Hof 's-Gravenhage, 22-09-2010, nr. 200.027.112-01
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN8659
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
22-09-2010
- Zaaknummer
200.027.112-01
- LJN
BN8659
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN8659, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 22‑09‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BQ8087, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ8087
Uitspraak 22‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Partneralimentatie: limitering oud. Beoordeling niet-wijzigingsbeding in convenant.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 22 september 2010
Zaaknummer : 200.027.112/01
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 08-925
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Maaskant te Hellevoetsluis,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Verweel-Nauman te Brielle.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 5 maart 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 december 2008 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 3 september 2009 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 30 september 2009 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de man is bij het hof op 21 juli 2009 een aanvullend stuk ingekomen.
Van de zijde van de vrouw is bij het hof op 25 juni 2010 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 2 juli 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de man strekkende tot beëindiging van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, afgewezen. Het verzoek van de vrouw, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw eerst te wijzigen bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd van de vrouw, in die zin dat de bijdrage van man wordt verlaagd met het bedrag waarmee het inkomen van de vrouw bij het bereiken van die leeftijd is gestegen doordat zij thans pensioen en AOW ontvangt, is eveneens afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
- 1.
In geschil is de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) ten behoeve van de vrouw.
- 2.
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende,
- -
primair: te bepalen dat de op de man rustende verplichting tot het betalen van partneralimentatie ten behoeve van de vrouw wordt beëindigd met ingang van de datum waarop vijftien jaren na de inschrijving van de echtscheiding zijn verstreken,
- -
subsidiair: te bepalen dat de man niet langer gehouden mag worden aan het in het convenant opgenomen beding van niet-wijziging en daarbij het voornoemde echtscheidingsvonnis van
9 augustus 1993 voor wat betreft de partneralimentatie ten behoeve van de vrouw te wijzigen in die zin dat die bijdrage met ingang van de datum waarop het inleidende verzoekschrift bij de rechtbank te Rotterdam is ingediend op nihil wordt gesteld, althans op een zodanig lager bedrag dan € 1.731,80 en met ingang van zodanige datum als het hof juist acht.
- 3.
De vrouw bestrijdt het beroep en vraagt de bestreden beschikking te bekrachtigen voorzover daarbij het verzoek van de man tot beëindiging van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw is afgewezen. In incidenteel appel verzoekt de vrouw de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij haar zelfstandig verzoek is afgewezen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw eerst wordt gewijzigd bij het bereiken van de
65-jarige leeftijd van de vrouw, althans een zodanig door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw en een zodanige datum vast te stellen als het hof in goede justitie vermeent te behoren.
- 4.
De man verzet zich daartegen en verzoekt de vrouw in haar incidentele beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit te verwerpen.
- 5.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting staat tussen partijen het volgende vast. Het op 30 juni 1971 gesloten huwelijk van partijen is op 13 september 1993 door inschrijving van het vonnis van 9 augustus 1993 van de rechtbank Rotterdam (verder: het echtscheidingsvonnis) in de registers van de burgerlijke stand ontbonden. In voornoemd vonnis is bepaald dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud dient uit te keren een bedrag van f. 2.700,- (thans door verhoging met de jaarlijkse wettelijke indexering: € 1.794,30) per maand. Partijen zijn in hun echtscheidingsconvenant, dat door partijen is ondertekend in juni 1993, onder meer als volgt overeengekomen:
“3.1. De alimentatieregeling, vermeld in artikel 2, kan niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens:
- *
het bepaalde in artikel 1:159 lid 3 B.W.;
- *
indien de vrouw gaat samenleven met een ander als ware zij gehuwd en deze ander mede in haar levensonderhoud voorziet;
- *
ingeval van inkomensachteruitgang van de man, waarmee niet wordt bedoeld verandering in diens persoonlijke levenssfeer c.q. gezinssamenstelling;
- *
indien de woning vrij van hypothecaire lasten is, mits niet voor 2013.”
(hierna te noemen: het niet-wijzigingsbeding).
- 6.
