Hof 's-Hertogenbosch, 24-01-2019, nr. 20-001274-16OWV
ECLI:NL:GHSHE:2019:226
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
24-01-2019
- Zaaknummer
20-001274-16OWV
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:226, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 24‑01‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1487
Uitspraak 24‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Profijtontneming:megazaak Lambiek: conversielaboratoria: vermogenswaarde geproduceerde precursoren amfetamine waarvan niet van levering of verkoop is gebleken; verdeling voordeel; investeringen in Hongaarse rechtspersoon.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001274-16 OWV
Uitspraak : 24 januari 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 19 april 2016 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-993206-11 tegen:
[veroordeelde]
geboren te [geboortegegevens] ,
wonende te [woongegevens] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op
€ 501.379,76 en aan veroordeelde een betalingsverplichting opgelegd van € 496.000,-.
Het hof merkt op dat het dictum van de rechtbank een kennelijke misslag bevat doordat daarin het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel is gelijk gesteld aan de opgelegde betalingsverplichting.
Van de zijde van de veroordeelde is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen, het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op € 436.000,- en aan veroordeelde een betalingsverplichting zal opleggen voor dat bedrag.
De verdediging heeft verweren gevoerd betreffende de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de ontnemingsvordering en de hoogte van de opgelegde ontnemingsmaatregel.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bronnen
Ten aanzien van de voordeelberekeningen van de diverse conversielaboratoria zijn onder meer de navolgende processen-verbalen opgemaakt:
-Proces-verbaal “Wederrechtelijk verkregen voordeel Lambiek” van 11 juli 2014 met bijlagen;
-Proces-verbaal “Nadere uitleg berekening WVV Lambiek” van 16 april 2015 met bijlagen;
-Proces-verbaal “WVV Lambiek, Kosten inrichting lab Weert” van 2 september 2015 met bijlagen;
-Proces-verbaal “Aanvulling nadere uitleg berekening WVV” van 27 oktober 2015.
Ten aanzien van de voordeelberekeningen van de investeringen in [naam rechtspersoon] (Hongarije) is het proces-verbaal strafrechtelijk financieel onderzoek met dossiernummer 50223 d.d. 5 november 2014 met bijlagen opgemaakt.
Voornoemde bronnen zullen hierna in het arrest kortweg als “dossier” worden aangeduid.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 3 juni 2014 onder parketnummer 20-000090-13 tot straf veroordeeld onder meer ter zake van:
Feit 2:
“Medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit”, gepleegd in de periode van 1 januari 2011 tot en met 17 februari 2011, te Gastel.
Toelichting
Deze veroordeling betreft een conversielaboratorium in Gastel. Dit illegaal in bedrijf zijnde conversielaboratorium is op 17 februari 2011 ontdekt en ontmanteld. In dit laboratorium werd APAAN omgezet in BMK. Tevens werd PMK-glycidaat aangetroffen.
Feiten 3 en 4 telkens:
“Medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit”.
waarbij feit 3 is gepleegd in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 26 oktober 2011 te Oisterwijk en waarbij feit 4 is gepleegd in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 4 november 2011 te Weert;
Toelichting
Deze veroordelingen betreffen een illegaal conversielaboratorium dat op 26 oktober 2011 is ontdekt en ontmanteld in Oisterwijk respectievelijk een illegaal conversielaboratorium dat op 4 november 2011 is ontdekt en ontmanteld in Weert. In beide laboratoria werd de stof APAAN omgezet naar BMK.
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 geldt dat BMK een essentiële chemische stof is bij de vervaardiging van amfetamine.
Feit 6:
“Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet, gepleegd in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 20 maart 2012.
Wettelijke grondslagen ontneming
Ten aanzien van de conversielaboratoria in Gastel, Oisterwijk en Weert
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormelde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, (oud) Sr heeft genoten
Ten aanzien van de investeringen in [naam rechtspersoon]
Voor wat betreft het voordeel verkregen uit investeringen in [naam rechtspersoon] baseert het hof de voordeelberekening op artikel 36e, derde lid, (oud) Sr nu aan de voorwaarden daarvoor is voldaan.
