Hof 's-Hertogenbosch, 19-03-2013, nr. 20-001836-10
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ4761
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
19-03-2013
- Zaaknummer
20-001836-10
- LJN
BZ4761
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ4761, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 19‑03‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:944, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 19‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Zaak FELIX. Het hof veroordeelt de verdachte terzake van: 1. Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet. 2. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. 3. In de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. 4. Van het plegen van witwassen een gewoonte maken. 5. Opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd. 6. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. 7. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Deelvrijspraak van het onder 5. ten laste gelegde (medeplegen van) (gewoonte)witwassen van grote geldbedragen.
Partij(en)
Parketnummer : 20-001836-10
Uitspraak : 19 maart 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 16 april 2010 in de strafzaak met parketnummer 02-811880-07 tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats ([geboorteland])] op [geboortedatum] [geboortejaar],
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres],
waarbij de verdachte ter zake van
- 1.
en 2.A, telkens: Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
2.B: Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet;
3. en 4. telkens: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
5.: Medeplegen van gewoonte witwassen;
6.: Opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst;
7.: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III;
8.: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de
Opiumwet gegeven verbod;
werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarbij de verbeurdverklaring, de onttrekking aan het verkeer en de teruggave werd gelast van een aantal in beslag genomen, niet teruggegeven voorwerpen.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk niet te zijn gericht tegen de door de eerste rechter gegeven deelvrijspraken van de feiten ten laste gelegd onder 3., 4. en 5. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte ter zake van de onder 1., 2.A, 2.B, 3., 4., 5., 6., 7. en 8. ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft:
- -
primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging dient te worden verklaard;
- -
subsidiair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1., 2.A, 2.B, 4., 5. en 6. ten laste gelegde feiten, alsmede van de onder 3. ten laste gelegde leveringen van hennep, met uitzondering van de feiten begaan op 11 februari 2008, 2 oktober 2008 en 6 oktober 2008;
- -
zich met betrekking tot de bewezenverklaring van de 7. en 8. ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van het hof;
- -
met betrekking tot de in beslag genomen, niet teruggegeven voorwerpen ten aanzien waarvan de rechtbank de verbeurdverklaring heeft uitgesproken bepleit dat deze aan de verdachte zullen worden teruggegeven;
- -
zich aangesloten bij de door de eerste rechter gelaste teruggave van een aantal in beslag genomen, niet teruggegeven voorwerpen;
- -
met betrekking tot de in beslag genomen, niet teruggegeven voorwerpen, waarvan de rechtbank de onttrekking aan het verkeer heeft gelast, zich gerefereerd aan het oordeel van het hof;
- -
ten aanzien van de op te leggen straf bepleit dat rekening zal worden gehouden met een aantal in de pleitnota genoemde, de verdachte betreffende, persoonlijke omstandigheden, alsmede met de omstandigheid dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is -met inachtneming van de beperking van het hoger beroep- ten laste gelegd dat:
- 1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2006 te Drunen, gemeente Heusden en/of te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en/of te Waspik, gemeente Waalwijk en/of te Dirksland en/of Tilburg en/of Dongen en/of elders in Nederland en/of in (een of meer plaatsen in) België, heeft deelgenomen aan een organisatie, (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- -
het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep en/of
- -
het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of aanwezig hebben van hennep en/of
- -
het witwassen (van de opbrengsten van bovengenoemde misdrijven) en/of
- -
het plegen van valsheid in geschrift en/of oplichting zulks terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider en/of bestuurder van voormelde organisatie was;
- 2.
- A.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008 te Drunen, gemeente Heusden en/of te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en/of te Waspik, gemeente Waalwijk en/of te Dirksland en/of Tilburg en/of Dongen en/of elders in Nederland en/of in (een of meer plaatsen in) België, heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- -
het witwassen (van opbrengsten uit de hennepteelt en/of de in- en/of uitvoer en/of verkoop van en/of handel in hennep) en/of
- -
het plegen van valsheid in geschrift en/of oplichting, zulks terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider en/of bestuurder van voormelde organisatie was;
EN/OF
- B.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2006 tot en met 4 november 2008 te Drunen, gemeente Heusden en/of te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en/of te Waspik, gemeente Waalwijk en/of te Dirksland en/of Tilburg en/of Dongen en/of elders in Nederland en/of in (een of meer plaatsen in) België, heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet, namelijk
- -
het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hennep en/of
- -
het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (grote hoeveelheden) hennep en/of
- -
het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep,
zulks terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider en/of bestuurder van voormelde organisatie was;
- 3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
te weten (onder meer):
- *
op of omstreeks 11 februari 2008 20 kg hennep, althans op of omstreeks 11 februari 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 20 kg, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E20) en/of
- *
op of omstreeks 22 mei 2008 11 kg hennep, althans op of omstreeks 22 mei 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 11 kg, althans een aantal kilogrammen hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E26) en/of
- *
op of omstreeks 2 juni 2008 een aantal kilogrammen hennep, althans op of omstreeks 2 juni 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad een aantal kilogrammen hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E27) en/of
- *
in of omstreeks de periode van 4 juni 2008 tot en met 10 juni 2008 (respektievelijk) 10 kg hennep en/of 18,5 kg hennep, althans in of omstreeks de periode van 4 juni 2008 tot en met 10 juni 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad (respektievelijk) 10 kg en/of 18,5 kg hennep, althans een aantal kilogrammen hennep, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E28) en/of
- *
in of omstreeks de periode van 11 juni 2008 tot en met 12 juni 2008 (respektievelijk) 20 kg hennep en/of 25 kg hennep, althans in of omstreeks de periode van 11 juni 2008 tot en met 12 juni 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad (respektievelijk) 20 kg en/of 25 kg hennep, althans een aantal kilogrammen hennep, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E29) en/of
- *
in of omstreeks de periode van 18 juni 2008 tot en met 19 juni 2008 (respektievelijk) 20 kg hennep en/of 5,5 kg hennep, althans in of omstreeks de periode van 18 juni 2008 tot en met 19 juni 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad (respektievelijk) 20 kg en/of 5,5 kg hennep, althans een aantal kilogrammen hennep, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E30) en/of
- *
op of omstreeks 4 september 2008 6 kg hennep en/of een aantal kilogrammen hennep, althans op of omstreeks 4 september 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 6 kg hennep en/of een aantal kilogrammen hennep, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep (dossier E31) en/of
- *
op of omstreeks 6 september 2008 11 kg hennep, althans op of omstreeks 6 september 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 11 kg hennep, althans een aantal kilogrammen hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E32) en/of
- *
op of omstreeks 9 september 2008 15 kg hennep, althans op of omstreeks 9 september 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 15 kg hennep, althans een aantal kilogrammen hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E33) en/of
- *
op of omstreeks 12 september 2008 19 kg hennep, althans op of omstreeks 12 september 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 19 kg hennep, althans een aantal kilogrammen hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E34) en/of
- *
op of omstreeks 2 oktober 2008 20 kg hennep, althans op of omstreeks 2 oktober 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 20 kg hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E21) en/of
- *
op of omstreeks 2 oktober 2008 8 kg hennep, althans op of omstreeks 2 oktober 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 8 kg hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E22) en/of
- *
op of omstreeks 6 oktober 2008 10,5 kg hennep, althans op of omstreeks 6 oktober 2008 opzettelijk aanwezig heeft gehad 10,5 kg hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E23);
- (hennephandel)
- 4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2005 tot en met 4 november 2008 te Dirksland en/of te Waspik, gemeente Waalwijk en/of te Drunen, gemeente Heusden en/of te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Sprang Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en/of te Castelre, gemeente Baarle-Nassau en/of elders in Nederland en/of in Vorselaar en/of Kasterlee en/of elders in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf meermalen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval meermalen opzettelijk aanwezig heeft gehad, telkens een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval telkens een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
te weten (onder meer):
- *
in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 (telkens) een groot aantal hennepplanten, in elk geval (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E74; hennepkwekerij [woonadres, woonplaats verdachte]) en/of
