HR, 17-01-2012, nr. S 09/02403
ECLI:NL:HR:2012:BT2052
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-01-2012
- Zaaknummer
S 09/02403
- LJN
BT2052
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BT2052, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑01‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BT2052
- Vindplaatsen
NJ 2012/253 met annotatie van P. Mevis
SR-Updates.nl 2012-0028
Uitspraak 17‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Artt. 359a Sv en 359.2 Sv. Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting heeft het Hof verworpen op gronden die zijn beslissing kunnen dragen. De klacht dat de motivering van het Hof niet voldoet aan het in art. 359.2 Sv ten aanzien van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten gegeven motiveringsvoorschrift, stuit af op de omstandigheid dat het een verweer betreft als bedoeld in 359a.1 Sv. Conclusie AG: anders.
17 januari 2012
Strafkamer
nr. S 09/02403
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 mei 2009, nummer 20/000833-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.H.S. Brinkman, advocaat te Kerkrade, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
2.2.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"De schending van een goede procesorde vloeit voort uit de volgende omstandigheden:
(...)
Bekennende verklaringen die niet voorkomen op de geluidsband:
(...)
De tekst op pagina 63
"Alleen waar [A] voorstaat zijn foto's welke van mij afkomstig zijn" komt niet voor op de geluidsband;
27:09 geluidsband: verdachte zegt: "alleen waar [A] voorstaat", de toevoeging: "zijn foto's welke van mij afkomstig zijn" wordt niet door verdachte gezegd;
dit is ook volledig in strijd met de duidelijk te horen eerdere verklaring dat hij alleen [A] 2787 herkent
(10:39 geluidsband);
(...)
Tijdens het verhoor geeft verdachte aan dat hij niet weet waar al die foto's vandaan komen en dat er veel foto's bij zijn die hij niet kent, tenslotte vraagt verdachte of hij de foto's/tekst nogmaals mag zien; Het antwoord van de verbalisanten luidt: Het gaat erom dat U heeft gezegd dat alle [A] foto's van U zijn, u heeft net gezegd dat alle foto's van U zijn;
Feitelijk heeft verdachte niet gezegd dat alle foto's met [A] ervoor van hem zijn en ontnemen verbalisanten verdachte de mogelijkheid om de foto's en tekst goed te bekijken;
27:55 geluidsband: verdachte: waar al die foto's vandaan komen weet ik niet;
30:43 geluidsband: verdachte zegt dat er veel foto's hij zijn die hij niet kent;
30:45 geluidsband: verdachte vraagt of hij de foto's (tekst) nogmaals mag zien
30:52-32:43 geluidsband: antwoord verbalisant: Het gaat erom dat U heeft gezegd dat alle [A] foto's van U zijn /U heeft net gezegd dat alle foto's van U zijn; verdachte krijgt foto's niet nog eens te zien; Wederom verzoek van verdachte om foto's opnieuw te mogen zien;
(...)
Conclusie
De verdediging is van mening dat bovenstaande vormverzuimen gesanctioneerd dienen te worden ex artikel 359 a Sv, waarbij bewijsuitsluiting van bekennende verklaringen van verdachte dient plaats te vinden."
2.2.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte in aanvulling op de pleitnota het volgende opgemerkt:
"Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging, subsidiair bepleit de verdediging bewijsuitsluiting, (...)"
2.2.3. Het Hof heeft het verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging nu er bewust of met grove onachtzaamheid van de belangen van de verdachte zijn recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan, om reden dat de politieverhoren van verdachte niet op juiste wijze hebben plaatsgevonden.
Hiertoe is, zakelijk weergegeven, aangevoerd:
a. dat het proces-verbaal van het verhoor van verdachte op 13 maart 2007 niet overeenkomt met de geluidsopname die van dat verhoor is gemaakt. Er staan in het schriftelijke proces-verbaal fragmenten vermeld die niet overeenkomen met de geluidsopname en daarnaast zijn belangrijke fragmenten van de geluidsopname niet en/of niet juist weergegeven in het schriftelijke proces-verbaal van het verhoor. Er zijn antwoorden van verdachte geïnterpreteerd en er was, gelet op het gegeven dat onder andere de termen 'webspace' en 'website' door elkaar zijn gebruikt en zijn verward, bij de verhorende verbalisanten sprake van gebrek aan specifieke kennis ten aanzien van internet, waardoor zij niet geschikt waren om verdachte te horen. Op grond van deze vaststelling is de conclusie gewettigd dat de verhorende politieambtenaren kennelijk de opzet hebben gehad om verdachte op een verkeerd spoor te brengen;
(...)