Ten aanzien van het voordeel uit de conversielaboratoria
Standpunt verdediging
Ontvankelijkheid openbaar ministerie in de ontnemingsvordering
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de ontnemingsvordering en heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat het voordeel is gebaseerd op een feit waarvoor veroordeelde door de rechtbank in de hoofdzaak is vrijgesproken, te weten het handelen als marktdeelnemer.
Het hof verwerpt dit standpunt van de verdediging reeds omdat het gevolg dat door de verdediging wordt verbonden aan het ingenomen standpunt, te weten niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de ontnemingsvordering, geen steun vindt in het recht.
Voor het geval de ontnemingsvordering gebaseerd zou zijn op een feit waarvoor in de hoofdzaak is vrijgesproken dan leidt dit niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de ontnemingsvordering maar tot afwijzing van de ontnemingsvordering voor dat deel.
Het standpunt voor zover gebaseerd op het uitgangspunt dat het voordeel is gebaseerd op een feit waarvoor veroordeelde is vrijgesproken, te weten het handelen als marktdeelnemer, wordt het verworpen nu het geen steun vindt in de feiten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het voordeel niet is gebaseerd op het handelen als marktdeelnemer maar op de in het conversielaboratorium geproduceerde hoeveelheid BMK en de marktwaarde ervan.
Nihilstelling
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil zou moeten worden gesteld omdat niet van verkoop van PMK dan wel BMK is gebleken en de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen zelf geen voordeel opleveren.
Het hof verwerpt dit standpunt van de verdediging reeds omdat het door de verdediging aan het ingenomen standpunt verbonden gevolg, te weten nihilstelling van het geschatte voordeel, geen steun vindt in het recht, nu de consequentie van het door de verdediging ingenomen standpunt niet is nihilstelling van het geschatte voordeel maar afwijzing van de ontnemingsvordering voor dat deel.
Voor zover de verdediging heeft bedoeld te betogen dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen omdat de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen geen voordeel opleveren en dat verkoop voorwaarde voor het genereren van voordeel zou zijn, overweegt het hof het navolgende.
Voorop wordt gesteld dat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, mede gelet op het reparatoire karakter van de maatregel, dient te worden uitgegaan van het voordeel dat betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald.
Daarbij is het begrip “wederrechtelijk verkregen voordeel” niet beperkt tot de opbrengst in contanten. Ook uit strafbare feiten verkregen goederen kunnen een dergelijk voordeel vormen. Wel dient het voordeel op geld waardeerbaar te zijn. De enkele omstandigheid dat de betrokkene het goed niet heeft verkocht doet er niet aan af dat sprake kan zijn van voordeel dat de betrokkene daadwerkelijk heeft behaald. Het hof verwijst in dit geval naar het bekende Kobalt-arrest (ECLI:NL:HR:2004:AR3721).
De advocaat-generaal heeft in dit kader nog gewezen op het arrest van de Hoge Raad waarbij aan de geteelde maar vervolgens niet verkochte hennepplanten een vermogenswaarde werd toegekend dat als daadwerkelijk behaald voordeel kon worden aangemerkt (ECLI:NL:HR:2015:3364).
Het hof volgt de advocaat-generaal in dit laatste.
Ten aanzien van elk van voormelde conversielaboratoria is in de hoofdzaak vastgesteld dat daarin APAAN is omgezet naar BMK waarbij BMK een essentiële chemische stof is voor de productie van amfetamine. Er is vastgesteld dat er voltooide conversies hebben plaatsgevonden waardoor een product – te weten BMK – met vermogenswaarde tot stand is gebracht die als daadwerkelijk behaald voordeel kan worden aangemerkt. Dat niet van daadwerkelijke verkoop van BMK is gebleken doet aan voormeld oordeel niet af. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Verdiensten op grond van verklaring veroordeelde
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het voordeel moet worden vastgesteld overeenkomstig hetgeen veroordeelde daaromtrent heeft verklaard.
Ten aanzien van de laboratoria in Oisterwijk en Weert heeft veroordeelde – kort gezegd – verklaard dat hij enkel roerelementen heeft gemaakt en dat hij daarvoor € 500,- contant heeft ontvangen.
Ten aanzien van het laboratorium in Gastel heeft veroordeelde – kort gezegd – verklaard voor werk aan een rekwerk € 150,- te hebben ontvangen.