- *
in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 april 2008 126, althans (telkens) een groot aantal hennepplanten (rond de 100), in elk geval (telkens) een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E02; hennepkwekerij [adres 1] Waspik) en/of
- *
in of omstreeks de periode van 15 augustus 2006 tot en met 7 augustus 2008, althans op of omstreeks 15 augustus 2006 en/of 14 mei 2008 (telkens) een groot aantal hennepplanten, in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier(s) E03 en/of E86; hennepkwekerij [adres 2] Kaatsheuvel) en/of
- *
in of omstreeks de periode van 1 februari 2005 tot en met 27 mei 2008, althans op of omstreeks 4 februari 2005 en/of 17 april 2007 en/of 27 mei 2008 (telkens) een groot aantal hennepplanten, in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier(s) E84 en/of E87 en/of E04; hennepkwekerij [adres 3] Drunen) en/of
- *
in of omstreeks de periode van 1 mei 2008 tot en met 18 juli 2008, althans op of omstreeks 18 juli 2008 500 hennepplanten, althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E05; hennepkwekerij [adres 4] Vorselaar) en/of
- *
in of omstreeks de periode van 1 februari 2008 tot en met 4 november 2008 (telkens) een groot aantal hennepplanten, in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (dossier E09; hennepkwekerij [adres 5] Sprang Capelle) en/of
- *
in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met 4 november 2008 (telkens) een groot aantal hennepplanten, in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep dossier E81; hennepkwekerij [adres 6] Esbeek);
(beroeps/bedrijfsmatige hennepteelt/hennepkwekerijen)
- 5.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 4 november 2008 te Drunen, gemeente Heusden en/of te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk en/of te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en/of te Waspik, gemeente Waalwijk, en/of elders in de gemeente Waalwijk en/of elders in Nederland en/of in (een of meer plaatsen in) België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
een of meer voorwerp(en), te weten
- *
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal(bedrag) van 339.468 euro (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer 1]) en/of
- *
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal(bedrag) van 222.015 euro (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer 2]) en/of
- *
meerdere geldbedragen, althans een geldbedrag van 18.000 euro (contante storting(en) op rekeningnummer(s) [rekeningnummer 3] en/of [rekeningnummer 4] en/of [rekeningnummer 5]) en/of
- *
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal(bedrag) van 228.500 euro (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer 6]) en/of
- *
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal(bedrag) van 281.000 euro (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer 7]) en/of
- *
een of meer geldbedrag(en) tot een totaal van 83.995 euro (contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer 8]) (zie voor bovengenoemde contante stortingen financieel dossier E1, sub 02) en/of
- *
een woning/pand en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [adres 3] te Drunen (financieel dossier E1, sub 03) en/of
- *
een woning/pand en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [woonadres, woonplaats verdachte] (financieel dossier E1, sub 04) en/of
- *
een woning/pand en/of loods/bedrijfsruimte, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [adres 2]te Kaatsheuvel (financieel dossier E1, sub 06) en/of
- *
een woning/pand en/of manege en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [adres 5] te Sprang-Capelle (financieel dossier E1, sub 05) en/of
- *
een woning/pand en/of manege en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [adres 7]te Esbeek (financieel dossier E1, sub 08) en/of
- *
een woning/pand en/of loods/bedrijfsruimte en/of aanhorigheden, althans onroerend(e) goed(eren) aan de [adres 1]te Waspik (financieel dossier E1, sub 09) en/of
- *
een vrachtauto (merk MAN, [kenteken]) (dossier E1, sub 15)
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten (van) bovengenoemde (een) geldbedrag(en) en/of (een) woning(en)/pand(en) en/of aanhorigheden en/of loods(en)/ bedrijfsruimte(s) en/of manege(s), althans (een) onroerend(e) goed(eren) en/of vrachtauto en/of auto('s) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat/die geldbedrag(en) en/of die/dat woning(en)/pand(en) en/of aanhorigheden en/of loods(en)/bedrijfsruimte(s) en/of manege(s), althans onroerend(e) goed(eren) en/of vrachtauto en/of auto('s) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
- 6.
hij in of omstreeks de periode van 15 november 2000 tot en met 31 december 2003 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of te Drunen, gemeente Heusden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring(en) en/of salarisspecificatie(s) op naam van [bedrijf 2]en/of [bedrijf 3]., - (elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of zijn mededader(s) die werkgeversverklaring(en)/salarisspecificatie(s) heeft/hebben overlegd, althans heeft/hebben doen overleggen aan de bank en/of een of meer (financiele) dienstverlener(s) ter verkrijging van een hypotheek en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid op die werkgeversverklaring(en)/salarisspecificatie(s) is vermeld/weergegeven dat verdachte in (vaste) dienst was en/of werkzaamheden verrichtte voor en/of inkomsten/loon ontving van [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3].;
- 7.
hij op of omstreeks 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een revolver (merk Smith & Wesson) en/of een (jacht/kogel)geweer (merk Lakefield) en/of munitie van categorie III, te weten zevenenzeventig (77), althans meerdere patronen, voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
- 8.
hij op of omstreeks 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 49,95 kg hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
De verdachte heeft, nadat het hof hem ter terechtzitting in de gelegenheid had gesteld het laatste woord te voeren, betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging dient te worden verklaard omdat het welbewust dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft gehandeld waardoor diens recht op een eerlijk proces is geschonden.
Daartoe is -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat:
- -
het openbaar ministerie de 21e verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft misbruikt en op basis daarvan ten onrechte stelt dat de boekhouding van de verdachte niet klopt;
- -
het openbaar ministerie de verklaringen van [getuige 1] heeft weggehouden uit het dossier;
- -
door het openbaar ministerie ten onrechte wordt gesteld dat het een feit van algemene bekendheid is dat coupures van € 500,00, zoals onder de verdachte in beslag zijn genomen, voornamelijk in het criminele circuit worden gebruikt;
- -
[medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] tijdens het onderzoek op zodanige wijze benaderd zijn dat zij de schuld naar de verdachte konden schuiven;
- -
ten onrechte niet is uitgezocht dat de medeverdachte [medeverdachte 5] eerder is veroordeeld voor het knippen van hennep ten behoeve van een ander dan de verdachte en op basis van haar verklaring is aangenomen dat de verdachte als medepleger kan worden gezien;
- -
door de verbalisanten leugenachtig is verklaard dat de verdachte hen een rondleiding in een growshop te Dongen heeft gegeven en dat later ook medeverdachte [medeverdachte 1] binnenkwam, aangezien deze rondleiding is gegeven door de broer van de verdachte, genaamd [voornaam betrokkene 1], en diens vriendin;
- -
de beslaglijst betreffende de inbeslagname in het pand aan de [woonadres, woonplaats verdachte] leugenachtig is opgemaakt, omdat daar geen hennepplanten zijn aangetroffen;
- -
de verbalisanten ten onrechte hebben gezegd dat de verdachte [betrokkene 2] heeft opgelicht bij de verkoop van het huis aan de [adres 3] te Drunen;
- -
de verbalisanten in de financiële overzichten slechts datgene hebben laten zien wat hun goed uitkomt.
Het hof overweegt als volgt.
Hetgeen door de verdachte ter feitelijke onderbouwing van zijn verweer naar voren is gebracht, is uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden.
Daarnaast is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet van feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan aannemelijk is geworden dat door of namens het openbaar ministerie zodanig is gehandeld dat sprake is geweest van zodanige inbreuken op de beginselen van behoorlijk procesrecht, dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van diens zaak is tekortgedaan.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
Nu ook overigens niet van feiten en omstandigheden is gebleken die zouden moeten leiden tot het oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten verklaard in zijn strafvervolging, wordt het daarin ontvangen.
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan, mede gelet op de omstandigheid dat het opsporingsonderzoek pas is gestart op 31 augustus 2007, niet onomstotelijk worden vastgesteld dat de verdachte zich vóór 1 januari 2007 reeds in georganiseerd verband bezig hield met één of meer van de ten laste gelegde criminele activiteiten. Bijgevolg is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode van 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2006 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en dient hij van het onder 1. ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2.A ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Op grond van de inhoud van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting is het hof van oordeel dat in de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 sprake is geweest van een criminele organisatie waarvan de verdachte de leider was en in ieder geval ook de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] deel uitmaakten.
Voorts leidt het hof uit voormelde bewijsmiddelen af dat het oogmerk van de onderhavige criminele organisatie in het bijzonder bestond uit hetgeen onder 2.B is ten laste gelegd, te weten -kort gezegd-: het (beroeps- c.q. bedrijfsmatig) handelen in hennep en dat het onder 2.A ten laste oogmerk voor zover inhoudende -kort gezegd- het plegen van valsheid in geschrift en/of oplichting voornamelijk het individuele oogmerk van de verdachte betrof met gevolg dat ten aanzien van dat misdrijf naar het oordeel van het hof geen sprake is van een criminele organisatie.
