HR, 10-12-2019, nr. 18/01520
ECLI:NL:HR:2019:1927
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-12-2019
- Zaaknummer
18/01520
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1927, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑12‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1085
ECLI:NL:PHR:2019:1085, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑10‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1927
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0424
Uitspraak 10‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen uitgeven van valse bankbiljetten (feit 1) en uitgeven van valse bankbiljetten (feit 2), art. 213 Sr. Opzet op valsheid van geld? Hof heeft vastgesteld dat uitgeven van valse biljetten van 50 euro is geschied i.h.k.v. aankoop van goederen die waren aangeboden via Marktplaats, dat verkoper werd gebeld door vrouw die kenbaar maakte interesse te hebben in te koop aangeboden goed, dat verdachte (zowel bij feit 1 als bij feit 2) aanwezig was, dat is betaald met valse biljetten van 50 euro, dat medeverdachte (bij feit 1) heeft bekend dat hij vals geld heeft uitgegeven en dat het verdachte was die (bij feit 2) biljetten van 50 euro heeft overhandigd, waarbij aangever direct gevoeld heeft dat het vals geld betrof. ’s Hofs op deze vaststellingen gebaseerde oordeel dat verdachte bij beide feiten, al dan niet als medepleger, “opzettelijk” valse bankbiljetten heeft uitgegeven, is niet onbegrijpelijk gemotiveerd. Volgt verwerping. CAG: anders t.a.v. medeplegen (feit 1).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/01520
Datum 10 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 14 maart 2018, nummer 20/003420-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit en de opgelegde straf, en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1
Het middel klaagt dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte ten tijde van het uitgeven van het geld (voorwaardelijk) opzet had op de valsheid van het geld.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
“1.
zij op 9 september 2016 in de gemeente Stein tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk valse bankbiljetten van 50 euro heeft uitgegeven;
2.
zij op 17 september 2016 in de gemeente Brunssum opzettelijk valse bankbiljetten van 50 euro heeft uitgegeven.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van de door het Hof geplaatste voetnoten):
“1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 12 januari 2017 (pg. 498-500), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [betrokkene 1] wonende aan de [b-straat 1] te Stein, afgelegd op 9 september 2016:
Ik heb twee weken geleden op markplaats de X-box met spellen en een extra controller te koop aangeboden. Dit was de X-box van mijn zoontje. Vandaag werd ik gebeld door een mevrouw met de vraag of de X-box waarmee ik adverteerde op marktplaats nog te koop was. Ik deelde haar mede, dat deze nog te koop was. Deze mevrouw wilde vandaag nog komen kijken. Ik had met haar afgesproken om 18:30 uur bij mij thuis.
Op het genoemde tijdstip stonden twee personen aan de deur die de X-box wilden kopen. Een van hen vertelde mij dat zij de persoon was die had gebeld voor de X-box en de spellen. De mevrouw bevond zich in het bijzijn van een manspersoon. We hadden een prijs van 350 euro afgesproken over de telefoon. Zij ging akkoord met de prijs. Ik heb de mevrouw de spellen en de controller gegeven. De man die erbij was hield het geld in zijn handen en liet het mij zien. Het betrof 7 briefjes van 50 euro. Ik zag dat hij het geld dubbel vouwde en het geld aan mijn zoontje gaf. Nadat hij het geld had overhandigd heb ik haar de X-box gegeven.
Toen gingen ze weg. Ik heb het geld gepakt en er nog eens goed naar gekeken en ik vermoedde dat het vals was. Ik ben met het geld naar de [D] gereden en ik heb daar aan een caissière gevraagd of zij kon kijken of het geld nep was. Zij heeft het geld door een apparaatje gehaald en zij deelde mij mede dat het vals geld was. Ik heb toen gelijk de politie gebeld en deze adviseerde mij naar het bureau te Sittard te gaan voor het doen van aangifte.
Het waren 7 briefjes van 50 euro, waarvan 3 stuks voorzien van het serienummer E011811075349 en 4 stuks voorzien van het serienummer V57927730441.
De personen zagen er als volgt uit:
Mevrouw: flink van postuur, leeftijd ongeveer 40 jaar, lengte 1,60 meter, bruin/dof opgestoken haar, blank uiterlijk. Sprak Limburgs. Zij droeg wijde, lichtere kleding.
Manspersoon: getint uiterlijk van de zon, kort, lichtbruin haar, leeftijd ongeveer 40 jaar, 1.70 meter groot. Hij droeg een spijkerbroek met een donkerblauw shirt.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
De aangever versterkte over de oplichting de volgende aanvullende informatie:
Goednummer: PL23 00-2016167261-841692;
Object: Euro;
Aantal/eenheid: 350 eur;
Spoor identificatienr. AAJN2094NL.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 januari 2017 met bijlage (pg. 507-509), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Ik hoorde aangeefster [betrokkene 1] . Desgevraagd verklaarde zij aanvullend over het signalement van de vrouw en de man die op 9 september 2016 aan haar woning de X-Box met toebehoren gekocht hadden met vals geld. Ik toonde aan [betrokkene 1] een 2-luiks foto van de verdachte [verdachte] . Nadat ik deze foto op de tafel gelegd had, deelde zij mij direct en zonder enige twijfel mede dat de vrouw op de getoonde foto dezelfde was als de vrouw aan wie zij op 9 september 2016 de X-box verkocht had.