Het hof volgt de veroordeelde niet in voormelde verklaringen nu in de hoofdzaak ten aanzien van de laboratoria meerdere feitelijke handelingen bewezen zijn verklaard die veroordeelde en/of zijn mededaders heeft/hebben verricht. Voorts heeft veroordeelde zijn verklaringen niet onderbouwd en volgt uit het dossier evenmin de aannemelijkheid ervan.
Standpunten verdediging ten aanzien van de afzonderlijke conversielaboratoria
De verdediging heeft ten aanzien van de afzonderlijke conversielaboratoria de navolgende verweren gevoerd.
Ten aanzien van het conversielab Gastel
Aantreffen stalen vat
In het dossier is bij de berekening van de opbrengst ten aanzien van het conversielab in Gastel tot uitgangspunt genomen een stalen vat waarin restanten PMK Glycidaat zijn aangetroffen. In een dergelijk vat zit normaliter een binnenvat van kunststof waarvan er drie in het lab worden aangetroffen. Uit een ander onderzoek (onderzoek RADIO 2010-2011) zijn eerder gelijksoortige stalen vaten met binnenvaten aangetroffen met PMK-Glycidaat. De opbrengst in het dossier wordt gebaseerd op de drie aangetroffen binnenvaten, welke berekening door de rechtbank is overgenomen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de aangetroffen binnentonnen niet zijn bemonsterd, er geen andere stalen vaten zijn aangetroffen en de binnentonnen ook voor andere doeleinden, zoals het vervoer van voedingsmiddelen, kunnen worden gebruikt, er voor de berekening ten onrechte van drie vaten is uitgegaan. Volgens de verdediging dient de opbrengst op het aangetroffen stalen vat te worden gebaseerd.
Het hof volgt de verdediging niet in dit standpunt. Naar het oordeel van het hof maken de in het dossier opgenomen bevindingen zoals hiervoor weergegeven, voldoende aannemelijk dat er met drie vaten is geproduceerd.
Mede gelet op de in het dossier opgenomen gegevens en berekeningen had van de verdediging een nadere onderbouwing van het standpunt mogen worden verwacht, bijvoorbeeld waaruit zou blijken dat de aangetroffen binnenvaten in feite voor andere doeleinden zijn gebruikt. Deze nadere onderbouwing is achterwege gebleven. Ook voor het overige is van de aannemelijkheid van het standpunt van de verdediging niet gebleken.
Kiloprijs PMK
In het dossier wordt uitgegaan van een verkoopprijs van 1 kilo PMK van € 1.862,50. Deze prijs is gebaseerd op de uitgave “Landelijke drugsprijzen 2010” waarin op basis van prijzen uit meldingen in 2010 aan de Applicatie Landelijke drugsprijzen een richtprijs wordt gegeven van diverse drugs en grondstoffen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voormelde verkoopprijs te hoog is nu deze enkel op vier meldingen is gebaseerd. Ook is in het laboratorium PMK uit PMK-glycidaat geproduceerd wat een lagere kostprijs en daarmee een lagere verkoopprijs met zich brengt. Volgens de verdediging is een verkoopprijs van € 1.200,- meer aannemelijk.
Het hof volgt de verdediging niet in dit standpunt.
Naar het oordeel van het hof maken de in het dossier opgenomen bevindingen zoals hiervoor weergegeven de gehanteerde verkoopprijs voldoende aannemelijk.
Mede gelet op de in het dossier opgenomen gegevens had van de verdediging een nadere onderbouwing van het standpunt mogen worden verwacht waarom in dit geval een lagere verkoopprijs meer aannemelijk zou zijn. Deze nadere onderbouwing is achterwege gebleven. Ook voor het overige is van de aannemelijkheid van het standpunt van de verdediging niet gebleken.
Kosten
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan investeringskosten een bedrag van € 15.000,- in aanmerking dient te worden genomen.
Het hof gaat aan dit niet nader onderbouwde standpunt voorbij.
Resumé voordeelberekening conversielaboratorium Gastel.
Het hof neemt de navolgende voordeelberekening van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
Opbrengsten
- -
Aantal aangetroffen vaten: 3 stuks x 50 kilogram
- -
1 kilogram PMK Glycidaat levert 0,65 kilogram PMK op
- -
150 kilogram PMK Glycidaat x 0,65 =9 7,5 kilogram PMK
- -
1 liter = 1 kilogram PMK
- -
Drugsprijzen 2010: 1 kilogram PMK brengt € 1.862,50 op
- -
97,5 kilogram PMK x € 1.862,50 = € 181.593,75.
