Hof Arnhem-Leeuwarden, 26-06-2018, nr. 16/00412
ECLI:NL:GHARL:2018:5984
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
26-06-2018
- Zaaknummer
16/00412
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:5984, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 26‑06‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 26‑06‑2018
Inhoudsindicatie
BPM. Bewijslastverdeling. Vaststelling schade. Invloed op waarde.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 16/00412
uitspraakdatum: 26 juni 2018
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 maart 2016, nummer AWB 14/2712, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) opgelegd van € 3.624.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.125, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.732,24 en de Inspecteur gelast het griffierecht te vergoeden.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2018. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende heeft ter zake van een uit een andere lidstaat overgebrachte personenauto van het merk Jaguar, type XF 3.0D V6 Luxury (VIN: [00000] , hierna: de auto) op 6 juni 2013 aangifte voor de BPM gedaan. Er is een bedrag van € 4.255 aan BPM voldaan. Voor de auto is € 25.000 inclusief omzetbelasting en exclusief BPM betaald.
2.2.
De datum van eerste toelating van de auto is 28 mei 2010. De auto is op 12 juni 2013 geregistreerd.
2.3.
Bij de aangifte is een taxatierapport overgelegd van 5 juni 2013, dat is opgemaakt door [A] , verbonden aan [B] b.v. (hierna: het taxatierapport respectievelijk de taxateur). In het taxatierapport is een handelsinkoopwaarde vermeld van € 16.597, die is berekend op basis van de koerslijstwaarde van EurotaxGlass’s van € 21.018, verminderd met € 4.421 wegens schade. De auto had ten tijde van de aangifte een leeftijd van ruim drie jaren, een kilometerstand van 25.245 en de algemene staat van onderhoud van de auto was volgens het taxatierapport, behoudens de schade, redelijk. In een bijlage zijn de reparatiekosten begroot op € 4.421 (inclusief btw).
2.4.
[C] B.V. (hierna: de hertaxateur) heeft namens de Inspecteur op 12 juni 2013 een hertaxatie uitgevoerd. In het hertaxatierapport van 24 juni 2013 heeft de hertaxateur de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 35.000, het resultaat van de verkoopwaarde (particulier en zonder schade) van € 45.000 minus een handelsmarge van € 9.000 en minus € 1.000 schade. De schade bestaat uit gebruiksschade aan de voorzijde. De reparatiekosten zijn berekend op € 1.234,16 (inclusief btw). De kosten bestaan (exclusief btw) uit € 510,25 aan arbeidsloon, € 380,43 aan spuitwerk en € 129,29 aan onderdelen.
2.5.
De Rechtbank heeft uit de foto’s in het taxatierapport afgeleid dat geen sprake is van meer dan normale gebruiksschade. Gelet op de handelsinkoopwaarde van de auto van € 21.018 en de cataloguswaarde van € 68.980 bedraagt de afschrijving 69,53%. Verschuldigd is 30,47% van de historische BPM van € 17.657, te weten € 5.380. Op aangifte is voldaan € 4.255. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.125.
3. Geschil
In geschil is of bij het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de auto rekening dient te worden gehouden met schade en, indien ja, met welk bedrag. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van geleden immateriële schade.
4. Beoordeling van het geschil
Rechtskader (2013)
4.1.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) wordt, voor zover hier van belang, met betrekking tot gebruikte personenauto’s het op de voet van artikel 9 Wet BPM bepaalde bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering (de afschrijving). In artikel 10, zevende lid, Wet BPM, is bepaald dat bij de aangifte opgaaf wordt gedaan van de gegevens die bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving.
4.2.
