Hof Den Haag, 10-04-2017, nr. 22-002887-14, nr. 09-842295-13
ECLI:NL:GHDHA:2017:965
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
10-04-2017
- Zaaknummer
22-002887-14
09-842295-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:965, Uitspraak, Hof Den Haag, 10‑04‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:2249, Niet ontvankelijk
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2017-0348
Uitspraak 10‑04‑2017
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn echtgenote. De verdachte heeft voorts gepoogd zijn daad te verhullen door haar lichaam in stukken te zagen, te verpakken en op verschillende locaties in het water te gooien. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren en 10 (tien) maanden, met aftrek van voorarrest.
PROMIS
Rolnummer: 22-002887-14
Parketnummer: 09-842295-13
Datum uitspraak: 10 april 2017
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 19 juni 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] (Polen),
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Midden Holland - Gevangenis De Geniepoort - te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 21 september 2015 en 27 maart 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair (impliciet primair) ten laste gelegde (te weten moord) vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde (te weten doodslag) en het onder 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 mei 2013 in Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, de hals van die [slachtoffer] dichtgedrukt en/of samengedrukt en/of omsnoerd en/of dichtgedrukt en/of samengedrukt en/of omsnoerd gehouden, althans (met kracht) een of meer vormen van (onbekend gebleven) uitwendig geweld op het lichaam van die [slachtoffer] uitgeoefend ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 mei 2013 te Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, opzettelijk mishandelend de hals van zijn echtgenote, te weten [slachtoffer], heeft dichtgedrukt en/of samengedrukt en/of omsnoerd en/of dichtgedrukt en/of samengedrukt en/of omsnoerd heeft gehouden, althans uitwendig geweld op het lichaam van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend, ten gevolge waarvan deze [slachtoffer] is overleden;
2.
hij in de periode van 19 tot en met 20 mei 2013 in Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk het stoffelijk overschot van [slachtoffer], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of haar nabestaande(n), in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door met een zaag, althans een scherp (snij)voorwerp, het hoofd en/of de beide armen en/of de beide benen van de romp van die [slachtoffer] af te zagen en/of af te snijden en/of te scheiden en/of beide benen en/of de linkerarm in twee stukken te zagen en/of te snijden en/of te scheiden;
3.
hij op of omstreeks 20 mei 2013 in Alphen aan den Rijn en/of Lisserbroek en/of Weteringbrug en/of Abbenes, althans in Nederland, het lijk van [slachtoffer] heeft weggemaakt met het oogmerk het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen door het lichaam in delen op verschillende plaatsen in het water te gooien.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte van het 1 primair (impliciet primair) ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het 1 primair, (impliciet subsidiair), 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak moord
Het hof is – met de advocaat-generaal en de verdediging – van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord, als ten laste gelegd onder 1 primair (impliciet primair), nu uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep niet volgt dat de verdachte zijn echtgenote [slachtoffer] na kalm beraad en rustig overleg van het leven heeft beroofd, zodat de verdachte van moord zal worden vrijgesproken.
Aanleiding onderzoek
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
[Slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1980, was sinds 29 maart 2008 getrouwd met de verdachte. Samen hadden zij op 29 oktober 2012 een flatwoning aan de Saffierstraat 56 in Alphen aan den Rijn gekocht. [Slachtoffer] kreeg in de periode van de aankoop van de woning een relatie met een andere man, te weten [vriend]. [Slachtoffer] heeft enkele dagen na het tekenen van het koopcontract van de woning aan de verdachte laten weten dat zij de relatie wilde beëindigen. Op 7 januari 2013 heeft haar advocaat aan de verdachte de echtscheiding aangezegd. Het verzoek tot echtscheiding is ingediend op 29 januari 2013. Vanaf eind december 2012 leefden [slachtoffer] en de verdachte niettemin nog wel samen in de woning aan de Saffierstraat 56 en had elk van hen een eigen slaapkamer.
[Slachtoffer] is op 19 mei 2013 (eerste Pinksterdag) ’s ochtends weggegaan en heeft die dag samen met [vriend] doorgebracht. De verdachte bleef thuis. Om ongeveer 18.25 uur is [slachtoffer] thuis gekomen, waar zij de verdachte trof. [Slachtoffer] is meteen naar haar eigen slaapkamer gegaan.
[Vriend] heeft sinds de avond van 19 mei 2013 geen telefonisch contact meer kunnen krijgen met [slachtoffer], terwijl zij dagelijks meerdere keren sms-contact hadden met elkaar.
Op 20 mei 2013 (tweede Pinksterdag) heeft [vriend] om 15.30 uur melding gemaakt van de vermissing van [slachtoffer].
