Hof 's-Hertogenbosch, 16-08-2012, nr. 20-000827-11
ECLI:NL:GHSHE:2012:BX4811
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
16-08-2012
- Zaaknummer
20-000827-11
- LJN
BX4811
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2012:BX4811, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 16‑08‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:3054, Niet ontvankelijk
- Wetingang
- Vindplaatsen
Jwr 2012/81
Uitspraak 16‑08‑2012
Inhoudsindicatie
Inrijden op zes voetgangers met een personenauto. Het hof veroordeelt de verdachte ter zake van zes pogingen tot doodslag en een voorafgaande mishandeling tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Daarnaast is de verdachte de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren. De verdachte is met zijn zware personenauto het trottoir opgereden en is daarna ingereden op zes voetgangers. Een van de voetgangers is op de motorkap van de auto beland. De rechtbank had dezelfde ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd en verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met verplicht toezicht van de reclassering. Het hof is van oordeel dat die gevangenisstraf te laag is, gelet op de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte.
Partij(en)
Sector strafrecht
Parketnummer : 20-000827-11
Uitspraak : 16 augustus 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van
het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 21 februari 2011, parketnummer 02-800830-10 en de van dat vonnis deeluitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere opgelegde voorwaardelijke straffen, parketnummers 01-845355-08 en 02-650549-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1985],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij verdachte - zakelijk weergegeven - ter zake van poging tot doodslag, meermalen gepleegd en mishandeling is veroordeeld tot:
- -
een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daarbij als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- -
met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren;
- -
met toewijzing van een tweetal vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen;
- -
met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot betaling van een bedrag van EUR 942,80 (subsidiair 18 dagen hechtenis), vermeerderd met de wettelijke rente te berekenen vanaf 06 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening en;
- -
met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van EUR 942,80, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente te berekenen vanaf 06 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
- A.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
- B.
Omvang van het hoger beroep
Vordering benadeelde partij
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een gedeelte van EUR 942,80 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 06 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoeding, toegewezen.
De voeging duurt in hoger beroep - voor zover de vordering is toegewezen - van rechtswege voort. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep - binnen de grenzen van haar eerste vordering - opnieuw gevoegd. De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van EUR 942,80 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 06 juli 2010.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Het hoger beroep heeft mede betrekking op de beslissing die de eerste rechter heeft genomen op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Breda tot tenuitvoerlegging alsnog van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter te ’s-Hertogenbosch d.d. 23 juli 2008 onder parketnummer 01-845355-08.
Het hoger beroep heeft voorts mede betrekking op de beslissing die de eerste rechter heeft genomen op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Breda tot tenuitvoerlegging alsnog van de voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter te Breda d.d. 17 oktober 2008 onder parketnummer 02-650549-08.
- C.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd, dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal bevestigen (met inbegrip van de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straffen, de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel) behoudens de opgelegde straffen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende, de verdachte ten aanzien van de onder 1. - primair - ten laste gelegde ‘poging tot doodslag, meermalen gepleegd’ en 2. ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ter zake van het feit onder 1. voor de duur van drie jaren.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit van het onder 1. primair ten laste gelegde, zowel ten aanzien van de voorbedachte raad, alsook ten aanzien van de poging tot doodslag, meermalen gepleegd. Ten aanzien van het onder 1. - subsidiair - en 2. ten laste gelegde heeft de verdediging zich in dit verband gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Subsidiair is ten aanzien van de op te leggen straf bepleit tot matiging van de duur van de door de eerste rechter opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging is de verlenging van de proeftijd bepleit, dan wel - zo mogelijk - omzetting van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf naar een werkstraf.
D. Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
E. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
- 1.
hij op of omstreeks 6 juli 2010 te Oisterwijk ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade [naam betrokkene 1] en/of [naam betrokkene 2] en/of [naam betrokkene 3] en/of [naam betrokkene 4] en/of [naam betrokkene 5] en/of [naam betrokkene 6] van het leven te beroven met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, met een door hem, verdachte, bestuurde auto (merk [merknaam personenauto]) op het trottoir van/bij een voor het openbaar verkeer openstaande weg ([straatnaam]) met een te hoge, althans aanmerkelijke snelheid
- -
is ingereden op die [naam betrokkene 1] en/of [naam betrokkene 2] en/of [naam betrokkene 3] en/of [naam betrokkene 4] en/of [naam betrokkene 5] en/of [naam betrokkene 6], en/of (vervolgens)
- -
die [naam betrokkene 1] heeft aangereden, ten gevolge waarvan die [naam betrokkene 1] op de motorkap van zijn, verdachtes, auto terecht is gekomen en/of (vervolgens)
- -
die [naam betrokkene 1] over enige afstand op de motorkap van zijn auto heeft meegevoerd en/of (vervolgens)
- -
naar rechts heeft gestuurd, ten gevolge waarvan die [naam betrokkene 1] van de motorkap van die auto is gevallen en/of (vervolgens)
- -
(met onverminderde snelheid) (rakelings) langs die [naam betrokkene 1] verder is gereden, terwijl die [naam betrokkene 1] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 6 juli 2010 te Oisterwijk ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om aan (een) perso(o)nen (te weten [naam betrokkene 1] en/of [naam betrokkene 2] en/of [naam betrokkene 3] en/of [naam betrokkene 4] en/of [naam betrokkene 5] en/of [naam betrokkene 6]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een door hem, verdachte, bestuurde auto (merk [merknaam personenauto]) op het trottoir van/bij een voor het openbaar verkeer openstaande weg ([straatnaam]) met een te hoge, althans aanmerkelijke snelheid
- -
is ingereden op die [naam betrokkene 1] en/of [naam betrokkene 2] en/of [naam betrokkene 3] en/of [naam betrokkene 4] en/of [naam betrokkene 5] en/of [naam betrokkene 6], en/of (vervolgens)
- -
die [naam betrokkene 1] heeft aangereden, ten gevolge waarvan die [naam betrokkene 1] op de motorkap van zijn, verdachtes, auto terecht is gekomen en/of (vervolgens)
- -
die [naam betrokkene 1] over enige afstand op de motorkap van zijn auto heeft meegevoerd en/of (vervolgens)
- -
naar rechts heeft gestuurd, ten gevolge waarvan die [naam betrokkene 1] van de motorkap van die auto is gevallen en/of (vervolgens)
- -
(met onverminderde snelheid) (rakelings) langs die [naam betrokkene 1] verder is gereden, terwijl die [naam betrokkene 1] op de grond lag,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
- 2.
