Rb. Oost-Brabant, 28-02-2017, nr. 01/997513-13
ECLI:NL:RBOBR:2017:985, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
28-02-2017
- Zaaknummer
01/997513-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2017:985, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 28‑02‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:4026, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 28‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Verdachte wordt vrijgesproken van oplichting omdat de rechtbank niet bewezen acht dat de slachtoffers door het in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddel zijn bewogen tot afgifte van geld. Verdachte wordt eveneens vrijgesproken van verduistering omdat de rechtbank weliswaar verduistering op zich bewezen acht van gelden die verdachte - in tegenstelling tot de gemaakte afspraken met een groot aantal beleggers - niet belegde maar voor privédoeleinden heeft aangewend, maar niet dat deze gelden geheel of ten dele toebehoorde aan de in de tenlastelegging genoemde personen. Verdachte wordt veroordeeld voor witwassen, het verrichten van beleggingsactiviteiten zonder vergunning [art. 2:96 Wet op het financieel toezicht] en valsheid in geschrift. De rechtbank legt verdachte een gevangenisstraf van 365 dagen op waarvan 167 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het onvoorwaardelijk gedeelte is gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast wordt verdachte een taakstraf van 240 uur opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen [de beleggers] worden niet ontvankelijk verklaard omdat behandeling van die vorderingen een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert.
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/997513-13
Datum uitspraak: 28 februari 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1964] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 januari 2014, 18 maart 2014, 15 april 2014 en 14 februari 2017. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 december 2013. Nadat de tenlastelegging op de terechtzittingen van 15 april 2014 en 14 februari 2017 is gewijzigd is aan verdachte het navolgende ten laste gelegd.
1. Verdachte heeft op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand mei 2010 tot en met de maand augustus 2013 in de gemeente(n) Uden en/of Gemert en/of Eindhoven en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of(een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, (telkens) door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (telkens) een (groot) aantal personen, waaronder na te noemen personen/persoon, verder te noemen de belegger(s), (telkens) bewogen tot afgifte(n) van na te noemen geldbedrag( en):
[slachtoffer 1] en/of [bedrijf 1] (telkens) tot een afmeer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 4.450.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 4.000.000,- of daaromtrent (D-050, D-068, D-069 en AH-055,
p 200400) en/of
- -
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [bedrijf 2] (telkens) tot een afmeer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 141.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 100.000,- of daaromtrent (D-152 en AH-055, p. 200380 p.v.) en/of
- -
[slachtoffer 4] en/of [bedrijf 3] en/of [slachtoffer 5] (telkens) tot een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 313.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 290.000,- of daaromtrent (D-124, D-125, D-126 en AH-055, p. 200385 p.v.) en/of
- -
[slachtoffer 6] tot een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot
€ 250.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 100.000,- of daaromtrent (D-141 en AH-055, p. 200386 p.v.) en/of
- -
[slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] (telkens) tot een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 262.500,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 100.000,- of daaromtrent (D-146 en AH-O55, p. 200403 p.v.) en/of
- -
[slachtoffer 9] tot een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot
€ 99.999,99 of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 50.000,- of daaromtrent (D-148 en AH-O55, p. 200404 p.v.) en/of
[slachtoffer 10] tot een afmeer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 270.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 250.000,- of daaromtrent
(D-162, D-163 en D-165 en AH-055, p. 200414 p.v.) en/of
[slachtoffer 11] tot een afmeer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot
€ 157.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 100.000,- of daaromtrent (D-107 en AH-055, p. 200417 p.v.) en/of
[slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] (telkens) tot een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 1.000.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 534.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot
€ 500.000,- of daaromtrent (D-090 t/m D-092 en AH-OSS, p. 200408 p.v.) en/of
[bedrijf 4] en/of [slachtoffer 14] (telkens) tot een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 100.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 70.000,- of daaromtrent (D-076, D-077 en AH-055,
p. 200396 p.v.) en/of
[slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16] (telkens) tot een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 470.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 315.000,- of daaromtrent (D-1851/4 t/m 3/4, D-186, D-187, D-188, D-191 en AH-OSS, p. 200393 p.v.),
immers hebben/heeft hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n), (telkens) handelende onder de naam van hem, verdachte en/of van [bedrijf 5] en/of van [bedrijf 6] en/of van [bedrijf 7] , toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - de belegger(s) voorgespiegeld dat voornoemd(e) geldbedrag(en) (telkens) (volledig) zou(den) worden geïnvesteerd en/of dat over die investering(en) (telkens) een (gegarandeerd) rendement van (minimaal) 20 % per jaar tot (maximaal) 5 % per maand zou worden overgemaakt, althans uitgekeerd aan de belegger(s) en/of dat over die investering(en) (telkens) aan het einde van ieder jaar (minimaal) 2,5 % tot (maximaal) 5 % (extra) rendement zou worden uitgekeerd en/of dat bij een grotere daling van het ingelegde vermogen dan (minimaal) 0% en (maximaal) 15% van het ingelegde vermogen de inlegger(s) geïnformeerd zou(den) worden en/of dat aflossing van het saldo van de uitstaande hoofdsom op ieder door de belegger(s) gewenst moment binnen 24 uur na daartoe te zijn gemaand zou geschieden, waardoor er bij de belegger(s) (telkens) (een) valse voorstelling(en) van zaken werd(en) gewekt en/of waardoor (vervolgens) de belegger(s) (telkens) werd(en) bewogen tot voornoemde afgifte(n);