Op 21 mei 2013 meldde [vriend] bij de politie dat hij nog steeds geen contact met [slachtoffer] had gehad. Zij was die dag ook niet op haar werk verschenen. Er werd vervolgens een onderzoek ingesteld naar de vermissing van [slachtoffer].
De verdachte is op 21 mei 2013 aangehouden. Hij had diverse kleine verwondingen op zijn bovenlichaam, armen, handen en hoofd.
Bij onderzoek in de woning zijn bloedsporen van [slachtoffer] aangetroffen.
In de periode van 22 mei 2013 tot en met 15 juni 2013 zijn in het water, op verschillende locaties in de gemeente Haarlemmermeer, negen in een koffer en vuilniszakken verpakte delen van het lichaam van [slachtoffer] gevonden.
De verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Hij heeft bekend dat hij het stoffelijk overschot in stukken heeft gezaagd en de delen op verschillende plaatsen in het water heeft gegooid.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kort samengevat - het volgende verklaard.
Nadat [slachtoffer] in de avond van 19 mei 2013 was thuis gekomen, is hij naar haar kamer gegaan met een vraag over een e-mail van haar advocaat, inhoudende dat hij uiterlijk op 1 juni 2013 de woning diende te verlaten. In haar kamer is ruzie ontstaan die uitmondde in een heftige vechtpartij waarbij zij beiden op de grond zijn gevallen. [Slachtoffer] heeft hem op enig moment hard in de vingers gebeten. De verdachte is de kamer ontvlucht. Hij heeft vervolgens een fles sterke drank opgedronken en is in slaap gevallen. Toen hij de volgende ochtend van haar wekker wakker werd, is hij naar haar kamer gegaan. Zij lag op de grond en bleek te zijn overleden.
Uit angst dat hij door de politie zou worden aangehouden, heeft hij het stoffelijk overschot in stukken gezaagd en deze lichaamsdelen op verschillende locaties in het water gegooid.
Onderzoek naar de doodsoorzaak
In het rapport “Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood” van het Nederlands Forensisch Instituut van 18 september 2013 staat het volgende vermeld:
“Bij onderzoek op een lijkdeel (hoofd en hals) van [slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1980, werd geen anatomische doodsoorzaak aangetroffen.
Er was een toxicologische aanwijzing voor doorgemaakt geweld aan de hals. Derhalve kunnen de bevindingen mogelijk passen bij (doch zijn zij zeker niet bewijzend voor) een overlijden door verstikking door toegepast geweld aan de hals. Een andere doodsoorzaak is bij sectie en vervolgonderzoek niet gebleken.”
Verweer verdediging: een natuurlijke dood
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig zijn overgelegde en aan het proces-verbaal van deze terechtzitting gehechte pleitaantekeningen – aangevoerd dat er meer dan voldoende aanwijzingen zijn dat het hart van [slachtoffer] zeer waarschijnlijk zwakker was dan dat van een andere vrouw van 32 jaar. Dit komt door het eerdere hartfalen en langdurige en ernstige hartklachten die zij in het verleden heeft gehad, aldus de raadsman. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat [slachtoffer] in de periode vóór haar overlijden waarschijnlijk veel stress had in verband met de scheiding, haar geheime relatie, haar schulden, de ruzie en de vechtpartij op 19 mei 2013, waardoor hartritmestoornissen zijn ontstaan en haar hart het mogelijk heeft begeven. Ook heeft de verdediging aangevoerd dat hartritmestoornissen bij sectie niet kunnen worden aangetoond.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 28 mei 2013 (Forensisch dossier, pagina 180) volgt dat er macroscopisch geen ziekelijke afwijkingen aan de inwendige organen zijn waargenomen. In de LDH macro-enzymtest, waarmee kan worden waargenomen of de hartspier beschadigd is, bijvoorbeeld door een hartinfarct, waren geen bijzonderheden te zien. Het hart was niet vergroot en de kransslagaders waren gaaf. Ook zijn er macroscopisch geen ziekelijke afwijkingen waargenomen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn.
Ook uit later verrichte onderzoeken, namelijk lichtmicroscopisch onderzoek en toxicologisch onderzoek, is niet gebleken van een doodsoorzaak, ook niet van ziekelijke afwijkingen (brief d.d. 14 september 2015 van arts en patholoog Soerdjabalie-Maikoe).
[Slachtoffer] zou in het verleden tijdens een bezoek aan haar huisarts gesproken hebben over een in Polen mogelijk geconstateerde hartklepafwijking. De huisarts heeft haar om die reden doorverwezen naar een cardioloog voor nader onderzoek.
