Rb. Noord-Holland, 25-08-2016, nr. AWB - 16 , 3036
ECLI:NL:RBNHO:2016:7024
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
25-08-2016
- Zaaknummer
AWB - 16 _ 3036
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2016:7024, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 25‑08‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2017:165
- Wetingang
art. 1:2 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
NTFR 2016/2252
NLF 2016/0088 met annotatie van
Uitspraak 25‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Drie organisaties zijn opgekomen tegen een overdrachtsvergunning op grond van het Besluit strategische goederen voor de overdracht van militair materieel naar Frankrijk ten behoeve van de Egyptische marine. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de organisaties terecht niet in hun bezwaar heeft ontvangen omdat zij geen belanghebbende zijn bij het besluit (de vergunning).
Partij(en)
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummers: HAA 16/3033 en 16/3036
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 augustus 2016 in de zaken tussen
[X 1] , gevestigd te [Z 1] ,
[X 2] , gevestigd te [Z 2] ,
[X 3] , gevestigd te [Z 3] ,
hierna: eiseressen
(gemachtigde: mr. J. Klaas),
en
de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, verweerder.
Procesverloop
Eiseressen hebben bij brief van 12 oktober 2015 bezwaar gemaakt tegen een aan een derde verleende vergunning voor de overdracht van militair materieel.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseressen bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseressen hebben daartegen beroep ingesteld.
Eiseressen hebben hangende de beroepsprocedure een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft voorts gereageerd op het verzoek van eiseressen om een voorlopige voorziening te treffen.
Eiseressen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Een afschrift daarvan is verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft, met toestemming van partijen, in het openbaar plaatsgevonden op 15 augustus 2016 te Haarlem.
Namens [X 1] is verschenen [A] , programmaleider Security and Disarmament. Namens [X 2] is verschenen [B] , coördinator. Namens [X 3] is verschenen [C] . Tevens is verschenen de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. C. de Munck en ir. M. Ruebzaat.
Overwegingen
Feiten
1. Verweerder heeft aan een in Nederland gevestigde onderneming op grond van de artikelen 18 en 21 van het Besluit van 24 juni 2008, houdende regels ten aanzien van de in-, uit- en doorvoer van goederen voor tweeërlei gebruik en militaire goederen (hierna: Besluit strategische goederen) een overdrachtsvergunning verleend voor de overdracht van militair materieel naar Frankrijk ten behoeve van de Egyptische marine. Eiseressen hebben tijdig bezwaar gemaakt tegen deze vergunning.
Geschil en standpunten en conclusies van partijen 2. In geschil is of het bezwaar van eiseressen terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3. Eiseressen stellen zich op het standpunt dat zij de meest gerede partij zijn om deze procedure te voeren. Een andersluidend oordeel zou vanuit juridisch, democratisch en mensenrechtelijk oogpunt een groot probleem zijn. Eiseressen wijzen op hun statutaire doelstellingen en feitelijke werkzaamheden.
Eiseressen concluderen tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugwijzing naar verweerder voor een inhoudelijke behandeling van het bezwaar. Eiseressen verzoeken de rechtbank om hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen, in de zin dat de verleende vergunning wordt geschorst, zodat verdere overdracht van het militair materieel niet is toegestaan.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseressen niet voldoende rechtstreeks in hun belangen worden geraakt. Zij zijn geen belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep en afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
5. Ter zitting hebben partijen de rechtbank verzocht om het onderzoek te heropenen om een schriftelijke reactie te mogen geven indien de rechtbank tot het oordeel komt dat de ontvankelijkheid van het bezwaar wordt beheerst door het douanerecht van de Unie als gevolg van de schakelbepaling in de Algemene douanewet (hierna: Adw).
Beoordeling van het geschil
6. De rechtbank zal om te beginnen het toetsingskader uiteenzetten.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
“Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.”
Artikel 1:2, derde lid, van de Awb luidt als volgt:
“Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.”
Artikel 8:1 van de Awb luidt als volgt:
“Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.”
Artikel 1:1, vierde lid, van de Adw is met ingang van 1 januari 2014 als volgt gewijzigd (artikel XX van de Wet van 16 oktober 2013 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2013), Stb. 2013, nr. 413:
“In het vierde lid wordt «gemeenschappelijke optredens, gemeenschappelijke standpunten, kaderbesluiten, besluiten en overeenkomsten die zijn aangenomen dan wel vastgesteld door de Raad van de Europese Unie» vervangen door: bindende EU-rechtshandelingen.”