Met betrekking tot het onder 2.A ten laste oogmerk voor zover inhoudende -kort gezegd- het witwassen van de opbrengsten uit de handel in hennep, heeft te gelden dat ook dit onderdeel van de tenlastelegging, gelet op het feit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 5. ten laste gelegde (medeplegen van) (gewoonte)witwassen van geldbedragen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen
Op grond daarvan acht het hof het onder 2.A ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 3. ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Het hof acht de aan de verdachte ten laste gelegde henneptransacties respectievelijk d.d. 2 juni 2008, in periode van 4 juni 2008 tot en met 10 juni 2008, d.d. 6 september 2008 en d.d. 12 september 2008 niet wettig en overtuigend bewezen. Hoewel uit de zich in het dossier bevindende schriftelijke verslagen van de afgeluisterde telefoongesprekken valt af te leiden dat in deze gevallen bij de verdachte en zijn mededader(s) [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] het voornemen voor een levering van hennep door de verdachte aan laatstgenoemde(n) bestond, kan op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat het in genoemde gevallen ook daadwerkelijk tot een dergelijke levering is gekomen.
Bijgevolg zal de verdachte in zoverre van het onder 3. ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 4. ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Het procesdossier bevat onvoldoende wettig bewijs om tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf telen en/of bereiden en/of verwerken, dan wel aanwezig hebben van een groot aantal hennepplanten in de hennepkwekerijen aan respectievelijk de [adres 2] te Kaatsheuvel en de [adres 6] te Esbeek te kunnen komen.
Met betrekking tot eerstgenoemd pand heeft te gelden dat het enige voorhanden zijnde bewijsmiddel dat duidt op de rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bij de in het pand aangetroffen hennepkwekerij bestaat uit de bij de politie afgelegde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 9], zodat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om op dit punt tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Met betrekking tot laatstgenoemd pand heeft te gelden dat zich in het procesdossier geen enkel bewijsmiddel bevindt dat duidt op rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bij de in het pand aangetroffen hennepkwekerij.
Bijgevolg zal de verdachte in zoverre van het onder 4. ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 5. ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
(met betrekking tot het ten laste gelegde witwassen van geldbedragen:)
Zoals hiervoor overwogen gaat het hof ervan uit dat de verdachte zich vanaf 1 januari 2007, al dan niet tezamen en in vereniging met één of meer anderen, bezighield met het beroeps- c.q. bedrijfsmatig handelen in hennep en/of het telen van hennep en dat hij daarmee inkomsten genereerde. Het hof zal zich daarom beperken tot bespreking van uitsluitend de contante geldstortingen die zijn gedaan in de jaren 2007 en 2008 op de ten laste gelegde bankrekeningnummers.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
De bankrekening bij de Rabobank te Waalwijk met rekeningnummer [rekeningnummer 2] stond op naam van de toenmalige partner van verdachte de medeverdachte [medeverdachte 1] en was bij haar in gebruik. In het jaar 2007 is op die rekening een aantal contante stortingen gedaan tot een totaalbedrag van € 47.220,00. In het jaar 2008 (tot en met 4 november 2008) is op die rekening een aantal contante stortingen gedaan tot een totaalbedrag van € 91.700,00.
De bankrekening bij Van Lanschot Bankiers met rekeningnummer [rekeningnummer 6] was op naam gesteld van [verdachte] en/of [medeverdachte 1] en bij hen in gebruik vanaf 16 februari 2005. In het jaar 2007 is op die rekening een tweetal contante stortingen gedaan tot een totaalbedrag van € 33.500,00 en een bedrag van € 205.000,00 in contanten opgenomen (dossierpagina 101128). In het jaar 2008 is op die rekening een drietal contante stortingen gedaan tot een totaalbedrag van € 85.000,00.
De bankrekening bij Van Lanschot Bankiers met rekeningnummer [rekeningnummer 7] was op naam gesteld van [rechtspersoon 2] en was in (mede)gebruik bij de verdachte en [medeverdachte 1]. De rekening is geopend op 16 februari 2005. In het jaar 2007 is op die rekening een aantal contante stortingen gedaan tot een totaalbedrag van € 116.000,00. In het jaar 2008 is op die rekening een aantal contante stortingen gedaan tot een totaalbedrag van € 12.520,45.
De bankrekening bij de Rabobank te Waalwijk met rekeningnummer [rekeningnummer 8] stond op naam van [betrokkene 3] en was in (mede)gebruik bij de verdachte en [medeverdachte 1]. De verdachte stond geregistreerd als gemachtigde voor de rekening. In het jaar 2007 op die rekening een aantal contante stortingen gedaan tot een totaalbedrag van € 31.500,00. In het jaar 2008 is op die rekening een aantal contante stortingen gedaan tot een totaalbedrag van € 29.500,00.
In totaal is in het jaar 2007 derhalve een geldbedrag van € 228.200,00 contant en in het jaar 2008 een geldbedrag van € 218.940,45 contant op voormelde bankrekeningen gestort.
Uit de verklaring die zijn medeverdachte [medeverdachte 1] tijdens het opsporingsonderzoek heeft afgelegd, kan worden afgeleid dat al deze contante stortingen werden verricht door zowel de verdachte als [medeverdachte 1]. Gelet daarop en op het vorenoverwogene, in het bijzonder de omstandigheid dat de onderhavige bankrekeningen of op naam van zowel de verdachte als [medeverdachte 1] of op naam van een aan hen gelieerde BV stonden en/of bij hen in gebruik waren, staat vast dat de verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] voormelde contante geldbedragen voorhanden heeft gehad en/of door middel van storting op één van de bankrekeningen heeft omgezet van chartaal naar giraal geld.
Tussen 1 januari 2005 en 1 december 2008 genoten de verdachte en [medeverdachte 1] inkomsten uit hun dienstbetrekking bij [rechtspersoon 1]. Van enig ander dienstverband van de verdachte dan wel [medeverdachte 1] in deze periode is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken.
Uit gegevens van de Belastingdienst en de onderzochte bankrekening van [medeverdachte 1] blijkt dat door de verdachte en [medeverdachte 1] in 2007 als gezamenlijke inkomsten is ontvangen uit [rechtspersoon 1] een bedrag van € 80.652,00 bruto. In 2008 ontvingen zij als gezamenlijke inkomsten uit [rechtspersoon 1] een bedrag van € 60.000,00 bruto.
Het eindsaldo van de kas van [rechtspersoon 1] bedroeg op 31 december 2007
€ 44.480,55 negatief. Voorts blijkt uit het onderzoek dat op 29 januari 2007 een bedrag van € 10.000,00 is gestort dat aansluit bij een contante storting op bankrekening [rekeningnummer 6] t.n.v. de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] (dossierpagina 100325 en 100327).
Uit het onderzoek is gebleken dat het kassaldo van [rechtspersoon 2] vanaf maart 2007 tot eind 2007 negatief was en dat dit negatieve saldo steeds verder is opgelopen. Op 31 december 2007 bedroeg het kassaldo € 58.482,98 negatief. Voorts blijkt dat op 20 maart 2007 een kasopname van € 21.000,00 is gedaan, die aansluit bij een contante storting op bankrekening [rekeningnummer 7] t.n.v. [rechtspersoon 2] (dossierpagina 100382 en 100384).
Uit het onderzoek betreffende de kas van [rechtspersoon 3] blijkt dat het beginsaldo op 1 januari 2007 € 492.250,34 bedroeg en dat het eindsaldo van de kas op 31 december 2007 (naar het hof begrijpt) € 469.556,36 bedroeg (dossierpagina 100447).
Het hof begrijpt de uitkomsten van voornoemde kasonderzoeken aldus dat van de transacties (bijvoorbeeld de aan- en verkoop van paarden) in de kasboeken niet of slechts in beperkte mate onderliggende stukken zijn aangetroffen en dat daarmee de administratie onvoldoende onderbouwd en niet kloppend is. Blijkbaar zijn er, aldus het onderzoek, gelden gebruikt die afkomstig zijn uit onbekende bron en geregistreerd als kasstortingen, dan wel als kasopnamen. Naar het oordeel van het hof staat daarmee nog niet vast dat alle kastransacties die niet in de administratie zijn verantwoord, te herleiden zijn tot illegale activiteiten en kan niet worden uitgesloten dat een deel van de niet verantwoorde transacties uit een legale bron afkomstig is.
Uit het onderzoek is ook naar voren gekomen dat de inkomsten van de [rechtspersoon 1] en/of [[rechtspersoon 2] in de jaren 2006 tot en met 2008 onvoldoende waren om de opgegeven privéopnamen en ontvangen salarisbetalingen mogelijk te maken (dossierpagina 100190).