hij op of omstreeks 6 juli 2010 te Oisterwijk opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [naam betrokkene 4]),
- -
bij de keel en/of nek heeft gepakt en/of (vervolgens) heeft opgetild en/of (vervolgens)
- -
tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of
- -
tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geduwd,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
- F.
Het bewijs
I: De verklaring van aangever [naam betrokkene 4]
Op 14 juli 2010 heeft [naam betrokkene 4] aangifte gedaan van onder meer mishandeling. Bij deze gelegenheid heeft hij als volgt verklaard:
Op dinsdag 6 juli 2010 was ik samen met mijn vriendin [naam betrokkene 5] en de mij bekende [naam betrokkene 6], eigenaar van [naam eetgelegenheid], in Oisterwijk in café“[naam café]”, gevestigd aan de [straatnaam] naar de voetbalwedstrijd Nederland - Uruguay aan het kijken. Na afloop van de wedstrijd besloten wij drieën om weg te gaan. Wij liepen rechtsaf café [naam café] uit en toen wij ongeveer 20 á 30 meter richting de [naam] gelopen waren, kwamen wij bij een voor mij onbekende jongen en meisje uit. Ik zag dat die jongen een fiets, die daar bij een paal of boom stond, geheel in elkaar aan het schoppen was. Ik weet niet van wie die fiets was en ik weet ook de aanleiding voor deze vernieling niet, maar ik achtte deze vernieling zinloos en ongewenst. Ik sprak die man op zijn gedrag aan met de woorden: “Doe normaal jongen, dat is toch nergens voor nodig.”Ik zag dat die jongen zich omdraaide en snel mijn richting uit kwam gelopen. Vervolgens pakte hij mij gewoon bij mijn keel. Ik voelde dat hij mij, terwijl hij mij bij mijn keel vasthield, gewoon optilde. Deze persoon was net zo groot als ik ben (ongeveer 175 cm), maar hij was enorm sterk. Vervolgens liet hij mij weer zakken en hij gaf me een vuistslag, waarbij hij mij met kracht onder mijn rechteroog raakte.
Ten gevolge van die klap voelde ik pijn aan mijn rechter jukbeen. Ik zag dat hij mij nog enkele vuistslagen wilde geven, maar die kon ik ontwijken. Ter verdediging heb ik hem een tik gegeven en lukte het mij, om hem rond zijn hoofd vast te pakken. Toen werden wij gescheiden door onder andere [naam betrokkene 6].
Over het gebeuren na dit voorval heeft aangever [naam betrokkene 4] nog als volgt verklaard:
Toen wij gescheiden waren, zijn wij verder gelopen richting de [naam]. Kort hierna zag ik een auto over het trottoir waar wij liepen, op ons af komen gereden. Ik zag dat de auto een grote snelheid had. Overigens liepen er kort achter ons drie jongens, die ik ook wel gezien had, toen ik ruzie had met die onbekende man. Wij liepen dus met zijn zessen en die auto kwam in volle vaart op ons af. Het was secondenwerk, dat ik mij realiseerde wat er gebeurde. Ik had meteen het besef dat ik opzij moest springen om niet aangereden te worden. Vlak voordat die auto mij en dus ook de rest had genaderd, zag ik dat de auto bestuurd werd door diezelfde man, waar ik kort daarvoor ruzie mee had gehad. Ik herkende hem in een fractie aan zijn gezicht. Ook herkende ik de vrouw die naast hem in de auto zat. Zoals gezegd, kon ik nog net op tijd naar rechts wegspringen. Ook mijn vriendin en volgens mij ook [naam betrokkene 6] moesten naar rechts springen. Wij moesten wegspringen, daar we anders waren aangereden. Ik zag dat ook de jongens die achter ons liepen, opzij moesten springen, maar een van de jongens was op de motorkap van die auto beland. De auto reed met onverminderde vaart over het trottoir verder richting [naam café]. Kort voor café [naam café] reed de auto rechtsaf van het trottoir. Toen de bestuurder van het trottoir afreed, rolde een van de jongens die door de auto was aangereden en was meegevoerd op de motorkap, links van de auto af.
