NJB 2017/569:Wilsvertrouwensleer. Bewoordingen van een brief. Een koper van een parkeergarage schrijft een brief aan de verkoper. Hij noemt daarin het met de verkoper overeengekomen financieringsvoorbehoud. Het hof overweegt dat bij de uitleg van de brief beslissend gewicht dient te worden toegekend aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de woorden van de brief. Hoge Raad: De vraag hoe de brief moet worden uitgelegd, dient te worden beantwoord aan de hand van de wilsvertrouwensleer. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en komt geen beslissend gewicht toe aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de in de brief gebruikte bewoordingen, ook niet als uitgangspunt