In artikel 8, vierde lid, Uitvoeringsregeling BPM (hierna: UR-BPM) zijn regels opgenomen die worden gesteld aan de opgaaf bedoeld in artikel 10, zevende lid, Wet BPM. Daarin is onder meer bepaald dat gebruik gemaakt kan worden van een koerslijst of taxatierapport, waarbij tevens de eisen zijn uitgewerkt die worden gesteld aan het te gebruiken taxatierapport. In het taxatierapport wordt bij de berekening van de inkoopwaarde van de referentieauto uitgegaan van de waarde die uit een koerslijst volgt, op welke waarde vervolgens het bedrag van de getaxeerde schade in mindering is gebracht. Het Hof acht een dergelijke taxatiemethodiek op zichzelf toegestaan (vgl. onder meer Hof Arnhem-Leeuwarden 7 juni 2016, nr. 14/00906, ECLI:NL:GHARL:2016:4938).
Bewijslastverdeling
4.3.
Voor wat betreft de verdeling van de bewijslast heeft het volgende te gelden. Naar het oordeel van het Hof rust op de Inspecteur de last aannemelijk te maken dat de BPM die rust op de waarde (afgezien van schade) van gelijksoortige auto’s op het grondgebied van Nederland geregistreerde auto’s niet lager is dan de BPM die volgens hem, los van de schade, zou dienen te worden geheven op de uit een andere lidstaat overgebrachte auto. Tussen partijen is evenwel niet in geschil dat de handelsinkoopwaarde van de auto (afgezien van schade) € 21.018 bedraagt.
4.4.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt vervolgens met zich dat belanghebbende, als de meest gerede partij daartoe, tegenover de betwisting door de Inspecteur de omvang van de gestelde schade aannemelijk maakt alsmede de invloed van die schade op de waarde van de referentieauto’s (vgl. onder meer Hof Arnhem-Leeuwarden 7 juni 2016, nr. 14/00906, ECLI:NL:GHARL:2016:4938).
4.5.
Tussen partijen is in geschil of de auto meer dan normale gebruiksschade heeft en of de herstelkosten hiervan de handelsinkoopwaarde van de auto nadelig beïnvloeden.
4.6.
Belanghebbende, op wie daarvoor de bewijslast rust, heeft de herstelkosten van de aan de auto opgetreden en te repareren schade berekend op € 4.421 (inclusief btw). Hij heeft daartoe een gespecificeerde schadecalculatie overgelegd, uitgesplitst naar kosten van onderdelen en arbeidsloon, plaat- en spuitwerk en monteur en foto’s overgelegd van de auto.
Schade
4.7.
Blijkens het taxatierapport betreffen de kosten van schadeherstel met name het plaatwerk (€ 134,50 exclusief btw), monteurswerkzaamheden (€ 192,61 exclusief btw), spuitwerkzaamheden (€ 2.863,62 exclusief btw) alsmede de kosten van diverse nevenwerkzaamheden, zoals een onderhoudsboekenpakket en software (€ 294,50 exclusief btw). De Inspecteur heeft de door de taxateur getaxeerde kosten van het herstel van de schade en de invloed van de eventuele schade op de handelsinkoopwaarde van de auto gemotiveerd bestreden. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de geconstateerde krassen en gebreken de normale gebruikssporen en slijtage zijn voor een auto van deze leeftijd. Bovendien voert de Inspecteur aan dat zou al sprake zijn van schade die van invloed is op de handelsinkoopwaarde, uitgegaan dient te worden van lagere herstelkosten. Belanghebbende kiest in de schadecalculatie steeds voor de duurste methode, namelijk spuiten van de (gehele) carrosserie c.q. het vervangen van onderdelen, terwijl er ook goedkopere oplossingen mogelijk zijn. Bovendien worden op deze wijze ook normale gebruikssporen verwijderd, aldus de Inspecteur.
4.8.