Zij deelde mij verder mee dat deze vrouw ook dezelfde vrouw was die zij twee dagen later, op 11 september 2016, op de rommelmarkt had gezien te Stein. De opsporingsconfrontatie kan derhalve als positief worden beoordeeld.
3.
Het proces-verbaalnummer PL2300-2016167261-5 forensisch technisch onderzoek valse bankbiljetten d.d. 3 oktober 2016 (pg. 505-506), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 29 september 2016 ontving ik, werkzaam als forensisch onderzoeker en deskundige documentenonderzoek, bankbiljetten waarvan vermoed werd dat ze vals of vervalst waren, namelijk:
Goednummer: PL2300-2016167261-841732;
SIN: AAJN2095NL;
Aantal bankbiljetten: 3;
Valuta coupure: Euro 50;
Serienummer: E01181075349.
Goednummer: PL2300-2016167261 -849916;
SIN: AAJN2096NL;
Aantal bankbiljetten: 4;
Valuta coupure: Euro 50;
Serienummer: V57927730441.
Bij het door mij ingestelde onderzoek aan de falsificaten zag ik dat onder andere de navolgende echtheidskenmerken ontbraken:
- De gebruikte reproductietechniek wijkt af van het origineel;
- Het originele watermerk ontbreekt in het papier;
- De originele holografische beveiliging ontbreekt in het papier.
Conclusie
Het onderzoek wees uit dat deze bankbiljetten vals waren.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 januari 2017 met bijlage (pg. 270-274), voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant 5] :
Ik verklaar het volgende:
Track & Trace Seat Mii
Uit het onderzoek was reeds bekend dat de personenauto, merk Seat, type Mii, kleur grijs en voorzien van het kenteken [kenteken] , gehuurd was door de verdachte [verdachte] en dat deze auto was voorzien van een Track & Trace systeem.
Vorderen gegevens
Om te achterhalen of voornoemde Seat gebruikt was in de zaken te Stein en Brunssum werden, middels een vordering daartoe van de Officier van Justitie, de rittenregistraties uit het Track & Trace systeem van voornoemde Seat Mii, op de dagen 9 en 17 september 2016 gevorderd. Hierna ontving ik van de leasemaatschappij een ritrapport van beide dagen.
Uit het ritrapport blijkt dat de Seat op 9 september 2016 om 18.18 uur vanaf de locatie [c- straat 1] te [plaats] , het woonadres van [verdachte] en [betrokkene 6] , vertrokken is en 12 minuten later, om 18.30 uur, arriveerde op de locatie [a-straat 1] te [plaats] .
Uit het ritrapport blijkt dat de Seat 2 minuten later, om 18.32 uur vanaf de locatie [a-straat 1] te Stein vertrokken is. Dat betekent dat de gebruikers van deze auto in de tussentijd de woning van de familie [betrokkene 1] aan de [b-straat 1] te [plaats] bezocht kunnen hebben om de spelcomputer te kopen. Beide locaties liggen namelijk op loopafstand van elkaar en de onderlinge afstand bedraagt slechts 46 meter.
5.
Het proces-verbaal van verhoor d.d, 16 januari 2017 (pg. 75-109), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van [betrokkene 2] , afgelegd op 16 januari 2017:
(pg- 78)
Ik beken dat ik vals geld heb uitgegeven.
6.
Het proces-verbaalnummer PL2300-2016173635-1 van aangifte d.d. 19 september 2016 (pg. 516-518), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 4] :
Ik doe aangifte van oplichting en hierdoor heb ik 8 briefjes van 50 euro ontvangen, welke vals geld betreffen. Mijn dochter en ik hadden een advertentie via Marktplaats gezet inzake een telefoon. Op 17 september 2016 meldde zich telefonisch met een onbekend nummer een mevrouw. Deze mevrouw gaf aan interesse te hebben in de telefoon van onze advertentie. Zij wilde 400 euro hiervoor betalen; mijn dochter gaf hiervoor akkoord.
Vervolgens is om 21.50 uur een voor mijn dochter onbekende vrouw de bovengenoemde telefoon, welke ons eigendom is, komen ophalen. Het adres betreft Haansberg 46 te Brunssum. De vrouw gaf mijn dochter 8 briefjes van 50 euro. Vervolgens heeft mijn dochter bovengenoemde telefoon aan haar overgedragen.
De briefjes van 50 euro hebben de volgende nummers:
3 X 50 euro biljet met nummer V57927730441 en
5x50 euro biljet met nummer H00923405454.