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zich vanaf januari 2007 tot en met 4 november 2008 op grote schaal bezighield met -kort gezegd- het (tezamen en vereniging) beroeps- c.q. bedrijfsmatig handelen in hennep. Het is een feit van algemene bekendheid dat met deze handel in hennep flinke winsten behaald kunnen worden. Uit voormelde bewijsmiddelen blijkt dat de handel in hennep in 2008 door de verdachte een aanzienlijk aantal transacties en grote hoeveelheden hennep betrof.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het vanaf 2006 slechter ging met de paardenhandel en dat op het laatst de manege zoveel geld kostte dat hij zich is gaan bezighouden met de handel in hennep om daarmee een “beetje de kost te verdienen”.
Naar het oordeel van het hof staat daarmee vast dat de verdachte inkomsten heeft gegenereerd uit de handel in hennep en/of hennepteelt en dat het -gelet op de omvang van die criminele activiteiten- niet anders kan zijn dan dat er contante geldbedragen op voormelde rekeningen zijn gestort die in ieder geval mede afkomstig moeten zijn geweest uit die criminele activiteiten van de verdachte en dat te dezen sprake moet zijn geweest van vermenging van legale en illegale inkomsten.
Door de verdediging in eerste aanleg en in hoger beroep is gesteld dat voornoemde contante stortingen afkomstig zijn uit de inkomsten van de verdachte en [medeverdachte 1] uit (onder meer) paardenhandel, paardrijlessen, sponsoring, commissie voor het aanbrengen van klanten bij het bedrijf [bedrijfsnaam 1] en de verkoop van auto’s en een bouwkraan en dat er sprake was van eerder vermogen. Daarnaast heeft de verdediging gewezen op de financieringen, geldleningen en bouwdepots die de verdachte en [medeverdachte 1] hebben verkregen in verband met hun onroerend goed en de huuropbrengsten uit het onroerend goed en betoogd dat de onderhavige contante geldstortingen kunnen worden verklaard door de contante geldopnamen die eveneens van de onderhavige bankrekeningen zijn gedaan en naar het hof begrijpt ook deels -op grond van het onderzoek van de politie- kunnen worden verklaard uit de geldopnamen die uit de kas zijn gedaan.
De verdachte heeft zelf ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de onderhavige contante stortingen mede kunnen worden verklaard doordat hij grote bedragen “van de bank haalde”. In totaal zou hij een bedrag van € 527.000,00 van de bank hebben opgenomen en hij “haalde alles wat op de bank kwam eraf”.
In dat verband blijkt uit de inhoud van het procesdossier het volgende.
Financiële gegevens betreffende de kasboeken van de verdachte en/of zijn medeverdachte [medeverdachte 1] en/of de bovengenoemde rechtspersonen betreffende het jaar 2008 ontbreken in het dossier. In zoverre kan de stelling van de verdachte betreffende het opnemen van geld uit de kas niet door de inhoud van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen worden weersproken.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat -zoals hiervoor reeds vermeld- van voornoemde bankrekening met nummer [rekeningnummer 6] (ten name van [verdachte] en/of [medeverdachte 1]) in het jaar 2007 in totaal een bedrag van € 205.000,00 contant is opgenomen. Het hiervoor genoemde bedrag van € 228.200,00 aan contante stortingen in het jaar 2007 zou daarmee voor een groot deel kunnen worden verklaard. Met betrekking tot de overige bankrekeningnummers die aan de verdachte en/of [medeverdachte 1] kunnen worden gerelateerd is uit het opsporingsonderzoek niet van relevante contante geldopnamen gebleken.
Met betrekking tot de gestelde inkomsten uit sponsoring, commissie voor het aanbrengen van klanten bij het bedrijf [bedrijfsnaam 1] en de verkoop van auto’s en een bouwkraan zijn uit het opsporingsonderzoek geen gegevens naar voren gekomen.
Gelet op de wijze waarop de tenlastelegging is geredigeerd, in het bijzonder nu daarin telkens specifieke geldbedragen in combinatie met specifieke bankrekeningnummers worden genoemd, zal door het hof, om tot bewezenverklaring te kunnen komen, ten aanzien van één of meer van de hierboven voormelde contante geldstortingen op de daarbij vermelde bankrekeningen moeten vaststellen dat het betreffende geldbedrag in bepalende mate van misdrijf afkomstig is.
Gelet echter op de omstandigheid dat aannemelijk is geworden dat door de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] in het kader van hun bedrijfsvoering in de jaren 2007 en 2008 ook legaal inkomen werd gegenereerd, de omstandigheid dat het eindsaldo van de kas van [rechtspersoon 3] op 30 november 2007 (het hof begrijpt) € 469.556,36 bedroeg, terwijl uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken of in het jaar 2008 uit de kas van dat bedrijf contante geldbedragen zijn opgenomen, de omstandigheid dat er in 2007 vanaf bankrekeningnummer [rekeningnummer 6] in totaal een geldbedrag van € 205.000,00 contant is opgenomen en op de omstandigheid dat niet inzichtelijk is geworden in welke mate er vermenging heeft plaatsgevonden van het legaal verkregen geld en geld met een criminele herkomst, is het voor het hof niet mogelijk om ten aanzien van één of meer van de hierboven voormelde contante geldstortingen vast te stellen dat nu juist dat betreffende bedrag -gestort op een specifieke bankrekening-, geheel, dan wel in bepalende mate van misdrijf afkomstig is.
Gelet op voornoemde wijze van ten laste leggen, kan het hof niet anders dan de verdachte van het onder 5. ten laste gelegde witwassen van de in de tenlastelegging aangeduide geldbedragen vrijspreken.
(met betrekking tot het ten laste gelegde witwassen van onroerende goederen:)
Met betrekking tot het ten laste gelegde witwassen van het pand aan de [adres 2] te Kaatsheuvel heeft het volgende te gelden.
Het woonhuis met bedrijfsruimte, ondergrond, erf en tuin en verdere aanhorigheden, gelegen aan de [adres 2] te Kaatsheuvel is op 26 april 2005 gekocht door de medeverdachten [medeverdachte 10] en [betrokkene 3], de zoon van de verdachte. Op 1 juni 2005 heeft de levering plaatsgevonden.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen komt naar voren dat Amev Praktijkvoorziening N.V. te Utrecht door een valse werkgeversverklaring betreffende [medeverdachte 10] is bewogen tot afgifte van de hypothecaire geldlening ten behoeve van [medeverdachte 10] en [betrokkene 3]. Uit de door [medeverdachte 4] en de medeverdachte [medeverdachte 10] afgelegde verklaringen valt een mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij de verkrijging van voormelde geldlening af te leiden. Daaruit valt echter niet af te leiden dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de door [medeverdachte 10] overgelegde valse werkgeversverklaring, noch dat hij daarvan op de hoogte was.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt evenmin dat de verdachte het pand heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of daarvan gebruik heeft gemaakt zoals aan hem ten laste is gelegd. Zulks geldt temeer nu het hof de verdachte heeft vrijgesproken van betrokkenheid bij de in het pand op 14 mei 2008 aangetroffen hennepkwekerij.
Met betrekking tot het ten laste gelegde witwassen van het pand aan de [adres 5] te Sprang-Capelle en een vrachtauto (merk MAN, [kenteken]) heeft het volgende te gelden.
Op 24 februari 2005 is de onroerende zaak gelegen aan de [adres 5] te Sprang-Capelle verkocht door [rechtspersoon 4] aan [rechtspersoon 2], een rechtspersoon gelieerd aan de verdachte en zijn toenmalige partner [medeverdachte 1].
Onderdeel van de koopovereenkomst was de inbreng van een bedrijfsauto, merk MAN,
voorzien van het [kenteken]. Deze bedrijfsauto werd door [rechtspersoon 2],
verkocht aan [rechtspersoon 4] voor een bedrag van € 238.000,00.
Zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte zich vóór 1 januari 2007 bezig hield met het beroeps- c.q. bedrijfsmatig handelen in hennep dan wel met andere criminele activiteiten waarmee hij inkomsten genereerde.
Mitsdien kan het hof niet vaststellen dat voormeld pand en/of voormelde vrachtwagen met geld is aangekocht dat van enig misdrijf afkomstig was, zodat niet wettig kan worden bewezen dat de verdachte deze voorwerpen heeft witgewassen.
Bijgevolg zal de verdachte in zoverre van het onder 5. ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2.B, 3., 4., 5., 6., 7. en 8. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.B.