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Verdachte heeft op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand mei 2010 tot en met de maand augustus 2013 in de gemeente(n) Uden en/of Gemert en/of Eindhoven en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk één of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte(n), te weten:
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 4.450.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 4.000.000,- of daaromtrent
(D-050, AH-054, P 200400, D-068 en D-069), (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf 1] en/of
- -
een of meer geldbedrag( en) tot een totaal geldbedrag groot € 141.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 100.000,- of daaromtrent (D-152 en AH-054, p. 200380 p.v.), (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [bedrijf 2] en/of
- -
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 313.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 290.000,- of daaromtrent (D-124 t/m D-126 en AH-054, p. 200385 p.v.), (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [bedrijf 3] en/of [slachtoffer 5] en/of
- -
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 250.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 100.000,- of daaromtrent (D-141 en AH-054, p. 200386 p.v.), (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6] en/of
- -
een of meer geldbedrag( en) tot een totaal geldbedrag groot € 262.500,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 100.000,- of daaromtrent (D-146 en AH-054, p. 200403 p.v.), (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of
- -
een of meer geldbedrag( en) tot een totaal geldbedrag groot € 99.999,99 of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 50.000,- of daaromtrent (D-148 en AH-054,
p. 200404 p.v.), (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 9] en/of
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 270.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 250.000,- of daaromtrent (D-162, D-163 en
D-165 en AH-054, p. 200414 p.v.) (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 10] en/of
- -
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 157.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 100.000,- of daaromtrent (D-107 en AH-054, p. 200417 p. v.), (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 11] en/of
- -
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 1.000.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 534.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 500.000,- of daaromtrent (D-090 t/m D-092 en
AH-054, p. 2004008 p.v.) (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 100.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 70.000,- of daaromtrent (D-076, D-077 en
AH-054, p. 200.396 p.v.), (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 4] en/of [slachtoffer 14] en/of
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 470.000,- of daaromtrent, althans tot een totaal geldbedrag groot € 315.000,- of daaromtrent (D-185 tot en met
D-188,0-191 en AH-055, p. 200393 p.v.), (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16] ,
welk(e) geldbedrag(en) hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) van voormelde rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en) had(den) ontvangen teneinde dat/die geldbedrag(en) (telkens) ten behoeve van voornoemde rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en) te investeren, en aldus en in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had(den), (telkens) wederrechtelijk zich hebben/heeft toegeëigend;
2. Verdachte heeft - al dan niet handelend onder [bedrijf 5] - vanaf de maand mei 2010 tot en met de maand augustus 2013 in de gemeente(n) Uden en/of Gemert en/of Eindhoven en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met [bedrijf 6] en/of [bedrijf 7] en/of een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) -al dan niet- opzettelijk zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning in of vanuit Nederland beleggingsdiensten verleend voor en/of beleggingsactiviteiten aangeboden aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf 1]
(D-050, AH-054, P 200400, 0-068 en 0-069) en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [bedrijf 2] (D-152 en AH-054, p. 200380 p.v.) en/of [slachtoffer 4] en/of [bedrijf 3] en/of [slachtoffer 5] (D-124 t/m D-126 en AH-054, p. 200385 p.v.) en/of [slachtoffer 6] (D-141 en AH-054, p. 200386 p.v.) en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] (D-146 en AH-054, p. 200403 p.v.) en/of [slachtoffer 9] (D-148 en AH-054, p. 200404 p.v.) en/of [slachtoffer 10] (D-162, D-163 en D-165 en AH-054, p. 200414 p.v.) en/of [slachtoffer 11] (D-107 en AH-054, p. 200417 p.v.) en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] (D-090 t/m D-092 en AH-054, p. 2004008 p.v.) en/of [bedrijf 4] en/of [slachtoffer 14] (D-076 t/m 078 en AH-054, p. 200.396 p.v.) en/of [slachtoffer 15] en/of [slachtoffer 16] (D-185 tot en met D-188, D-191 en AH-055, p. 200393 p.v.) en/of een of meer ander(en), door het (telkens) aanbieden en/of verlenen van - zakelijk weergegeven- investeringsdiensten in beurs gerelateerde producten en/of beleggingsactiviteiten via de [bedrijf 8] en/of [bedrijf 9] en/of een of meer (andere) beleggingsinstelling(en);
