Tegen die beslissing heeft eiser beroep in cassatie ingesteld. Dat beroep is bij arrest van 23 september 2011 door de Hoge Raad niet-ontvankelijk verklaard (LJN:BT2366).
HR, 23-11-2012, nr. 12/04343
ECLI:NL:HR:2012:BY3977
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
23-11-2012
- Zaaknummer
12/04343
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BY3977
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY3977, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY3977
ECLI:NL:HR:2012:BY3977, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY3977
- Vindplaatsen
Conclusie 23‑11‑2012
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
12/04343
Mr. F.F. Langemeijer
- 5.
oktober 2012
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
Minister van Buitenlandse Zaken
1.
Bij brief van 24 februari 2009 heeft eiser tot cassatie, [verzoeker] te [woonplaats], zich gewend tot de minister van Buitenlandse Zaken met een verzoek om toekenning van sociale voorzieningen uit hoofde van het dienstverband van zijn grootvader bij het voormalig Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Vervolgens heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op dat verzoek. Bij besluit van 16 juni 2009 heeft de minister het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.
Tegen het besluit op bezwaar heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Gravenhage. De griffier van deze rechtbank heeft aan eiser meegedeeld dat zijn beroepschrift ter behandeling is doorgestuurd naar de rechtbank te Amsterdam1.. De rechtbank te Amsterdam (sector bestuursrecht) heeft zich op 27 oktober 2010 uitdrukkelijk bevoegd geacht om van het geschil kennis te nemen2.. De rechtbank heeft het beroep echter ongegrond verklaard omdat eiser hetzelfde geschil al eens aan de rechter heeft voorgelegd en eiser geen concrete feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die hij niet al eerder had aangevoerd. Aan het slot van de uitspraak is vermeld dat binnen zes weken na verzending hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.
Bij brief, ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 26 maart 2012, heeft eiser3. beroep in cassatie ingesteld tegen de genoemde uitspraak van 27 oktober 2010. Hij heeft verzocht die uitspraak te vernietigen en de rechtbank te Amsterdam te gelasten het beroepschrift alsnog door te zenden aan de rechtbank te 's-Gravenhage, kamer voor militaire zaken.
4.
Aan een bespreking van de argumenten van eiser ter ondersteuning van zijn aanspraak op de verzochte sociale voorziening kom ik niet toe. De zienswijze van eiser dat tegen de beslissing van de rechtbank (sector bestuursrecht) beroep in cassatie openstaat, is niet juist. Weliswaar is in art. 78 lid 1 RO bepaald dat de Hoge Raad kennis neemt van het beroep in cassatie tegen (onder meer) vonnissen van de rechtbanken, maar het tweede lid van art. 78 RO maakt daarop een uitzondering. Het tweede lid bepaalt immers dat het eerste lid niet van toepassing is op de handelingen en uitspraken van rechtbanken in zaken waarvan zij als administratieve rechter kennis nemen. In dit geval gaat het om een uitspraak in een zaak waarvan de rechtbank te Amsterdam (sector bestuursrecht) als administratieve rechter kennis heeft genomen. Het vierde lid van art. 78 RO regelt afzonderlijk dat de Hoge Raad wel kennis kan nemen van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de administratieve rechter voor zover dit bij wet is bepaald4.. Er is echter geen wet te vinden, ook niet de door eiser genoemde wetten, die bepaalt dat de Hoge Raad kennis neemt van een uitspraak van de rechtbank (sector bestuursrecht) in een bestuursrechtelijk geschil als het onderhavige. Voor zover eiser de grondslag voor de bevoegdheid van de Hoge Raad tot cassatie van de beslissing van de rechtbank heeft gezocht in het Reglement van inwendige dienst van de Hoge Raad5., gaat eiser eraan voorbij dat dit reglement uitsluitend regelt welke kamer van de Hoge Raad de zaak behandelt indien de Hoge Raad wettelijk bevoegd is tot kennisneming.
5.
In deze zaak speelt zowel een vraag van formele bevoegdheid als een vraag van materiële bevoegdheid. Mijns inziens is de Hoge Raad formeel bevoegd een beslissing te geven op dit beroepschrift, dat uitdrukkelijk is ingediend als een beroep in cassatie, maar ontbreekt in dit geval materieel de bevoegdheid om kennis te nemen van het beroep in cassatie tegen een beslissing die de rechtbank als administratieve rechter heeft genomen. Daarbij past dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑11‑2012
De rechtbank verwees in dit verband naar: CRvB 8 juni 2006 (LJN: AX8683).
In deze bestuursrechtelijke zaak zonder tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad.
Hier bedoeld als: wet in formele zin; zie de MvT in: A.I.M. van Mierlo, Parl. Gesch. Herziening van de Wet op de rechterlijke organistatie (2002), blz. 405.
Gepubliceerd op de website www.hogeraad.nl onder Reglementen.
Uitspraak 23‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Cassatieberoep tegen uitspraak administratieve rechter. Niet-ontvankelijkheid. Art. 78 RO.
Partij(en)
23 november 2012
Eerste Kamer
12/04343
EE/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
t e g e n
DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en de Minister.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de uitspraak in de zaak AWB 09/3732 AW van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2010.
De uitspraak van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in cassatie.
[Verzoeker] heeft bij brief van 19 oktober 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
[Verzoeker] heeft beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, sector bestuursrecht.
Het betreft hier een uitspraak in een zaak waarvan de rechtbank als administratieve rechter heeft kennis genomen.
Op grond van art. 78 lid 2 RO neemt de Hoge Raad geen kennis van het beroep in cassatie dat is ingesteld tegen uitspraken van de rechtbanken in zaken waarvan zij als administratieve rechter kennis nemen. Weliswaar maakt art. 78 lid 4 RO hierop een uitzondering 'voorzover dit bij wet is bepaald', maar er is geen wettelijke bepaling die beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, sector bestuursrecht, als de onderhavige, die is gedaan in een geschil betreffende de toekenning van sociale voorzieningen uit hoofde van het dienstverband van [verzoeker]'s grootvader bij het voormalig Koninklijk Nederlands-Indisch Leger.
Anders dan [verzoeker] aanvoert, schept het Reglement van inwendige dienst van de Hoge Raad geen bevoegdheid, maar bepaalt het uitsluitend welke kamer van de Hoge Raad de zaak behandelt.
[Verzoeker] is derhalve niet-ontvankelijk in zijn beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 23 november 2012.