Dit geld heeft mijn dochter in ontvangst genomen.
Toen mijn dochter mij het geld gaf, voelde ik direct aan het papier dat dit vals geld is.
Ik kan deze vrouw als volgt omschrijven:
- leeftijd ongeveer 30-35 jaar, ongeveer 1.75 meter groot, blank, Nederlands zonder vreemd accent sprekend, zwart haar en fors postuur. Opvallend is dat zij aan haar rechter onderbeen een tatoeage heeft. Zij droeg een korte broek/ 3 kwart en zwart t-shirt.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Goednummer: PL2300-2016173635-845653;
Object: Euro;
Aantal/eenheid: 400 eur.
7.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 16 januari 2017 (pg, 127-138), voor zover inhoudende als verklaring van verdachte wonende aan de [c- straat 1] te [plaats] :
(pg. 129)
Ik heb tatoeages: de namen van mijn kinderen op mijn rechter en linker enkel.
8.
Het proces-verbaal bevindingen fotoconfrontatie d.d. 19 januari 2017 (pg. 525), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 18 januari 2016 werd door mij een foto van verdachte:
- [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] , getoond aan de aangever [betrokkene 4] .
De aangever [betrokkene 4] verklaarde:
U toont mij nu een foto van een vrouw. Ik herken deze vrouw met zekerheid als over wie ik verklaard heb in mijn aangifte terzake oplichting. Deze vrouw heeft met acht valse bankbiljetten van vijftig euro een telefoon bij mij en mijn dochter gekocht. Ik herken deze vrouw met honderd procent zekerheid.
9.
Het proces-verbaal bevindingen fotoconfrontatie d.d. 19 januari 2017 (pg. 527), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 18 januari 2016 werd door mij een foto van verdachte:
- [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] , getoond aan getuige [betrokkene 3] .
[betrokkene 3] verklaarde:
U toont mij nu een foto van een vrouw. Ik herken deze vrouw met zekerheid als de vrouw die de telefoon van mij heeft gekocht. Deze vrouw heeft daarvoor een bedrag van vier honderd euro betaald, met valse bankbiljetten van vijftig euro.
Ik herken deze vrouw met honderd procent zekerheid.
10.
Het proces-verbaalnummer PL2300-2016173635-5 forensisch technisch onderzoek valse bankbiljetten d.d. 27 september 2016 (pg. 520), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 20 september 2016 ontving ik, werkzaam als forensisch onderzoeker en deskundige documentenonderzoek, bankbiljetten waarvan vermoed werd dat ze vals of vervalst waren, namelijk:
Goednummer: PL23 00-2016173 63 5-845 653 ;
SIN: AAJN2259NL;
Aantal bankbiljetten: 3;
Valuta coupure: Euro 50;
Serienummer: V57927730441.
Goednummer: PL2300-2016173635-845953;
SIN: AAJN2258NL;
Aantal bankbiljetten: 5;
Valuta coupure: Euro 50;
Serienummer: H00923405454.
Bij het door mij ingestelde onderzoek aan de falsifïcaten zag ik dat, onder andere, de navolgende echtheidskenmerken ontbraken:
- De gebruikte reproductietechniek wijkt af van het origineel;
- Het originele watermerk ontbreekt in het papier;
- De originele holografische beveiliging ontbreekt in het papier.
Conclusie
Het onderzoek wees uit dat de bankbiljetten vals waren.
11.
Het relaas onderzoek d.d. 30 januari 2017 voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
(pg. 18/19): Op 30 december2016 werd onderzoek gedaan naar de huurovereenkomst van de personenauto, merk Seat, type Mii, kleur grijs, voorzien van het kenteken [kenteken] . Middels vordering daartoe werd deze huur-overeenkomst verkregen.
Uit deze huur-overeenkomst bleek dat deze auto sedert 26-06-2014 (en derhalve ook binnen de periode 30 september 2016 tot en met 14 oktober 2016) gehuurd werd door:
[verdachte]
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983
Wonende te [woonplaats] , 61 35BR [c- straat 1]
[verdachte] legitimeerde zich tijdens het sluiten van deze huur-overeenkomst middels een op haar naam staand rijbewijs en identiteitskaart.
Zie: PV bevindingen opvragen huurovereenkomst Seat Mii LB1R016127-20, bijlage 50
Opmerking
Blijkens informatie uit het politiesysteem BVH, was [betrokkene 6] reeds op 23 maart 2015 de gebruiker van deze auto. Er werd gezien dat [verdachte] de autosleutel overhandigde aan haar vriend [betrokkene 6] ,
Bron: Rapportage BVH PL2300-20 15056690
Blijkens informatie uit het politiesysteem BVH, is [betrokkene 2] op 9 augustus 2016, samen met zijn broer [betrokkene 6] en diens vriendin [verdachte] , betrokken geweest bij een vermeende winkeldiefstal te Geleen. Hierbij werd gebruik gemaakt van een personenauto, merk Seat, type Mii, kleur grijs, bouwjaar 2012 en voorzien van het kenteken [kenteken] .
