Rb. Zeeland-West-Brabant, 30-06-2016, nr. AWB - 14 , 7659
ECLI:NL:RBZWB:2016:4744, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
30-06-2016
- Zaaknummer
AWB - 14 _ 7659
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2016:4744, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30‑06‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2018:2685
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2019:4474, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 7 Wet op de omzetbelasting 1968
- Vindplaatsen
AR 2016/3476
NLF 2016/0680 met annotatie van
NTFR 2017/151 met annotatie van mr. J. Sanders jr.
Uitspraak 30‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Commissaris van de RvC is ondernemer voor de omzetbelasting.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 14/7659
uitspraak van 30 juni 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
Belanghebbende heeft bij brief van 10 juli 2014 bezwaar gemaakt tegen de op aangifte betaalde omzetbelasting over het tijdvak 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014. Bij uitspraak op bezwaar van 17 november 2014 is het bezwaar afgewezen.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 18 december 2014, ontvangen bij de rechtbank op 19 december 2014, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 165. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2015 te Roermond.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [naam gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te [vestigingsplaats] , en namens de inspecteur [gemachtigden] .
1.4.
Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak is verzonden.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Na de zitting heeft de rechtbank de zaak bij brief van 15 december 2015 doorverwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De termijn van de schriftelijk uitspraak is bij brieven van 15 december 2015, 28 januari 2016, 4 maart 2016, 18 april 2016 en 2 juni 2016 met uiterlijk 6 weken verlengd.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is lid van de Raad van Commissarissen (hierna: RvC) van [de stichting] (hierna: de stichting), statutair gevestigd te [plaats x] . De kernactiviteit van de stichting is volgens artikel 2 van de statuten van de stichting van [datum] 2003 (hierna: de statuten van de stichting) het blijvend kunnen aanbieden van goede huisvesting aan die mensen die niet in staat zijn om voor eigen huisvesting zorg te dragen.
Belanghebbende werkt in dienstbetrekking als gemeenteambtenaar. Naast het commissariaat bij de stichting heeft belanghebbende geen andere nevenfuncties.
2.2.
In de statuten van de stichting is, voor zover van belang, het volgende met betrekking tot de RvC bepaald:
“Benoeming Schoring en Ontslag Bestuur
Artikel 5
De leden van het Bestuur worden benoemd, geschorst, en ontslagen door de Raad van Commissarissen (hierna: Raad van Commissarissen).
Schorsing en ontslag bestuur
Artikel 8
1. Schorsing en ontslag van een lid van het Bestuur kan alleen geschieden bij een besluit van de Raad van Commissarissen, genomen met drie/vierde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin drie/vierde van de leden van de Raad van Commissarissen aanwezig is. (..)
2. (..)
3. (..)
4. (..)
Bevoegdheden Bestuur
Artikel 10
1. (..)
2. Aan de voorafgaande goedkeuring van de Raad van Commissarissen, zijn onverminderd het elders in deze statuten bepaalde onderworpen de besluiten van het Bestuur omtrent:
a. de vaststelling dan wel wijziging van de (meerjaren) begroting;
b. de vaststelling of de wijziging van de statuten of regelementen;
c. ontbinding van de stichting of wijziging van de rechtsvorm;
d. het aangaan van een fusie door de stichting;
e. een ingrijpende wijziging in de dienstbetrekking of in de arbeidsomstandigheden van een aanmerkelijk aantal werknemers;
f. het aangaan op opzeggen van samenwerkingsverbanden;
g. het samenwerken met, het deelnemen in of het oprichten van andere rechtspersonen;
h. het vaststellen van dan wijzigen van het beleid van de stichting op de hoofdlijnen;
i. het aanvragen van surseance van betaling of faillissement;
j. het doen van financiële transacties anders dan die opgenomen in, dan wel tot bedragen hoger dan voorzien in de vastgestelde begroting, en buiten nader door de Raad van Commissarissen vast te stellen grenzen;
k. het aangaan van gerechtelijke procedures, waarbij het financiële risico hoger ligt dan een nader door de Raad van Commissarissen vast te stellen bedrag;.
De Raad van Commissarissen kan besluiten dat andere besluiten van het Bestuur aan haar voorafgaande goedkeuring onderworpen zijn.
Vertegenwoordiging
Artikel 11
De stichting wordt in en buiten rechte vertegenwoordigt door:
1. het Bestuur, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit. Indien het Bestuur uit meerdere personen bestaat, is ieder der leden van het Bestuur bevoegd de stichting te vertegenwoordigen;
2. de voorzitter, (respectievelijk zijn plaatsvervanger) en een of meer leden van de Raad van Commissarissen gezamenlijk, in gevallen waarin sprake is van een tegenstrijdig belang tussen (een lid van) het Bestuur en de stichting.