II: De verklaring van de getuige [naam betrokkene 5]
De vriendin van aangever [naam betrokkene 4], [naam betrokkene 5], verklaarde op 14 juli 2010 als volgt:
Ik ben samen met mijn vriend [naam betrokkene 4] en [naam betrokkene 6], de eigenaar van [naam eetgelegenheid] op 6 juli 2010 in café [naam café] (het hof begrijpt: te Oisterwijk) naar de voetbalwedstrijd Nederland - Uruguay aan het kijken geweest. Die avond zijn wij na de wedstrijd uit café [naam café] weggegaan. We liepen rechtsaf over het trottoir richting de [naam]. We naderden een man en een vrouw, Ik zag dat die man een fiets aan het vernielen was. Hij trapte tegen die fiets aan. Mijn vriend [naam betrokkene 4] riep naar die man: “Doe normaal, is dat jouw fiets?” of woorden van die strekking. Die man ging helemaal door het lint. Hij liep direct op [naam betrokkene 4] af en ik zag dat hij [naam betrokkene 4] bij zijn keel vastgreep. Ook zag ik dat hij [naam betrokkene 4] van de grond af tilde. Het ging snel en ik weet dat ze geworsteld hebben. Nadien had [naam betrokkene 4] een wondje onder zijn rechteroog ter hoogte van zijn wang. [naam betrokkene 6] en ik hebben hen proberen te scheiden. Ook kwam er nog een man bij die hen heeft gescheiden. Uiteindelijk ben ik met [naam betrokkene 4] verder kunnen lopen, samen met drie jongens die tijdens de vechtpartij ook probeerden te sussen. Kort hierna kwam ook [naam betrokkene 6] weer bij ons.
Op enig moment, ik weet niet precies waar dat was, zag ik dat er een auto op het trottoir kwam gereden. Hij reed in onze richting en ik zag dat de auto met redelijk hoge snelheid op ons inreed. Ik kan de snelheid niet schatten, maar gezien de omstandigheden, kwam het als heel hard en gevaarlijk op mij over. Ik zag, toen de auto ons naderde, dat die jongen, waar [naam betrokkene 4] ruzie mee had gehad, de auto bestuurde en naast hem herkende ik de vrouw die bij hem was. Ik zag dat de auto in onze richting werd gestuurd en om niet aangereden te worden door die auto, moest ik opzij springen. Ik ben naar die kant van de winkels gesprongen en kon zo voorkomen dat ik door die automobilist werd aangereden. Ook [naam betrokkene 4], [naam betrokkene 6] en de jongens die achter ons liepen, moesten opzij springen om niet te worden aangereden. Ik zag echter dat een jongen door de auto werd aangereden. Hij lag op de motorkap en werd zeker 10 meter meegevoerd.
Ik zag dat de bestuurder rechtsaf de rijbaan op reed, net voor het terras van een café. Ik zag dat die jongen aan de linkerzijde van het voertuig afrolde en op het trottoir viel.
III: De verklaring van aangever [naam betrokkene 1]
Op 9 juli 2010 heeft [naam betrokkene 1] aangifte gedaan van een poging tot doodslag. Bij die gelegenheid heeft hij als volgt verklaard:
Op dinsdag 6 juli 2010 was ik met een aantal vrienden bij Café [naam café] (het hof begrijpt: te Oisterwijk) naar de voetbalwedstrijd van Nederland gaan kijken. Ik ben met twee vrienden naar de pinautomaat gelopen van de [naam] bank. Deze vrienden zijn: [naam betrokkene 2] en [naam betrokkene 3]. Ter hoogte van restaurant de [naam eetgelegenheid] zag ik dat een man tegen fietsen aan het schoppen was. Ik zag een man ([naam betrokkene 4]) met zijn vriendin aanlopen en ik hoorde dat [naam betrokkene 4] naar de man riep: “zijn die fietsen van jou?” De man die tegen de fietsen aan het schoppen was liep meteen op [naam betrokkene 4] af en ik zag dat [naam betrokkene 4] meteen bij zijn keel gepakt werd. Dat de man [naam betrokkene 4] heet, hoorde ik de volgende dag van de eigenaar van [naam eetgelegenheid]. Ik zag dat een andere man kwam en die wilde de man tegen houden en de eigenaar van [naam eetgelegenheid]kwam erbij en hield [naam betrokkene 4] weg. [naam betrokkene 4], zijn vriendin en de eigenaar van [naam eetgelegenheid] liepen verder en wij liepen hier vlak achter.
Het gedeelte waar wij liepen was voor verkeer afgesloten, omdat hier de kermis komt en kermisvrachtauto’s stonden. Ik zag een personenauto ineens voor ons op de stoep staan. Ik zag en ik hoorde dat de personenauto gas gaf en recht op ons af kwam rijden. Ik kon niet meer wegspringen, omdat de auto recht voor mij stond. Met mijn handen probeerde ik de auto tegen te houden, maar door de snelheid ging dit niet en kwam ik op de motorkap terecht. De auto ging echt heel hard. Ik lag met mijn rug op de motorkap. Voor de winkel [naam café] , dit is ongeveer 20 meter verder, ging de auto naar rechts om weer de weg op te gaan, omdat iets verder terrasjes waren. Doordat de auto naar rechts ging, ben ik er waarschijnlijk afgeslingerd. Ik lag op de grond. Mijn vrienden, [naam betrokkene 4] en zijn vriendin en de eigenaar van [naam eetgelegenheid] konden op tijd wegspringen. Ik ben weer opgestaan en had overal pijn. Vooral mijn linker knie en rechter elleboog deden pijn.