Ad a
Het hof heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep door de verdediging aangehaalde geluidsfragmenten van de geluidsopname van het verhoor van verdachte van 13 maart 2007 beluisterd. Met de verdediging heeft het hof vastgesteld dat deze fragmenten niet of niet geheel overeenkomen met het schriftelijke weergave van het verhoor.
Anders dan de verdediging is het hof echter van oordeel dat daardoor nog geen sprake is van schending van de beginselen van een goede procesorde.
Zoals de ter terechtzitting in hoger beroep als getuige gehoorde politieambtenaar [verbalisant 1] heeft verklaard, weidde verdachte tijdens zijn verhoor nogal uit en liep hij met die uitweidingen regelmatig langs de gestelde vragen heen. Daardoor is er voor gekozen om de schriftelijke weergave in het proces-verbaal te beperken tot de meest relevante onderdelen van de verklaring in het licht van de verdenking. Tegen de achtergrond van het gegeven dat schriftelijke verklaringen doorgaans een zakelijke weergave vormen van wat wordt verklaard en de vaststelling van het hof dat verdachte ook tijdens het verhoor ter terechtzitting in hoger beroep op vragen zeer uitweidde om vervolgens op de concrete vraag geen antwoord te geven, is daarmee in de ogen van het hof nog geen sprake van opzettelijke schending van de belangen van verdachte. Te meer niet nu de mate van verschillen relatief beperkt zijn en het gegeven dat het proces-verbaal van verhoor van 13 maart 2007 door verdachte per pagina is geparafeerd en onderaan is ondertekend. Dit op ambtseed opgemaakte proces-verbaal bevat de verklaring van verbalisanten dat ondertekening heeft plaatsgevonden nadat verdachte zijn verklaring had doorgelezen en daarbij had volhard, hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door beide, als getuige gehoorde, verhorende politieambtenaren is bevestigd. Derhalve was verdachte op het moment van ondertekenen op de hoogte van de inhoud van het proces-verbaal van verhoor en heeft hij daarmee ingestemd.
Het hof is daarnaast van oordeel dat ook anderszins niet is gebleken van enige opzet aan de zijde van de verhorende politieambtenaren om verdachte op een verkeerd spoor te brengen.
Het moge zo zijn dat zij ten tijde van het verhoor van verdachte de begrippen webspace en website niet, althans onvoldoende, kenden en dat zij wellicht ook overigens niet gespecialiseerd waren op het gebied van internet, maar daarmee is nog niet gegeven dat zij ongeschikt waren tot het verhoren van verdachte. Het verhoor vond immers plaats op basis van door andere, wel op het gebied van internet en kinderporno gespecialiseerde, opsporingsambtenaren aangeleverde onderzoeksbevindingen en het kan niet zo zijn dat verhorende opsporingsambtenaren per se ook over die kennis behoren te beschikken. Hierbij heeft uiteraard ook te gelden dat, zoals hiervoor ook is overwogen, de verhorende politieambtenaren verdachte in de gelegenheid hebben gesteld de schriftelijke weergave van de door hem afgelegde verklaring door te lezen en daar al dan niet mee in te stemmen.
(...)
Uit bovenstaande volgt dat het hof van oordeel is dat niet bewust of met grove onachtzaamheid van de belangen van verdachte diens recht op een eerlijke behandeling tekort is gedaan. Het verweer wordt dan ook verworpen en omdat ook overigens het tegendeel niet is gebleken is het openbaar ministerie derhalve ontvankelijk in de vervolging.
(...)
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
(...)
In de eerste plaats heeft de verdediging op grond van wat is gesteld en aangevoerd met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging subsidiair nog bewijsuitsluiting bepleit.
Op grond van en onder verwijzing naar wat het hof daaromtrent heeft overwogen, kort gezegd dat geen sprake is van een bewust of met grove onachtzaamheid schenden van het belang van verdachte op een eerlijke behandeling, wordt dit verweer verworpen."
2.4. Door aldus te oordelen heeft het Hof het gevoerde verweer verworpen op gronden die zijn beslissing kunnen dragen. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk.
2.5. Voor zover wordt geklaagd dat 's Hofs motivering niet voldoet aan het in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv gegeven motiveringsvoorschrift ten aanzien van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, stuit het af op de omstandigheid
dat het hier een verweer betreft als bedoeld in art. 359a, eerste lid, Sv.
2.6. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden en drie weken waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 17 januari 2012.