Raad van Commissarissen
Artikel 12
1. de Raad van Commissarissen bestaat uit minimaal 5 en maximaal tien leden.
2. het aantal leden wordt door de Raad van Commissarissen vastgesteld.
3. Voor twee zetels worden de huurders van de woongelegenheden van de stichting en de in het belang van die huurders werkzame organisaties in de gelegenheid gesteld een persoon uit hun kring voor te dragen voor benoeming in de Raad van Commissarissen. (..)
4. (..)
5. de leden van de Raad van Commissarissen worden benoemd voor een periode van vier jaar.(..)
6. (..)
Benoeming, schorsing en ontslag raad van Commissarissen
Artikel 13
1. De leden van de Raad van Commissarissen worden benoemd, geschorst en ontslagen door de Raad van Commissarissen.
Onverenigbaarheden
Artikel 14
Tot lid van de Raad van Commissarissen kan niet worden benoemd:
a. een persoon die een arbeidsovereenkomst heeft met de stichting;
b. (..)
c. (..)
d. (..)
e. (..)
f. (..)
Einde lidmaatschap Raad van Commissarissen
Artikel 16
1. Het lidmaatschap van de Raad van Commissarissen eindigt door:
a. het overlijden;
b. het aftreden volgens rooster;
c. ontslag bij besluit van de Raad van Commissarissen;
d. ontslagneming;
e. het verstrijken van de maximale zittingsduur als bedoeld in artikel 12, lid 5;
f. door ontslag door de rechtbank op een wijze analoog aan die vermeld is in artikel 2:298 Burgerlijk Wetboek;
g. het zich voordoen van een onverenigbaarheid als bedoeld in artikel 14.
2. (..)
Schorsing en ontslag leden raad van commissarissen
Artikel 17
1. Schorsing en ontslag van leden van de Raad van Commissarissen kan alleen geschieden bij een besluit van de Raad van Commissarissen, genomen met drie/vierde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin tenminste drie/vierde van de leden van de Raad van Commissarissen aanwezig is, betrokken(e) niet meegerekend. Is dit quorum niet aanwezig, dan treedt artikel 22 lid 3 in werking.
2. Tot schorsing of ontslag kan slechts worden besloten nadat de betrokkene(n) in de gelegenheid is (zijn) gesteld zich tegenover de Raad van Commissarissen te verklaren.
3. De ontslaggronden zijn beperkt tot:
- taakverwaarlozing;
- andere gewichtige redenen;
- ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het lidmaatschap van de Raad van Commissarissen redelijkerwijs niet kan worden voortgezet.
4. Een schorsing van een lid van de Raad van Commissarissen die niet binnen zes maanden gevolgd wordt door een ontslagbesluit, vervalt door het enkele verloop van die termijn.
5. Een geschorst lid van de Raad van Commissarissen is niet bevoegd de in deze statuten aan de leden van de Raad van Commissarissen toegekende bevoegdheden uit te oefenen.
Taken Raad van Commissarissen
Artikel 18
1. De Raad van Commissarissen heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het Bestuur en op de algemene gang van zaken binnen de stichting en de met haar verbonden onderneming. Leden van de Raad van Commissarissen vervullen hun taak zonder mandaat van degene door wie zij zijn voorgedragen en onafhankelijk van de bij de onderneming betrokken deelbelangen. Hij staat het Bestuur met raad terzijde. Bij vervulling van hun taak richten de leden van het de Raad van Commissarissen zich naar het belang van de stichting en de met haar verbonden onderneming.
2. Over zijn handelen is de Raad van Commissarissen niet gehouden verantwoording af te leggen aan het Bestuur.
3. De Raad van Commissarissen regelt zijn werkwijze in een reglement, dat geen bepalingen mag bevatten die in strijd zijn met de wet of met deze statuten.
