Rb. Midden-Nederland, 17-07-2020, nr. AWB - 19 , 3633
ECLI:NL:RBMNE:2020:2809
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
17-07-2020
- Zaaknummer
AWB - 19 _ 3633
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2020:2809, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 17‑07‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:1078, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2020/1889 met annotatie van
Uitspraak 17‑07‑2020
Inhoudsindicatie
WOZ beroep ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3633
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: R. Janmaat).
Procesverloop
Bij beschikking van 28 februari 2019 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de woning aan de [adres] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 456.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2018.
Bij besluit van 1 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op 19 juni 2020 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiser is niet verschenen, maar wel zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [A] , taxateur.
Overwegingen
1. Eiser heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere algemeen geformuleerde brieven ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd toegelicht welke specifieke gronden in deze zaak aan de orde zijn. Hij heeft de overige gronden laten varen, zodat de rechtbank daar in de uitspraak dan ook niet op ingaat. De rechtbank zal het beroep beoordelen aan de hand van de op de zitting ingenomen standpunten.
2. Eiser stelt dat de waarde van de woning te laag is vastgesteld. Eiser heeft gewezen op de verkoop van de woning op 24 april 2019 voor een bedrag van € 525.000,-. Die waarde moet historisch gecorrigeerd worden en de waarde van de woning moet dan vastgesteld worden op € 499.000,-. Hierbij heeft eiser ook verwezen naar de waarde van de vergelijkingsobjecten.
3. De rechtbank stelt verder vast dat eiser zijn standpunt bij brief van 8 juni 2020 heeft gewijzigd. Hij bepleit nu een hogere waarde van de woning in plaats van een lagere waarde. Verweerder heeft op de zitting bezwaar gemaakt tegen deze wijze van procederen. Naar het oordeel van de rechtbank verzet de goede procesorde zich in dit geval echter niet tegen het beoordelen van het nieuwe standpunt van eiser. Verweerder heeft immers op de zitting op basis van de beschikbare bewijsmiddelen adequaat kunnen reageren op het nieuwe standpunt van eiser. Daarom zal de rechtbank hierna beoordelen of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem voorgestane waarde per 1 januari 2018 niet lager is dan de waarde in het economische verkeer op die datum.
4. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat er tussen de waardepeildatum en de verkoop van de woning een forse waardestijging heeft plaatsgevonden. Eiser heeft dat niet betwist. De rechtbank is het met verweerder eens dat aannemelijk is dat de waardestijging in die periode de verkoopprijs in relatie tot de beschikte waarde van de woning kan verklaren. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder inzichtelijk heeft gemaakt wat de verhouding is tussen de transactieprijzen van de vergelijkingsobjecten en de vastgestelde waarde van de woning. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat de waarde van woning vastgesteld zou moeten worden op € 499.000,-. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank gelet op het voorgaande geen aanleiding om te oordelen dat verweerder de waarde van de woning te laag heeft vastgesteld.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2020 door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid vanmr. S.J. van Ravenhorst, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.