteperiodes.
5.7
Blijkens de overgelegde stukken zijn de ziekmeldingen en het veelvuldig ziekteverzuim van [verweerster] werkgerelateerd. Uit diverse stukken blijkt dat de beperkingen van [verweerster], onder meer ten aanzien van het samenwerken met collega’s, hebben geleid tot problemen, spanningen, conflicten, met herhaaldelijk kort en langdurige uitval van [verweerster] tot gevolg. Volgens de bevindingen van de bedrijfsarts hielden de gezondheidsklachten van [verweerster] verband met de verstoorde werksituatie. Ook in de Rapportage arbeidsdeskundig onderzoek van 21 februari 2014 staat dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie en dat terugkeer van [verweerster] bij de eigen werkgever niet mogelijk is. [verweerster] heeft aangegeven dat zij slechts problemen heeft met één collega op de werkvloer en dat de gesprekken en mediation geen betrekking hebben gehad op de conflict met die ene collega om het probleem op te lossen. Indien daadwerkelijk sprake zou zijn van een probleem met één collega, dan had het op haar weg gelegen om dit tijdens het gesprek of mediation dan wel na die gesprekken aan de orde te stellen. Niet is gebleken dat dit is gebeurd. [verweerster] heeft de bevindingen van de bedrijfsarts en de Rapportage arbeidsdeskundig onderzoek dan ook onvoldoende weersproken, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van de inhoud daarvan.
5.8
Gebleken is dat Woonvisie diverse middelen heeft ingezet om de arbeidsrelatie tussen haar en [verweerster] te herstellen. Zowel mediaton, als re-integratie in haar eigen of andere passende functie en re-integratie 2e spoor hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. Uit het UWV deskundigenoordeel blijkt dat Woonvisie aan haar re-integratie inspanningen heeft voldaan.
5.9
De kantonrechter is van oordeel dat Woonvisie voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er tussen partijen sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en dat in deze gegeven omstandigheden niet van Woonvisie kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.10
De kantonrechter is verder van oordeel dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet in de rede ligt. Er is immers sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie tussen Woonvisie en [verweerster], zodat er in dit geval geen herplaatsingsinspanning van de werkgever geldt.
5.11
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van de werkgever zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 december 2015. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging conform artikel 2.9 van de CAO zou zijn geëindigd, waarbij een opzegtermijn van twee maanden geldt, verminderd met de duur van deze procedure (datum beschikking 15 oktober 2015 plus 2 maanden, leidt tot 15 december 2015, minus 9 weken en 1 dag behandeltermijn leidt tot 12 oktober 2015), met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert.
5.12
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan de werknemer een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.
5.13
Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, hoeft de werkgever geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
5.14
Ten aanzien van de door [verweerster] verzochte transitievergoeding wordt als volgt overwogen.
5.15
Artikel 7:673 lid 1 aanhef en onder a en sub 2 BW bepaalt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding is verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Artikel 7:673 lid 7 onder c BW bepaalt dat de transitievergoeding niet is verschuldigd indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Artikel 7:673 BW is per 1 juli 2015 in werking getreden en heeft directe werking.
5.16
Ingevolge artikel XXII lid 7 van d WWZ kan, in afwijking van de artikelen 7:673 en 673 a BW, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat de transitievergoeding geheel of gedeeltelijk niet verschuldigd is gedurende een bepaalde periode en onder bepaalde voorwaarden, indien de werknemer wegens de beëindiging van de arbeidsovereenkomst recht heeft op een vergoeding of voorziening, op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers en werknemer of verenigingen van werknemers vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen V en W, van deze wet gemaakte afspraken.
5.17
Het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding is de uitwerking van het in artikel XXII lid 7 WWZ bepaalde. Dit besluit bepaalt in artikel 2 lid 1 dat indien de werknemer op grond van tussen de werkgever of verenigingen van werkgevers en verenigingen van werknemers gemaakte afspraken recht heeft op vergoedingen of voorzieningen als bedoeld in artikel XXII lid 7 WWZ, de transitievergoeding niet verschuldigd is, tenzij overeengekomen is dat de werknemer recht heeft op die vergoeding of voorziening, in aanvulling op de transitievergoeding.
5.18
In artikel 2.12 lid 1 van de CAO is bepaald dat een werknemer na het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij onvrijwillig ontslag, van zijn ex-werkgever een aanvulling op zijn uitkering volgens de Werkloosheidswet (WW) ontvangt, gedurende de eerste drie maanden. Die aanvulling bedraagt 80% van het nettosalaris, dat gold voor de ex-werknemer bij zijn uitdiensttreding.
5.19
Aangezien er sprake is van onvrijwillig ontslag, heeft [verweerster] recht op de aanvulling op de WW-uitkering. Dit zou betekenen dat [verweerster] op basis van de CAO een suppletie zal ontvangen van een bedrag van circa € 600,00, terwijl de transitievergoeding ongeveer
€ 7.000,00 bruto bedraagt. Het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding regelt weliswaar een samenloop van een onder het oude recht afgesproken vergoeding of voorziening en de onder het nieuwe recht verschuldigde transitievergoeding, maar het gevolg van artikel XXII lid 7 WWZ kan naar het oordeel van de kantonrechter niet zijn dat – gezien het grote verschil in de hoogte van de bedragen – een werknemer in een substantieel ongunstiger positie terecht komt bij toepassing van het overgangsrecht. Een situatie als deze, waarin een substantieel verschil ten nadele van de werknemer bestaat tussen het bedrag van de transitievergoeding en de geldelijke waarde van een aanvulling op de WW-uitkering conform toepasselijke CAO, is kennelijk niet of onvoldoende onderkend door de wetgever. De kantonrechter is derhalve van oordeel dat toepassing van artikel XXII lid 7 WWZ in deze gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Deze bepalingen zullen dan ook buiten toepassing blijven, zodat [verweerster] recht heef op de transitievergoeding ten bedrage van € 6.914,00 bruto.
5.20
Woonvisie heeft nog aangevoerd dat zij kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 7:673 lid 6 BW welke in mindering op de transitievergoeding dienen te worden gebracht. Het Besluit voorwaarden in mindering brengen kosten op transitievergoeding maakt het mogelijk dat de werkgever onder strikte voorwaarden eerder door hem gemaakte inzetbaarheidskosten verrekent met de bij het einde van de arbeidsovereenkomst verschuldigde transitievergoeding. Belangrijke voorwaarde is wel dat de werknemer er vooraf schriftelijk mee heeft ingestemd dat de door de werkgever gespecificeerde kosten in mindering worden gebracht op de transitievergoeding. Niet is gebleken dat [verweerster] schriftelijk heeft ingestemd. Dit betekent dat er geen kosten in mindering zullen worden gebracht op de transitievergoeding. Het bedrag van € 6.914,00 bruto wordt dan ook toegewezen en Woonvisie wordt veroordeeld tot betaling daarvan.
5.21
Gelet op de aard van de procedure worden de proceskosten gecompenseerd.
6. De beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 december 2015;
kent aan [verweerster] een transitievergoeding toe van € 6.914,00 bruto en veroordeelt Woonvisie die vergoeding aan [verweerster] te betalen;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. R.J. van Boven, kantonrechter en op 15 oktober 2015 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
821