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 te Drunen, gemeente Heusden en te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk en te Waspik, gemeente Waalwijk en/of elders in Nederland en in (een plaats in) België, heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet, namelijk
het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hennep,
zulks terwijl hij, verdachte, leider van voormelde organisatie was;
- 3.
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
te weten (onder meer):
- *
op 11 februari 2008 20 kg hennep en
- *
op 22 mei 2008 een aantal kilogrammen hennep en
- *
in de periode van 11 juni 2008 tot en met 12 juni 2008 (respectievelijk) 20 kg hennep en 25 kg hennep en
- *
in de periode van 18 juni 2008 tot en met 19 juni 2008 20 kg hennep en
- *
op 4 september 2008 een aantal kilogrammen hennep en
- *
op 9 september 2008 15 kg hennep en
- *
op 2 oktober 2008 20 kg hennep en
- *
op 2 oktober 2008 8 kg hennep en
- *
op 6 oktober 2008 10,5 kg hennep;
- 4.
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld een groot aantal hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II (hennepkwekerij [woonadres, woonplaats verdachte])
en
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 4 november 2008 te Waspik, gemeente Waalwijk en te Drunen, gemeente Heusden en te Sprang Capelle, gemeente Waalwijk en in Vorselaar, België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf meermalen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt telkens een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
te weten
- *
in de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 april 2008 (telkens) een groot aantal hennepplanten, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (hennepkwekerij [adres 1] Waspik) en
- *
in de periode van 1 januari 2008 tot en met 27 mei 2008 (telkens) een groot aantal hennepplanten, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (hennepkwekerij [adres 3] Drunen) en
- *
in de periode van 1 mei 2008 tot en met 18 juli 2008 500 hennepplanten (hennepkwekerij [adres 4] Vorselaar) en
- *
in de periode van 1 februari 2008 tot en met 4 november 2008 (telkens) een groot aantal hennepplanten, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattend hennep (hennepkwekerij [adres 5] Sprang Capelle);
- 5.
hij op tijdstippen in de periode van 14 december 2001 tot en met 4 november 2008 te Drunen, gemeente Heusden en te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek en te Waspik, gemeente Waalwijk en/of elders in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers:
- *
heeft hij, verdachte, gebruik gemaakt van een woning/pand en aanhorigheden aan de [adres 3]te Drunen en
- *
heeft hij, verdachte, gebruik gemaakt van een woning/pand en aanhorigheden aan de [woonadres, woonplaats verdachte] en
- *
heeft hij, verdachte, een woning/pand en manege en/of aanhorigheden aan de [adres 7] te Esbeek verworven en van die woning/dat pand en manege en/of aanhorigheden gebruik gemaakt en
- *
heeft hij, verdachte, gebruik gemaakt van een woning/pand en loods/bedrijfsruimte en aanhorigheden aan de [adres 1] te Waspik,
terwijl hij wist dat die woningen/panden en aanhorigheden en loodsen/bedrijfsruimtes en maneges - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
- 6.
hij in de periode van 15 november 2000 tot en met 31 december 2003 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en te Drunen, gemeente Heusden en/of elders in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse werkgeversverklaringen en salarisspecificaties op naam van [bedrijf 2]en/of [bedrijf 3]. - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte die werkgeversverklaringen en salarisspecificaties heeft overlegd, althans heeft doen overleggen aan de bank en/of een (financiële) dienstverlener ter verkrijging van een hypotheek en bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid op die werkgeversverklaringen/salarisspecificaties is vermeld/weergegeven dat verdachte in (vaste) dienst was en/of werkzaamheden verrichtte voor en/of inkomsten/loon ontving van [bedrijf 2]en/of [bedrijf 3].;
- 7.
hij op 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Smith & Wesson) en een (jacht/kogel)geweer (merk Lakefield) en munitie van categorie III in de zin van Wet wapens en munitie, te weten zevenenzeventig (77) patronen, voorhanden heeft gehad;
- 8.
hij op 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 49,95 kg hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.1
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2.B ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat te dezen sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband dat ziet op het ten laste gelegde oogmerk en evenmin dat de verdachte als leider van die organisatie kan worden aangemerkt.
A.2
Het hof overweegt als volgt.
Voor de bewezenverklaring van “een organisatie” als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat er sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één ander persoon.
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk, te weten: het plegen van misdrijven.
Het hof trekt uit de gebezigde bewijsmiddelen het gevolg dat in de periode van
1 januari 2008 tot en met 4 november 2008 sprake is geweest van een structureel en duurzaam samenwerkingsverband tussen in ieder geval de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1], welk samenwerkingsverband tot oogmerk had het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hennep.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof dat de verdachte een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekten tot, dan wel rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van voormeld oogmerk van het samenwerkingsverband en dat hij leiding heeft gegeven aan die organisatie.
Daarnaast blijkt uit die bewijsmiddelen dat de medeverdachte [medeverdachte 5] binnen die organisatie degene die was die (onder meer) de hennepkwekerijen van [verdachte] opbouwde, onderhield, de illegale stroomvoorzieningen aanlegde en voor [verdachte] panden zocht waarin hennepkwekerijen konden worden gevestigd en dat de medeverdachte [medeverdachte 1] degene was die faciliterende handelingen ten behoeve van de organisatie verrichtte, zoals:
- -
het beschikbaar stellen van de gezamenlijke woning van [verdachte] en haarzelf ten behoeve van het knippen van hennep door een min of meer vaste ploeg hennepknippers;
- -
het van eten en drinken voorzien van die hennepknippers;
- -
het eenmaal overhandigen van geld aan die hennepknippers;
- -
het op de bank storten van de uit voormelde hennephandel verkregen inkomsten.
A.3
Bijgevolg acht het hof het onder 2.B ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en wordt het verweer verworpen.
B.1
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot het onder 3. ten laste betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van:
- -
de henneplevering op of omstreeks 22 mei 2008;
- -
de henneplevering/het aanwezig hebben van hennep op of omstreeks 2 juni 2008;
- -
de henneplevering/het aanwezig hebben van hennep in of omstreeks de periode 4 tot en met 10 juni 2008;
- -
de hennepleveringen in of omstreeks de periode van 11 tot en met 12 juni 2008;
- -
de henneplevering in of omstreeks de periode van 18 tot en met 19 juni 2008;
- -
de henneplevering op 4 september 2008;
- -
de henneplevering/het aanwezig hebben van hennep op 6 september 2008;
- -
de henneplevering op 9 september 2008;
- -
de henneplevering/het aanwezig hebben van hennep op 12 september 2008.
Daartoe is -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
De voor de verdachte belastende verklaringen zoals door medeverdachten [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] bij de politie afgelegd, kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd. Beide medeverdachten zijn later als getuigen gehoord door zowel de rechter-commissaris als de raadsheer-commissaris in hoger beroep, maar hebben zich bij die gelegenheden op hun verschoningsrecht beroepen. [medeverdachte 7] heeft bij de rechter-commissaris nog wel iets verklaard, maar wilde niets zeggen ten aanzien van de verdachte noch over concrete leveringen, aldus de verdediging. De verdediging heeft daardoor niet ten volle gebruik heeft kunnen maken van het haar toekomende ondervragingsrecht, waardoor artikel 6 EVRM is geschonden.
De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de arresten Vidgen, Al-Khawaja en Tahery van het EHRM.
B.2.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof wijst op de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 29 januari 2013 (LJN BX5539) waarin is bepaald dat de verdediging in enig stadium van het geding de gelegenheid moet hebben gehad om een verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen.
In casu zijn de medeverdachten [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] zowel in eerste aanleg door de rechter-commissaris als in hoger beroep door de raadsheer-commissaris als getuigen gehoord.
Bij zijn verhoor door de rechter-commissaris op 26 november 2009 heeft de getuige [medeverdachte 7], in tegenwoordigheid van een andere raadsman dan ter terechtzitting van het hof, betreffende de betrokkenheid van de verdachte niet de vraag willen beantwoorden of met A. wordt bedoeld de persoon van de verdachte. Voorts is het hof, anders dan door de verdediging is aangevoerd, niet gebleken dat -gelet op de inhoud van het van voornoemd verhoor opgemaakt proces-verbaal- aan de getuige vragen zijn gesteld over concrete leveringen en vervolgens die vragen niet zouden zijn beantwoord. Ook stelt het hof vast dat de getuige wel heeft verklaard dat hij hennep heeft vervoerd van meneer A naar meneer B en dat hij denkt dat hij 12 of 13 keer bij meneer A is geweest. In zoverre heeft de verdediging de gelegenheid gehad het ondervragingsrecht uit te oefenen en is het hof van oordeel dat de verdediging voldoende in de gelegenheid is geweest om gebruik te maken van het haar toekomende ondervragingsrecht.