Bron: Rapportage BVH PL2300-2016146649.
(pg 19):Track & Trace systeem in Seat MII
Tevens bleek uit de verstrekte gegevens dat voornoemde Seat voorzien was van een Track & Trace systeem en dat er een rittenregistratie verstrekt kon worden.
Middels vordering daartoe werd deze rittenregistratie verkregen.
Zie: PV bevindingen ritrapport Track & Trace Seat Mii irt PV’s aangifte LB1R016127-22,bijlage 51
Dit proces-verbaal van bevindingen relateert de gegevens uit het voornoemde ritrapport in relatie tot de locaties waar betaald werd met de valse 50 euro biljetten dan wel de pogingen daartoe. Aan de hand van dit ritrapport kunnen 35 zaken worden gekoppeld.
Het ritrapport geeft het gebruik van de Seat Mii, kenteken [kenteken] , weer op:
dag-datum-vertrektijd-vertrekadres-aankomsttijd-aankomstadres-aankomst kilometerstand- duur van de rit in uur/minuten/seconden-afstand in kilometer en maximaal gereden snelheid in kilometers per uur. Met behulp van deze informatie ontstond een goed beeld van de gepleegde strafbare feiten.
Uit deze rittenregistratie bleek dat voornoemde Seat op 30 september, 4, 5, 11, 12, 13 en 14 oktober 2016 op de lokaties geweest is, dan wel in de directe buurt daarvan, waar met vals geld werd betaald dan wel gepoogd werd met vals geld te betalen.
(pg. 14-15) WAARNEMING BETROKKEN AUTO
Blijkens de gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer had [betrokkene 2] (onderzoek op 6 december 2016) geen actuele kentekenregistratie in het BKR (Basis Kenteken Register). Bij diverse incidenten werd echter een zilver/grijskleurige personenauto waargenomen.
Zie: PV van verdenking contra [betrokkene 2] LB1R016127-7, bijlage 33
5 oktober 2016, [d-straatt 1] te [plaats] , [B] .
Oud model, zilver/grijs van kleur, geen hatchback, achterzijde schuin aflopendaten 2 andere personen In de auto. Onbekende persoon als bestuurder en vrouw als bijrijder met als signalement: blanke huidskleur, bruin lang haar rechte pony tot boven de ogen.
De dader stapte aan de achterzijde in en nam plaats op de achterbank.
Zie: PV aangifte 2016790243-1, bijlage 81 (incident 12)
11 oktober 2016, [e-straat 1] te [plaats] , [C] .
Personenauto, hoekig ouder model, zilvergrijs van kleur, verlaagd model, spoiler tot op de grond, brede sportbanden. De dader stapte op de bijrijdersplaats in en de auto reed direct weg. Zie: PV aangifte 2016789177-1, bijlage 708 (incident 27)
13 oktober 2016, [f- straat 1] te [plaats] , kleine aan huis supermarkt. Personenauto, klein model, zilverkleurig, Seat, mogelijk type Ibiza van 2005, Nederlandse kentekenplaat, mogelijk cijfers 89 of 98 in het kenteken. Auto stond op de dader te wachten. Zie: PV aangifte 2016789797-1, bijlage 123 (incident 34)
Op 20 december 2016 bekeek ik een DVD met opgeslagen camerabeelden van de [A] te [plaats] . Het betroffen beelden van 11 oktober 2016. Op deze beelden verschijnt een personenauto in beeld op het moment dat verdachte [betrokkene 2] deze bakkerij verlaat. Het betreft een grijze personenauto van het merk Seat en type Mii. Het kenteken is niet zichtbaar. Opvallend is dat linksboven op de achterruit van die auto een lichtkleurige sticker is aangebracht. Op de gefotografeerde Seat MII, kenteken [kenteken] , aangetroffen op 17 december 2016 op de [g-straat 1] te [plaats] , is eveneens linksboven op de achterruit een lichtkleurige sticker te zien. Hieruit bestaat het vermoeden dat het dezelfde auto zou kunnen zijn.
Zie: PV bevindingen LB7R016127-74, bijlage 86
12.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 3 december 2016 (pg. 368-370), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [betrokkene 7] , wonende aan de [d-straatt 1] te [plaats] , afgelegd op 3 december 2016:
[B] is een winkel aan huis waarvan ik, [betrokkene 7] , eigenaresse ben. Op woensdag 5 oktober 2016 werd er aangebeld aan mijn woning aan de [d-straatt 1] te [plaats] . Ik ben de deur open gaan doen en zag een man staan. Deze man wilde een zak aardappelen kopen. (...) Ik zag dat de man een biljet van vijftig euro op de toonbank had neergelegd. (...) Ik pakte het biljet van de toonbank en voelde dat het biljet anders aanvoelde en dat de kleur rozig was in plaats van oranje. (...) Vervolgens heeft de man het biljet opgepakt en is hij in de richting van de auto gelopen om op een andere manier te betalen. Ik zag dat de man het achterportier van de auto opende en een aantal woorden wisselde met de twee personen die in de auto zaten. Ik hoorde de man vanuit de auto roepen: “Ik heb geen ander geld”. (...) Ik zag de man vervolgens rechts achterin de auto stappen en de auto wegrijden.