Kosten
- -
Aanschaf vat: € 4.150,-:12 = € 345,83 per vat
- -
3 stuks x € 345,83 = € 1.037,49
- -
Betaling aan [medeveroordeelde] : € 200,-
- -
Totaal: € 1.237,49.
Totale voordeel Gastel: (€ 181.593,75 -/- € 1.237,49 =) € 180.356,-(afgerond).
Verdeling voordeel
In het dossier is het voordeel uit het conversielab in Gastel geheel aan veroordeelde toegerekend, welke wijze van toerekening door de rechtbank is overgenomen.
Oorspronkelijk zijn met betrekking tot dit conversielab drie verdachten naar voren gekomen (veroordeelde, [medeveroordeelden] ). Verdachte [medeveroordeelde] is vrijgesproken van zijn betrokkenheid bij dit laboratorium. Ten aanzien van de verdachte [medeveroordeelde] is in de hoofdzaak vastgesteld dat zijn rol beperkt is gebleven tot de verhuur van een loods aan veroordeelde. Veroordeelde heeft daarvoor [medeveroordeelde] een bedrag van € 200,- betaald, welk bedrag door de rechtbank op de opbrengst in mindering is gebracht overeenkomstig de hiervoor weergegeven berekening.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat veroordeelde het laboratorium in Gastel alleen heeft opgezet. Daarop zou ook de bewezenverklaring in de hoofdzaak ter zake medeplegen duiden. Bovendien zijn bij de andere conversielaboratoria telkens ook meerdere personen betrokken geweest. Volgens de verdediging dient het voordeel aan vier of op zijn minst aan twee personen (veroordeelde en [medeveroordeelde] ) te worden toegerekend.
Met de rechtbank zal het hof het voordeel ter zake het conversielaboratorium geheel aan veroordeelde toerekenen. De rol van [medeveroordeelde] is in de voordeelberekening verdisconteerd door op de opbrengst € 200,- in mindering te brengen. Niet is gebleken dat [medeveroordeelde] verder in de winst heeft gedeeld.
De stelling van de verdediging dat andere personen in de winst hebben gedeeld is niet nader onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk geworden. Dat het hof in de hoofdzaak veroordeelde heeft veroordeeld ter zake “medeplegen” doet hieraan niet af. Mede in het licht van de omstandigheid dat het hof voornoemde [medeveroordeelde] onder meer als medepleger heeft gezien.
Ten aanzien van het conversielab Weert
Geen conversies
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen voordeel is verkregen uit het conversielab in Weert. Daarbij heeft de verdediging gewezen op de verklaringen van [medeveroordeelden] waaruit zou volgen dat geen bruikbare BMK is geproduceerd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In het dossier is ten aanzien van het conversielab in Weert een tweetal opbrengstberekeningen opgenomen.
De eerste opbrengstberekening is gebaseerd op aangetroffen aantekeningen waaruit wordt afgeleid dat er minimaal 9 conversies hebben plaatsgevonden. De tweede opbrengstberekening is gebaseerd op het aantal aangetroffen lege jerrycans zwavelzuur, op basis waarvan tot 12 conversies wordt gekomen.
De rechtbank heeft het voordeel gebaseerd op de aangetroffen aantekeningen.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat dit uitgangspunt juist is. De door de verdediging aangehaalde getuigenverklaringen ter onderbouwing van haar stelling dat er geen conversies hebben plaatsgevonden overtuigen niet.
Zo heeft de getuige [medeveroordeelde] bij de rechter-commissaris op 13 april 2015 op de vraag waar zijn wetenschap vandaan komt dat in Weert alleen testjes zijn gedaan, zich op zijn verschoningsrecht beroepen. Ook heeft hij verklaard niet bij die testjes aanwezig te zijn geweest.
De getuige [medeveroordeelde] heeft bij de rechter-commissaris op 13 april 2015 zich op zijn verschoningsrecht beroepen op de vraag door wie de omzettingen niet goed werden bevonden. Ook heeft [medeveroordeelde] zich op zijn verschoningsrecht beroepen op de vraag of hij bij de conversies aanwezig is geweest. [medeveroordeelde] heeft wel verklaard dat er uiteindelijk iemand een potje heeft meegenomen en heeft laten zien hoe het er uit moest zien.