Op grond van het overgelegde fotomateriaal en de gespecificeerde schadecalculatie acht het Hof aannemelijk dat sprake is van lichte schade aan de auto, doch niet tot de door belanghebbende gestelde omvang. De hertaxateur heeft de auto gezien en de schade aan de auto vastgesteld op € 1.234,16. De uitleg van de Inspecteur ter zitting van het Hof dat de hertaxateur hier niet het oog had op echte schade maar slechts een vergelijking heeft gemaakt met de referentievoertuigen die in het hertaxatierapport zijn genoemd, overtuigt het Hof niet. Om te beginnen is over de staat van de referentievoertuigen niets opgenomen in het hertaxatierapport, zodat dit niet kan worden geverifieerd. Voorts leidt het Hof uit de foto’s en de schadecalculatie in het hertaxatierapport af dat wel degelijk schade (in de zin van meer dan normale gebruikssporen) is bedoeld. Daarnaast heeft de hertaxateur, zoals de gemachtigde van belanghebbende in de motivering van het hogerberoepschrift en de pleitnota heeft uiteengezet, met een aantal omstandigheden geen of onvoldoende rekening gehouden, zoals het materiaal (aluminium) van de motorkap en de kleur van de auto, die bij gedeeltelijke (plaatselijke) bewerking tot kleurverschil met het overige plaatwerk leidt. Tot slot heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat het door de hertaxateur gehanteerde uurtarief (€ 65) aan de lage kant is. Tarieven tussen € 75 en € 84 zijn gangbaar. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van een in het Nederlands gesteld onderhoudsboekenpakket en het herprogrammeren van de software van de auto in het Nederlands zijn aan te merken als echte schade. Met hetgeen belanghebbende heeft aangedragen en gelet op de niet weersproken stelling dat de software van de boordcomputer en de handboeken in een andere taal meegeleverd zijn, heeft belanghebbende wel aannemelijk gemaakt dat enige waardedruk uitgaat van deze omstandigheden.
4.9.
Met inachtneming van het gepresenteerde fotomateriaal en hetgeen hiervoor is overwogen, bepaalt het Hof het bedrag van de schade aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast in goede justitie op € 2.000 (inclusief btw). Naar het oordeel van het Hof dient bij de bepaling van de vermindering van de gezochte handelsinkoopwaarde in verband met kosten van herstel van schade, te worden uitgegaan van het bedrag van de herstelkosten inclusief btw (zie onder meer Hof Arnhem-Leeuwarden, 7 juni 2016, nr. 14/00177, ECLI:NL:GHARL:2016:4640).
Invloed van de schade?
4.10.
Het Hof is van oordeel dat niet iedere euro aan schade of herstelkosten geheel in aftrek komt op de handelsinkoopwaarde van een voertuig. Aan de hand van diverse criteria, zoals merk en type voertuig, courantheid, leeftijd, soort schade en verkrijgbaarheid van onderdelen, dient te worden bepaald wat het effect is van schade of een beschadiging op de waarde van een voertuig. Er hoeft evenmin met een zodanig bedrag aan herstelkosten rekening te worden gehouden, dat het voertuig in een betere staat kan worden gebracht. Het gaat er om, dat de waarde van een voertuig met schade in de juiste verhouding wordt gebracht tot de waarde van voertuigen die vergelijkbaar zijn, afgezien van de schade. De laatste categorie zal eveneens sporen van gebruik vertonen waarvan het wegwerken niet in mindering komt op de waarde, omdat dergelijke sporen bij een gebruikt voertuig immers heel normaal zijn. Met het overleggen van een algemene gebruikssporenmatrix, waarin onafhankelijk van het merk en type van het voertuig de normale gebruiksschade wordt bepaald, acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd om de hoogte van de normale gebruiksschade aannemelijk te maken. Een dergelijke matrix verdraagt zich ook niet met de individuele waardering van de auto via een taxatierapport. Ook de tabel waarin met het oplopen van de leeftijd van de auto het voor aftrek in aanmerking komende percentage afloopt, is voor het bepalen van het waardeverminderende effect niet geschikt. Met het enkele noemen van het percentage van 81, acht het Hof belanghebbende er niet in geslaagd om de hoogte van de normale gebruiksschade aannemelijk te maken. Zelfs niet indien dat percentage afkomstig is uit het rapport van de hertaxateur, nu dat percentage ook door de hertaxateur niet is onderbouwd. Het Hof stelt de invloed van de schade op de handelsinkoopwaarde van de auto vast op (€ 2.000 x 72%) € 1.440.