Signalement vrouw (bijrijder):
blanke huidskleur
bruin, lang haar
rechte pony tot boven de ogen.”
2.2.3
Het Hof heeft voorts onder meer het volgende overwogen:
“Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1.
Met betrekking tot het onder 1. ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het primaire standpunt gesteld dat -zakelijk weergegeven- de verdachte niet op de plaats delict is geweest en subsidiair dat de verdachte geen wetenschap had van de valsheid van de biljetten van € 50.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een Seat Mii leaset. Uit de Track & Trace rittenregistratie van deze auto volgt dat de auto op 9 september 2016 is vertrokken vanaf het woonadres van de verdachte in [plaats] naar de [a-straat 1] te [plaats] , dit is vlakbij het woonadres van aangeefster [betrokkene 1] , en daar om 18:30 uur arriveerde, wat overeenkomt met het door aangeefster genoemde tijdstip van verkopen van de Xbox. Aangeefster heeft verklaard dat een vrouw reageerde op de advertentie die [betrokkene 1] geplaatst had, en dat een man en een vrouw de Xbox aan de deur kwamen kopen. De biljetten van € 50 waarmee de Xbox gekocht is, zijn aan haar minderjarige zoon overhandigd door de man. Toen [betrokkene 1] de bankbiljetten beter bekeek vermoedde zij dat deze vals waren. Uit het onderzoek naar de bankbiljetten waarmee de daders betaald hebben, is gebleken dat deze vals waren. Medeverdachte [betrokkene 2] heeft over het uitgeven van vals geld een bekennende verklaring afgelegd. Uit getuigenverklaringen is voorts gebleken dat de verdachte in de periode een aantal keer in bovengenoemde auto samen met een man is gezien. De verdachte is, tijdens een enkelvoudige fotoconfrontatie, door de aangeefster herkend.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat de verdachte op de plaats delict is geweest en dat zij wetenschap had van de valsheid van de € 50 biljetten. Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte [betrokkene 2] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman -zakelijk weergegeven- primair aangevoerd dat de verdachte niet op de plaats delict is geweest en subsidiair dat de verdachte geen wetenschap had van de valsheid van de biljetten van € 50. Voor het geval het hof toch tot een bewezenverklaring zou komen heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van getuige [betrokkene 4] , om de vragen te beantwoorden waarom hij niet onmiddellijk heeft gereageerd en de verdachte heeft aangesproken toen hij aan de deur ontdekte dat het geld dat hij in handen had gekregen vals was, nu dit niet uit de processen-verbaal uit het politiedossier blijkt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte bij het aankopen van een telefoon van [betrokkene 3] (de dochter van aangever [betrokkene 4] ), heeft betaald met biljetten van € 50. Het geld is door de verdachte aan [betrokkene 3] overhandigd. [betrokkene 4] heeft, toen zijn dochter hem het geld gaf, direct gevoeld dat het vals geld betrof. Uit onderzoek van het NFI naar de biljetten is gebleken dat deze vals zijn. Aangever [betrokkene 4] heeft de verdachte van een foto herkend als de vrouw die de telefoon van zijn dochter heeft gekocht en zijn dochter [betrokkene 3] heeft haar ook van een foto herkend. Uit het vorenstaande leidt het hof af dat de verdachte op de plaats delict is geweest en dat zij wetenschap had van de valsheid van de € 50 biljetten.
Bijgevolg verwerpt het hof het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsman in al zijn onderdelen.”
2.3
Blijkens zijn hiervoor weergegeven bewijsvoering heeft het Hof onder meer het volgende vastgesteld. Het uitgeven van de valse biljetten van 50 euro is geschied zowel bij feit 1 als bij feit 2 in het kader van de aankoop van goederen die waren aangeboden via Marktplaats. In beide gevallen werd de verkoper gebeld door een vrouw die kenbaar maakte interesse te hebben in het te koop aangeboden goed. De verdachte was aanwezig zowel bij feit 1 op 9 september 2016 als bij feit 2 op 17 september 2016. In beide gevallen is betaald met valse biljetten van 50 euro. De medeverdachte bij feit 1, waarbij de aangeefster bij het bekijken van de biljetten vermoedde dat het geld vals was, heeft bekend dat hij vals geld heeft uitgegeven. Het was de verdachte die bij feit 2 de biljetten van 50 euro heeft overhandigd, waarbij de aangever direct gevoeld heeft dat het vals geld betrof. Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel dat de verdachte bij beide feiten, al dan niet als medepleger, “opzettelijk” valse bankbiljetten heeft uitgegeven, is niet onbegrijpelijk gemotiveerd.