Het hof verstaat, evenals de rechtbank, het inleidend verzoek – gelet op het lichaam van het inleidend verzoekschrift van de man en het proces-verbaal van de ter terechtzitting van 11 november 2008 – aldus dat de man heeft verzocht tot beëindiging van de verplichting van de man tot het verstrekken van de uitkering tot levensonderhoud ten behoeve van de vrouw omdat deze verplichting inmiddels vijftien jaren heeft geduurd. Ook uit het lichaam van het inleidend verweerschrift van de vrouw blijkt dat zij dit als zodanig heeft opgevat.
- 7.
Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval de overgangsregeling bij de Wet van 28 april 1994, Staatsblad 324, zoals gewijzigd bij de Wet van 28 april 1994, Staatsblad 325 (Wet limitering alimentatie na echtscheiding) (verder: WLA) van toepassing is, nu partijen het echtscheidingsconvenant hebben gesloten vóór 1 juli 1994. Dat betekent dat op het onderhavige verzoek het vóór 1 juli 1994 geldende recht van toepassing blijft, met dien verstande dat artikel II, vierde lid, WLA ook van toepassing is op het niet-wijzigingsbeding. De stelling van de vrouw in eerste aanleg dat zulks niet het geval is, passeert het hof, gelet op de constante rechtspraak op dit punt.
- 8.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man al meer dan vijftien jaar bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw. Dit heeft tot gevolg dat het verzoek van de man tot beëindiging in beginsel toewijsbaar is.
- 9.
Het hof zal allereerst beoordelen de stelling van de vrouw dat beëindiging van de uitkering per 13 september 2008 van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd. Het hof stelt voorop dat bij beoordeling van die stelling rekening moet worden gehouden met:
- a.
de leeftijd van de vrouw;
- b.
de omstandigheid dat uit het huwelijk kinderen zijn geboren;
- c.
de datum en de duur van het huwelijk en de mate waarin zulks de verdiencapaciteit van de betrokkenen heeft beïnvloed;
- d.
de omstandigheid dat de vrouw geen recht heeft op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van de man.
Voorts dient rekening gehouden te worden met alle omstandigheden van het geval, niet alleen aan de zijde van de vrouw maar ook aan die van de man.
- 10.
Nu de man – anders dan de vrouw – heeft nagelaten zijn financiële situatie met verificatoire bescheiden kenbaar te maken, is het voor het hof onmogelijk om deze in zijn beoordeling te betrekken. Derhalve is het voor het hof niet mogelijk te bepalen of beëindiging voor de vrouw van zo ingrijpende aard dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd, zodat het hof het primaire verzoek van de man in het principaal appel zal afwijzen en de bestreden beschikking te dien aanzien zal bekrachtigen met verbetering van gronden.
- 11.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek overweegt het hof als volgt. Ingevolge het niet-wijzigingsbeding kan de door partijen overeengekomen alimentatieregeling niet bij rechterlijke uitspraak worden gewijzigd. Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende gemotiveerd onderbouwd op welke gronden hij niet gehouden is aan het niet-wijzigingsbeding. Voorts is gesteld, noch gebleken dat één of meerdere van de in het niet-wijzigingsbeding opgesomde uitzonderingen op de onderhavige situatie van toepassing is. Het vorenstaande leidt tot afwijzing van het subsidiaire verzoek.
Incidenteel appel
- 12.
Het hof overweegt als volgt. Nu het hof de verzoeken van de man heeft afgewezen heeft de vrouw geen belang meer bij haar incidenteel appel waarin zij verzoekt te bepalen dat de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor het eerst wordt gewijzigd bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd van de vrouw, althans een zodanige datum vast te stellen als het hof in goede justitie vermeent te behoren. Immers de verplichting van de man tot het betalen van de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw loopt op dit moment door. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat niet voorshands vastgesteld kan worden dat de alimentatie zal eindigen met ingang van 2013, nu niet is vast komen te staan dat de woning met ingang van die datum vrij is van hypothecaire lasten, zodat daarin aan de zijde van de vrouw ook geen belang is gelegen. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarin het zelfstandige verzoek van de vrouw is afgewezen, zij het met verbetering van gronden.
- 13.
Gelet op het vorenstaande behoeven de (overige) grieven van partijen geen nadere bespreking.
- 14.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Stollenwerck en Mertens-De Jong, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2010.