Op 1 februari 2012 (ongeveer 15 maanden voor haar overlijden) is [slachtoffer] onderzocht door de cardioloog [arts] . Hij heeft haar omschreven als een vitale, jonge vrouw zonder aantoonbare pathologie, oftewel zonder afwijking of ziekte aan het hart.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat het hart van [slachtoffer] ten tijde van haar overlijden afwijkingen bevatte en is het hof voorts van oordeel dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat zij niet als gevolg van een natuurlijke oorzaak is overleden.
De door de verdediging overgelegde stukken, die betrekking hebben op het hart van [slachtoffer], leiden in dit verband niet tot een ander oordeel. Het dossier bevat ook overigens geen aanwijzingen voor eerdere hartfalen of langdurige en ernstige hartklachten van [slachtoffer].
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Bewijsmotivering
Bij sectie is geen doodsoorzaak kunnen worden vastgesteld. Desalniettemin acht het hof bewezen dat de verdachte in de avond van 19 mei 2013 tijdens een heftige vechtpartij zodanig geweld op zijn echtgenote heeft uitgeoefend dat zij ten gevolge daarvan is overleden.
Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
[Slachtoffer] is op 19 mei 2013 om 18.25 uur thuisgekomen. [Slachtoffer] en de verdachte waren vervolgens alleen thuis. De verdachte heeft verklaard dat er die avond een heftige worsteling tussen [slachtoffer] en hem heeft plaatsgevonden, “een gevecht op leven en dood”.
Na 21.44 uur reageerde [slachtoffer] niet meer op sms-berichten van [vriend] die haar daarna nog diverse malen tevergeefs telefonisch heeft getracht te bereiken.
Om 22.35 uur is de tag, die in het bezit was van de verdachte, gebruikt voor de toegangsdeur van de bergingsgalerij. Ook de volgende ochtend is de tag nog vijf keer gebruikt. De verdachte heeft in hoger beroep ontkend dat hij naar de berging is gegaan.
De verdachte heeft geen medische hulp gezocht of de politie gebeld, maar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in stukken gezaagd, haar lichaamsdelen in een koffer en vuilniszakken verpakt en de woning grondig schoongemaakt.
De volgende dag, 20 mei 2013, heeft de verdachte de verpakte lichaamsdelen van [slachtoffer] op verschillende plaatsen in het water gegooid.
Nog voordat hij op 21 mei 2013 werd aangehouden, heeft hij bij zijn ex-vrouw geïnformeerd hoeveel jaar gevangenisstraf men voor doodslag krijgt.
Tijdens de gesprekken met zijn ex-vrouw heeft de verdachte tegen haar niet of nauwelijks weersproken dat hij [slachtoffer] had gedood en evenmin heeft hij te kennen gegeven dat haar dood een ongeluk was.
De vele verwondingen, met name in zijn gezicht, die bij de verdachte bij diens aanhouding zijn aangetroffen en het krachtig bijten in zijn vingers door [slachtoffer], zijn aanwijzingen dat [slachtoffer] zich hevig heeft verzet.
Tijdens het onderzoek heeft de verdachte wisselende verklaringen afgelegd over zijn betrokkenheid bij haar dood. [slachtoffer], een vitale jonge vrouw, is niet een natuurlijke dood gestorven.
Gelet op het vorenstaande en op grond van de bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat de verdachte [slachtoffer] minstens in voorwaardelijke zin op 19 mei 2013 opzettelijk heeft gedood. Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij – na het gevecht met [slachtoffer] – heeft geslapen en de volgende morgen pas heeft gemerkt dat zij was overleden, niet aannemelijk. Het hof heeft hierbij in overweging genomen dat zulks in strijd is met het objectief vaststaande gegeven dat de verdachte zich op die avond om 22.35 uur toegang heeft verschaft tot de bergingsgalerij, hetgeen wijst op (andere) activiteiten van de verdachte.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (impliciet subsidiair), 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 mei 2013 in Alphen aan den Rijn [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (met kracht) een of meer vormen van (onbekend gebleven) uitwendig geweld op/aan de hals van [slachtoffer] uitgeoefend ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden;
2.
hij in de periode van 19 tot en met 20 mei 2013 in Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk het stoffelijk overschot van [slachtoffer], toebehorende aan een ander of anderen dan verdachte, heeft vernield door met een zaag het hoofd en de beide armen en de beide benen van de romp van [slachtoffer] af te zagen en beide benen en de linkerarm in twee stukken te zagen;
3.