3. Verdachte heeft op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand mei 2010 tot en met de maand augustus 2013 in de gemeente(n) Uden en/of Gemert en/of Eindhoven en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) een of meer voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, te weten na te noemen geldbedrag(en), welk(e) (telkens) onderdeel uitmaakte(n) van de/het banksaldi/banksaldo van de/het bankrekeningnummer(s) [bankrekeningnummer 1] en/of [bankrekeningnummer 2] , (telkens) ten name van hem, verdachte en/of bankrekening nummer(s) [bankrekeningnummer 3] en/of [bankrekeningnummer 4] , (telkens) ten name van [bedrijf 6] en/of bankrekeningnummer [bankrekeningnummer 5] ten name van [bedrijf 7] ,
- -
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 86.883,-,- of daaromtrent, althans een of meer geldbedrag(en), door die/dat geldbedrag(en) (telkens) contant op te nemen (D-283, AH-038 en AH-038-6 1/4) en/of
- -
een of meer geldbedrag( en) tot een totaal geldbedrag groot € 98.393,- of daaromtrent, althans een of meer geldbedrag(en), door die/dat geldbedrag(en) (telkens) contant dan wel door overboeking op rekening [bankrekeningnummer 6] ten name van [persoon 1] , beschikbaar te stellen aan [persoon 1] (AH-038 en AH-038-6 1/4) en/of
- -
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 542.620,89 of daaromtrent, althans € 482.620,- of daaromtrent, althans een of meer geldbedrag(en), door die/dat geldbedrag(en) (telkens) aan te wenden als betaling(en) voor de aanschaf van (een) auto('s) en/of voor de dekking van autokosten (AH-028, AH-038 en AH-038-6 2/4) en/of
- -
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 230.672,95 of daaromtrent, althans een of meer geldbedrag(en), door die/dat geldbedrag(en) (telkens) aan te wenden als betaling(en) voor de verwerving en/of exploitatie van [bedrijf 10] (D-242 t/m D-242a, AH-038 en AH-038-6 2/4) en/of
- -
een/of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 399.994,- of daaromtrent, althans een of meer geldbedrag(en), door die/dat geldbedrag(en) (telkens) aan te wenden als betaling(en) van (een deel van) de aankoopprijs van onroerend goed (D-288, AH-038 en AH-038-6 2/4) en/of
- -
een/of meer geldbedrag(en) tot een totaal geldbedrag groot € 326.736,- of daaromtrent, althans een of meer geldbedrag(en), door die/dat geldbedrag(en) (telkens) aan te wenden als betaling(en) van (een) besteding(en) ten behoeve van de woning van hem, verdachte D-290 en AH-038 en AH-038-6 3/4);
terwijl hij wist dat het voorwerp/die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4. Verdachte heeft op of omstreeks 11 januari 2013, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van de maand februari 2012 tot en met 11 januari 2013 in de gemeente(n) Uden en/of Gemert en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk de/een brief gedateerd 11 januari 2013, afkomstig van [persoon 3] en gericht aan mevrouw [persoon 2] van de Autoriteit Financiële Markten (D-059), terzake -zakelijk weergegeven- handelende over het opheffen van de blokkade op de rekeningen van hem, verdachte, zijnde die brief een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opgemaakt, althans heeft vervalst, hebbende hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) toen daar opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijke weergegeven- die voornoemde brief ten name gesteld van de advocaat [persoon 3] voornoemd, zulks terwijl die brief in werkelijkheid niet door of namens die advocaat [persoon 3] voornoemd is geschreven of opgesteld, met het oogmerk om voormelde brief als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Verdachte heeft op of omstreeks 11 januari 2013 in de gemeente(n) Uden en/of Gemert en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk voorhanden gehad, de/een brief gedateerd 11 januari 2013, afkomstig van [persoon 3] en gericht aan mevrouw [persoon 2] van de Autoriteit Financiële Markten (D-059), terzake -zakelijk weergegeven- handelende over het opheffen van de blokkade op de rekeningen van hem, verdachte, zijnde die brief een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl hij, verdachte en/o f(een of meer van) zijn medeverdachte(n) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die voornoemde brief valselijk en/of in strijd met de waarheid ten name was gesteld van de advocaat [persoon 3] voornoemd, zulks terwijl die brief in werkelijkheid niet door of namens die advocaat [persoon 3] voornoemd is geschreven of opgesteld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De rechtmatigheid van de verkregen bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman aangevoerd dat het onderzoek tegen verdachte door de Belastingdienst is gestart met een onderzoek naar de bankafschriften van verdachte en van de aan hem gelieerde bedrijven met misbruik van aan de Belastingdienst ten behoeve van de belastingheffing toekomende controlebevoegdheden. Deze zijn volgens stelling van de raadsman enkel gebruikt in het kader van opsporing. Na een Meld Misdaad Anoniem (MMA)-melding heeft de belastingdienst onderzoek gedaan naar bankafschriften van verdachte. Er wordt geconstateerd dat er stortingen van beleggers en privébestedingen werden gedaan. Er zijn volgens de raadsman geen verdere handelingen gericht in het kader van de aan de Belastingdienst opgedragen taak, belastingheffing, gedaan. Dit levert misbruik van recht op. In een onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) had verdachte geweigerd bankafschriften te verstrekken. De verdediging concludeert dat de start van het onderzoek onrechtmatig is geweest. Dat levert een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering waardoor de strafvorderlijke belangen van verdachte op grove wijze zijn geschonden. Naar de mening van de raadsman dient het gevolg daarvan te zijn dat de rechtbank concludeert dat al het bewijs in deze zaak onrechtmatig is verkregen en niet aan de bewijsvoering tegen verdachte kan bijdragen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de start van het onderzoek niet onrechtmatig is geweest en dat er dus ook geen sprake is van een vormfout zoals door de raadsman van verdachte gesteld. Zelfs indien de rechtbank tot het oordeel mocht komen dat de start van het onderzoek onrechtmatig is geweest en dit een vormverzuim oplevert als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, dan nog dient dit niet tot bewijsuitsluiting van alle bewijsmiddelen te leiden. Het door de raadsman gevoerde verweer moet dan ook worden verworpen.