Artikel 1:1 van de Adw luidt met ingang van 1 januari 2014 als volgt:
“1 (…)
2 De bepalingen bij of krachtens deze wet strekken mede ten behoeve van de nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit:
a. interregionaal recht,
b. het Koninkrijk verbindende verdragen en
c. in al hun onderdelen verbindende besluiten van bij zodanige verdragen opgerichte volkenrechtelijke organisaties, voorzover deze verplichtingen betrekking hebben op het douanetoezicht op, dan wel op de douanecontrole van, goederen en het goederenverkeer en voorts onderwerpen betreffen die vallen onder de reikwijdte van een of meer regelingen als bedoeld in de bijlage bij deze wet.
3 De bepalingen bij of krachtens deze wet strekken mede ten behoeve van de nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit regelingen van internationaal recht tot het verlenen van wederzijdse administratieve bijstand inzake goederen en goederenverkeer.
4 De bepalingen bij of krachtens deze wet strekken mede tot uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen, voorzover deze betrekking hebben op goederen en goederenverkeer en voorts onderwerpen betreffen die vallen onder de reikwijdte van een of meer regelingen als bedoeld in de bijlage bij deze wet.”
Artikel 1:4 van de Adw luidt als volgt:
“1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, ter uitwerking van interregionaal recht, het Koninkrijk verbindende verdragen en in al hun onderdelen verbindende besluiten van bij zodanige verdragen opgerichte volkenrechtelijke organisaties, regels van uitvoerende aard worden gesteld, die op goederen bij het binnenbrengen in, onderscheidenlijk verlaten van de gebieden, bedoeld in artikel 1:2, van toepassing zijn.
2 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen, met betrekking tot de uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen, regels van uitvoerende aard worden gesteld, die op goederen bij het binnenbrengen in, onderscheidenlijk verlaten van de gebieden, bedoeld in artikel 1:2, van toepassing zijn.”
Artikel 1:5 van de Adw luidt tot 1 mei 2016 als volgt:
“Bij de toepassing van de bepalingen bij of krachtens deze wet ingevolge artikel 1:1, tweede tot en met vijfde lid, zijn de bepalingen van Titel I, Titel II, hoofdstukken 1 en 2, afdeling 1, Titel VIII en Titel IX, hoofdstuk 2, van het Communautair douanewetboek en Deel I, Titels I tot en met IV, hoofdstuk 1, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek van overeenkomstige toepassing.”
Artikel 1:5 van de Adw luidt met ingang van 1 mei 2016 als volgt:
“Bij de toepassing van de bepalingen bij of krachtens deze wet ingevolge artikel 1:1, tweede tot en met vijfde lid, zijn de bepalingen van titel I, hoofdstuk 1, de artikelen 12, 14, 15, 22 tot en met 30, 43 tot en met 48, 51, 52 en 55, en de bepalingen van titel II, hoofdstukken 1 en 2, afdeling 1, van het Douanewetboek van de Unie, de bepalingen van titel I, hoofdstuk 1, de artikelen 8 tot en met 18, en de bepalingen van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 1, van de Gedelegeerde Verordening Douanewetboek van de Unie en de bepalingen van titel I, hoofdstuk 1, de artikelen 8, 9, 12 en 15, en de bepalingen van titel II, hoofdstuk 2, afdeling 1, van de Uitvoeringsverordening Douanewetboek van de Unie van overeenkomstige toepassing.”
Artikel 3:1 van de Adw luidt als volgt:
“Onverminderd de EU-regelgeving ter zake kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur verboden of beperkingen ten aanzien van goederen worden vastgesteld, die bij het binnenbrengen in, onderscheidenlijk verlaten van de gebieden, bedoeld in artikel 1:2, van toepassing zijn.”
Artikel 8:1 van de Adw luidt als volgt:
“1 De artikelen 6:2, aanhef en onder b, en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.
2 Artikel 8:13 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing, tenzij beroep is ingesteld tegen een beschikking die is genomen op grond van een regeling, genoemd in de bijlage bij de artikelen 1:1 en 1:3, onder B, van deze wet.”