Voornoemde verklaringen gevoegd bij de omstandigheid dat [medeveroordeelden] medeveroordeelden waren met betrekking tot dit lab maken naar het oordeel van het hof dat aan deze verklaringen niet een zodanig gewicht mag worden toegekend dat daarin steun wordt gevonden voor de stelling dat in het conversielab in Weert alleen testjes zijn uitgevoerd en er niet daadwerkelijk is geproduceerd.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat door, evenals de rechtbank, uit te gaan van 9 conversies, voormelde getuigenverklaringen juist zijn gewaardeerd. Niet valt uit te sluiten dat enkele conversies niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd maar dat er uiteindelijk wel degelijk geslaagde conversies zijn geweest. Door in plaats van de twaalf maximaal mogelijke conversies van negen conversies uit te gaan, zijn de mislukte conversies naar het oordeel van het hof op juiste wijze verdisconteerd.
Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Opbrengst per liter zuivere BMK
In het dossier is gerelateerd dat de opbrengst minimaal € 650,- en maximaal
€ 800,- per liter BMK bedraagt. De rechtbank is uitgegaan van een gemiddelde opbrengst van € 725,- per liter. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat van de minimale opbrengst moet worden uitgegaan.
Het hof volgt de verdediging niet in dit standpunt.
Gelet op de gegevens in het dossier ten aanzien van de minimale opbrengst en de maximale opbrengst is de rechtbank naar het oordeel van het hof op goede gronden van de gemiddelde opbrengst uitgegaan.
Van de verdediging had een nadere onderbouwing mogen worden verwacht van haar standpunt dat veroordeelde slechts de minimale opbrengst heeft ontvangen. Deze onderbouwing is achterwege gebleven. Ook overigens is niet van de aannemelijkheid van het standpunt van de verdediging gebleken.
Resumé voordeelberekening conversielaboratorium Weert
Het hof neemt de navolgende voordeelberekening van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
Opbrengst
- -
9 jerrycans à 10 kilogram APAAN = 90 kilogram APAAN
- -
1 kilogram APAAN levert 0,38 kilogram zuivere BMK op
- -
uitgangspunt 1 kilogram APAAN = 0,38 liter zuivere BMK
- -
90 kilogram APAAN (x 0,38) = 34,2 liter zuivere BMK
- -
gemiddelde opbrengst per liter zuivere BMK: € 725,-
- -
34,2 liter x € 725,- per liter = € 24.795,-.
Kosten
- -
gemiddelde kostprijs APAAN = € 37,50 per kg
- -
90 kilogram APAAN x € 37,50 = € 3.375,-
- -
kostprijs zwavelzuur: € 20,- per jerrycan
- -
1 jerrycan = 20 liter = € 1,- per liter
- -
nodig voor 90 kilogram APAAN is 90 x 1,4 liter zwavelzuur
- -
aantal gebruikte liters: 126 liter zwavelzuur
- -
126 x € 1,- = € 126,-.
Totale kosten: € 3.375,- + € 126,- = € 3.501,-.
Totaal voordeel Weert: (€ 24.795,- -/- € 3.501,- =) € 21.294,-.
Verdeling voordeel
In het dossier is het voordeel uit het conversielab in Weert verdeeld over vier betrokkenen, te weten veroordeelde, [medeveroordeelden] , welke verdeling door de rechtbank is overgenomen.
Het hof volgt de rechtbank hierin niet en overweegt daartoe het navolgende.
In de hoofdzaak heeft het hof ten aanzien van de rol van veroordeelde specifiek onder meer en voor zover van belang het navolgende overwogen:
“Verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die zich schuldig maakte aan voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van synthetische drugs.
Verdachte speelde in deze organisatie een prominente rol. De werkzaamheden van verdachte bestonden uit het maken van voorwerpen ten behoeve van het omzettingsprocedé van apaan naar BMK en de productie van MDMA. Uit BMK kan amfetamine worden gemaakt. Zowel MDMA als amfetamine betreffen verdovende middelen, die zijn vermeld op Lijst I van de Opiumwet. De verdachte heeft zich ook zelf bezig gehouden met het omzettingsprocedé. Hij was goed op de hoogte van de chemische processen.