Medeverdachte [medeverdachte 8] heeft zich daarentegen bij zijn verhoor door de rechter-commissaris d.d. 23 november 2009 wel beroepen op verschoningsrecht.
Bij hun verhoren in hoger beroep door de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof d.d. 9 mei 2012 hebben beide getuigen zich op het verschoningsrecht beroepen.
Dat betekent dat de verdediging -zoals terecht door de raadsman is gesteld- in ieder geval met betrekking tot de getuige [medeverdachte 7] het haar toekomende ondervragingsrecht onvoldoende heeft kunnen uitoefenen.
Uit voornoemd arrest van de Hoge Raad blijkt voorts dat als de getuige voor een rechter is geroepen en aldaar verschijnt maar weigert een verklaring af te leggen, dat niet mee brengt dat een inbreuk wordt gemaakt op het ondervragingsrecht. Echter, indien een belastende verklaring van een getuige het enige (onderstreping door het hof) bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit rechtstreeks kan volgen en die persoon nadien door een rechter-commissaris is gehoord en ten overstaan van deze geweigerd heeft antwoord te geven op de hem gestelde vragen, geldt als regel dat deze persoon ter terechtzitting in eerste aanleg en in geval van appel ook ter terechtzitting in hoger beroep als getuige behoort te worden gedagvaard/opgeroepen. Een en ander met de achterliggende gedachte dat de rechter zich door eigen waarneming van de getuige een oordeel zal dienen te vormen omtrent de betrouwbaarheid van diens verklaringen, dan wel omtrent de redenen van diens weigering aldaar een verklaring af te leggen.
In casu echter vindt de belastende verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 7], zoals afgelegd bij de politie, in voldoende mate steun in de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen en heeft dit steunbewijs betrekking op die onderdelen van de hem belastende verklaringen die de verdachte betwist. Het hof wijst in dat verband in het bijzonder op de ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 11 maart 2010 door de verdachte afgelegde verklaring, inhoudende dat de afgeluisterde telefoongesprekken met [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] altijd over hennep gaan.
Gelet op de inhoud van voornoemd recent arrest van de Hoge Raad heeft de aanwezigheid van voldoende steunbewijs tot gevolg dat reeds om die reden geen sprake is van enige schending van het ondervragingsrecht. Gezien het vorenstaande is aan de eisen van het EVRM voldaan en is er geen sprake van schending van het in artikel 6, derde lid en onder d van het EVRM gewaarborgde ondervragingsrecht.
Het hof is derhalve van oordeel dat de gewraakte belastende verklaringen bruikbaar zijn voor het bewijs.
B.3
Het verweer wordt bijgevolg verworpen.
C.1
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4. ten laste gelegde, voor zover betrekking hebbend op het telen van hennep in de hennepkwekerij die was gevestigd in het pand [adres 5] te Sprang Capelle.
Daartoe is -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
De enige voor de verdachte belastende verklaring, is de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 11], welke verklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten omdat laatstgenoemde zijn bij de politie afgelegde verklaring bij latere verhoren door de rechter-commissaris en de raadsheer-commissaris heeft ingetrokken. Beginselen van goede procesorde brengen met zich dat de bij de politie afgelegde, nadien ingetrokken, verklaring slechts tot het bewijs mag dienen indien [medeverdachte 11] zelf door het hof ter terechtzitting als getuige is gehoord, zodat het hof zelf een oordeel kan vormen omtrent de betrouwbaarheid van de getuige. Nu dat laatste niet is gebeurd, staat dit aan het gebruik van de verklaring van [medeverdachte 11] in de weg.
De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 1 februari 1994, gepubliceerd onder nummer NJ 1994, 427.
C.2
Het hof overweegt als volgt.
Het verweer miskent dat het door de raadsman bedoelde gevolg slechts wordt getrokken in het geval de belastende getuigenverklaring het enige bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit rechtstreeks kan volgen.
In casu vindt echter de gewraakte verklaring in voldoende mate steun in de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen en heeft dit steunbewijs betrekking op die onderdelen van de hem belastende verklaringen die de verdachte betwist.
C.3
Het verweer wordt bijgevolg verworpen.
C.4
Op grond van de uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komende omstandigheden, in het bijzonder de omstandigheid dat het in de onder 4. bewezen verklaarde gevallen gaat om hennepplanten die werden gekweekt in professioneel ingerichte hennepkwekerijen, waarvoor de noodzakelijke investeringen moeten zijn gedaan en de nodige risico ’s moeten zijn genomen, alsmede de professionele werkwijze van de verdachte en/of zijn mededader(s), is het hof van oordeel dat het handelen van verdachte en/of zijn mededader(s) gekwalificeerd dient te worden als hennepteelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
D.1
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 5. ten laste gelegde witwassen van onroerende goederen.
Daartoe heeft hij in de kern het volgende aangevoerd.
Niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde onroerende goederen heeft witgewassen. In deze zaak betreft het witwassen van de bewezen verklaarde onroerende goederen "het verwerven, voorhanden hebben en overdragen" van de genoemde panden, terwijl de verdachte wist dat die panden middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig waren.
Het enkele verwerven levert op zichzelf geen witwassen op, aangezien er verder geen sprake is van een gedraging die kennelijk gericht is op het daadwerkelijk verhullen of verbergen van de herkomst van dat pand.
Het overdragen van de panden kan evenmin als witwassen worden gekwalificeerd, aangezien dit een handeling betreft waardoor het voorhanden hebben van die panden, voor zover die uit misdrijf zijn verkregen, eindigt. Zonder nader bewijs dat de verdachte na het overdragen van die panden nog steeds eigenaar is, zeggenschap heeft of financieel belang heeft bij/in dit pand, eindigt door de overdracht het vermeende strafbare feit van witwassen.
Voor zover er in een of meer gevallen al sprake zou zijn van valsheid in geschrift en/of oplichting wordt door het overleggen van valse stukken de eigendom van het betreffende pand verkregen en niet het geld waarmee de woning wordt aangekocht. Dit is immers rechtstreeks naar de verkopende partij gegaan en is niet eerst op rekening van de verdachte gestort. Deze kon hier niet vrij over beschikken en had evenmin een vrije keuze waaraan hij dit zou besteden. De verdachte had geen zeggenschap over dit geld. Het verkrijgen van de hypothecaire lening en het daarmee aankopen/verkrijgen van het pand kan daardoor niet worden gezien als een gedraging die gericht is op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de herkomst van het verkregen voorwerp. Het verkrijgen van een hypothecaire geldlening en eigendomsrecht op een pand is één gedraging en is onlosmakelijk aan elkaar verbonden, immers: zonder pand geen hypothecaire lening en geen hypothecaire lening zonder pand.
Het resterende "voorhanden hebben" van de panden kan niet in het licht van de huidige jurisprudentie niet langer tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen leiden, omdat er geen sprake is van enige gedraging die kennelijk is gericht op het daadwerkelijk verbergen en verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp, zijnde het pand/de panden, aldus de raadsman.
D.2
Het hof overweegt als volgt.
Voorop wordt gesteld dat, wanneer vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Het hof heeft evenwel bewezen verklaard dat verdachte de onderhavige onroerende goederen, die -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf, heeft verworven en/of heeft overgedragen en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, gedragingen ten aanzien van welke de door de raadsman gestelde eis blijkens de betreffende vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet geldt. Het hof volgt de raadsman derhalve niet in zijn interpretatie van de arresten van de Hoge Raad d.d. 8 januari 2013 (LJN BX4449, BX6909, BX4605).
Op grond van de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen staat ten aanzien van alle bewezen verklaarde onroerende goederen vast dat de hypothecaire geldleningen die zijn aangewend om de betreffende panden te financieren door middel van valsheid in geschrift en/of oplichting van de betreffende hypotheekverstrekkers zijn verkregen. Immers de betreffende hypotheekverstrekkers zijn in de onderhavige gevallen door middel van overlegging van valse schriftelijke gegevens, zoals werkgeversverklaringen en salarisspecificaties, bewogen tot het verstrekken van hypothecaire leningen aan de aanvragers van die leningen.