IV: Een geneeskundige verklaring betreffende [naam betrokkene 1]
Een arts in opleiding heeft op 14 juli 2010 een geneeskundige verklaring opgesteld met daarin opgenomen het navolgende:
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [naam betrokkene 1]
Voornamen: [naam]
Geboren: [datum]
Geboorteplaats/land: [geboorteplaats] in Nederland
- A.
Uitwendig waargenomen letsel:
- -
Schaafwonden rechter elleboog met een diameter van 2-3 centimeter.
- E.
overige van belang zijnde informatie (operatie, blijvend letsel e.d.):
- -
Pijnlijke rechter elleboog, vermoedelijk gekneusd.
- -
Pijnlijke linker knie, vermoedelijk gekneusd.
- F.
Geschatte duur van genezing:
In ieder geval 6-8 weken.
V: De verklaringen van getuige [naam betrokkene 6]
Op 14 juli 2010 heeft [naam betrokkene 6] het navolgende verklaard:
Op dinsdag 6 juli 2010, omstreeks 23.30 uur, zat ik samen met een vriend van mij genaamd [naam betrokkene 4] en zijn vriendin [naam betrokkene 5] op het terras bij eethuis ‘[naam café]’. Vanaf het terras van ’[naam café]’ liepen wij in de richting van de [naam] over de [straatnaam] te Oisterwijk. Ik hoorde plotseling een hard geluid en draaide me om en zag dat een jongen tegen fietsen aan het schoppen was. Ik vermoedde direct dat die jongen bij de [merknaam personenauto] hoorde, aangezien het portier aan de passagierszijde van die auto openstond. Ik hoorde dat [naam betrokkene 4] zei tegen die jongen die tegen de fietsen stond te schoppen dat hij normaal moest doen en dat Nederland toch gewonnen had. De jongen draaide zich om en liep richting [naam betrokkene 4]. Ik zag dat de jongen [naam betrokkene 4] een klap gaf met zijn tot vuist gebalde rechter hand.
Uiteindelijk ben ik met [naam betrokkene 4] en [naam betrokkene 5] (het hof begrijpt: [naam betrokkene 5]) verder gelopen. Ook liepen er drie jongens met ons mee die de ruzie ook hadden gezien. We liepen met zijn zessen in de richting van de [naam]. Plotseling zag ik dat die [merknaam personenauto], welke bij die ruzie makende jongen hoorde, het trottoir op kwam gereden. Dit gebeurde ongeveer dertig meter voor ons. Ik zag dat die [merknaam personenauto] heel hard op ons afgereden kwam. Ik hoorde dat de bestuurder heel hard gas gaf. Ik zag dat een jongen die bij het groepje van drie hoorde, te laat was met wegspringen. Ik zag dat de jongen door de [merknaam personenauto] werd aangereden. Ik zag dat die jongen op de motorkap terecht kwam en als het ware links over de motorkap gleed. Dit is het geluk geweest van de jongen. Als hij van voren van de motorkap was afgegleden, had hem iets ergs kunnen overkomen. Ik zag dat de bestuurder van de [merknaam personenauto] de jongen was die [naam betrokkene 4] een klap had gegeven.
Bij de rechter-commissaris heeft de getuige [naam betrokkene 6] op 5 maart 2012 aanvullend nog het volgende verklaard:
Ik zag vervolgens dat er een auto ons tegemoet gereden kwam. De auto reed over de stoep, de auto reed heel hard. Verder reed de auto te snel om hem tegen te kunnen houden. Ik kon op tijd opzij springen.
VI: de verklaring van aangever [naam betrokkene 2]
Op 9 juli 2010 heeft [naam betrokkene 2] aangifte gedaan van een poging tot doodslag. Bij deze gelegenheid heeft hij als volgt verklaard:
Op dinsdag 6 juli 2010 omstreeks 23.45 uur liep ik samen met twee andere vrienden van mij genaamd [naam betrokkene 3] en [naam betrokkene 1] het café genaamd: [naam café], wat gevestigd is op [straatnaam] te Oisterwijk uit om geld te gaan pinnen.
Ik zag op een gegeven moment dat er een [merknaam personenauto] ons tegemoet kwam rijden. Ik zag dat deze auto op 30 meter afstand van ons met veel gas de stoep kwam opdraaien. Ik hoorde dat de bestuurder van dit voertuig, toen hij eenmaal met zijn auto op de stoep was, extra gas bijgaf. Mijn vrienden en ik moesten aan de kant springen, evenals een andere groep van drie mensen. Op het moment dat ik aan de kant moest springen, was de auto zo dichtbij, ik schat op een halve meter afstand. Ik wil u nog wel vertellen dat als ik niet aan de kant was gesprongen, dat ik dan was aangereden door deze [merknaam personenauto]. Ik was behoorlijk geschrokken van dit voorval en stond naderhand te trillen op mijn benen.