De verdachte heeft in de werkplaats achter zijn woning op min of meer structurele basis gewerkt aan de ontwikkeling van voorwerpen ten behoeve van omzettings- en productielaboratoria voor drugs. Volgens verdachtes eigen verklaring wisten producenten hem goed te vinden.
Het hof rekent de verdachte zijn prominente rol in de criminele organisatie en de grootschaligheid van zijn werkzaamheden ernstig aan.”
Voormelde overwegingen heeft het hof in de hoofdzaak in zijn algemeenheid gesteld en zijn derhalve van toepassing op alle conversielabs waarbij betrokkenheid van veroordeelde is vastgesteld.
Gelet op de door het hof in de hoofdzaak gememoreerde prominente rol van veroordeelde, de grootschaligheid van zijn werkzaamheden en de bijzondere reputatie die veroordeelde klaarblijkelijk genoot (“producenten wisten hem goed te vinden”) rechtvaardigen naar het oordeel van het hof de conclusie dat aan veroordeelde een groter deel van het voordeel is toegevloeid dan aan de andere bij de comversielabs betrokkenen.
Zoals hiervoor overwogen zijn bij het conversielab in Weert vier personen betrokken geweest onder wie veroordeelde. Het hof schat dat aan veroordeelde 50% van het voordeel is toegekomen en dat de andere helft voor 1/3 deel aan elk van de andere betrokkenen is toegekomen.
Het vorenstaande impliceert dat het hof aan veroordeelde toerekent een bedrag van: (€ 21.294,- :2 =) € 10.647,-
Ten aanzien van het conversielab Oisterwijk
Opbrengst
De rechtbank heeft overeenkomstig het dossier de opbrengst van het conversielab in Oisterwijk vastgesteld aan de hand van 21 aangetroffen lege drums van 20 kilogram APAAN.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aan de hand van het aantal aangetroffen lege drums APAAN de opbrengst moet worden bepaald maar op basis van de aangetroffen jerrycans met zwavelzuur op basis waarvan minder conversies aannemelijk zijn. De verdediging heeft daarbij gewezen op de benodigde hoeveelheid zwavelzuur bij de productie van BMK uit APAAN zoals gehanteerd ten aanzien van het conversielab in Weert.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Zoals hiervoor ten aanzien van het conversielab in Weert overwogen zijn voor de vaststelling van het aantal conversies tot uitgangspunt genomen aangetroffen handgeschreven aantekeningen op basis waarvan 9 conversies aannemelijk werden bevonden. Vervolgens is berekend welke hoeveelheden zwavelzuur benodigd zijn geweest om het hoofdbestanddeel APAAN naar BMK om te zetten.
Ten aanzien van het onderhavige conversielab in Oisterwijk is in het dossier het aantal aangetroffen lege drums van het hoofdbestanddeel APAAN tot uitgangspunt genomen en is aan de hand daarvan de opbrengst bepaald. Vervolgens is de hoeveelheid zwavelzuur berekend die bij het realiseren van die opbrengst benodigd is geweest.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat het uitgangspunt van het aantal aangetroffen lege drums met APAAN als hoofdbestanddeel van de productie van BMK een betere indicatie oplevert voor de gerealiseerde opbrengst dan de aangetroffen jerrycans zwavelzuur, waarvan bovendien niet valt uit te sluiten dat een aantal gebruikte jerrycans gedurende het productieproces uit het lab is verwijderd. Gelet hierop gaat het hof met de rechtbank voor de bepaling van de opbrengst uit van het aantal aangetroffen lege drums APAAN overeenkomstig het dossier. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Opbrengst per liter zuivere BMK
In het dossier is gerelateerd dat de minimale opbrengst € 650,- en maximaal € 800,- per liter BMK bedraagt. De rechtbank is uitgegaan van een gemiddelde opbrengst van € 725,- per liter. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat van de minimale opbrengst moet worden uitgegaan.
Het hof volgt de verdediging niet in dit standpunt.
Gelet op de gegevens in het dossier ten aanzien van de minimale en de maximale opbrengst is de rechtbank naar het oordeel van het hof op goede gronden van de gemiddelde opbrengst uitgegaan.