Het oordeel van de rechtbank.
Op 14 maart 2012 is een MMA-melding gedaan als volgt: “Illegale kansspelen/witwassen. Het gaat om een piramidespel, door [verdachte] van [bedrijf 5] georganiseerd. Adres [adres 2] . De heer [verdachte] verdient hier duizenden euro’s aan. Inleggers worden ondanks alle waarschuwingen gedupeerd. [verdachte] heeft in [bedrijf 10] geopend (…). Dit is gedaan met zwart verdiend geld vanuit het piramide spel”. In deze MMA-melding staat verder vermeld: “redenen van wetenschap niet genoemd”.
Naar aanleiding van deze melding is door de Belastingdienst Eindhoven in het kader van belastingheffing onderzoek verricht in de afschriften van de bankrekeningen en beschikbare belastingaangiften van verdachte en [bedrijf 5] . In die bankafschriften heeft de belastingdienst gezien dat stortingen van beleggers hebben plaatsgevonden en dat daarnaast geldbedragen aan uiteenlopende privébestedingen zijn gedaan. Gelet op deze controlebevindingen heeft de Belastingdienst het dossier aan de FIOD overgedragen.
Het onderzoek door de Belastingdienst naar de bankafschriften en belastingaangiften van verdachte is geen opsporingshandeling, maar een zelfstandige aan de Belastingdienst toekomende controlebevoegdheid. Op dat moment was er naar aanleiding van de MMA-melding nog geen verdenking van een strafbaar feit en werd het onderzoek naar bankgegevens derhalve (nog) niet gebruikt voor opsporing. Dit onderzoek was niet afhankelijk van de wil van verdachte.
Het recht van verdachte zichzelf niet te behoeven beschuldigen (art 6 EVRM) werd in dit stadium niet geschonden. Vanaf het moment dat er verdenking van een strafbaar feit ontstaat is er sprake van zogenaamde sfeercumulatie. Dat houdt in dat er in een onderzoek naast een controlebelang een strafrechtelijk belang ontstaat dat hiermee cumuleert. Op zich is in die situaties voortzetting van een controle niet onrechtmatig. Dat dat echter in de onderhavige zaak controle is voortgezet is niet gesteld of gebleken en kan dus buiten beschouwing blijven. Het onderzoek van AFM staat los hiervan en heeft een andere invalshoek: niet belastingheffing maar een eigenstandige toezichthoudende taak in het kader van de Wet op het financieel toezicht, waar het hiervoor overwogene eveneens voor geldt. De rechtbank is van oordeel dat uit de processtukken en de verhandeling tijdens de zitting niet aannemelijk is geworden dat bij de aanwending van controlebevoegdheden tegenover verdachte de aan hem toekomende waarborgen niet in acht zijn genomen.. Ook overigens is niet gebleken dat de belastingdienst of de FIOD ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde of doelbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte diens recht op een eerlijke behandeling van de strafzaak te kort hebben gedaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verwerpt de rechtbank het door de raadsman gevoerde verweer dat de bewijsmiddelen in deze zaak onrechtmatig zijn verkregen.
Vrijspraak.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het procesdossier is de rechtbank gebleken dat een aantal personen, hierna te noemen de inleggers, geld aan verdachte ter beschikking heeft gesteld om dat geld volledig namens hen te beleggen. Daarbij zou verdachte aan deze inleggers vooraf toegezegde hoge rendementen hebben voorgespiegeld en zou verdachte een verkeerde voorstelling van zaken over zijn achtergrond en deskundigheid hebben gegeven.