Bevoegdheden Raad van Commissarissen
Artikel 19
De Raad van Commissarissen is onverminderd het bepaalde elders in deze statuten bevoegd tot:
1. a. het benoemen, schorsen, ontslaan van de leden van het Bestuur;
b. het vaststellen van de arbeidsvoorwaarden van de leden van het Bestuur;
c. het schorsen van de uitvoering van besluiten van het Bestuur;
d. het adviseren van het Bestuur;
e. het verlenen van opdracht, als bedoeld in artikel 27 lid 1 van het Besluit Beheer Sociale Huursector, tot controle casu quo beoordeling van de jaarstukken aan een extern deskundige zoals voorgeschreven door de Minister belast met het toezicht op de Toegelaten Instellingen;
f. het vaststellen van de jaarstukken;
g. het zich op kosten van de stichting doen bijstaan door een deskundige;
h. het bij het Bestuur inwinnen van alle informatie die de Raad van Commissarissen voor de uitoefening van zijn taak noodzakelijk acht;
i. het benoemen en schorsen, ontslaan van leden van de Raad van Commissarissen;
j. het vaststellen van de vaste honorering voor de leden van de Raad van Commissarissen;
k. het voordragen van de voorzitter van de Klachtencommissie;
l. het ontnemen van het bindend karakter aan een voordracht als bedoeld in artikel 15.
2. Indien alle leden van het Bestuur komen te ontbreken wordt het Bestuur waargenomen door de Raad van Commissarissen, totdat een nieuw Bestuur wordt benoemd. De Raad is bevoegd een of meer personen, al dan niet uit zijn midden, daartoe aan te wijzen. De Raad dient binnen zes maanden een nieuw Bestuur te benoemen.
Schorsing Bestuur: opdracht tot beoordeling jaarstukken: informatieplicht van het bestuur en fusiebesluit
Artikel 20
1. Indien de uitvoering van het besluit van het Bestuur door de Raad van Commissarissen is geschorst, is het Bestuur verplicht binnen een maand een nieuw besluit te nemen.(..)
2. (..)
3. Het Bestuur is verplicht aan de Raad van Commissarissen alle door hem gewenste inlichtingen te verschaffen en desgewenst inzage te geven in de boeken en bescheiden van de stichting.
4. Goedkeuring door de Raad van Commissarissen van een besluit van het Bestuur over het aangaan van een fusie dient te worden genomen met drie/vierde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin alle leden van de Raad van Commissarissen aanwezig zijn. Is dit quorum niet aanwezig, dan treedt artikel 22 lid 3 in werking.
Besluitvorming Raad van Commissarissen
Artikel 22
1. De Raad van Commissarissen kan alleen beslissingen rechtsgeldige besluiten nemen indien tenminste de helft van het aantal leden ter vergadering aanwezig is.
2. Besluiten worden genomen bij gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen, tenzij de statuten anders bepalen.
3. (..)
4. (..)”
2.3.
Belanghebbende ontvangt voor zijn werkzaakheden als commissaris een bruto vergoeding van € 14.912 per jaar, welke in 12 gelijke maandelijkse termijnen wordt uitbetaald en waarop loonheffing wordt ingehouden. De vergoeding is door de Raad van Commissarissen vastgesteld, met inachtneming van de regels op de Wet Normering Bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.
2.4.
Tot [datum] 2013 werd belanghebbende voor zijn werkzaamheden als commissaris niet aangemerkt als belastingplichtige voor de omzetbelasting op grond van het
tot 1 juli 2012 van kracht zijnde goedkeurend Besluit van 5 oktober 2006 (nr. CPP2006/2138M), dat inhield dat commissarissen die maximaal vier commissariaten vervulden niet werden aangemerkt als belastingplichtige voor de omzetbelasting. In het besluit van 27 juni 2012 (BLKB.2012/477M) is deze goedkeuring ingetrokken met een overgangsregeling tot 1 januari 2013. De goedkeuring is ingetrokken naar aanleiding van het verzoek van de Europese Commissie van 29 september 2011 om de btw-voorschriften voor de behandeling van leden van raden van commissarissen aan te passen, zodat deze voldoen aan Btw-Richtlijn. Volgens de Europese Commissie moet het werk van een commissaris, ook al is het maar voor 1 raad, als een economische activiteit voor de omzetbelasting worden beschouwd.
2.5.
Aan belanghebbende zijn omzetbelastingaangiftebiljetten uitgereikt. Op 8 juli 2014 heeft belanghebbende voor het tweede kwartaal van 2014 een aangifte omzetbelasting ingediend waarop hij aangeeft dat € 782 aan omzetbelasting verschuldigd is. Dit bedrag heeft hij ook betaald. Bij brief van 9 juli 2014 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de op aangifte betaalde omzetbelasting. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar afgewezen.
3. Geschil
3.1.