Van de verdediging had een nadere onderbouwing mogen worden verwacht van haar standpunt dat veroordeelde slechts de minimale opbrengst heeft ontvangen. Deze onderbouwing is achterwege gebleven. Ook overigens is niet van de aannemelijkheid van het standpunt van de verdediging gebleken.
Investeringskosten
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan investeringskosten een bedrag van € 15.000,- in mindering dient te worden gebracht overeenkomstig de verklaring van [medeveroordeelde] over zijn investering in Weert.
De rechtbank heeft aan investeringskosten een bedrag van € 3.000,- in mindering gebracht.
Het hof volgt de rechtbank niet in voormeld oordeel en zal evenmin het standpunt van de verdediging volgen nu ten aanzien van de investeringskosten ten aanzien van het conversielaboratorium in Oisterwijk en de betrokkenheid van veroordeelde daarbij niets is gebleken.
Gelet hierop zal het hof geen investeringskosten in aanmerking nemen.
Resumé voordeelberekening conversielaboratorium Oisterwijk
Het hof neemt de navolgende voordeelberekening van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
Opbrengsten
- -
Aantal drums: 21 stuks à 20 kilogram APAAN = 420 kilogram APAAN minus 9 emmers à 10 kilogram = 330 kilogram APAAN
- -
1 kilogram APAAN levert 0,38 kilogram zuivere BMK op
- -
Uitgangspunt 1 kilogram APAAN = 0,38 liter zuivere BMK
- -
330 kilogram APAAN (x 0,38) = 125,4 liter zuivere BMK; afgerond 125 liter zuivere BMK
- -
Gemiddelde opbrengst per liter zuivere BMK = € 725,-
- -
125 liter x € 725,- = € 90.625,-
Kosten
- -
Kostprijs APAAN = € 37,50 per kg
- -
330 kilogram x € 37,50 = € 12.375,-
- -
Kostprijs zwavelzuur: € 1,- per liter
- -
Per conversie wordt 10 kilogram APAAN gebruikt
- -
Per conversie is 14 liter zwavelzuur nodig
- -
Aantal gebruikte liters zwavelzuur (33x14) = 462
- -
462 x € 1,- = € 462,-
- -
Totale kosten: € 12.837,-
Totaal voordeel Oisterwijk: (€ 90.625,- -/- € 12.837 =) € 77.788,-
Verdeling van het voordeel
In het dossier is het voordeel uit het conversielab in Oisterwijk verdeeld over vier betrokkenen, te weten veroordeelde, [medeveroordeelden] , welke verdeling door de rechtbank is overgenomen.
Het hof volgt de rechtbank hierin niet, verwijst naar hetgeen hiervoor omtrent de verdeling van het voordeel ten aanzien van het lab in Weert ten aanzien van de rol van veroordeelde is overwogen en schat op grond daarvan dat aan veroordeelde 50% van het voordeel is toegekomen en van het restant, 1/3 deel aan elk van de anderen. Aan veroordeelde wordt derhalve toegerekend (€ 77.788 : 2 =) € 38.894,-.
Samenvattend ten aanzien van de conversielabs
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen stelt het hof op grond van de wettelijke grondslag van artikel 36e, tweede lid, (oud) Sr het totale voordeel uit de conversielabs voor veroordeelde als volgt vast:
Conversielab Gastel : € 180.356,-
Conversielab Weert : € 10.647,-
Conversielab Oisterwijk : € 38.894,-+
Totaal: : € 229.897,-.
Ten aanzien van de investeringen in [naam rechtspersoon] (Hongarije)
Uit onderzoek is gebleken dat veroordeelde heeft geïnvesteerd in de Hongaarse rechtspersoon [naam rechtspersoon] .
In het dossier is deze investering vastgesteld op een bedrag van € 528.000,-, welke omvang door de verdediging in eerste aanleg noch in hoger beroep is betwist.
In het dossier is gerelateerd dat gelet op de vermogenspositie en de antecedenten van veroordeelde’, het aannemelijk is dat deze uitgaven een illegale bron van inkomsten kennen en derhalve als wederrechtelijk verkregen voordeel zijn aan te merken.