VII: de verklaring van aangever [naam betrokkene 3]
Op 13 juli 2010 heeft [naam betrokkene 3] als getuige een verklaring afgelegd. Nadat hij had medegedeeld dat hij als aangever in de zaak wilde worden opgenomen, verklaarde hij als volgt:
Ik wil graag een getuigenverklaring afleggen over hetgeen op dinsdag 6 juli 2010 gebeurd is. Mijn twee vrienden [naam betrokkene 2] en [naam betrokkene 1] hebben al aangifte gedaan. Op 6 juli 2010 was ik met mijn vrienden [naam betrokkene 2] en [naam betrokkene 1] in café [naam café] (het hof begrijpt: te Oisterwijk) voetbal aan het kijken. We gingen naar buiten om geld te pinnen. Dit ging allemaal niet zo snel, omdat er nog een groep mensen voor ons liep. Met deze groep mensen bedoel ik de roepende man (het hof begrijpt: aangever [naam betrokkene 4]) met zijn vriendin en de eigenaar van [naam eetgelegenheid]. Circa 2 minuten later zag ik een [merknaam personenauto] voorbij rijden. Hij reed iets voorbij ons en ik zag dat hij, op een plaats waar geen stoeprand was, de stoep opreed. Ik zag dat de auto recht op ons afgereden kwam. Dit was met een behoorlijke snelheid. De man die geroepen had en zijn vriendin en de eigenaar van [naam eetgelegenheid] sprongen opzij. Ik, [naam betrokkene 2] en [naam betrokkene 1] liepen naast elkaar. Ik liep aan de kant van de straat en [naam betrokkene 2] aan de kant van de winkels en [naam betrokkene 1] liep tussen ons in. Ik en [naam betrokkene 2] konden nog net opzij springen. Ik zag dat [naam betrokkene 1] niet meer opzij kon springen. Nadat ik weggesprongen was, zag ik [naam betrokkene 1] op de motorkap liggen. Ik hoorde dat de bestuurder van de auto nog meer gas gaf.
VIII: de verklaringen van verdachte
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte op 07 februari 2010 - voor zover relevant en zakelijk weergegeven - als volgt verklaard:
Het klopt dat ik op 6 juli 2010 in Oisterwijk was. Ik liep na afloop van een voetbalwedstrijd van het Nederlands elftal met mijn vriendin [naam betrokkene 7] terug naar mijn auto, een [merknaam personenauto]. Ik zag dat er een fiets tegen mijn auto lag.
Ik pakte die fiets en gooide hem weg. Ik had nooit zo mogen reageren op die fiets. Toen kwam er een voor mij onbekende jongen naar mij toe en die zei: “Durf je wel tegen die fiets?” Ik heb in het dossier gelezen dat die jongen [naam betrokkene 4] heet. Daarop ontstond duw- en trekwerk tussen mij en [naam betrokkene 4], dat was over en weer. Er kwamen andere jongens bij staan.
Ik heb [naam betrokkene 4] in de worsteling zeker geduwd, dat ontken ik niet. Op een gegeven moment werden [naam betrokkene 4] en ik door die jongens uit elkaar gehaald, waarna mijn vriendin en ik terug naar mijn auto liepen. Mijn vriendin stapte aan de bijrijderskant in en ik aan de bestuurderskant. Ik reed vanuit de parkeerhaven [straatnaam] op en zag dat iets verderop een stuk van de weg was afgezet in verband met de opbouw van de kermis. Door de wegafzetting kon ik niet rechtdoor rijden. Maar ik kon ook niet op de rijbaan keren, omdat het daar op de weg heel druk was, vanwege het huiswaarts keren van de supporters en aan de linkerkant van de weg lag een hoge stoeprand die dat keren bemoeilijkte. De beste keermogelijkheid was het opdraaien van de stoep aan de rechterkant van de weg en vervolgens in tegengestelde richting terugrijden. Ik draaide dus de stoep op en reed maar een heel klein stuk over de stoep. Ik schat dat ik toen tien tot dertig meter over de stoep ben gereden. Ik was op dat moment opgefokt, omdat ik van die situatie wilde wegkomen. Nadat ik de draai had gemaakt, zag ik dat de jongens naar mijn auto kwamen lopen.
IX: de verklaring van [naam betrokkene 7]
Over het voorval op 6 juli 2010 heeft [naam betrokkene 7] (vriendin van de verdachte) op 28 juli 2010 het volgende verklaard:
Op de avond van dinsdag 6 juli 2010 waren [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) en ik in een café in het centrum van Oisterwijk. We waren met de [merknaam personenauto] van [verdachte] gekomen. We gingen naar huis en bij de auto aangekomen, zag [verdachte] dat er een fiets tegen zijn auto lag. [verdachte] werd link, kwaad.
Over wat zich daarna heeft afgespeeld, verklaart [naam betrokkene 7] nog het volgende:
Ik raakte erg in paniek en rende naar de auto. Ik schreeuwde tegen [verdachte]: “Ik wil weg! Gassen!” Ik was in paniek. [verdachte] draaide de auto naar rechts, de stoep op. Hij draaide de auto 180 graden en reed dus over de stoep. Dat ging echt wel met een behoorlijke snelheid. Dat kan ook niet anders met zo een schreeuwend kind naast je als ik was. We reden over de stoep in tegengestelde richting.