2.4
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2019.
Conclusie 29‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie plv. AG. Opzettelijke uitgave van valse bankbiljetten. Art. 213 Sr. Had de verdachte (voorwaardelijk) opzet op de valsheid van bankbiljetten ten tijde van het uitgeven daarvan? Strekt tot (gedeeltelijke) vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/01520
Zitting 29 oktober 2019
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 14 maart 2018 de verdachte wegens onder 1. “medeplegen van opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven” en onder 2. “opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven” veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft op de vorderingen van de benadeelde partijen beslist en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd zoals in het arrest omschreven.
Namens de verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat de bewijsmiddelen niet redengevend zijn voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde, meer in het bijzonder dat daaruit niet kan volgen dat de verdachte ten tijde van het uitgeven van het geld (voorwaardelijk) opzet had op de valsheid van dat geld.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
zij op 9 september 2016 in de gemeente Stein tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk valse bankbiljetten van 50 euro heeft uitgegeven;
2.
zij op 17 september 2016 in de gemeente Brunssum opzettelijk valse bankbiljetten van 50 euro heeft uitgegeven.”
5. De bewezenverklaring steunt op de (12) bewijsmiddelen zoals vermeld in de aan het arrest gehechte aanvulling van 24 september 2018 en op de in dat arrest opgenomen bewijsoverwegingen. Op de inhoud van de bewijsmiddelen ga ik later in. Voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, luiden de bewijsoverwegingen als volgt (schuingedrukt in het origineel):
“Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1.
Met betrekking tot het onder 1. ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het primaire standpunt gesteld dat – zakelijk weergegeven – de verdachte niet op de plaats delict is geweest en subsidiair dat de verdachte geen wetenschap had van de valsheid van de biljetten van € 50.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
- -
…) Uit de bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het volgende af.
- -
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een Seat Mii leaset.
- -
Uit de Track & Trace rittenregistratie van deze auto volgt dat de auto op 9 september 2016 is vertrokken vanaf het woonadres van de verdachte in Stein naar de [a-straat 1] te Stein, dit is vlakbij het woonadres van aangeefster [betrokkene 1] , en daar om 18:30 uur arriveerde, wat overeenkomt met het door aangeefster genoemde tijdstip van verkopen van de Xbox. Aangeefster heeft verklaard dat een vrouw reageerde op de advertentie die [betrokkene 1] geplaatst had, en dat een man en een vrouw de Xbox aan de deur kwamen kopen. De biljetten van € 50 waarmee de Xbox gekocht is, zijn aan haar minderjarige zoon overhandigd door de man. Toen [betrokkene 1] de bankbiljetten beter bekeek vermoedde zij dat deze vals waren. Uit het onderzoek naar de bankbiljetten waarmee de daders betaald hebben, is gebleken dat deze vals waren. Medeverdachte [betrokkene 2] heeft over het uitgeven van vals geld een bekennende verklaring afgelegd. Uit getuigenverklaringen is voorts gebleken dat de verdachte in de periode een aantal keer in bovengenoemde auto samen met een man is gezien. De verdachte is, tijdens een enkelvoudige fotoconfrontatie, door de aangeefster herkend.
- -
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat de verdachte op de plaats delict is geweest en dat zij wetenschap had van de valsheid van de € 50 biljetten. Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte [betrokkene 2] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
- -
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – primair aangevoerd dat de verdachte niet op de plaats delict is geweest en subsidiair dat de verdachte geen wetenschap had van de valsheid van de biljetten van € 50. (….)
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte bij het aankopen van een telefoon van [betrokkene 3] (de dochter van aangever [betrokkene 4] ), heeft betaald met biljetten van € 50. Het geld is door de verdachte aan [betrokkene 3] overhandigd. [betrokkene 4] heeft, toen zijn dochter hem het geld gaf, direct gevoeld dat het vals geld betrof. Uit onderzoek van het NFI naar de biljetten is gebleken dat deze vals zijn. Aangever [betrokkene 4] heeft de verdachte van een foto herkend als de vrouw die de telefoon van zijn dochter heeft gekocht en zijn dochter [betrokkene 3] heeft haar ook van een foto herkend. Uit het vorenstaande leidt het hof af dat de verdachte op de plaats delict is geweest en dat zij wetenschap had van de valsheid van de € 50 biljetten.
Bijgevolg verwerpt het hof het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsman in al zijn onderdelen.”
6. Het middel betoogt dat voor een veroordeling op grond van art. 213 Sr [opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven] uit de bewijsvoering moet volgen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de valsheid van het geld ten tijde van het uitgeven daarvan. Zowel ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde medeplegen van het uitgeven van vals geld als het onder 2 bewezenverklaarde uitgeven van vals geld blijkt niet dat de verdachte wist dat dit geld vals was, noch dat zij willens en wetens de aanmerkelijke kans dat het geld vals was, heeft aanvaard, aldus het middel.