De rechtbank is gedeeltelijk meegegaan in het verweer van de verdediging dat voormelde investeringen mogelijk zijn gemaakt door leningen van [investeerder] (€ 81.000,-), [investeerder] (€ 50.000,-) en [investeerder] € 100.000,-) aan veroordeelde. De rechtbank heeft op grond daarvan het voordeel vastgesteld op € 297.000,-.
De rechtbank is voorbijgegaan aan het verweer van de verdediging dat [investeerder] , [investeerder] , [investeerder] . en [investeerder] eveneens aan veroordeelde ten behoeve van voornoemde investering gelden hebben geleend, op grond waarvan het voordeel op nihil zou moeten worden vastgesteld.
De verdediging heeft in hoger beroep laatstgenoemd verweer herhaald en daarbij gewezen op de getuigenverhoren van voormelde personen bij de raadsheer-commissaris van dit hof waaruit van de laatstgenoemde vier aan veroordeelde verstrekte leningen zou blijken.
Ten aanzien van de gehoorde getuige [investeerder] heeft de advocaat-generaal het standpunt ingenomen dat de door hem aan veroordeelde verstrekte lening ten bedrage van € 60.000,- aannemelijk is geworden en dat op grond daarvan het door de rechtbank vastgestelde voordeel met dit bedrag verminderd dient te worden.
Het hof volgt de verdediging en de advocaat-generaal niet in voormelde standpunten.
Uit de verhoren bij de raadsheer-commissaris bij dit hof van alle voormelde getuigen, onder wie [investeerder] , volgt naar het oordeel van het hof niet meer dan dat deze verklaren gelden aan veroordeelde te hebben verstrekt. Enige onderbouwing waardoor deze verklaringen verifieerbaar zijn ontbreken. Nu ook voor het overige niet van de aannemelijkheid van deze verklaringen is gebleken gaat het hof aan deze getuigenverklaringen voorbij.
Samenvattend ten aanzien van de investeringen in [naam rechtspersoon]
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen stelt het hof op grond van de wettelijke grondslag van artikel 36e, derde lid, (oud) Sr het voordeel uit de investeringen in [naam rechtspersoon] vast op € 297.000,-.
Geschat wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het vorenstaande stelt het hof het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast op (€ 229.897,- + € 297.000,-=) € 526.897,-
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Redelijke termijn
De rechtbank heeft in eerste aanleg een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM vastgesteld van 1,5 jaar en op grond daarvan de betalingsverplichting verminderd met een bedrag van € 5000,-.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep tot een grotere matiging van de betalingsverplichting dient te leiden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat in eerste aanleg de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden en dat deze overschrijding bijna 1,5 jaar bedraagt. De rechtbank heeft daarbij op juiste wijze de aanvang van de redelijke termijn gesteld op 18 november 2012 en de einddatum op het moment van vonnis van 19 april 2016, waarbij in het vonnis van de rechtbank abusievelijk een datum van 19 december 2012 is opgenomen.
De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 2 mei 2016 en eindigt met het eindarrest van dit hof op 24 januari 2019. Daarmee is de redelijke termijn die in deze periode doorgaans eveneens op twee jaren wordt gesteld met bijna negen maanden overschreden. Het hof volstaat met de enkele constatering van de overschrijding zonder daaraan nadere consequenties te verbinden, als door de verdediging verzocht en overweegt daartoe het volgende.
In hoger beroep heeft de verdediging verzocht een vijftal getuigen te horen, van wie van één getuige woonachtig in Hongarije, die uiteindelijk middels een videoverbinding is gehoord. Tevens heeft de verdediging verzocht OVC-gesprekken uit te luisteren en heeft er in hoger beroep een conclusiewisseling plaatsgevonden. Dit alles maakt – zoals hiervoor aangegeven – dat aan voornoemde overschrijding in het hoger beroep geen verdere consequenties worden verbonden.
Anders dan de rechtbank zal het hof – gelijk als bij de andere medeveroordeelden – de betalingsverplichting met 10% matigen. In plaats van een betalingsverplichting van
€ 526.897,- zal een betalingsverplichting worden opgelegd van € 474.207,- (afgerond).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 526.897,00 (vijfhonderdzesentwintigduizend achthonderdzevenennegentig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 474.207,00 (vierhonderdvierenzeventigduizend tweehonderdzeven euro).
Aldus gewezen door:
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. G.J. Schiffers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 24 januari 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.