De door verdachte voorgespiegelde rendementen waren dusdanig hoog, dat de rechtbank het een feit van algemene bekendheid acht dat dergelijke rendementen alleen kunnen worden gerealiseerd bij een zeer offensieve dus zeer risicovolle beleggingsstrategie. De inleggers wisten of hadden dan ook kunnen weten dat zij het risico liepen het ingelegde geld te verliezen dan wel hun inleg aanzienlijk in waarde te zien verminderen. Desondanks hebben zij gelden aan verdachte ter beschikking gesteld en vervolgens blind op verdachte vertrouwd dat hij deze gelden op integere en deskundige wijze zou beleggen. In dit kader merkt de rechtbank nog op dat uit de bewijsmiddelen niet is gebleken dat de door verdachte toegezegde rendementen in de financiële markt van dat moment niet onmogelijk waren.
Als enig oplichtingsmiddel wordt in tenlastelegging genoemd dat de inleggers in een met verdachte afgesloten contract is voorgespiegeld dat de door hen ingelegde bedragen volledig zouden worden geïnvesteerd, dat over die investering een gegarandeerd rendement van minimaal 20% per jaar tot maximaal 5% per maand zou worden uitgekeerd aan de inleggers, dat over die investering aan het einde van ieder jaar minimaal 2,5% tot maximaal 5% extra rendement zou worden uitgekeerd, dat bij een grotere daling van het ingelegde vermogen dan minimaal 0% en maximaal 15% van het ingelegde vermogen de inleggers geïnformeerd zouden worden en dat aflossing van het saldo van de uitstaande hoofdsom op ieder door de inleggers gewenst moment binnen 24 uur na daartoe te zijn gemaand zou geschieden.
Uit de verklaringen die de inleggers hebben afgelegd en uit andere feiten of omstandigheden, is met name niet duidelijk geworden dat deze in dit oplichtingsmiddel genoemde omstandigheden een voorspiegeling zijn op grond waarvan zij werden bewogen om bij verdachte geld in te leggen. Verder is niet duidelijk gebleken welke overige door verdachte verschafte valse informatie of welke misleidende omstandigheden de inleggers heeft bewogen tot het doen van beleggingen via verdachte.
Uit de door de inleggers afgelegde verklaringen blijkt dat geen van hen door een hiervoor omschreven in de tenlastelegging opgenomen oplichtingsmiddel is bewogen tot afgifte van enig geldbedrag aan verdachte. Reeds op die grond zal verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken. Hieruit volgt dat de rechtbank om proceseconomische redenen de andere door de raadsman aangevoerde feiten en omstandigheden die volgens hem ook tot een vrijspraak van verdachte voor dit feit zouden hebben moeten leiden, onbesproken laat.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit.
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van mei 2010 tot en met juli 2013 geldbedragen die hij van diverse in de tenlastelegging genoemde personen of rechtspersonen had ontvangen en anders dan door misdrijf onder zich had teneinde deze bedragen voor hen te investeren, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door verdachte ten behoeve van investeringen van inleggers ontvangen geldbedragen een totaal omvatten van ruim € 9.100.000,-. Dat bedrag is een samengesteld bedrag dat is gestort op aan verdachte (mede) toebehorende bankrekeningen. Daarvan is een deel van bijna € 2.500.000,- uitbetaald aan de inleggers, is een deel verdwenen door verliesgevende beleggingen en is een deel door verdachte aangewend ten behoeve van privé doeleinden. Inleggers hebben geld gestort op privé rekeningen van verdachte of [bedrijf 6] alvorens verdachte bedragen heeft belegd bij op zijn naam aangehouden rekeningen bij Bink of IG Markets. Weliswaar kan de rechtbank vaststellen dat verdachte op enig moment ook geldbedragen privé heeft aangewend, maar de rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen onvoldoende causaal vaststellen dat verdachte met het doen van de desbetreffende privé uitgaven ook de geheel of gedeeltelijk aan de specifiek in die tenlastelegging genoemde personen toebehorende geldbedragen ten behoeve van zichzelf heeft aangewend en dat verdachte daarmee deze te investeren geldbedragen zich wederrechtelijk heeft toegeëigend, zoals aan hem in tenlastelegging aan hem is verweten.
Daarmee kan de rechtbank het feit zoals dat subsidiair aan verdachte ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen verklaren en zal zij verdachte daarvan dienen vrij te spreken..
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
Op de in het schriftelijk requisitoir nader omschreven gronden heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de onder feit 2, feit 3 en feit 4 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman geconcludeerd dat verdachte van de onder feit 2, feit 3, feit 4 primair en feit 4 subsidiair ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit.