7. Art. 213 Sr luidt als volgt:
“Hij die opzettelijk valse of vervalste muntspeciën of valse of vervalste munt- of bankbiljetten uitgeeft, wordt, behoudens artikel 209, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of geldboete van de vierde categorie.”
8. In art. 213 Sr gaat het om het opzettelijk uitgeven van vals geld dat men zelf heeft ontvangen, terwijl men op het moment van ontvangen nog onkundig was van het valse karakter van het geld. De dader is strafbaar omdat hij met het uitgeven van het valse geld probeert het opgelopen nadeel op de volgende af te wentelen.1.Het uitgeven van vals geld is op grond van art. 213 Sr pas strafbaar wanneer ten tijde van het uitgeven (voorwaardelijk) opzet op die valsheid heeft bestaan.2.Ook nadat de uitgever met de valsheid van het geld bekend is geraakt, kan de uitgifte zelf immers per ongeluk plaats vinden.3.
9. Veel jurisprudentie over dit onderwerp is er niet. In haar conclusie van 25 juni 2019, ECLI:NL:PHR:2019:679, heeft mijn ambtgenoot Spronken in een zaak waarin de verdachte wegens “medeplegen van opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven” was veroordeeld, geadviseerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak mede omdat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat (ook) de verdachte – al was het maar in voorwaardelijke vorm – opzet heeft gehad op het uitgeven van (een van) de valse bankbiljetten, maar de Hoge Raad kwam aan een beoordeling daarvan niet toe, omdat de bestreden uitspraak al op een andere grond werd vernietigd.4.In HR 3 november 1987, NJ 1988/755, werd − in een zaak waarin overtreding van art. 209 Sr aan de orde was, en niet overtreding van art. 213 Sr − geklaagd dat uit de bewijsvoering niet bleek dat de verdachte opzet had op de valsheid van het geld ten tijde van het ontvangen daarvan. Voor zover relevant voor het middel overwoog de Hoge Raad in die zaak het volgende:
“5.2
Anders dan het middel in zijn tweede onderdeel betoogt, kon het hof uit de bewijsmiddelen afleiden dat de verdachte de bankbiljetten heeft ontvangen en dat hij van de valsheid van de bankbiljetten afwist toen hij ze ontving. Het hiervoren in 4.2 onder 4 weergegeven bewijsmiddel houdt immers als verklaring van J.A.V. aan de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , o.m. in: 'Wij zijn naar buiten gegaan en daar zag ik dat [betrokkene 5] zijn polstas opende en ik zag dat deze polstas vol zat met bundeltjes dollars welke met elastiekjes vast zaten. [betrokkene 5] deed een en ander in een plastic tas die hij bij zich had. Ik wist toen wel, dat het valse dollars waren, omdat [betrokkene 5] dit ook al had gezegd. [betrokkene 5] moest ƒ 35 per biljet hebben en ik zou daar dan 10% van krijgen. Ik heb ingestemd. Hierop het ik Z. ingelicht dat ik de dollars had. Ik had de plastic tas met dollars in mijn auto gelegd'. Hieruit kon het hof afleiden dat [betrokkene 5] (de verdachte) de valse dollarbiljetten heeft ontvangen om ze vervolgens vanuit zijn polstasje in een plastic tas te doen en die aan V. te geven. (…)”
Derhalve bleek in die zaak – kort gezegd – uit een tot het bewijs gebezigde verklaring van een medeverdachte dat hij van de verdachte had gehoord dat de dollars vals waren. Daaruit kon het hof volgens de Hoge Raad afleiden dat de verdachte wist dat de dollars vals waren op het moment dat hij ze ontving, zoals is vereist bij toepassing van art. 209 Sr.
10. Gelet op hetgeen onder randnummer 8 is opgemerkt, dient in het onderhavige geval uit de bewijsvoering te kunnen worden afgeleid dat de verdachte van de valsheid van de biljetten van € 50 afwist toen zij die tezamen en in vereniging met een ander in Stein en op een later moment zelf in Brunssum uitgaf, dan wel dat zij daarbij de aanmerkelijke kans dat het geld vals was, willens en wetens heeft aanvaard.
11. Alvorens ik nader inga op het middel, geef ik onder de randnummers 12-15 eerst – voor zover voor het middel van belang − de bewijsvoering van het hof weer.
12. Inzake het opzet op het onder 1 bewezenverklaarde feit overweegt het hof dat de verdachte heeft gereageerd op een op Marktplaats geplaatste advertentie voor een Xbox en dat de verdachte en de medeverdachte op 9 september 2016 aan de deur van het huis van de aanbieder van die Xbox, de latere aangeefster, zijn geweest. Van de leaseauto van de verdachte staat vast dat die vanaf haar adres in de richting van het adres van de aangeefster is gereden en daar in de buurt geparkeerd heeft gestaan. Voorts staat vast dat de verdachte en de medeverdachte aan de deur van de aangeefster hebben gestaan en dat de medeverdachte de valse biljetten van € 50 bij zich had en aan de zoon van de aangeefster heeft overhandigd. Kort daarna heeft de aangeefster het geld van haar zoon overgenomen en gezien dat het geld vermoedelijk vals was. De medeverdachte heeft bekend het valse geld te hebben uitgegeven. Ook stelt het hof vast dat de verdachte in die periode een aantal keren met een man in de voornoemde auto is gezien.