Vervolgens zijn door de verdachte, dan wel met diens wetenschap door anderen, met die door misdrijf verkregen gelden na te noemen onroerende goederen verworven en heeft de verdachte (één of meer van) die panden overgedragen en/of daarvan gebruik gemaakt en daarmee een handeling/handelingen verricht die niet louter heeft/hebben bestaan uit het enkele voorhanden hebben van voorwerpen die -onmiddellijk of middellijk- afkomstig zijn uit een door hemzelf gepleegd misdrijf. Bedoelde handelingen zijn wel degelijk aan te merken als gedragingen die als witwassen kunnen worden gekwalificeerd. Uit de wetsgeschiedenis volgt immers dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door zijn handelwijze genoemde integriteit aangetast door de door misdrijf verkregen gelden aan te wenden om de koopsom van de onroerende goederen te betalen en vervolgens (een deel van) die onroerende goederen over te dragen en/of daarvan gebruik te maken.
Met betrekking tot het pand aan de [adres 3] te Drunen heeft het volgende te gelden.
Het pand is door de verdachte aangekocht op 16 november 2000 (verworven). Reeds omdat de verwervingsdatum van het onroerend goed vóór het begin van de ten laste gelegde periode (14 december 2001, zijnde tevens de datum van de inwerkingtreding van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht) ligt, kan het ten laste gelegde verwerven niet wettig worden bewezen.
Uit de bij de politie afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 11] blijkt dat de verdachte het pand vervolgens (in ieder geval op 4 februari 2005) heeft verhuurd aan [medeverdachte 11]. De verdachte heeft het pand vervolgens in november 2005 aan derden verkocht.
Op grond daarvan acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van het pand en dit heeft overgedragen in de periode van 14 december 2001 tot en met 1 december 2005.
Met betrekking tot het pand aan de [toenmalige woonadres, woonplaats verdachte] heeft het volgende te gelden.
Het pand is door verdachte aangekocht op 22 mei 2001 (verworven) en is vanaf die datum tot het einde van de ten laste gelegde periode bewoond door hemzelf en zijn toenmalige partner [medeverdachte 1].
Reeds omdat de verwervingsdatum van het pand vóór het begin van de ten laste gelegde periode (14 december 2001, zijnde tevens de datum van de inwerkingtreding van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht) ligt, kan het ten laste gelegde verwerven niet wettig worden bewezen.
Ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 1] acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat zij wist dan wel redelijkerwijze moest vermoeden dat het pand van enig misdrijf afkomstig was.
Het hof acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte vanaf 14 december 2001 tot het einde van de ten laste gelegde periode van het pand gebruik heeft gemaakt.
Met betrekking tot het pand aan de [adres 7] te Esbeek heeft het volgende te gelden.
Het pand, bestaande uit een manege met woonhuis, erf, weilanden en verdere aanhorigheden, is door de verdachte aangekocht op 5 mei 2006 (verworven) en is vanaf die datum tot het einde van de ten laste gelegde periode in gebruik geweest bij hemzelf en zijn toenmalige partner [medeverdachte 1].
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt voorts dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op 8 mei 2006 met Van Lanschot Bankiers een kredietovereenkomst hebben gesloten, uit hoofde waarvan zij konden beschikken over een geldlening van € 1.300.000,00, welke lening uitsluitend diende te worden aangewend voor de aankoop van voornoemd pand te Esbeek. Tot zekerheid voor de terugbetaling van het krediet werd ten behoeve van Van Lanschot een hypotheekrecht op het pand aan de [toenmalige woonadres, woonplaats verdachte] gevestigd.
Het hof heeft hiervoor reeds vastgesteld dat de verdachte laatstgenoemd pand heeft witgewassen. Daarmee staat ook vast dat de verdachte voormeld krediet van Van Lanschot heeft verkregen, terwijl hij wist dat dit voorwerp, zijnde een vermogensrecht, middellijk, te weten: door het aanwenden van het witgewaste pand aan de [toenmalige woonadres, woonplaats verdachte] als zekerheid voor de lening, afkomstig was uit enig misdrijf. Nu dit van enig misdrijf afkomstige krediet is aangewend om voormeld pand te Esbeek te financieren, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof ook dit pand witgewassen.
Ten aanzien van de medeverdachte [medeverdachte 1] acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat zij wist dan wel redelijkerwijze moest vermoeden dat het pand van enig misdrijf afkomstig was.
Op grond van dit één en ander acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het pand heeft verworven en daarvan gebruik heeft gemaakt in de ten laste gelegde periode.
Met betrekking tot het pand aan de [adres 1] te Waspik heeft het volgende te gelden.
Het pand, bestaande uit een woonhuis met garage, erf, tuin en verdere aanhorigheden, is op 25 juni 2006 aangekocht door medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] (verworven) en is op 1 september 2006 aan hen geleverd.
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de bank Fortis ASR N.V. tot afgifte van de hypothecaire geldlening is bewogen door middel van valsheid in geschrift en/of oplichting en dat de verdachte daarvan wist, aangezien -blijkens de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]- hij de betreffende loonstrook en werkgeversverklaring van Aldi Best BV heeft ingebracht.
Uit het onder 4. bewezen verklaarde volgt dat het hof bewezen acht dat de verdachte in de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 april 2008 tezamen en in vereniging met een ander of anderen hennep heeft geteeld in het onderhavige pand.
Op grond van dit één en ander acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte van het pand, waarvan hij wist dat het (middellijk) van enig misdrijf afkomstig was, gebruik heeft gemaakt in de ten laste gelegde periode.
D.3
Bijgevolg wordt het verweer van de raadsman in al zijn onderdelen verworpen.
D.4
Gezien het aantal panden dat verdachte in de opeenvolgende jaren heeft witgewassen is het hof van oordeel dat er sprake is van een gewoonte van de zijde van verdachte.
E.1
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 6. ten laste gelegde.
Daartoe is -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde werkgeversverklaringen/salarisspecificaties van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] valselijk zijn opgemaakt, omdat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de verdachte in de betreffende jaren niet voor deze werkgevers heeft gewerkt.
Met betrekking tot de werkgeversverklaring en de salarisspecificaties van [bedrijf 2] heeft de raadsman ter onderbouwing van zijn standpunt in het bijzonder gewezen op de bij de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof afgelegde verklaringen door
- -
de getuige [getuige 2], inhoudende -kort gezegd- dat zij de firmastempel op de werkgeversverklaring herkent;
- -
de getuige [getuige 3], inhoudende -kort gezegd- dat de verdachte heel even bij het bedrijf heeft gewerkt en dat de handtekening en het handschrift op de werkgeversverklaring lijkt op zijn handtekening en handschrift.
Met betrekking tot de werkgeversverklaring van [bedrijf 3] heeft de raadsman ter onderbouwing van zijn standpunt in het bijzonder gewezen op de bij de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof door de getuige [getuige 4] afgelegde verklaring, inhoudende -kort gezegd- dat de verdachte bij hem in dienst is geweest, dat de stempel op de werkgeversverklaring van zijn bedrijf kan zijn geweest en dat het op de salarisspecificatie vermelde netto loon ook aan de verdachte is betaald.
Voorts heeft de raadsman met betrekking tot laatstgenoemde werkgeversverklaring, opnieuw met verwijzing naar eerder genoemd arrest van de Hoge Raad d.d. 1 februari 1994, aangevoerd dat de eerder door getuige [getuige 4] afgelegde, voor de verdachte belastende verklaring, niet voor het bewijs mag worden gebruikt, nu hij niet ter terechtzitting is gehoord en deze verklaring, die door de verdachte wordt betwist, de kern van het bewijs vormt.
E.2
Het hof overweegt als volgt.
(met betrekking tot de werkgeversverklaring/salarisspecificatie op naam van [bedrijf 2]:)
De getuige [getuige 3] heeft op 28 maart 2012 tegenover de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, een verklaring afgelegd die, voor zover door het hof relevant wordt geacht -zakelijk weergegeven- het volgende inhoudt.
Ik heb het bedrijf [bedrijf 2]gehad.
Dhr. [verdachte] is heel even bij het bedrijf geweest, hij kwam niet meer opdagen.
Ik kan me niet herinneren dat dhr. [verdachte] daadwerkelijk voor het bedrijf heeft gewerkt.
- U.
vraagt mij of dhr. [verdachte] voor het bedrijf heeft gewerkt voor een bedrag van
€ 114.857,00. Dat is volgens mij niet het geval geweest. Ik kan mij niet herinneren dat er zo'n hoog salaris aan dhr. [verdachte] is uitbetaald.
- U.
houdt mij de salarisspecificatie voor van het bedrijf. Dergelijke salarissen werden betaald aan mensen aan de top.