hij op 20 mei 2013 in Nederland, het lijk van [slachtoffer] heeft weggemaakt met het oogmerk het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen door het lichaam in delen op verschillende plaatsen in het water te gooien.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair (impliciet subsidiair) bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
een lijk wegmaken met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn echtgenote. Door zijn handelen heeft de verdachte het leven van een jonge vrouw van 32 jaar die midden in het leven stond afgenomen en haar nabestaanden onbeschrijflijk en onherstelbaar leed en verdriet toegebracht. De verdachte heeft voorts gepoogd zijn daad te verhullen door haar lichaam in stukken te zagen, te verpakken en op verschillende locaties in het water te gooien. Dit is een gruwelijk handelen, dat de nabestaanden van [het slachtoffer] danig zal hebben geshockeerd. De verdachte is niet alleen zonder enig respect en volstrekt harteloos omgegaan met het lichaam van [het slachtoffer], maar heeft bovendien met zijn gedrag bewerkstelligd dat de nabestaanden niet op gepaste wijze afscheid hebben kunnen nemen van hun dierbare.
Dergelijke gedragingen hebben ook overigens een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en veroorzaken daarnaast gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 maart 2017 waaruit blijkt dat de verdachte nog nimmer in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op de inhoud van de tot het persoonsdossier van de verdachte behorende rapportages, zoals hieronder weergegeven:
- een Pro Justitia (psychologisch) rapport d.d. 11 september 2013, en
- een Pro Justitia (psychiatrisch) rapport d.d. 22 augustus 2013.
Uit deze rapportages komen geen omstandigheden naar voren over de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte op grond waarvan een matiging van de op te leggen straf in de rede zou liggen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof in meer algemene zin getracht aansluiting te zoeken bij min of meer vergelijkbare strafzaken.
In strafmatigende zin houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de gebeurtenissen ook voor de verdachte zelf moeilijk te verwerken zijn, nu zijn bestaanszekerheid onder hem is weggeslagen en bovenal, dat hij moet leven met de wetenschap verantwoordelijk te zijn voor de dood van een ander mens, te weten zijn eigen echtgenote.
Ambtshalve stelt het hof vast dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers, de zaak is niet binnen zestien maanden na het instellen van het hoger beroep op 27 juni 2014 afgedaan, maar eerst binnen drieëndertig maanden. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat in dier voege, dat in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 jaren, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren en 10 maanden, met aftrek van voorarrest.
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft de moeder van het slachtoffer, te weten [benadeelde partij], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde tot een bedrag van € 4.575,28, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Daarnaast is er vergoeding van de proceskosten gevorderd tot een bedrag van € 1.283,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 4.575,28, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Daarnaast zijn in hoger beroep aan de orde de vordering tot vergoeding van de gemaakte proceskosten tot het bedrag van € 1.283,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet inhoudelijk betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair (impliciet subsidiair) bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Ter zake van de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij gevorderde gemaakte proceskosten overweegt het hof dat de benadeelde partij de door haar in eerste aanleg gevorderde vergoeding voor kosten van rechtsbijstand van de rechtbank volledig toegewezen heeft gekregen. Het hof ziet aanleiding om ter zake van de kosten voor rechtsbijstand in eerste aanleg eenzelfde vergoeding toe te kennen als door de rechtbank is toegekend.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 4.575,28 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair (impliciet subsidiair) bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de nabestaande van het slachtoffer, te weten haar moeder, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof ter zake van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zal beslissen conform het vonnis waarvan beroep.
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze vermeld zijn onder 6, 9, 14 en 15 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde is begaan of voorbereid. Het hof zal daarom deze voorwerpen verbeurdverklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals deze vermeld zijn op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen onder nummer 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 10, 11, 12, 13, 16, 17, 18, 19 en 20, zal het hof de bewaring gelasten ten behoeve van de rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (impliciet primair) ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (impliciet subsidiair), 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair (impliciet subsidiair), 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaren en 10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder 1 primair (impliciet subsidiair) bewezen verklaarde tot het bedrag van € 4.575,28 (vierduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro en achtentwintig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 1.283,00 (duizend tweehonderddrieëntachtig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer ter zake van het onder 1 primair (impliciet subsidiair) bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 4.575,28 (vierduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro en achtentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld onder de nummers 6, 9, 14 en 15 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen,
zoals vermeld onder de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 10, 11, 12, 13, 16, 17, 18, 19 en 20 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering, mr. A.J.M. Kaptein en mr. R.C. Langeler, in bijzijn van de griffier mr. S.S. Mangal.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 april 2017.