In artikel 2:96 van de Wet op het financieel toezicht is bepaald dat het is verboden in Nederland beleggingsdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning. In de pleitnota heeft de raadsman gesteld dat verdachte deze vergunning niet nodig had omdat de beleggingen via één centrale rekening liepen via een beleggingsclub van maximaal tien personen.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte beleggingsdiensten heeft verleend en dat hij beleggingsactiviteiten heeft verricht zonder dat hij in het bezit was van de daarvoor benodigde vergunning. Tevens is uit de bewijsmiddelen gebleken dat verdachte die activiteiten voor een groot aantal personen, in elk geval voor meer dan tien personen, heeft verricht. Gelet op de omvang van de beleggingsactiviteiten die verdachte heeft ontplooid was hij vergunningplichtig. Dat meerdere beleggers hun investering op één en dezelfde rekening van verdachte overmaakten doet daaraan niet af. Deze omstandigheid maakt niet dat er sprake was van één belegging door één persoon.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2:96 van de Wet op het financieel toezicht. Dat de in die Wet genoemde uitzonderingsbepalingen op verdachte van toepassing zijn is niet aannemelijk geworden. De rechtbank acht het onder feit 2 aan verdachte ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Op grond van de bewijsmiddelen in het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte in de periode van mei 2010 tot en met juli 2013 met diverse personen en rechtspersonen contractueel is overeengekomen dat die (rechts-)personen (inleggers) geld aan verdachte ter beschikking zouden stellen en dat verdachte dat geld ten behoeve van hen zou gaan beleggen, waarbij door verdachte werd toegezegd dat hij de inleggers (maandelijks) bepaalde rendementen zou uitbetalen. Het geld werd aan verdachte verstrekt door middel van overboeking op een aantal aan verdachte gekoppelde bankrekeningen bij de Binck Bank, ABN/AMRO en Rabobank. De rechtbank concludeert hieruit dat het geld door de inleggers aan verdachte werd toevertrouwd ter investering door middel van het beleggen van dat geld teneinde op die manier met dat geld in elk geval voor die beleggers rendement te genereren. Verdachte diende de gelden te beheren door middel van het doen van beleggingen met dat geld, waarbij de vermogenswaarde van dat aan verdachte verstrekte geld, ook al werd dat vermengd met de gelden van andere beleggers, aan de desbetreffende inlegger bleef toebehoren.
Uit de bewijsmiddelen maakt de rechtbank op dat verdachte de ingelegde gelden op andere wijze heeft beheerd dan met de inleggers was afgesproken. Ten eerste is in de periode van mei 2010 tot en met juli 2013 van de in totaal door de inleggers verstrekte gelden slechts een deel, zo’n 55 % , daadwerkelijk geïnvesteerd in een belegging (pagina 200377). Bovendien stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in genoemde periode een aanzienlijk deel van de in totaal verstrekte gelden heeft aangewend ten behoeve van privé uitgaven zoals auto-uitgaven, uitgaven in verband met de verwerving van [bedrijf 10] , vakantie-uitgaven, huishoudelijke uitgaven, advocaat- en notarisuitgaven, huuruitgaven, geldopnames, verzekeringsuitgaven en betaalde boetes. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank gegeven dat verdachte de gelden tegen de afspraken in heeft beheerd en zich die gelden wederrechtelijk heeft toegeëigend door deze aan te wenden voor privé doeleinden.
Verdachte heeft op vele tijdstippen in de periode van mei 2010 tot en met juli 2013 geldbedragen van de bankrekeningen die verdachte aan inleggers ter beschikking had gesteld om daarop hun beleggingsgelden over te boeken, welke gelden verdachte slechts onder zich had om te investeren ten behoeve van die inleggers, verduisterd door deze ook zonder enig recht ten eigen nutte aan te wenden en daarmee er als heer en meester over te beschikken.
De rechtbank komt – in weerwil van de vrijspraak voor de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde verduistering – tot die conclusie nu zij in het kader van de beoordeling van het onderhavige onder 3 ten laste gelegde feit (witwassen) – anders dan de steller van de tenlastelegging onder 1 subsidiair heeft beoogd – de door verdachte zich toegeëigende geldbedragen niet hoeft te relateren aan de inleg door bepaalde personen van wie deze bedragen afkomstig zijn.
Behalve de vaststelling dat verdachte geldbedragen van de beleggingsrekeningen heeft verduisterd is naar het oordeel van de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen eveneens vast te stellen dat die verduisterde gelden zijn gebruikt voor de aankoop van auto’s, van [bedrijf 10] en van onroerend goed. Daarnaast zijn verduisterde gelden door verdachte gebruikt voor betalingen aan zijn partner [persoon 1] en voor bestedingen aan verdachtes woning en bestedingen in verband met autokosten. Daarmee heeft verdachte door middel van misdrijf verkregen gelden overgedragen en omgezet, en daarmee witgewassen.
Gelet op de lange periode waarin verdachte beleggingsgelden heeft verworven en heeft verduisterd, te weten ruim 3 jaar, de structurele handelwijze van verdachte daarin, het grote aantal geldbedragen dat door verdachte is verduisterd en witgewassen en de totale omvang van de door verdachte verworven beleggingsgelden (in totaal ongeveer € 9.100.000,-) en het totaal van de door hem verduisterde en witgewassen gelden (in totaal ongeveer € 3.300.000,-) is de rechtbank tevens van oordeel dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die de brief van [persoon 3] aan de AFM van 11 januari 2013 valselijk heeft opgemaakt.