4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bruto BPM voor de auto € 17.657 beloopt. Uitgaande van een – eveneens tussen partijen niet in geschil zijnde – historische nieuwprijs van de auto van € 68.980 en een handelsinkoopwaarde van de auto na aftrek van schade van (€ 21.018 -/- € 1.440 =) € 19.578, bedraagt de afschrijving 71,62% en de op grond van het wettelijk systeem verschuldigde BPM 28,38% van € 17.657 = € 5.011.
4.12.
Gelet hierop bedraagt de door belanghebbende verschuldigde BPM € 5.011. Belanghebbende heeft op aangifte € 4.255 voldaan, zodat de naheffingsaanslag dient te worden verminderd tot € 756.
Immateriëleschadevergoeding
4.13.
De redelijke termijn is aangevangen op 6 december 2013 met de ontvangst van het bezwaarschrift door de Inspecteur. De redelijke termijn van vier jaar is derhalve met meer dan zes maanden, doch met minder dan twaalf maanden overschreden. Dit betekent dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding wegens geleden immateriële schade van € 1.000. Aangezien de vertraging is opgelopen in (hoger) beroep, zal de Staat (de Minister voor Rechtsbescherming) worden veroordeeld tot vergoeding van deze schade.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
5.1.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2.
De Rechtbank heeft de kosten voor de behandeling van het bezwaar en het beroep vastgesteld op € 1.732,24. Daartegen zijn in hoger beroep geen grieven aangevoerd, zodat het Hof daarvan zal uitgaan.
5.3.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.002 (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 501 (bedrag 2018)).
5.4.
Belanghebbende heeft in de onderhavige zaak aanspraak gemaakt op vergoeding ten bedrage van € 147,74 (inclusief omzetbelasting) ter zake van de kosten van de door de gemachtigde ter zitting meegebrachte deskundige. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat voor een dergelijke vergoeding geen grond bestaat nu belanghebbende niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:60, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mededeling heeft gedaan aan hem en aan het Hof van de komst van de deskundige naar de zitting. Die omstandigheid vormt naar het oordeel van het Hof echter geen reden om geen proceskostenvergoeding ter zake van een deskundige toe te kennen. Artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 1, onderdeel b, en artikel 2, eerste lid, onderdeel b, Besluit proceskosten bestuursrecht stellen voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van een door een partij naar de zitting meegebrachte deskundige immers niet de eis dat die deskundige tijdig, overeenkomstig artikel 8:60, vierde lid, Awb, is aangekondigd. Het niet aankondigen kan wel een reden zijn de deskundige niet tot de procedure toe te laten. In het onderhavige geval heeft de Inspecteur zich echter niet verzet tegen het horen van de deskundige ter zitting en de deskundige heeft ter zitting desgevraagd uitleg gegeven met betrekking tot het door hem opgemaakte taxatierapport. Tegen de hoogte van het bedrag als zodanig heeft de Inspecteur zich niet verzet.
Opmerking verdient nog dat het Hof zich realiseert dat het met deze beslissing tot toekenning van een kostenvergoeding voor een niet vooraf aangekondigde deskundige afwijkt van kennelijk vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, maar het Hof sluit zich voor de gronden hiertoe aan bij de uitspraak van Hof ‘s-Hertogenbosch 13 augustus 2015, nr. 14/00468, ECLI:NL:GHSHE:2015:3215.
5.5.
Gelet op het vorenoverwogene, komt in de onderhavige zaak voor vergoeding in aanmerking € 1.002 + € 147,74 = € 1.149,74.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskostenvergoeding en het griffierecht,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
– vermindert de naheffingsaanslag tot € 756,
– veroordeelt de Staat (de Minister voor Rechtsbescherming) in de door belanghebbende geleden schade tot een bedrag van € 1.000,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.149,74 en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 251 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 26 juni 2018 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 27 juni 2018
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.