- G.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte de onder 1. primair ten laste gelegde pogingen tot moord heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot moord is onder meer vereist dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van voorbedachte raad dient vast te komen staan dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of reeds genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat zulks niet is komen vast te staan.
- H.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Van de zijde van de verdediging is betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem onder 1. primair ten laste gelegde pogingen tot doodslag. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het opzet heeft gehad - ook niet in voorwaardelijke zin - om iemand van het leven te beroven.
Ter adstructie van het vorenstaande heeft de raadsman - zakelijk weergegeven en kort samengevat - betoogd dat de belastende verklaringen van de direct betrokkenen bij het voorval dienen te worden uitgesloten voor het bewijs, omdat er aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de door hen afgelegde verklaringen kan worden getwijfeld.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd, dat het niet aannemelijk is dat aangever [naam betrokkene 1] op de motorkap van verdachte is beland en evenmin dat [naam betrokkene 1] over een afstand van 20 meter op de motorkap is meegevoerd.
Ten slotte heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het, gelet op de plaats waar de verdachte de stoep is opgereden en de afstand die daarna is afgelegd (waartoe de verdediging foto’s heeft overgelegd, welke dateren van enige tijd na het onderwerpelijke incident) in combinatie met het ontbreken van objectieve gegevens met betrekking tot de snelheid waarmee de verdachte op het trottoir heeft gereden, niet aannemelijk is dat verdachte over deze korte afstand een zodanig hoge snelheid heeft ontwikkeld dat naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans bestond dat degenen op wie is ingereden, als gevolg daarvan het leven zouden laten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
Vooropgesteld dient te worden dat de zes in de tenlastelegging genoemde personen niet tot een en dezelfde groep behoren. De ene groep bestond uit [naam betrokkene 1], [naam betrokkene 3] en [naam betrokkene 2]; de andere uit [naam betrokkene 4], [naam betrokkene 5] en [naam betrokkene 6]. Anders dan de raadsman meent, zijn er naar het oordeel van het hof uit het onderzoek ter terechtzitting geen aanknopingspunten naar voren gekomen die op enige vorm van afstemming in het afleggen van hun verklaringen wijzen.
De enkele omstandigheid dat zij enkele dagen na het voorval verklaringen hebben afgelegd bij de politie, dan wel dat een dag na het voorval nog contact is geweest tussen aangever [naam betrokkene 1] en getuige [naam betrokkene 6] brengt naar het oordeel van het hof niet mee dat moet worden aangenomen dat zij hun verklaringen bewust op elkaar hebben afgestemd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat niet is gebleken dat de beide groepen elkaar voor het voorval kenden of op enigerlei wijze bevriend met elkaar waren.
Het hof stelt vast dat de aangevers c.q. getuigen behorende tot de twee vorenbedoelde groepen in de kern consistent hebben verklaard. Onder meer voor wat betreft de aanleiding van het handgemeen tussen aangever [naam betrokkene 4] en de verdachte, het rijden door de verdachte met zijn [merknaam personenauto] op het trottoir in hun richting en het wegspringen door de diverse personen, teneinde een aanrijding met de [merknaam personenauto] te voorkomen. Hun verklaringen ondersteunen niet alleen elkaar, maar vinden ook bevestiging in de verklaring van de niet in één van de groepen aanwezige getuige [naam betrokkene 8] waar de laatste verklaart dat de [merknaam personenauto] heel hard over het trottoir reed, alsmede in de verklaring van [naam betrokkene 7], de vriendin van verdachte, die bij hem in de auto zat en heeft verklaard dat het rijden echt wel met een behoorlijke snelheid ging.
Voor zover in de verklaringen verschillen zijn te ontwaren, zijn deze naar het oordeel van het hof van ondergeschikte aard en betekenen deze verschillen niet dat afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zijn. In zijn algemeenheid heeft namelijk te gelden dat getuigen, als gevolg van de impact die bepaalde gebeurtenissen op hun gemoed kunnen hebben, verklaringen afleggen over hetgeen ze hebben waargenomen die niet op alle punten met elkaar in overeenstemming zijn. Dit enkele gegeven doet echter nog geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van die verklaringen. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn ook anderszins geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de betrouwbaarheid van de onderwerpelijke verklaringen raken.
Het hof acht de verklaringen daarom betrouwbaar en verwerpt het betoog dat de verklaringen voor het bewijs moeten worden uitgesloten.
Het voorgaande brengt met zich dat het hof ook geen aanleiding ziet om in twijfel te trekken dat aangever [naam betrokkene 1] op de motorkap van het voertuig is beland en over enige afstand is meegevoerd, zoals uit diverse getuigenverklaringen naar voren komt. De enkele omstandigheid dat de getuige [naam betrokkene 8] daarover niet heeft verklaard, maakt dat niet anders.
In dit verband wijst het hof nog op de door getuige [naam betrokkene 8] op 5 maart 2012 bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring, waaruit blijkt dat zijn zicht beperkt was:
“Ik heb de auto niet eerder gezien omdat er sprake is van een soort van blinde hoek. Het zicht wordt voor een deel belemmerd door een schot dat daar staat.”
