CRvB, 12-01-2017, nr. 16/5556 AW
ECLI:NL:CRVB:2017:102
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
12-01-2017
- Zaaknummer
16/5556 AW
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2017:102, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 12‑01‑2017; (Hoger beroep)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JOM 2017/68
Uitspraak 12‑01‑2017
Inhoudsindicatie
In hoger beroep geen inhoudelijke gronden. Proceskostenveroordeling. Onder verwijzing naar arresten Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252 en 20 maart 2015, nr. 14/01332, ECLI:NL:HR:2015:660, heeft rechtbank ten onrechte geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Geen recht op vergoeding van in beroep betaalde griffierecht omdat bij verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn geen griffierecht verschuldigd is.
16/5556 AW
Datum uitspraak: 12 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
1 augustus 2016, 14/1784 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
1. Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie Operationeel Expert Observatie, gewaardeerd in schaal 9. Bij besluit van 25 april 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan appellant tot een bedrag van € 500,-, wegens overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen inhoudelijke gronden tegen het bestreden besluit aangevoerd, maar heeft volstaan met het betoog dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor een proceskostenveroordeling. Dit betoog slaagt.
3.2.
Verwezen wordt naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, in het bijzonder rechtsoverwegingen 3.14.1 en 3.14.2. De Hoge Raad heeft, voor zover hier van belang, overwogen dat indien de rechter het (hoger) beroep op zichzelf beschouwd ongegrond acht, maar wel een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toekent, er aanleiding is, indien sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb, een veroordeling uit te spreken in de proceskosten van de belanghebbende
(vgl. HR 20 maart 2015, nr. 14/01332, ECLI:NL:HR:2015:660, BNB 2015/198). Indien de bezwaar- en de beroepsfase tezamen zo lang hebben geduurd dat de redelijke termijn is overschreden en die overschrijding uitsluitend is toe te rekenen aan de rechter, zal de vergoeding van deze bedragen moeten plaatsvinden door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie). De Raad ziet geen aanleiding om in het onderhavige geval te komen tot een ander oordeel. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
3.3.
Anders dan appellant heeft betoogd bestaat echter geen recht op vergoeding van het in beroep betaalde griffierecht. Appellant heeft ter zitting van de rechtbank een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn ingediend. Op dit verzoek is de op 1 juli 2013 ingevoerde titel 8.4 van de Awb van toepassing. Op grond van het bepaalde in artikel 8:94, tweede lid, van de Awb is bij indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 8:91, eerste lid, van de Awb, zoals hier aan de orde, geen griffierecht verschuldigd.
3.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep en zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd voor zover geen proceskostenveroordeling heeft plaatsgevonden. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad alsnog overgaan tot toekenning van een proceskostenvergoeding in beroep (1 punt voor het ter zitting indienen van het verzoek tot vergoeding van schade, wegingsfactor 0,5 (licht)), ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie).
4. Aanleiding bestaat voorts voor veroordeling van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 495,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift). Voorts bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb te bepalen dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier aan appellant wordt terugbetaald.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij geen proceskostenvergoeding is
toegekend;
- bepaalt dat de griffier aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 251,-
terugbetaalt;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) in de
proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 742,50.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) P.W.J. Hospel