De door de raadsman gevoerde verweren vinden hun weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank voor dit feit heeft gebezigd en zoals die in de bij dit vonnis behorende bijlage zijn opgenomen. De rechtbank volstaat met te verwijzen naar de inhoud van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voormelde brief valselijk heeft opgemaakt en dat hij zich daardoor schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna uitgewerkte bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat het navolgende wettig en overtuigend is bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Verdachte heeft in de periode vanaf de maand mei 2010 tot en met de maand augustus 2013 in Nederland meermalen opzettelijk zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning in of vanuit Nederland beleggingsdiensten verleend voor en/of beleggingsactiviteiten aangeboden aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [bedrijf 2] en [slachtoffer 4] en [bedrijf 3] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] en [bedrijf 4] en [slachtoffer 14] en [slachtoffer 15] en [slachtoffer 16] , door het telkens aanbieden en/of verlenen van - zakelijk weergegeven- investeringsdiensten in beurs gerelateerde producten en/of beleggingsactiviteiten via de [bedrijf 8] en/of [bedrijf 9] ;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Verdachte heeft in of omstreeks de periode vanaf de maand mei 2010 tot en met de maand augustus 2013 in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt, immers heeft hij, verdachte voorwerpen overgedragen en omgezet, te weten na te noemen geldbedragen, welke telkens onderdeel uitmaakten van de banksaldi
- -
door geldbedragen tot een totaal geldbedrag groot € 98.393,- of daaromtrent telkens contant dan wel door overboeking op rekening [bankrekeningnummer 6] ten name van [persoon 1] , beschikbaar te stellen aan [persoon 1] en
- -
door geldbedragen tot een totaal geldbedrag groot € 542.620,89 of daaromtrent, telkens aan te wenden als betaling voor de aanschaf van auto's of voor de dekking van autokosten en
- -
door geldbedragen tot een totaal geldbedrag groot € 230.672,95 of daaromtrent, telkens aan te wenden als betaling voor de verwerving en exploitatie van [bedrijf 10] en
- -
door geldbedragen tot een totaal geldbedrag groot € 399.994,- of daaromtrent, telkens aan te wenden als betaling van (een deel van) de aankoopprijs van onroerend goed en
- -
door tot een totaal geldbedrag groot € 326.736,- of daaromtrent, door die geldbedragen telkens aan te wenden als betaling van bestedingen ten behoeve van de woning van hem, verdachte
terwijl hij wist dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde feit.
Verdachte heeft op 11 januari 2013 in Nederland opzettelijk een brief gedateerd 11 januari 2013, afkomstig van [persoon 3] en gericht aan mevrouw [persoon 2] van de Autoriteit Financiële Markten, handelende over – zakelijk weergegeven – het opheffen van de blokkade op de rekeningen van hem, verdachte, zijnde die brief een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opgemaakt, hebbende hij, verdachte, toen daar opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – die voornoemde brief ten name gesteld van de advocaat [persoon 3] voornoemd, zulks terwijl die brief in werkelijkheid niet door of namens die advocaat [persoon 3] voornoemd is geschreven of opgesteld, met het oogmerk om voormelde brief als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de onder 1 primair, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en vordert dat verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op het pleidooi tot algehele vrijspraak van verdachte, heeft de verdediging zich niet uitgelaten over de aan verdachte op te leggen straf in het geval de rechtbank wel tot enige bewezenverklaring mocht komen.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft zich gedurende langere tijd schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de criminele herkomst van gelden wordt verhuld. Dat kan vanwege het corrumperende effect op de samenleving niet worden getolereerd. Een deel van het geld dat verdachte voor derden zou beleggen werd besteed aan de luxueuze levensstijl van verdachte, zonder dat verdachte over enige legale inkomstenbron beschikte die deze levensstijl zou kunnen verklaren. Verdachte heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de mensen die hun geld aan hem gaven in het vertrouwen dat verdachte dat geld geheel zou beleggen zoals contractueel tussen de beleggers en verdachte overeen was gekomen. Het vertrouwen dat de beleggers in verdachte stelden heeft hij misbruikt.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het uitvoeren van beleggingsactiviteiten voor derden zonder dat verdachte in het bezit was van de daartoe benodigde vergunning. Met de vergunningplicht voor het verlenen van beleggingsdiensten beoogt de wetgever de consument en de financiële markt te beschermen. Verdachte heeft zich niet aan deze vergunningsplicht gehouden door in Nederland beleggingsdiensten aan te bieden en te verlenen. Door aldus te handelen heeft verdachte het bevorderen van ordelijke en transparante financiële marktprocessen en zuivere verhoudingen tussen marktpartijen gefrustreerd.