- U.
houdt mij voor dat op de verklaring als datum van indiensttreding staat 1 november 1999 en dat deze verklaring op 25 mei 2001 is opgemaakt. Dat klopt niet. Dhr. [verdachte] is in die periode niet bij het bedrijf in dienst geweest.
Aan het proces-verbaal van verhoor van de getuige heeft de raadsheer-commissaris bovendien een aan haar gerichte brief van de getuige [getuige 3] d.d. 30 maart 2012 gehecht, inhoudende dat door hem tot het jaar 2000 nooit enig loon aan de verdachte is betaald.
Anders dan de verdediging leidt het hof uit voornoemde verklaring van de getuige [getuige 2] af dat de verdachte niet voor [bedrijf 2] heeft gewerkt nu de getuige -na op zijn verschoningsrecht te zijn gewezen- expliciet heeft verklaard dat de verdachte niet per 1 november 1999 tot 25 mei 2001 bij genoemd bedrijf zou hebben gewerkt. Bovendien vindt de verklaring van de getuige steun in de bevindingen van de belastingdienst waaruit blijkt dat er geen gegevens bekend zijn uit dienstbetrekking over de jaren 2000 tot en met 2004 (dossierpagina 101855).
De getuige [getuige 3] heeft op 23 mei 2012 tegenover de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, een verklaring afgelegd. Uit deze verklaring blijkt dat de getuige vanaf januari 2001 geen bemoeienis meer heeft gehad met het bedrijf [bedrijf 2], terwijl de onderhavige werkgeversverklaring en salarisspecificatie, op naam van laatstgenoemd bedrijf, dateren van na januari 2001. In zoverre is de verklaring van de getuige [getuige 3] dan ook niet relevant voor het ten laste gelegde.
Daarnaast blijkt uit deze verklaring dat de getuige geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen omtrent het handschrift en de handtekening op voormelde stukken. De enkele omstandigheid dat zij de firmastempel van het bedrijf op de werkgeversverklaring herkent, kan de verdachte naar het oordeel van het hof niet ontlasten.
(met betrekking tot de werkgeversverklaring/salarisspecificaties op naam van [bedrijf 3].:)
Het hof hecht geen geloof aan de op 28 maart 2012 door de getuige [getuige 4] tegenover de raadsheer-commissaris in dit gerechtshof afgelegde, de verdachte ontlastende verklaring, en houdt deze getuige aan zijn eerder (te weten: op 27 mei 2009) in het kader van het opsporingsonderzoek afgelegde verklaring, die ook voor het bewijs wordt gebezigd.
De raadsman heeft betoogd dat laatstbedoelde verklaring van het bewijs moet worden uitgesloten omdat -zakelijk weergegeven- beginselen van goede procesorde met zich brengen dat deze verklaring slechts tot het bewijs mag dienen indien de getuige zelf door het hof ter terechtzitting als getuige is gehoord, zodat het hof zelf een oordeel kan vormen omtrent de betrouwbaarheid van de getuige.
Het verweer miskent echter dat het door de raadsman bedoelde gevolg slechts wordt getrokken in het geval de belastende getuigenverklaring het enige bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit rechtstreeks kan volgen.
In casu vindt echter de gewraakte verklaring in voldoende mate steun in de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen en heeft dit steunbewijs betrekking op die onderdelen van de hem belastende verklaringen die de verdachte betwist.
Het hof wijst in dat verband in het bijzonder op de omstandigheden dat:
- -
met betrekking tot het door de verdediging gestelde dienstverband met [bedrijf 3]. geen fiscale gegevens bekend zijn;
- -
het op de salarisspecificaties vermelde bankrekeningnummer volgens informatie van de Postbank na het jaar 2000 niet is uitgegeven;
- -
bij de doorzoeking van de woning van de moeder van de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 5], op 4 november 2008 een tas met stempels is aangetroffen, met daarin onder andere een firmastempel van [bedrijf 3].
Op grond van de inhoud van het vorenstaande, bezien in samenhang en verband met de inhoud van de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen, staat voor het hof vast dat de in de tenlastelegging genoemde werkgeversverklaringen/salarisspecificaties op naam van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] valselijk zijn opgemaakt.
E.3
Het verweer wordt bijgevolg verworpen.
- F.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
- G.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2.B bewezen verklaarde levert op:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet.
Het onder 3. bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 4. bewezen verklaarde levert op:
In de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
Medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 5. bewezen verklaarde levert op:
Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Het onder 6. bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Het onder 7. bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 8. bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- -
de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- -
de omstandigheid dat de verdachte, zoals bewezen verklaard onder 2.B, leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie die zich op grote schaal en op professionele wijze bezighield met de handel in hennep, waardoor de openbare orde is aangetast;
- -
het gegeven dat het onder 3., 4. en 8. bewezen verklaarde handelen van verdachte betrekking heeft op de professionele handel in softdrugs, welke handel allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten veroorzaakt;
- -
de omstandigheid dat -zoals wetenschappelijk is aangetoond- het frequent gebruik van softdrugs de volksgezondheid kan schaden, in het bijzonder waar het geestelijke aandoeningen betreft;
- -
de omstandigheid dat door het onder 5. bewezen verklaarde witwassen van onroerende goederen de integriteit van het financieel en economisch verkeer alsmede de openbare orde is aangetast;
- -
de mate waarin door de het onder 6. bewezen verklaarde feiten het vertrouwen dat financiële instanties/banken mogen stellen in de juistheid van ingediende formulieren als de onderhavige, is geschonden;
- -
de omstandigheid dat de verdachte, zoals onder 7. bewezen is verklaard, een vuurwapen van categorie III, te weten een revolver, met daarbij behorende munitie, en een jacht/kogelgeweer voorhanden heeft gehad, hetgeen grote veiligheidsrisico's met zich brengt.
- -
de omstandigheid dat verdachte heeft gehandeld met uitsluitend het oog op persoonlijk financieel gewin.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- -
de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 februari 2013, waaruit blijkt dat hij reeds veelvuldig door de strafrechter is veroordeeld, onder meer viermaal ter zake van overtreding van de Opiumwet;
- -
zijn persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, onder meer de omstandigheid dat hij persoonlijk failliet is verklaard.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 29 april 2010, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 19 maart 2013, een periode van bijna 3 jaar is verstreken.
Het hof is zich ervan bewust dat dit tijdsverloop mede te wijten is aan de omstandigheid dat in hoger beroep op verzoek van de verdediging een groot aantal getuigen is gehoord, maar is van oordeel dat niet het gehele tijdsverloop uitsluitend daardoor kan worden verklaard. Dat brengt met zich mee dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Beslag
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, op de beslaglijst genoemd onder de nummers 46A, 47A, 48A, 49A, 50A, 52A, 53A en 54A zijn middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet en zullen op grond van het bepaalde bij artikel 13a van de Opiumwet worden onttrokken aan het verkeer.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, op de beslaglijst genoemd onder de nummers 35A, 36A, 36Aa, 36Ab, 44A03, 45Aa, 55A, 56A, 57A, 58A, 59A, 134A1, 134A2, 134A3, 134A4, 144A en 487A zijn voorwerpen -waarvan de voorwerpen met de nummers 45Aa, 55A tot en met 59A als een gezamenlijkheid van voorwerpen wordt beschouwd- met betrekking tot welke één of meer van de bewezen verklaarde feiten zijn begaan dan wel voorwerpen die aan de verdachte toebehoren, die bij gelegenheid van het onderzoek zijn aangetroffen naar de door hem begane feiten en die kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Het ongecontroleerde bezit van al deze voorwerpen is in strijd is met het algemeen belang en/of de wet. Deze voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
De overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zullen worden teruggeven aan de verdachte, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende dient te worden aangemerkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3, 11, 11a en 13a van de Opiumwet, de artikelen 36b, 36c, 36d, 47, 57, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2.A ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2.B, 3., 4., 5., 6., 7. en 8. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 2.B, 3., 4., 5., 6., 7. en 8. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
de op de aan dit arrest gehechte beslaglijst onder 35A, 36A, 36Aa, 36Ab, 44A03, 45Aa, 46A, 47A, 48A, 49A, 50A, 52A, 53A, 54A, 55A, 56A, 57A, 58A, 59A, 134A1, 134A2, 134A3, 134A4, 144A en 487A vermelde voorwerpen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
de overige voorwerpen zoals vermeld op de aan dit arrest gehechte beslaglijst.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. M. van Zinnen en mr. M. Rutgers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 19 maart 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.