Artikel 8:2 van de Adw luidt als volgt:
“1 Hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met uitzondering van de artikelen 25, derde lid, 26a, 27a en 27e, is van overeenkomstige toepassing op beschikkingen als bedoeld in het tweede lid.
2 Voor de overeenkomstige toepassing van hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is een beschikking voor bezwaar vatbaar indien het een beschikking betreft:
a. (…);
b. die is genomen op grond van deze wet.”
De aanhef van het Besluit strategische goederen luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Gelet op verordening (EG) nr. 1334/2000 van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik en de artikelen 1:4, eerste en tweede lid, en 3:1 van de Algemene douanewet;”
Artikel 11, eerste lid, van het Besluit strategische goederen luidt als volgt:
“Het is verboden om militaire goederen uit te voeren uit Nederland zonder individuele, globale of algemene uitvoervergunning.”
Artikel 11, derde lid, van het Besluit strategische goederen luidt als volgt:
“Een vergunning wordt in ieder geval niet verleend voor zover dit voortvloeit uit internationale verplichtingen.”
Artikel 18, eerste lid, van het Besluit strategische goederen luidt als volgt:
“Het is verboden om militaire goederen over te dragen uit Nederland zonder overdrachtsvergunning.”
Artikel 18, vierde lid, van het Besluit strategische goederen luidt als volgt:
“Een vergunning wordt in ieder geval niet verleend voor zover dit voortvloeit uit internationale verplichtingen.”
Artikel 21, eerste lid, van het Besluit strategische goederen luidt als volgt:
“Onze Minister verleent op aanvraag een individuele overdrachtsvergunning of een globale overdrachtsvergunning.”
Tot 1 mei 2016 is het Communautair Douanewetboek (hierna: CDW) van toepassing. Artikel 4, vijfde lid, van het CDW (behorend tot Titel I) luidt als volgt:
“beschikking: elke administratieve beslissing verband houdend met de douanewetgeving die door een douaneautoriteit over een bepaald geval wordt genomen en die voor een of meer personen wier identiteit bekend is of kan worden vastgesteld, rechtsgevolgen heeft; hieronder vallen onder meer bindende tariefinlichtingen als bedoeld in artikel 12;”
Artikel 243, eerste lid, van het CDW (behorend tot Titel VIII) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Iedere persoon heeft het recht beroep in te stellen tegen beschikkingen van de douaneautoriteiten die betrekking hebben op de toepassing van de douanewetgeving en die hem rechtstreeks en individueel raken.”
Op 1 mei 2016 is ter vervanging van het CDW het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU) in werking getreden. Artikel 5 van het DWU (behorend tot Titel I) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“ 1) “douaneautoriteiten”: de douanediensten van de lidstaten die bevoegd zijn voor de toepassing van de douanewetgeving, en alle overige autoriteiten die krachtens het nationale recht belast zijn met de toepassing van bepaalde onderdelen van de douanewetgeving;(…)
39) "beschikking": elke beslissing welke verband houdt met de douanewetgeving die door een douaneautoriteit over een bepaald geval wordt genomen en die voor de betrokken persoon of betrokken personen rechtsgevolgen heeft;”
Artikel 44 van het DWU (behorend tot Titel I) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Eenieder heeft het recht beroep in te stellen tegen beschikkingen van de douaneautoriteiten die betrekking hebben op de toepassing van de douanewetgeving en die hem rechtstreeks en individueel raken.”
7. De Raad van de Europese Unie heeft op 8 december 2008 Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie aangenomen, dat voorziet in acht criteria voor de uitvoer van conventionele wapens, in een kennisgevings- en raadplegingsmechanisme voor weigeringen en in een transparantieprocedure op grond waarvan EU-jaarverslagen over wapenuitvoer worden bekendgemaakt.