In een poging om betalingen aan rechthebbende beleggers uit te stellen, heeft verdachte een brief van zijn advocaat, [persoon 3] , gericht aan de Autoriteit Financiële Markten, vervalst door in die brief te stellen dat de rekeningen die verdachte voor de uitbetaling van gelden nodig had, was geblokkeerd. In het maatschappelijk verkeer wordt grote waarde gehecht aan stukken die professionele deelnemers aan het maatschappelijk verkeer naar elkaar sturen en aan de integriteit van die deelnemers en de door hen opgestelde stukken. Van dat vertrouwen heeft verdachte brutaal misbruik gemaakt enkel en alleen om eigen gewin te realiseren dan wel om financiële schade voor zichzelf te beperken ten koste van anderen.
Strafmatigende omstandigheden.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte in het recente verleden niet voor delicten, soortgelijk aan de bewezen verklaarde feiten, is veroordeeld.
Evenals de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van deze zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden. De rechtbank heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat de redelijke termijn is aangevangen op 1 oktober 2013, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. Door de rechter-commissaris zijn op verzoek van de verdachte vanaf september 2014 verscheidene getuigen gehoord. Het laatste getuigenverhoor heeft plaats gevonden in november 2015. Daarna heeft het nog geruime tijd geduurd voordat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft kunnen plaats vinden. Op de dag van de uitspraak van dit vonnis is vanaf de inverzekeringstelling van verdachte een termijn van ruim 40 maanden verstreken. Rekening houdend met de tijd die gemoeid is geweest met het onderzoek dat de rechter-commissaris in deze zaak heeft moeten verrichten stelt de rechtbank niettemin vast dat de redelijke termijn is overschreden. Voor deze termijnoverschrijding zal de rechtbank verdachte compenseren in de aard en de hoogte van de op te leggen straffen.
De strafmodaliteit
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Indien deze strafzaak binnen redelijke termijn zou zijn berecht, zou voor de hiervoor bewezen verklaarde feiten oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, redelijk en billijk zijn geweest. In de mate van de termijnoverschrijding, afgezet tegen de ingewikkeldheid van de zaak, het nadeel dat verdachte door die termijnoverschrijding heeft geleden en het gebrek aan voortvarendheid waarmee de vervolging van verdachte heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank aanleiding verdachte wel een gevangenisstraf van één jaar op te leggen maar het onvoorwaardelijke gedeelte van deze gevangenisstraf te beperken tot de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts zal de rechtbank daarnaast de maximale taakstraf aan verdachte opleggen.
De rechtbank wil via het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf invloed uitoefenen op het gedrag van verdachte om op die manier het opnieuw plegen van een strafbaar feit door verdachte tegen te gaan.
Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van 365 dagen waarvan 167 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis passend is.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
Als benadeelde partij hebben zich gesteld [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 36] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 15] , [slachtoffer 17] , [slachtoffer 18] , [bedrijf 4] , [slachtoffer 19] / [slachtoffer 20] , [slachtoffer 21] , [slachtoffer 22] , [slachtoffer 23] , [slachtoffer 24] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 25] , [slachtoffer 26] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 27] , [slachtoffer 28] , [slachtoffer 29] , [slachtoffer 30] , [slachtoffer 31] , [slachtoffer 32] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 33] , [slachtoffer 34] , [slachtoffer 11] en [bedrijf 1] / [slachtoffer 35] .
Evenals de officier van justitie, verdachte en zijn raadsman, is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vorderingen van deze benadeelde partijen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. Elke benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht,
1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en
2:96 van de Wet op het financieel toezicht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feiten;
verklaart de onder 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:96 van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit.
Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Ten aanzien van het onder 4 primair bewezen verklaarde feit.
Valsheid in geschrift.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf.
Ten aanzien van de onder 2, 3 en 4 primair bewezen verklaarde feiten.
Een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen [driehonderd vijfenzestig dagen]
Bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf groot 167 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk gedeelte deze gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 18 juli 2015 reeds geschorst.
Een taakstraf voor de duur van 240 uren [tweehonderd veertig uren], te vervangen door 120 dagen hechtenis indien veroordeelde deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partijen.
Verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 36] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 15] , [slachtoffer 17] , [slachtoffer 18] , [bedrijf 4] , [slachtoffer 19] / [slachtoffer 20] , [slachtoffer 21] , [slachtoffer 22] , [slachtoffer 23] , [slachtoffer 24] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 25] , [slachtoffer 26] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 27] , [slachtoffer 28] , [slachtoffer 29] , [slachtoffer 30] , [slachtoffer 31] , [slachtoffer 32] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 33] , [slachtoffer 34] , [slachtoffer 11] en [bedrijf 1] / [slachtoffer 35] , niet ontvankelijk in hun vordering.
Veroordeelt elk van de hiervoor genoemde benadeelde partijen in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M. Weerkamp, voorzitter,
mr. A.M. Bossink en mr. W.F. Koolen, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 28 februari 2017.