In geschil is of belanghebbende voor zijn werkzaamheden als lid van de Raad van Commissarissen als ondernemer voor de omzetbelasting dient te worden aangemerkt.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en een teruggaaf van € 782. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende met zijn activiteiten als commissaris diensten verricht onder bezwarende titel, als bedoeld in artikel 2 van de richtlijn 2006/112/EG (hierna: btw-richtlijn) en artikel 1, eerste lid, onderdeel a van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Belanghebbendes diensten zijn onderworpen aan omzetbelasting, indien hij wordt aangemerkt als een als zodanig handelende belastingplichtige (artikel 9 en 10 btw-richtlijn), dat wil zeggen: als ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB.
4.2.
Volgens artikel 9, lid 1, eerste alinea, van de Btw-richtlijn (voorheen art. 4, lid 1, van de Zesde Richtlijn) wordt als belastingplichtige beschouwd eenieder die, op ongeacht welke plaats, zelfstandig een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit. Het is vaste rechtspraak dat het begrip economische activiteiten een ruime werkingssfeer heeft (zie Hof van Justitie EU van 20 juni 2013 (Fuchs), C-219/12, ECLI:EU:C:2013:413). Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende deelneemt aan het economisch verkeer. De rechtbank acht dat juist: belanghebbende en de stichting zijn immers twee onafhankelijke entiteiten. De rechtbank is overeenkomstig de uitspraak van de Hoge Raad van 26 april 2002, nr. 35 775, BNB 2002/275, van oordeel dat het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van slechts één opdrachtgever niet inhoudt dat de werkzaamheden binnen eigen kring, en derhalve niet in het economische verkeer, plaatsvinden.
4.3.
In artikel 10 van de Btw-richtlijn is bepaald dat de in artikel 9, eerste lid, bedoelde voorwaarde dat de economische activiteit zelfstandig moet worden verricht, loontrekkenden en andere personen van de belastingheffing uitsluit, voor zover zij met hun werkgever een arbeidsovereenkomst hebben aangegaan of enige andere juridische band hebben waaruit een verhouding van ondergeschiktheid ontstaat ten aanzien van de arbeids- en bezoldigingsvoorwaarden en de verantwoordelijkheid van de werkgever. Ook artikel 7 van de Wet OB vermeldt de eis van zelfstandigheid.
4.4.
Voor de vraag of belanghebbende voor zijn werkzaamheden als lid van de Raad van Commissarissen dient te worden aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting dient derhalve te worden beoordeeld of belanghebbende deze werkzaamheden zelfstandig verricht in de zin van artikel 10 van de Btw-richtlijn, of dat hij met de stichting waar hij commissaris is een band van ondergeschiktheid heeft, zoals bedoeld in dit artikel.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, die handelingen tegen vergoeding verricht jegens de stichting in zijn hoedanigheid van commissaris, handelt op eigen naam, voor eigen rekening en onder eigen verantwoordelijkheid, ook nu hij in zijn taakuitoefening gebonden is aan een taakomschrijving zoals vastgelegd in de statuten van de stichting. De taak van de Raad van Commissarissen, te weten het toezicht houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken binnen de stichting en de met haar verbonden onderneming, alsmede het bestuur met raad terzijde staan, impliceert geen verhouding van ondergeschiktheid.
4.6
De situatie die aan de orde was in HvJ EU 18 oktober 2007 (Van der Steen), C-355/06, ECLI:NL:XX:2007:BB6546 is te dezen niet van belang nu dat niet dezelfde is als die van belanghebbende. Belanghebbende verricht zijn handelingen immers niet ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst en opereert ook niet voor rekening en onder verantwoordelijkheid van de stichting. Dat de vergoeding die belanghebbende voor zijn diensten ontvangt is gemaximeerd conform de Wet Normering Bezoldiging Topfunctionarissen (WNT) doet hieraan niet af.
4.7
De rechtbank is derhalve van oordeel dat belanghebbende met de stichting geen band van ondergeschiktheid heeft, en dus zelfstandig handelt in de zin van artikel 10 van de btw-richtlijn. Hij is dan ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB zodat terecht omzetbelasting is voldaan.
4.8.
In de aangifte is de omzetbelasting berekend over de van de stichting ontvangen vergoeding. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat belanghebbende de omzetbelasting niet op de stichting zou kunnen verhalen. Er is dan geen reden om (ambtshalve) te oordelen dat het aangegeven en betaalde bedrag aan omzetbelasting te hoog zou zijn.
4.9.
Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de inspecteur en dient het beroep ongegrond te worden verklaard
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 juni 2016 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en mr. M. Harthoorn, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.