Ten aanzien van de betwisting van het (voorwaardelijk) opzet door de raadsman overweegt het hof als volgt.
De verdachte is op 6 juli 2010, na een confrontatie met aangever [naam betrokkene 4], samen met zijn vriendin in zijn [merknaam personenauto] gestapt die geparkeerd stond op [straatnaam] te Oisterwijk. Als gevolg van de confrontatie met [naam betrokkene 4] was verdachte opgefokt, terwijl zijn vriendin naast hem tegen hem schreeuwde: “Ik wil weg! Gassen!”. Nadat hij het parkeervak had verlaten, is hij met zijn [merknaam personenauto] enkele meters vooruit gereden om daarna het trottoir aan de rechterzijde van [straatnaam] op te rijden, 180 graden te draaien en in tegengestelde richting, over het trottoir, terug te rijden. Hij is vervolgens tien tot dertig meter over het trottoir gereden en is met aanmerkelijke snelheid afgereden en vervolgens ingereden op meerdere voetgangers die zich op het trottoir bevonden, onder wie de genoemde [naam betrokkene 4]. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard te hebben gezien dat, nadat hij de draai had gemaakt, de jongens naar zijn auto kwamen lopen.
Hoewel op grond van de bewijsmiddelen niet de exacte snelheid waarmee verdachte over dat trottoir reed, kan worden vastgesteld, kan naar het oordeel van het hof wel degelijk uit de tot het bewijs gebezigde verklaringen worden afgeleid dat die snelheid aanmerkelijk moet zijn geweest. Zo heeft de getuige [naam betrokkene 8] hierover bij de politie verklaard dat de verdachte ‘heel hard over het trottoir reed’.
Bij de rechter-commissaris heeft hij voorts verklaard dat de auto met een flinke vaart langs kwam rijden. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte op het trottoir gas heeft gegeven.
Als gevolg van het inrijden door verdachte hebben meerdere voetgangers zich genoodzaakt gezien opzij te springen, teneinde een aanrijding met de auto van verdachte te voorkomen. Aangever [naam betrokkene 1] heeft niet op tijd kunnen wegspringen en is op de motorkap van de auto van verdachte beland. Het hof merkt met betrekking tot het gewicht van het door verdachte bestuurde motorvoertuig op, dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat dit 1.550 kilogram bedraagt.
Naar het oordeel van het hof levert bovenomschreven gedraging - het ter plaatse met een dergelijk zware personenauto (met daarin twee personen) met een aanmerkelijke snelheid inrijden op voetgangers - naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op de dood van die voetgangers op. Hierbij dient te worden bedacht dat in het algemeen geldt, dat voetgangers die zich op een trottoir bevinden niet bedacht zijn (en ook niet hoeven te zijn) op een motorvoertuig dat daar op hen inrijdt, zodat een bestuurder van een dergelijk voertuig reeds daarom niet mag verwachten dat voetgangers zich daar tijdig uit de voeten maken. Voorts heeft het hof bij de vaststelling van deze aanmerkelijke kans in aanmerking genomen dat deze zware [merknaam personenauto] zonder meer geëigend was om dodelijk letsel te veroorzaken. Elk weldenkend mens kan zich dit realiseren. Omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat dit in het onderhavige geval voor de verdachte niet zou hebben gegolden, zijn tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk geworden. Gelet hierop concludeert het hof dat verdachte zich deze aanmerkelijke kans op de dood heeft gerealiseerd. Niettemin is verdachte op het trottoir ingereden op de in de tenlastelegging vermelde personen.
De gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood van degenen op wie hij is ingereden dat het - behoudens contra-indicaties die in het onderhavige geval niet aannemelijk zijn geworden - niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de kans op die gevolgen heeft aanvaard.
De conclusie is, dat de verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de zes in de tenlastelegging genoemde personen zou aanrijden, die als gevolg daarvan zouden komen te overlijden. Het opzet van de verdachte is derhalve in voorwaardelijke zin gericht geweest op het van het leven beroven van deze zes personen. Dat geen van deze personen als gevolg van het handelen van verdachte is overleden, is te danken aan omstandigheden die gelegen waren buiten de wil van verdachte.
Hetgeen de raadsman voor het overige heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Het verweer wordt mitsdien - in al zijn onderdelen - verworpen.
- I.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, en de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs acht het hof het onder 1 - primair - en onder 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. - primair -
hij op 6 juli 2010 te Oisterwijk ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam betrokkene 1] en [naam betrokkene 2] en [naam betrokkene 3] en [naam betrokkene 4] en [naam betrokkene 5] en [naam betrokkene 6] van het leven te beroven met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde auto ([merknaam personenauto]) op het trottoir van [straatnaam] met een aanmerkelijke snelheid
- -
is ingereden op die [naam betrokkene 1] en [naam betrokkene 2] en [naam betrokkene 3] en [naam betrokkene 4] en [naam betrokkene 5] en [naam betrokkene 6], en vervolgens
- -
die [naam betrokkene 1] heeft aangereden, ten gevolge waarvan die [naam betrokkene 1] op de motorkap van zijn, verdachtes, auto terecht is gekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
- 2.
hij op 6 juli 2010 te Oisterwijk opzettelijk mishandelend een persoon te weten [naam betrokkene 4],
- -
bij de keel heeft gepakt en vervolgens heeft opgetild en vervolgens
- -
in het gezicht heeft gestompt en
- -
tegen het lichaam heeft geduwd,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
- J.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 - primair - bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
- K.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
- L.