13. Inzake het opzet op het onder 2 bewezenverklaarde feit overweegt het hof dat de verdachte op 17 september 2016 met valse biljetten van € 50 een telefoon heeft gekocht van de dochter van de aangever. Nadat de verdachte bij de aangever aan de deur kwam om de telefoon te kopen, heeft zij de valse biljetten aan de dochter van de aangever overhandigd. Toen de aangever het geld van de dochter overnam, voelde hij direct dat het vals geld betrof, zo blijkt uit zijn verklaring.
14. Uit bewijsmiddel 11 blijkt voorts dat op naam van de verdachte sinds 26 juni 2014 een auto is gehuurd, dat de vriend van de verdachte reeds op 23 maart 2015 de gebruiker van deze auto was, dat de verdachte, haar vriend en zijn broer op 9 augustus 2016 betrokken zijn geweest bij een vermeende winkeldiefstal waarbij gebruik is gemaakt van voornoemde auto en dat deze auto in een proces-verbaal van bevindingen op basis van het ritrapport Track & Trace kon worden gekoppeld aan 35 zaken waarin in de periode van 30 september 2016 tot en met 14 oktober 2016 was betaald met valse biljetten van € 50 dan wel pogingen daartoe zijn gedaan.
15. Tot slot blijkt uit bewijsmiddel 12 dat op 3 december 2016 aangifte is gedaan van een poging tot het betalen met een vals biljet van € 50 op 5 oktober 2016 door een man, die met twee anderen, waaronder als bijrijder een vrouw, per auto naar een boerderijwinkel was gereden.
16. De vraag is of met deze vaststellingen en bewijsmiddelen voldoende is gemotiveerd dat de verdachte wist dat de biljetten van € 50,- vals waren ten tijde van het uitgeven daarvan op 9 september 2016 en 17 september 2016. Wat betreft de betaling door de verdachte op 17 september 2016 (feit 2) is door het hof vastgesteld dat de aangever, nadat hij het geld van zijn dochter overnam, ‘direct’ aan het papier voelde dat het geld dat zijn dochter van de verdachte ontving, vals was. Daarmee mag ervan worden uitgegaan dat in ’s hofs oordeel dat de verdachte op 17 september 2016 wetenschap had van de valsheid van de € 50 biljetten, besloten ligt dat het niet anders kan dan dat de verdachte ook heeft gevoeld dat de biljetten vals waren en dat zij het geld desondanks heeft uitgegeven. Ten aanzien van de eerdere betaling op 9 september 2016 (feit 1) ligt dat anders. Uit de bewijsvoering van het hof blijkt niet dat de verdachte de biljetten op enig moment in handen heeft gehad en in de bewijsoverwegingen in het arrest van het hof wordt de stap dat de verdachte wetenschap had van de valsheid van de € 50 biljetten op zichzelf genomen onvoldoende gemotiveerd gezet. Uit bewijsmiddel 11 blijkt nog van een verband tussen de door de verdachte gehuurde auto en 35 vergelijkbare zaken die in de periode van 30 september 2016 tot en met 14 oktober 2016 - en dus ná de tenlastegelegde feiten - hebben plaatsgevonden. Ook met inachtneming hiervan kan evenwel niet zonder meer worden bewezenverklaard dat de verdachte reeds op 9 september 2016 wist dat de bankbiljetten vals waren of dat het voorwaardelijk opzet van de verdachte toen op die valsheid was gericht, mede niet omdat uit bewijsmiddel 11 – met uitzondering van een geval op 5 oktober 2016 − niet minst genomen blijkt dat bij deze feiten een vrouw betrokken was, terwijl wél blijkt dat de door de verdachte gehuurde auto reeds op 23 maart 2015 in gebruik was bij medeverdachte [betrokkene 2] . Het mede betrekken van de eveneens uit de bewijsmiddelen blijkende omstandigheid dat de verdachte op 9 augustus 2016 tezamen met onder meer haar haar medeverdachte betrokken was bij een winkeldiefstal maakt dat niet anders. Dit brengt mee dat dat het oordeel van het hof dat de verdachte op 9 september 2016 wist dat de bankbiljetten vals waren, niet toereikend is gemotiveerd. In zoverre slaagt het middel.
17. Het middel slaagt ten dele.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover het betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit en de opgelegde straf, en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑10‑2019
Zie: H.J. Smidt en J.W. Smidt, Geschiedenis van het wetboek van strafrecht, H.D. Tjeenk Willink: Haarlem 1891, p. 241.
Zie HR 17 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1358.