Rb. Zeeland-West-Brabant, 06-09-2021, nr. C/02/389358 / HA RK 21-191
ECLI:NL:RBZWB:2021:4493
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
06-09-2021
- Zaaknummer
C/02/389358 / HA RK 21-191
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2021:4493, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 06‑09‑2021; (Wraking)
- Vindplaatsen
NLF 2021/1852 met annotatie van Michiel Hennevelt
V-N 2021/39.14 met annotatie van Redactie
Uitspraak 06‑09‑2021
Inhoudsindicatie
wraking, afgewezen, wrakingsverbod.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer C/02/389358 / HA RK 21-191
beslissing van 6 september 2021 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen verzoeker,
gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven te Westerhoven.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hierna te noemen zaak;
- de pleitnota van de gemachtigde waarin tevens een wrakingsverzoek is gedaan, gedateerd op 25 augustus 2021.
2. Het verzoek
Het verzoek strekt tot wraking van mr. [voorletters] Bastiaansen, hierna te noemen de rechter, die belast is met de behandeling van de zaak met zaaknummer BRE 20/9391 waarin Verhoeven als gemachtigde optreedt.
De rechter berust niet in het wrakingsverzoek.
3. De gronden van het wrakingsverzoek
3.1.
Door verzoeker is, kort weergegeven, aangevoerd dat de schijn van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechter bestaat door het navolgende.
3.2.
Verzoeker stelt dat de rechter structureel en in enorme mate blijk van partijdigheid en afhankelijkheid geeft. Dit blijkt onder meer uit een eerdere weigering door de rechter van Verhoeven als gemachtigde. Door Verhoeven te weigeren als gemachtigde heeft de rechter uitleg gegeven aan het recht van de Unie (artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie), terwijl hij wettelijk verplicht is om in dergelijke gevallen het Hof van Justitie te bevragen. Bovendien blijkt uit eerdere door de rechter gedane uitspraken waarin Verhoeven als gemachtigde optrad dat de rechter het niet nauw neemt met de fundamentele rechtsbeginselen.
4. De beoordeling
4.1.
Op grond van artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.2.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt, dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
4.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
4.4.
De wrakingskamer stelt vast dat Verhoeven in de hoofdzaak niet is geweigerd als gemachtigde. Dat Verhoeven door de rechter als gemachtigde is geweigerd in eerdere zaken vormt geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat sprake is van – subjectieve dan wel objectieve – partijdigheid van een rechter in deze zaak.
4.5.
De wrakingskamer overweegt dat de wrakingsgrond er verder in gelegen is dat de rechter in eerdere zaken ten onrechte zelf het Unierecht heeft uitgelegd en toegepast, terwijl de exclusieve bevoegdheid daartoe behoort aan de Unierechter, en dat hij meent dat hij ter zake geen verplichting heeft tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof, maar dat hij aansluiting zoekt bij de uitleg daarvan in de nationale rechtspraak. Verzoeker vreest dat de rechter dit eveneens zal doen in zaken waarin hij thans gewraakt is, waardoor ook in die zaken in strijd met het Unierecht zal worden beslist.
4.6.
Dat verzoeker zich niet kan vinden in eerdere (inhoudelijke) beslissingen van de rechter waaronder de beslissing om Verhoeven als gemachtigde te weigeren, en dat verzoeker van mening is dat de rechter het in eerdere uitspraken niet nauw heeft genomen met de fundamentele rechtsbeginselen, is onvoldoende om ten aanzien van zaken die nog behandeld moeten worden, de rechter te wraken. Op de uitkomst van de door de rechter te maken afweging in de zaak kan immers niet worden vooruitgelopen, zodat niet reeds op voorhand kan worden vastgesteld wat de beslissing in die zaken zal zijn.
4.7.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter ten aanzien van hem vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is. Dit leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
4.8.
De gemachtigde heeft in de afgelopen jaren tientallen wrakingsverzoeken tegen diverse belastingrechters van de rechtbank Zeeland-West-Brabant ingediend. Deze verzoeken zijn iedere keer gebaseerd op de wrakingsgronden dat (1) de Nederlandse belastingrechter niet zelfstandig uitleg mag geven aan het Unierecht, maar dat hij vragen over het Unierecht moet voorleggen aan het Hof van Justitie, (2) dat de Nederlandse rechtspraak in het algemeen onbetrouwbaar en ondeskundig is en daarom niet in staat is om een onpartijdig en juist oordeel te geven in een belastinggeschil en (3) dat gemachtigde is geweigerd als gemachtigde in de hoofdzaak. Als een belastingrechter in een zaak besluit om geen prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie, betekent dat dat de gemachtigde van verzoeker dan steevast een wrakingsverzoek indient. De gemachtigde dient daarna ook steeds wrakingsverzoeken in als het gaat om andere zaken die aan diezelfde belastingrechter worden voorgelegd, kennelijk gebaseerd op de veronderstelling van de gemachtigde dat ook in die nieuwe zaken geen prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie zullen worden gesteld. In de beslissingen op de tientallen wrakingsverzoeken van deze gemachtigde heeft de wrakingskamer steeds tot ongegrondverklaring van het verzoek besloten (de wrakingskamer verwijst hierbij naar onder andere ECLI:NL:RBZWB:2020:823, ECLI:NL:RBZWB:2021:3471, ECLI:NL:RBZWB:2021:1950).
4.9.
In het onderhavige wrakingsverzoek van de gemachtigde van verzoeker worden de inmiddels bekende standpunten over het Unierecht en de kwaliteit van de Nederlandse rechtspraak weer herhaald, zonder dat daar nieuwe argumenten voor worden gegeven. Bovendien heeft de gemachtigde van verzoeker door de bewoordingen van het wrakingsverzoek blijk gegeven van een diep wantrouwen tegenover de rechter en de andere belastingrechters in deze rechtbank en heeft hij ongefundeerde verwachtingen over de wijze waarop de rechter en de andere belastingrechters de hoofdzaak zullen behandelen. Deze omstandigheden maken dat de wrakingskamer thans van oordeel is dat verzoeker het middel van wraking gebruikt voor een doel waarvoor dit niet is bestemd, namelijk vanwege een (inhoudelijk) verschil van inzicht over de noodzaak van het stellen van prejudiciële vragen over de uitleg van het Unierecht door de rechter in eerste aanleg. Op die manier wordt misbruik gemaakt van het wrakingsinstrument.
4.10.
De wrakingskamer ziet daarin aanleiding om te bepalen dat de gemachtigde van verzoeker voor een periode van één jaar, te rekenen vanaf de datum van deze uitspraak, geen wrakingsverzoeken op de hiervoor aangegeven gronden tegen een belastingrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant mag indienen. De belastingrechter die toch met zo’n verzoek wordt geconfronteerd, kan dat verzoek dan met toepassing van artikel 4, derde lid, van het wrakingsprotocol passeren.
5. De beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek af;
- bepaalt dat de behandeling van de zaak met nummer BRE 20/9391 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van dit verzoek;
- bepaalt dat de gemachtigde van verzoeker voor de periode van één jaar, te rekenen vanaf de datum van deze uitspraak, geen wrakingsverzoeken op de hiervoor aangegeven gronden tegen een belastingrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant mag indienen.
Deze beslissing is gegeven op 6 september 2021 door mr. Peters, mr. Van Kralingen en mr. Kok en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. Rockx, griffier. Deze beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.