Op te leggen straf of maatregel
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van een poging tot doodslag, meermalen gepleegd en een mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd dient te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren.
De advocaat-generaal heeft zich, behoudens de opgelegde bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact, achter de door de eerste rechter opgelegde straffen geschaard.
De verdediging heeft subsidiair gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte gesteld, dat de door de rechter in eerste aanleg opgelegde straf en de thans in hoger beroep door de advocaat-generaal gevorderde straf te hoog is.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Wat betreft de op te leggen strafsoort en de hoogte van de straf is door het hof aansluiting gezocht bij de straffen die worden opgelegd in gevallen die - grosso modo - vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak. Daarbij is in het bijzonder rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof overweegt in het bijzonder het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten: een mishandeling van een toevallige passant die hem op goede grond aansprak op zijn agressieve gedrag, alsmede aan meerdere pogingen tot doodslag op kwetsbare voetgangers door met een personenauto op hen in te rijden, terwijl zij zich bevonden op een trottoir. Door met een aanmerkelijke snelheid op deze voetgangers in te rijden met een zware personenauto, heeft de verdachte het leven van die voetgangers op het spel gezet. Aldus heeft de verdachte geen respect getoond voor het menselijk leven, waarbij het evident is dat alle direct betrokkenen angstige momenten moeten hebben doorgemaakt. Eén van de voetgangers is daadwerkelijk door verdachte aangereden en op de motorkap van het motorvoertuig en vervolgens op de grond beland, als gevolg waarvan hij pijn heeft ondervonden en letsel heeft bekomen. Het is aan omstandigheden buiten de wil van verdachte om te danken dat de lichamelijke gevolgen voor dit slachtoffer relatief beperkt zijn gebleven en dat geen van de voetgangers het leven heeft verloren.
Het hof stelt vast dat verdachte meermalen is veroordeeld voor geweldsdelicten. Ten tijde van het bewezen verklaarde liep verdachte in een proeftijd ter zake van twee voorwaardelijk opgelegde straffen. Dit alles heeft hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van ernstige strafbare feiten.
Gelet hierop kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met de straf voor een duur als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal thans is gevorderd, omdat daarin naar het oordeel van het hof de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt.
Het hof heeft ten voordele van verdachte acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte zich na het bewezen verklaarde uit eigener beweging heeft aangemeld bij de forensische polikliniek De Omslag van De Woenselse Poort te Eindhoven, teneinde een agressie-regulatietraining te ondergaan.
Alles overwegende acht het hof een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, passend en geboden.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het bewezen verklaarde onder 1. en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. Het verweer dat de verdachte - kort gezegd - het rijbewijs niet kan missen wordt door het hof verworpen, aangezien het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hieronder te bepalen tijdvak. Voorts is de verdachte in 2008 ter zake een verkeersdelict onherroepelijk veroordeeld (onder meer tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid). Het hof acht thans een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid noodzakelijk om de verdachte de onjuistheid van de onder 1. bewezen verklaarde handelwijze te doen inzien.
- M.
Vordering tenuitvoerlegging
Het hof is ten aanzien van de vordering van het openbaar ministerie te Breda van 14 januari 2011, tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Breda van 23 juli 2008 onder parketnummer 01-845355-08 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, van oordeel, dat - nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt - tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, dient te worden gelast. Het hof ziet geen aanleiding om te beslissen tot verlenging van de proeftijd, zoals door de verdediging is verzocht, en evenmin tot omzetting van de voorwaardelijk opgelegde straf naar een taakstraf, bestaande uit een werkstraf.
Het hof is ten aanzien van de vordering van het openbaar ministerie te Breda van 14 januari 2011, tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Breda van 17 oktober 2008 onder parketnummer 02-650549-08 voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, van oordeel, dat - nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt - de tenuitvoerlegging van deze bijkomende straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, dient te worden gelast.
- N.
De vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 942,80 te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep ter zake genoemde vordering opnieuw gevoegd.
De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van EUR 942,80 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 06 juli 2010.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes onder 1. bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
- O.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1. - primair - en 2. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. - primair - en 2. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1. primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren.
Vordering benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 942,80 (negen honderdtweeënveertig euro en tachtig cent) bestaande uit € 317,80 (driehonderd zeventien euro en tachtig cent) materiële schade en € 625,00 (zeshonderdvijfentwintig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van € 942,80 (negenhonderd tweeënveertig euro en tachtig cent) bestaande uit € 317,80 (driehonderdzeventien euro en tachtig cent) materiële schade en € 625,00 (zeshonderdvijfentwintig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 18 (achttien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch d.d. 23 juli 2008, parketnummer 01-845355-08, te weten van:
- -
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Breda d.d. 17 oktober 2008, parketnummer 02-650549-08, te weten van:
- -
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. Sampat, griffier,
en op 16 augustus 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.D. Bergkotte is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.