8. De rechtbank leidt uit de wijziging per 1 januari 2014 van artikel 1:1, vierde lid, van de Adw af dat onder “bindende EU-rechtshandelingen” mede worden verstaan “gemeenschappelijke standpunten”. Niet in geschil is dat verweerder de bestreden vergunning heeft verleend met inachtneming van het onder 7 van deze uitspraak genoemde Gemeenschappelijk Standpunt. Dit heeft tot gevolg dat de schakelbepaling, artikel 1:5 van de Adw, van toepassing is op besluiten die worden genomen op grond van een gemeenschappelijk standpunt, mits aan de overige voorwaarden genoemd in de schakelbepaling is voldaan. De rechtbank is van oordeel dat dit laatste het geval is, aangezien de vergunning betrekking heeft op (militaire) goederen en het verkeer van deze goederen (vervoer naar Egypte via Frankrijk) en voorts een onderwerp betreft dat valt onder de reikwijdte van een of meer regelingen als bedoeld in de bijlage bij de Adw, namelijk de Adw zelf (de eerstgenoemde wet op de bijlage, onderdeel B., Nationale regelgeving). De bestreden vergunning, afgegeven op grond van het Besluit strategische goederen, vindt uiteindelijk haar rechtsgrondslag in de Adw, zo volgt uit de aanhef van het Besluit strategische goederen.
9. Als gevolg van de toepasselijkheid van de douanewetgeving is niet het belanghebbendenbegrip van de Awb van toepassing, maar de relevante bepalingen van het CDW c.q. (per 1 mei 2016) het DWU. De bepaling over de mogelijkheid om beroep (waaronder begrepen bezwaar bij de douaneautoriteiten) in te stellen is in beide Unierechtelijke verordeningen gelijkluidend, zodat geen onderscheid behoeft te worden gemaakt tussen de periode vóór en na 1 mei 2016. De rechtbank zal daarom in het midden laten welke Unierechtelijke verordening van toepassing is. De vergunning heeft voor eiseressen geen rechtsgevolgen en raakt hun niet rechtstreeks en individueel. Dat door eiseressen beschermde en verdedigde mensenrechten in het geding zijn of kunnen zijn, is niet voldoende om te kunnen spreken van rechtstreeks en individueel geraakt worden. Een uitbreiding zoals opgenomen in artikel 1:2, derde lid, van de Awb kennen beide Unierechtelijke verordeningen niet. Dit alles voert tot de slotsom dat eiseressen niet zijn aan te merken als adressanten zoals bedoeld in het CDW en het DWU en dat zij niet kunnen worden ontvangen in hun bezwaar tegen de bestreden vergunning.
10. Ter zitting is erop gewezen dat het in het Verenigd Koninkrijk wel mogelijk is om als derde bezwaar te maken tegen een vergunning zoals de onderhavige. Deze opmerking brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het is de keuze geweest van de Nederlandse wetgever om de specifiek in de schakelbepaling van artikel 1:5 van de Adw genoemde bepalingen van het CDW c.q. het DWU analoog van toepassing te verklaren op (besluiten genomen op grond van) de in artikel 1:1, tweede tot en met vijfde lid, van de Adw bedoelde bepalingen. Deze adoptie van Unierechtelijke bepalingen is niet verboden en de besluitvorming over de gemaakte keuze is aan de Nederlandse wetgever voorbehouden. Indien de Britse wetgever een andere keuze heeft gemaakt en een eigen formeelrechtelijk kader heeft ontworpen rond de rechterlijke beoordeling van vergunningen zoals de onderhavige, doet dat niet af aan de legitimiteit van de keuze van de Nederlandse wetgever.
11. Partijen hebben de rechtbank verzocht om het onderzoek te heropenen voor een nieuwe schriftelijke ronde ingeval de rechtbank tot het oordeel komt dat het juiste beoordelingskader het CDW c.q. het DWU is en niet de Awb. De rechtbank wijst dit verzoek af. De rechtbank ziet, gelet op de structuur van de in de uitspraak aangehaalde bepalingen en haar eigen kennis van het douanerecht, geen toegevoegde waarde in een nieuwe schriftelijke ronde. Het beoordelingskader van het CDW is voldoende uitgekristalliseerd in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en hierin is geen mogelijkheid of ruimte opgenomen voor rechtspersonen zoals eiseressen om op te komen tegen individuele beschikkingen die zijn geadresseerd aan anderen.
12. De rechtbank komt gelet over het oordeel over de ontvankelijkheid van het bezwaar niet toe aan de verdere beoordeling van het geschil. De rechtbank wijst op dezelfde grond het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
13 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep ongegrond;
- -
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. M.C.A. Onderwater en mr. M.W. Koenis, leden, in aanwezigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2016.
griffier oudste rechter
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te tekenen. In haar plaats tekent de oudste rechter.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.